Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Covid-19: relaas van een oud-strijder

Memories & mijmeringen, Samenleving Posted on za, juli 23, 2022 12:16:37

Het zou mij niet overkomen, o neen. Want ik ben voorzichtig.

Twee jaar geleden liep ik nog rond op een tv-redactie, die uit respect voor Het Virus tijdelijk gehalveerd was, de ene dag ploeg A, de andere dag ploeg B, maar we respecteerden de anderhalve meter afstand niet altijd en niet overal. Maar Het Virus kreeg me toch niet te pakken.

Sindsdien was ik voorzichtiger dan ooit. Werkte bijna altijd van thuis uit. Ging niet op café of naar de bioscoop, zelfs niet wanneer dat terug een beetje mocht. Hielp mijn moeder boodschappen te doen of ging met haar op medische controle, mét mondmasker. Altijd.

Er werd versoepeld en verstrengd, versoepeld en verstrengd, versoepeld en verstrengd, versoepeld. Ik bleef streng, op mezelf, omdat ik wel doorhad: Dat Virus lacht er niet mee, of misschien juist wel. Het lacht ons uit, wij onvoorzichtigen, neen, júllie onvoorzichtigen. Mij niet gezien, ik blijf voorzichtig, het zal mij niet overkomen.

Maar kijk, ik liet de onvoorzichtigheid zachtjes aan toe in mijn kluizenaarsbestaan. Ging al eens naar een concert, in openlucht, dat was veilig genoeg. Behalve van mijn geliefde hield ik afstand, geen polonaise aan mijn lijf, o neen.

Tot die tiende juli, een zonnige zondag. Een tent in Gent. Van Morrison op het podium. Mijn geliefde droeg een mondmasker, als zowat enige in het publiek. Ik voelde me veilig, o ironie, genietend van de muziek van een man (Van een Man) die zich al twee jaar boos maakt op de overheidsmaatregelen om de coronacrisis in te dijken. Het is allemaal de schuld van Van Morrison!

Minder dan tweeënzeventig uur later waren ze daar, De Stoute Symptomen, niet de titel van een ongeschreven Suske en Wiske-album, maar de verschijnselen die bij Het Virus horen. Beetje hoesten, heel moe, snotneus, lichte hoofd- en keelpijn. Voor het eerst zo’n test gedaan met zo’n staafje tot in je hersenpan. Zou dat minuscule tweede lijntje daar…? Neen, toch? Nauwelijks merkbaar, dus geen paniek.

Twee dagen later: iets meer hoesten, iets meer gewrichtspijn, koortsig. Tweede test gedaan, tweede rode lijn nu heel zichtbaar. Het was ook mij overkomen, o ja. En ik verlangde nog zo naar iets negatiefs in mijn leven op dat moment!

Dat is intussen acht dagen geleden. In die week-plus-één-dag hebben De Stoute Symptomen zich al bij al nog mild gedragen en ze zorgden voor voldoende variatie. De ene dag had ik het gevoel dat ik tegen de richting in op een paardenmolen aan het lopen was, de volgende dag liep ik in de juiste richting maar ging de molen full speed ahead. Hoesten werd niezen werd lastig ademhalen werd puffen. De koorts week snel, de vermoeidheid niet. Iemand moet dat loden deken toch eens van mij afhalen. En die zurige smaak uit mijn mond verwijderen. Waarom draait de kamer zo? Wie heeft het geluid van de wereld afgezet? En waarom speelt zowat elke nacht Van Morrison full force gale in mijn hoofd in een tent in Gent?

Wat mij gelukkig bespaard is gebleven: dagenlang van hevige koorts, nachtenlang hoesten, hallucinaties, koortsdromen van Pieter Loridon die me probeert te tongzoenen om immuniteit te kunnen verwerven, nachtmerries over wappies die mij ervan proberen te overtuigen dat Het Virus een bedenksel van het grootkapitaal is, een voor mijn ogen dansende Engel met duivelse maniertjes.

Misschien denkt u wel: het zal mij niet overkomen, o neen. Denk dat niet. Wees voorzichtig. Het Virus is als die oude man met die witte sik en die hoge hoed met die sterren op die u met priemende blik en wijzende vinger aankijkt op oude affiches van het Amerikaanse leger: ‘I want you!’ Houd hem/het op afstand.

It ain’t over till Marc Van Ranst, Erika Vlieghe, Steven Van Gucht, Geert Molenberghs and Frank Vandenbroucke sing ‘Hallelujah!’



Mijn Beerschot-memoires (deel 2)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juli 02, 2022 11:39:14

Tien jaar geleden liep mijn kortstondig avontuur als woordvoerder bij Beerschot AC ten einde, na amper tien maanden en een paar weken. ‘Avontuur’ is de juiste omschrijving van dat ene intense, prettige, onprettige, knotsgekke, waanzinnige, absurde seizoen 2011-2012, waarin ik van de ene verbazing in de andere viel. Voetbal, een feest. En een nachtmerrie. En een immorele wereld. En nog wat van die dingen. Ik zou er een boek mee kunnen vullen, maar omdat ik betwijfel of er een uitgeverij geïnteresseerd is in wat er toen — bij een, laten we wel wezen, bescheiden club vol onbescheiden grootspraak — allemaal is gebeurd, bal ik de ‘belangrijkste’ gebeurtenissen samen in twee ietwat ruim bemeten blogposts. Vandaag deel 2.

***

De naweeën van het laattijdig uitbetalen van de spelerslonen van oktober zinderde ook in januari 2012 nog na op het Kiel. Beerschot kreeg een transferverbod opgelegd. ’t Is te zeggen: inkomende transfers waren verboden, uitgaande mochten wel. Die waren zelfs welkom, want dat betekende: centen. Ouwe rot Bart Goor was al in het najaar onzacht naar de uitgang begeleid. Zoals in de voorafgaande zomer de abrupte verkoop van de twintigjarige Nigeriaanse middenvelder Victor Wanyama (aan Celtic), de zesentwintigjarige werkmier Faris Haroun (aan Middlesbrough), het achttienjarige talent Mats Rits (aan Ajax) en de achttienjarige doelman Thomas Kaminski (aan Anderlecht, waar hij prompt werd uitgeleend aan OH Leuven) voor financieel soelaas moest zorgen. Eigenlijk deed voorzitter Patrick Vanoppen hetzelfde wat Jos Verhaegen in het verleden had gedaan: snel wat centen binnenrijven, ook al weet je dat die spelers een paar jaar later véél meer zullen opleveren. Wanyama bracht één miljoen euro op. Twee jaar later bleek de speler al veertien miljoen euro waard, toen hij van Celtic naar Southampton verhuisde.

            2012 begon met een relletje. Spits Ibrahima Sidibe — onmisbaar in het tactisch plannetje van trainer Mathijssen met veel lange ballen naar voor, die de boomlange Senegalees dan maar moest afleggen voor de oprukkende Losada — wilde weg en haalde daarvoor, volgens het clubbestuur, als argument aan dat hij niet besefte dat er een verschil was tussen zijn bruto- en zijn nettoloon. Wellicht zal het feit dat hij zijn loon al eens veel te laat had ontvangen een veel grotere rol gespeeld hebben in zijn beslissing. Hoe durft hij, riepen ze binnen de club. Ja, hoe durfde hij, een werknemer die vond dat zijn contract moest gerespecteerd worden…

            Bij het vertrek naar de stageweek in Turkije, waarvoor op het allerlaatste moment nog een sponsor gevonden werd, was de sfeer voor de rest prima. Ik mocht niet mee. Een handvol supporters wel, op eigen kosten. Om de rest van de fans op de hoogte te houden van wat er op de stage gebeurde, moest ik het stellen met informatie van ginder uit. Tot zover het sexy leven van een woordvoerder van een Belgische eersteklasser.

KAGELMACHER NAAR KAISERSLAUTERN, EUH, MONACO

Om te kunnen overleven had de club (en haar voorzitter zonder centen) half januari alweer dringend geld nodig. Er was belangstelling voor de Uruguayaanse aanvoerder Gary Kagelmacher, die het heel even bij Real Madrid geprobeerd had en die was uitgegroeid tot een absolute sterkhouder bij Beerschot AC. Maar de club was al zo goed als gered, hij mocht weg. Moest, eigenlijk. Hoe sneller, hoe liever. Kaiserslautern, op een degradatieplek in de Bundesliga, wilde de drieëntwintigjarige centrale verdediger, die Duitse voorouders heeft, graag overnemen. De deal was principieel rond, ik had Kagelmacher zelfs al een e-mail gestuurd onder de hoofding ‘Goodbye & Good Luck!’, met de woorden ‘I wish you all the best in Kaiserslautern (my favorite German club by the way)’, waarop hij een vriendelijk dankwoord terugstuurde. Tot er plots een telefoontje uit Monaco kwam. De club uit het prinsdom stond onderaan in de Franse tweede klasse, was net overgenomen door de Russische oligarch Dmitry Rybolovlev en werd geleid door een Belgische algemeen directeur, Filips Dhondt, een man met een verleden bij Cercle én Club Brugge. Monaco bood meer dan Kaiserslautern (twee miljoen euro, zo las ik achteraf ergens), voldoende voor Patrick Vanoppen om de toezegging aan de Duitsers als onbestaande te beschouwen. Ik kon een deel van de onderhandelingen met Monaco en het geruzie met Kaiserslautern bijna woordelijk volgen. Ik zat twee bureaus verder dan de voorzitter, zijn deur was dicht, maar zijn volumeknop stond open. Op zekere dag zag ik Kagelmacher door de gang ijsberen, pratend met zijn zaakwaarnemer, vermoedde ik. Ik hoorde hem ‘Cien’ zeggen. Mijn kennis van de Spaanse taal is beperkt, maar dat getal begreep ik wel. Nou, dacht ik, honderdduizend euro per maand, dat is meer dan je ooit bij Beerschot zal kunnen verdienen. Tenzij hij met Vanoppen aan het bellen was en ‘Je hebt al honderd!’ riep, dat kan ook.

            Feit: Gary Kagelmacher vertrok naar AS Monaco, er stroomde weer wat geld in de lege clubkas. Ook onze mailbox stroomde vol: boze Kaiserslauternfans die Beerschot afwisselend in het Duits en het Engels het ergste toewensten. Zaterdag 21 januari 2012 nam Kagelmacher afscheid van ‘zijn’ publiek, netjes in het pak, begeleid door Patrick Vanoppen. Die vervolgens de supporters entertainde door zelf in het doel te gaan staan. Kagelmacher, een strafschopspecialist, trapte vanop elf meter slordig binnen. Vanoppen dook over de bal in het slijk. Applaus en gelach op alle banken. Er is niet altijd een berenpak nodig om op te vallen. Beerschot won die avond met 4-0, met onder meer een panenka van Hernán Losada. ‘Beerschot leeft!’, jawel.

(BIJNA) SLAANDE RUZIE

Wat de voorzitter overigens wel sierde, was dat hij komaf wilde maken met de invloed van voetbalmakelaars. Eén makelaar in het bijzonder, eigenlijk. Onder de clan-Verhaegen had Didier Frenay het alleenrecht verworven om in- en uitgaande transfers te doen binnen de club, een beetje zoals Mogi Bayat dat niet veel later bij Anderlecht zou mogen. Naar verluidt stond die afspraak op papier. Vanoppen wilde die exclusiviteit verbreken. Wat hem uiteindelijk, na flink wat discussiëren (volume!), ook lukte.

            Eén keer leidde een mislukte transfer bijna tot slaande ruzie. De twintigjarige spits Bavon Tshibuabua was de vorige seizoenen komen piepen bij de hoofdmacht, maar Vanoppen en Mathijssen zagen het niet zitten in de aanvaller met Congolese wortels. KV Oostende, op dat ogenblik een tweedeklasser, toonde belangstelling. Eric Verhoeven, zaakwaarnemer van Tshibuabua en een voormalige secretaris van (Germinal) Beerschot, weigerde mee te werken. Met als gevolg klinkende ambras, Vanoppen die de ietwat grotere en zwaardere Verhoeven voor zich uit duwde naar de uitgang van de kantoren en bij het openen van de deur in gevechtshouding ging staan. Ik zag het vanuit mijn kantoortje gebeuren.

            Beeld u in: dat ene luidruchtige en vechtlustige jongetje op de speelkoer, knieën en ellebogen lichtjes gebogen, dreigende vuisten, de grotere jongen die hem uitdagend staat uit te lachen. De scène staat op mijn netvlies gebrand.

            Tshibuabua bleef nog een half jaar in de B-kern vegeteren.

‘STEEKT UW BOEKSKE…!’

In de loop van de maanden had de aanvankelijke bewondering van Patrick Vanoppen voor de ‘vroegere chefsport van de VRT’ plaatsgemaakt voor ergernis. Hij wilde altijd weer ruziemaken met de pers, ik wilde de pers juist ter wille zijn, hen hartelijk welkom heten in het Olympisch Stadion, een positief imago creëren voor het nieuwe Beerschot, ‘mijn’ club. Zonder op mijn knieën te gaan zitten, dat spreekt voor zich. Voor Vanoppen waren voetbaljournalisten een noodzakelijk kwaad, hij zag ze liever gaan dan komen. (Omgekeerd gold dat ook, had ik steeds meer de indruk.)

            De ontevredenheid van de voorzitter over zijn persman werd flink gevoed door de trainer. Jacky Mathijssen, een persoonlijke vriend van Vanoppen, was aanvankelijk koeltjes tegenover mij. Geen bezwaar, koel is minder goed dan cool, maar dat moet kunnen in een professioneel samenwerkingsverband. Koel werd echter geregeld vijandig. Op een van de persconferenties na een match, die ik modereerde, stelde ik de trainer de vraag waarom hij een bepaalde tactische ingreep had gedaan. Zo ging dat immers: ik vroeg naar de analyse van de bezoekende trainer, daarna naar die van de thuisploeg, ik stelde nog een vraag aan beiden en dan kregen de journalisten het woord. ‘Die vraag moet jíj toch niet stellen!’, beet Mathijssen me toe. Waarna ik ietwat verbouwereerd het woord aan de zaal gaf en een reporter krek dezelfde vraag stelde. Ik moest moeite doen om niet triomfantelijk te glimlachen.

            Bij andere gelegenheden richtte Mathijssen zich rechtstreeks naar mij in volle persconferentie. Waarom een communiqué nog niet uitgedeeld was (‘Omdat je het nog moest nalezen, trainer’) of hoe het te verantwoorden viel dat de equipe van ATV te laat was (‘Omdat ze een lekke band hebben gehad onderweg, trainer’). Dingen die je niet doet tegenover buitenstaanders die elke wanklank oppikken en niets liever doen dan die controverse uitmelken. Dingen die je niet doet onder collega’s. Dingen die je alleen maar doet als je iemand bewust voor schut wil zetten — ik ging trouwens nooit op die provocaties in, dát zou pas onprofessioneel geweest zijn.

            Ik liet eerst betijen, maar die sfeer en dat soort uitlatingen zouden finaal schadelijk geweest zijn voor mijn werkgever, Beerschot AC. Dus belegde ik een ochtendlijke tête-à-tête met Mathijssen, om de zaken uit te klaren, om hem er ook vriendelijk op te wijzen dat niemand beter werd van zijn venijnige opmerkingen in mijn richting op persconferenties. Een beetje nerveus vertrok ik vroeger dan normaal richting Antwerpen, waarna ik vastzat in de langste file ooit, zodat ik alsnog te laat kwam op mijn afspraak. Geen probleem, de trainer was poeslief, had begrip voor mijn opmerkingen, was ervan overtuigd dat we allebei het beste voorhadden met de club.

            Lang duurde deze gewapende vrede niet.

            Zaterdag 11 februari 2012 ontving Beerschot STVV. Op het kunstgras in Sint-Truiden had paarswit de eerste van twee uitzeges dat seizoen behaald (2-4). De hele week had ik met een grieperig gevoel thuisgezeten, ook de persconferentie voorafgaand aan de wedstrijd liet ik heel uitzonderlijk door iemand anders leiden. Op de matchavond zelf was ik wel aanwezig, zij het niet in de perstribune, maar in een knus en warm lokaaltje, kijkend naar televisie. Beerschot won met 3-2. Kristof De Rijck van Sport/Voetbalmagazine had me vooraf gevraagd of Sherjill MacDonald beschikbaar was voor een interview. MacDonald wilde dat wel doen, maar het kon voor hem alleen maar zondagvoormiddag in Antwerpen. Mathijssen stuurde me een cryptisch sms’je op mijn vraag of dat kon voor hem (‘Vraag maar aan Patrick en denk commercieel.’). Voor mij was het oké, maar ik paste uitzonderlijk om er zelf bij te zijn, eerst nog even die laatste vervelende bacillen uit mijn lijf persen op mijn vrije zondag.

            Een paar dagen later ontving ik, zoals afgesproken, de tekst om nog even na te lezen. Ik wou snel zijn (té snel, geef ik grif toe) en stuurde veertien kleine correcties en nuanceringen door. Pas daarna had ik de reflex om de tekst ook te laten nalezen door Chris Van Puyvelde. Van Puyvelde, in de dagelijkse omgang allesbehalve een vriend van Jacky Mathijssen, las een passage over de goede tijd die Sherjill MacDonald had doorgebracht bij Roeselare onder Dennis van Wijk, ‘mijn beste trainer ooit’, en besefte onmiddellijk dat de ijdele Beerschottrainer hier niet mee opgezet zou zijn. Hij vond de algemene teneur van het interview ook te negatief. Er werd overlegd met Mathijssen, Vanoppen en MacDonald, die toegaf dat hij zwaar teleurgesteld was over zijn eigen prestatie tegen STVV, frustratie die nog nazinderde in het interview op zondagmorgen. Conclusie: er moest en er zou nog een en ander gewijzigd moeten worden aan de tekst.

            Voorzichtig belde ik met Jacques Sys, hoofdredacteur-voor-het-leven van het voetbalweekblad, of het toch niet mogelijk zou zijn om nog enkele wijzigingen aan te brengen. Geen denken aan, zei die terecht: hij wist dat ik al wat nuances had aangebracht in de tekst. Veel verder kan en mag een hoofdredacteur niet gaan, anders word je de speelbal van individuen en belangengroepen.

            Groot gelijk, dacht de journalist in mij, maar ik moest dit wel nog even laten weten aan de voorzitter. Die convoceerde onmiddellijk Sherjill MacDonald naar mijn kantoortje, waarna hij het nummer van Sys vroeg en hem zelf opbelde. Eerst nog rustig (‘Sherjill was niet zichzelf en wil graag nog wat wijzigingen aanbrengen’), dan al wat baldadiger, om af te ronden met een zin die in mijn geheugen geprent zit.

            ‘Man, steekt uw boekske waar de zon niet schijnt!’

KOSTER KOMT, MATHIJSSEN GAAT

Het incident versterkte mijn positie als communicatieverantwoordelijke niet, integendeel. Vanoppen vond mij nu toch maar een stoethaspel, die ‘vroegere chefsport van de VRT’. Mathijssen was het daar klaarblijkelijk mee eens en ook met teammanager Dirk Schoofs, een maatje van de trainer, werd de relatie nog moeilijker dan die al was. Gelukkig waren er anderen met wie het wel prettig samenwerken bleef. Community manager Paul Beloy vermeldde ik al in deel 1, ook technisch directeur Chris Van Puyvelde, scoutingverantwoordelijke Stakke Van den Buijs, conditietrainer Jan Van Winckel, assistent-trainer Wim De Corte en jeugdverantwoordelijke Steven Smet verdienen hier een positieve vermelding, net als de meeste collega’s in de kantoren. En materiaalmeester Jos Van Hout, natuurlijk, die ik ’s ochtends opzocht om hem de kranten te overhandigen, die ik een heel seizoen lang uit eigen zak heb aangekocht, want er waren — inderdaad, de aandachtige lezer weet dat al — geen centen om abonnementen te nemen. Eén pittige uitspraak van Joske bij het krieken van de werkdag en de zon scheen weer eventjes op het Kiel.

            De pedalen van de tandem Vanoppen-Mathijssen zouden niet lang meer synchroon bewegen. Ondanks de redelijke prestaties waren de supporters ontevreden over het te verdedigende, tactisch terughoudende voetbal van Jacky Mathijssen. Hartelijk was de omgang nooit geweest, en het ging alleen maar van kwaad naar erger. Tijdens verhitte discussies op verschillende fora werd het hoofd van de trainer door steeds meer roeptoeters op het kapblok gelegd. Voor de voorzitter was het een uitgemaakte zaak: het seizoen 2012-2013 moest er een nieuwe trainer komen. Hij werd daarin gesterkt door het feit dat de club in tweede zit een licentie voor de volgende jaargang had gekregen. (‘Met verve’, schreef ik hoogdravend in mijn persbericht, waarop de financieel directeur mijn kantoor binnenliep en zei dat het slechts met de hakken over de sloot was.) Wat ik niet wist, was dat die licentie er alleen maar was gekomen omdat Vanoppen zich persoonlijk met al zijn vennootschappen borg had gesteld. Waar dus, voor alle duidelijkheid, geen centen te vinden waren. Het was alsof de licentiemanager van de voetbalbond vijf lege dozen beter vond dan één lege doos. Leeg is leeg.

            Maar goed, Vanoppen zag het groots en zocht en vond een trainer die zin had in een nieuwe klus. Adrie Koster. Die was eind oktober ontslagen bij Club Brugge, na een 4-5 thuisnederlaag tegen KRC Genk. Nu was hij aan de slag bij de beloften van Oranje. Als je een trainer zocht die offensief voetbal predikte, kwam je al snel bij Koster uit. Zocht je een trainer die tactisch ietwat naïef was, kwam je eveneens bij Koster uit. Ik had half maart 2012 geen weet van de onderhandelingen, een wakkere voetbaljournalist wel. Het gerucht haalde Gazet van Antwerpen. Die ochtend werd ik gebeld vanuit de trainerskamer. ‘Wat staat al die pers hier te doen?’

            Ik snelde naar het perslokaal waar inderdaad een handvol vaste Beerschotcorrespondenten stonden te wachten: niet op mij, maar op Jacky Mathijssen. Ze hadden bloed geroken. Ik argumenteerde dat ze niet het recht hadden daar te staan: er was geen wedstrijd, geen persconferentie, geen geplande toelichting over clubzaken. Dit is privé-grond, heren. Ik kreeg de journalisten zover om buiten te staan wachten, bij de stadionpoort. Meer kon ik niet doen, dat was openbaar terrein, al had Vanoppen telefonisch geëist dat ze ook daar zouden verdwijnen. Na een uurtje palaveren en argumenteren kwam de luxewagen van Mathijssen aangereden. Zonder commentaar liet hij de journalisten ter plaatse trappelen. Ik voelde zijn priemende blik.

            Kort daarna volgde het onvermijdelijke: de mededeling dat er in ‘onderling overleg’ beslist was dat de trainer zou vertrekken. Het Laatste Nieuws-journalist Stephan Keygnaert, toen nog geen chef voetbal-met-vuile-handen, genoot de eer om Adrie Koster als enige exclusief te mogen interviewen. Dat had Vanoppen zo met hem afgesproken. De voorzitter eiste dat ik de persmededeling pas de dag nadien zou versturen. Nadat de krant al verschenen was? Geen denken aan. Ik stuurde ze dan maar om 22 uur de deur uit, vroeg genoeg om het nieuws nog op te kunnen nemen, te laat om Koster om een reactie te vragen. Niet alle compromissen zijn even eerbaar, dat ondervond ik steeds nadrukkelijker.

            Om de schijn te wekken dat Mathijssen niet brutaal was weggestuurd, moest ik maandag 2 april, twee dagen na de eerste wedstrijd in Play-off II, een persmoment organiseren waarop én Vanoppen én Mathijssen zouden aanwezig zijn. De ontslagen trainer wilde niet meewerken, hij liet weten dat zijn dochter die dag bij hem was. Dus stuurde ik een update naar de journalisten met de melding dat ‘Jacky Mathijssen helaas niet aanwezig kan zijn’. Zondag 1 april bliepte mijn smartphone om 10u08. Mathijssen. ‘Breng verrassingsgast mee morgen. Iemand die nog nooit gelogen heeft. 😉 Voorbereiden kan dus niet. Zorg jij voor extra stoel en flip-chart-bord. Wordt een hoogdag voor Beerschot. Thx.’

            Eén telefoontje met de voorzitter later stuurde ik een nieuwe sms naar de trainer, die telefonisch niet bereikbaar bleek. Dat hij niet hoefde te komen. ‘Das dan pech want ik ben er’, repliceerde die. ‘De Beer hoeft geen bang te hebben. Hij heeft geen vijanden toch? Ik verwittig de pers zelf wel, OK?’

            Neen, we waren er niet gerust op, die maandagnamiddag. Een rel bovenop een onverwacht afscheid in een sowieso al turbulente periode, daar zat werkelijk niemand op te wachten, behalve dan de perslui. Maar het viel mee: Mathijssen nam geëmotioneerd afscheid, Vanoppen toonde hem het respect dat hij op basis van de degelijke teamprestaties verdiende. En die verrassingsgast? Dat was Mathijssens dochter, niet een of andere arrogante advocaat die we verwacht hadden.

            Eind goed, nou ja, zeker niet al goed…

GELE EN RODE KAARTEN (VOOR DE PERS)

Het wantrouwen dat Patrick Vanoppen had tegenover de pers, vertaalde hij nu ook steeds meer naar mij toe, de man die per se correct wilde samenwerken met zíjn vijanden. Ik wist steeds minder wat er gaande was binnen de club, kreeg een nieuwe baas boven mij — Peter Wouters, de vierde commercieel directeur die op een jaar tijd de revue passeerde —, werd vanaf dan geacht om alleen maar bevelen uit te voeren. Ik moest dit alles even laten bezinken, maar kon geen kant op: opstappen, in feite de enige eerbare uitweg uit deze situatie, was privé geen optie, er viel nog een huis af te betalen. Bovendien: het seizoen zat er eigenlijk op, Play-off II interesseerde alleen de vaste volgers van Beerschot, zij die meer supporter dan journalist waren. Veel viel er niet meer te beleven. Dacht ik.

            Ondertussen bleef Vanoppen doen wat ik hem al tien maanden zag doen: mensen kleineren, ambeteren, in decibels overtreffen. Was er een commerciële deal in de maak, dan kon je er op donder op zeggen dat de voorzitter op het allerlaatste moment binnenstapte tijdens de onderhandelingen, (veel) meer begon te eisen en vervolgens de potentiële sponsor met veel tamtam de deur wees, de commerciële medewerkers radeloos achterlatend. Achteraf kregen die dan het verwijt dat ze er maar niet in slaagden om deals rond te krijgen. Tja.

            Ook in het vastgeroeste stadiondossier speelde Vanoppen een negatieve hoofdrol. De stad Antwerpen had vijftig miljoen euro veil voor een gemeenschappelijk stadion voor Beerschot en Antwerp op de site Petroleum Zuid, maar de Beerschotvoorzitter vond dat hij, als projectontwikkelaar, beter af was met een door hem te bouwen voetbaltempel en alleen voor Beerschot. Daarvoor zocht (en vond) hij ruzie met burgemeester Janssens en kornuiten.          Ongeleider worden projectielen niet.

            Eén keer moest ik per se een persconferentie beleggen in het bondsgebouw, na de vrijspraak in de zaak-‘Kawashima Fukushima’ (zie deel 1 van deze memoires), waarop Vanoppen vervolgens de ‘amateuristische bond’ de levieten las. Daar kickte hij op: de bond in eigen huis attaqueren. Hopelijk heeft woordvoerder Stefan Van Loock het mij inmiddels vergeven dat we toen een van de vergaderzaaltjes van de bond hebben misbruikt om die boodschap te brengen. Ter mijner verschoning: ik wist vooraf niet dat Vanoppen zó erg te keer zou gaan.

            Ondanks de onmogelijke werksituatie had ik toch nog recht op twee kersen op mijn taart (in feite een soufflé die al na een paar maanden ineengezakt was). De eerste was de melding van Vanoppen, eind maart en kort na de Koster-Mathijssen-affaire, dat hij zou beginnen te werken met gele en rode kaarten voor de pers. Een medium dat zich in zijn ogen had misdragen, zou een gele kaart krijgen, wat neerkwam op een laatste verwittiging. Wie een rode kaart kreeg, zou een tijdje weg moeten blijven uit het Olympisch Stadion. Dat journalisten met een accreditatie verplicht moesten worden toegelaten op wedstrijddagen, moest ik hem met handen en voeten uitleggen. ‘Oké dan, maar voor de rest blijven ze buiten!’

            Alzo genoot ik de nogal twijfelachtige eer om aan Sport/Voetbalmagazine en Gazet van Antwerpen te laten weten dat ze respectievelijk één en drie maanden ‘geschorst’ waren. Ook de andere journalisten werden op afstand gehouden. ‘Omwille van de aanhoudende stroom aan potentieel destabiliserende berichten die recent verschenen zijn in diverse media en om de interne rust te herstellen, zal Beerschot AC tot 30 maart een algemene persstop invoeren’, schreef ik in een door Vanoppen opgedrongen communiqué.

ONTSLAG

De tweede kers zat op een taart die naar mijn hoofd werd geslingerd.

            Dat zat zo. Eind mei 2012 ging ik samen met mijn echtgenote met vakantie. Een citytrip naar Bilbao, omdat een reis met de auto te riskant was, want ik had vernomen dat er op de salariswagen die ik mocht gebruiken een verzekeringsfranchise van 2500 euro zat. Met andere woorden: in geval van schade, mocht ik de eerste 2500 euro zelf ophoesten. In de Baskische stad vernam ik dat Vanoppen een klein communicatiebedrijf uit Ekeren onder de arm had genomen, C&C, zakelijke partners van een externe adviseur die zich al een paar maanden nadrukkelijk aan het manifesteren was binnen de club. Type grote smoel, weinig inhoud. Ik wist dus hoe laat het was. Mijn exit werd voorbereid. (Half mei was ook mijn maatje Paul Beloy al weggestuurd: ‘community’ behoorde voortaan tot de bevoegdheden van de uitbater van de fanshop. Anders gezegd: ‘community’ was leuk zolang er subsidies tegenover stonden voor de club (centen!), vanaf dan wilde Vanoppen dat geld blijven incasseren zonder dat er kosten en inspanningen tegenover stonden.)

            De eerste dag terug op het werk, maandag 4 juni 2012, werd ik bij Peter Wouters geroepen, mijn baas. Hij liet me ‘spijtig genoeg’ weten dat de samenwerking zou stoppen en dat ik niet meer hoefde te komen. Ik bleef rustig, vroeg hem dat op e-mail te bevestigen (‘ik bevestig met deze mail (…) dat je de volgende dagen en tot nader order niet op de club moet verschijnen om “gewoon” verder te werken’) en contacteerde onmiddellijk een advocate die gespecialiseerd was in arbeidsrecht. De situatie was duidelijk, dachten we: ik werd ontslagen, hoefde niets meer te doen voor mijn werkgever, de officiële C4 zou nu wel snel volgen en ik zou een opzegsom ter waarde van zes maanden loon ontvangen, zoals contractueel vastgelegd. In een e-mail naar de ‘Beerschot-vrienden’, een verzameling interne medewerkers en externe commerciële contacten, bevestigde Wouters een dag later dat de communicatiestructuur zou wijzigen. En dat er met mij… zou gepraat worden over een andere invulling van mijn takenpakket.

            Vreemd. In overleg met mijn advocate stuurde ik een aangetekende brief om Beerschot AC in gebreke te stellen. Waarop ik de volgende dag tot mijn niet geringe verbazing werd uitgenodigd voor een gesprek begin van de week nadien.

            Beleefde jongen die ik ben, trok ik maandag 11 juni naar de kantoren van Beerschot. Waar men mij het voorstel deed om mijn functie te hervormen tot ‘Communicatie- en administratiemanager’, waarbij ik enkel nog verantwoordelijk zou zijn voor de interne communicatie, vergaderingen moest notuleren en het persoonlijke mailverkeer van de voorzitter beheren. Ook het schrijven van persteksten en het organiseren van persmomenten werden mij nog toevertrouwd, onder toezicht van C&C dan wel. Ik verstond hieruit dat ik een veredelde directiesecretaris van Patrick Vanoppen zou worden. Na een korte bedenktijd weigerde ik en eiste alsnog dat C4, waarop Vanoppen dan weer liet weten dat er nooit sprake was geweest van een ontslag en dat hij mij maandag 18 juni om 10 uur op kantoor verwachtte om mijn nieuwe rol te komen vervullen.

            Toen ik die ochtend niet opdaagde, belde hij me op. Ik had de gezonde reflex om niet op te nemen, hopende op een pittige — en juridisch bruikbare — ‘mededeling’. Ik werd op mijn wenken bediend. Om 10u07 registreerde mijn antwoordapparaat een op vrij kalme toon ingesproken boodschap. Ik wil u de integrale tekst daarvan niet onthouden. ‘Frank, Patrick Vanoppen hier. Ik heb vernomen dat je d’r niet zal geraken vandaag. Euhm. Ik vind dat heel spijtig, omdat ik het gevoel had dat er van uw job niet zoveel zou veranderen. Euhm. Ge zult met de advocaat gebeld hebben. Dat mag ook uiteraard, maar advocaten doen de wereld niet draaien, hoor. ‘t Is alleen gezond verstand dat de wereld doet draaien en niets anders, jongeman. Dus, je stelt me teleur. Ik denk, als je ‘t hard wilt spelen, kom maar, ge gaat verschieten wat er nu nog gaat komen, want ik ga u in gebreke stellen voor al hetgeen wat ge nu in mekaar steekt, jongen. Alright? Ik heb u de kans gegeven. Uiteraard was ik niet tevreden over uw job, wou ik aanpassingen doen. Ik heb de marge echt open gelaten van mijn kant uit om u bij Beerschot te houden, om uw job aan te passen en voor mij is dat lichtelijk… Euhm. Volgens mij ben je nu meer een ego dan iets anders. Het valt me zwaar tegen, Frank. Ja, dit kan een ruzie ontketenen, het zal niet simpel worden, vriend. Dus: ofwel bel je mij voor 12 uur voor een oplossing, maar de oplossing zal niet zijn dat ik u ontsla. Laat dat heel duidelijk zijn. Dus als gij hier niet zijt tegen 12 uur op het werk, zie ik dat als een werkweigering, aangetekend schrijven en ‘t spel is vertrokken hé. Ge begrijpt wel hé. Alright? Dag Frank, dank u.’

EPILOOG

Wat volgde.

            Doktersbriefjes om mijn afwezigheden te verantwoorden. Een officiële ingebrekestelling van mijn kant uit. Een mailtje naar al mijn vrienden en professionele contacten om mijn afscheid aan te kondigen (‘Enfin, om een lang verhaal kort te maken: Beerschot heeft de samenwerking met mij beëindigd (…) En, euh, als je ooit het volledige (echt waar: hilarische) verhaal zou willen horen: avec plaisir!’). Het opstarten van een gerechtelijke procedure, waarin ik mijn achterstallige loon van juni 2012, zes maanden opzeg, een deel van de eindejaarspremie, vakantiegeld, vergoedingen voor wagen- en gsm-gebruik, de terugbetaling van diverse kostennota’s, en nog wat dingen eiste. Gevolgd door het proberen overtuigen van de RVA dat ik wel degelijk werkloos was (wat na vijf maanden heen-en-weer schrijven eindelijk lukte). Stempelen.

            En er was meer, zoals…

            Het nieuwe communicatiebureau dat niet betaald werd en na vier maanden eenzijdig de samenwerking met Beerschot AC beëindigde. De commercieel directeur die ontslagen werd en naar zijn vorige bedrijf terugkeerde. Vanoppen die mij in een interview met De Morgen ‘Frank Van Laeken, fantastische kerel, maar te braaf voor de job’ noemde. In Het Laatste Nieuws werd dat: ‘Ik heb onlangs iemand uit zijn positie gezet omdat hij volgens mij te braaf was’ (hoezo, ik was toch niet ontslagen?). Beerschot dat voorlaatste eindigde en Play-off III — herinnert u zich die geweldige competitieformule nog? — moest spelen tegen Cercle en… verloor. Vergeefse poging om met enkele ‘oude’ getrouwen van de club vertegenwoordigers van de supporters te overtuigen om te helpen Vanoppen buiten te werken en de club over te laten nemen door derden (wat niet lukte, de fans bleven nog een beetje geloven in Vanoppen). Het faillissement van Beerschot AC op 21 mei 2013. Vanoppen die terug naar Leuven verdween (de verwoestende doortocht van de projectontwikkelaar op het Kiel had amper twee jaar en drie maanden geduurd). KFCO Wilrijk dat de hand reikte, de naam Beerschot hielp overleven en de optocht vanuit eerste provinciale.

            Nog enkele slotakkoorden. Een juridische overwinning over de hele lijn voor mij op 26 juni 2013, ruim een jaar na mijn ontslag, maar een tegenstander die geen geld had om te betalen en die ook niets meer van zich liet horen. Een tussenkomst van het Fonds voor Sluiting Ondernemingen, waardoor ik — na aftrek van de belastingen — alsnog ongeveer een derde van de door mij geëiste som mocht ontvangen (voor de spelers die in het seizoen 2012-2013 maandenlang geen loon ontvingen, zullen de gederfde sommen een pak hoger gelegen hebben). De moeizame zoektocht van een vijftigplusser op zoek naar werk. Kleine schrijfklussen. Een nieuwe start als freelance journalist in april 2014. Het boek Als het werk stopt, over de problematiek van werkzoekende vijftigplussers. Enzovoort, enzoverder.

***

Tenslotte een afrondende anecdote om Patrick Vanoppen te typeren. Hij vertelde ooit in mijn bijzijn tegen een Beerschot-collega het bekende verhaal van de kikker en de schorpioen. Kikker en schorpioen willen de overkant van de rivier bereiken. De schorpioen stelt voor dat de kikker hem op zijn rug neemt, want hij kan niet zwemmen. Ja maar, antwoordt de kikker: dan zul je me doodsteken. Neen, zegt de schorpioen, want dan ga ik zelf ook dood. Je moet me vertrouwen. Na wat aarzelen neemt de kikker de schorpioen mee op zijn rug. Halfweg de oversteek voelt hij plots een felle steek. Je had beloofd om me niet te doden, huilt de kikker. Sorry, het is sterker dan mezelf, het zit in mijn natuur, repliceert de schorpioen net voor ze samen verdrinken. Waarop Vanoppen dat verhaal afrondde met: ‘En ik… ik ben die schorpioen!’ Toen besefte ik: deze man is potentieel gevaarlijk. Als hij zijn zin niet krijgt bij Beerschot, trekt hij desnoods de club mee de dieperik in.

            QED.

            Al blijft mijn favoriete Latijnse afkorting TQB.

            Tene quod bene.



Mijn Beerschot-memoires (deel 1)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juni 25, 2022 11:44:49

Tien jaar geleden liep mijn kortstondig avontuur als woordvoerder bij Beerschot AC ten einde, na amper tien maanden en een paar weken. ‘Avontuur’ is de juiste omschrijving van dat ene intense, prettige, onprettige, knotsgekke, waanzinnige, absurde seizoen 2011-2012, waarin ik van de ene verbazing in de andere viel. Voetbal, een feest. En een nachtmerrie. En een immorele wereld. En nog wat van die dingen. Ik zou er een boek mee kunnen vullen, maar omdat ik betwijfel of er een uitgeverij geïnteresseerd is in wat er toen — bij een, laten we wel wezen, bescheiden club vol onbescheiden grootspraak — allemaal is gebeurd, bal ik de ‘belangrijkste’ gebeurtenissen samen in twee ietwat ruim bemeten blogposts. Vandaag deel 1, volgende week zaterdag het vervolg.

***

Kort voor de zomervakantie van 2010 las ik op een of andere site dat een zekere Patrick Vanoppen van plan was om Germinal Beerschot over te nemen. Officieel en voluit: Germinal Beerschot Antwerpen. Een kunstmatig gedrocht van bij het begin, een fusie tussen noodlijdende clubs uit Ekeren en op het Kiel, die voorjaar 1999 met de nodige tamtam werd bezegeld: Beerschot VAC stond op het punt om failliet te gaan, Germinal Ekeren had geen stadion meer. Verstandshuwelijken missen passie, dat is geweten.

            Ik had een verleden op het Kiel. Samen met mijn grootvader langs moeders kant ging ik sinds november 1966 naar Beerschot, ik was niet eens acht jaar oud. Bompa had tussen de twee wereldoorlogen alle zeven titels van de club meegemaakt, hij had Raymond Braine en Rik Coppens zien schitteren in dat Olympisch Stadion. Ik werd al snel meegezogen in die aparte sfeer, tikkeltje arrogant, met zijn veeleisende supporters, die terugdachten aan de gloriejaren die de meesten niet eens zelf hadden beleefd, die koppig hoopten op beterschap en die in de plaats vooral sportieve en financiële miserie kregen. Maar toch ook een flinke portie kirrend voetbalplezier dankzij Lothar Emmerich, Guido Mallants, Arto Tolsa, de unieke jonge artiest Juan Lozano, Emmanuel Sanon, Jan Tomaszewski, Rik Coppens als trainer. Aardig tot zeer aardig voetbal, zeer gemotiveerde spelers tegen de groten van het Belgische voetbal, ongeïnteresseerde lamlendelingen tegen de kleintjes. Spelen tegen Anderlecht vonden ze prettig, Beringen interesseerde hen niet. Die desinteresse was nog groter bij uitwedstrijden. Een team van Net Niet. En een club van veel grootspraak, vóóral veel grootspraak. Veel meer grootspraak dan de prestaties toelieten alleszins.

            Mijn club(je).

            Mijn kleuren.

            Mijn jeugdliefde.

            Een club met een grote potentie in een stad die best wel twee ambitieuze eersteklassers kon herbergen, en dat is geen grootspraak.

Bij Germinal Beerschot voelde grote baas Jos Verhaegen — de man die Germinal heel knap van tweede provinciale naar eerste klasse had gevoerd met een zuinig en hyperrealistisch beleid — zich nooit thuis. Het Kiel was het Veltwijckpark niet. Verhaegen leidde bouwbedrijf Versnel samen met René Snelders, de vader van Eddy. Samen leidden ze ook een provinciaal voetbalclubje. Verhaegen werd in de jaren 90 een geslaagde handelaar in verloren voetbalproducten, spelers die elders waren gedumpt, vol revanchegevoelens, en die hij voor een appel en een ei op de kop had getikt: een methode die perfect werkte in Ekeren, maar niet aan de andere kant van de stad. Daar wilde men méér. Daar wilde men, bijvoorbeeld, niet dat onmiddellijk na de bekertriomf van 2005 (2-1 tegen Club Brugge) de beste speler en aanvoerder van het team, de Colombiaan Daniel Cruz, voor een habbekrats verpatst werd aan de eerste de beste geïnteresseerde, in zijn geval Lierse. Na een half jaar stond Cruz terug op het Kiel. Heimwee naar die unieke fans, steeds op het randje, er soms ook genadeloos over, compromisloos. Zuid-Amerikaanse voetballers zijn altijd welkom geweest bij Beerschot. Liever een dribbel te veel dan een fantasietje te weinig. Verhaegen wilde in de eerste plaats cashen. Dat stond voor hem boven elke vorm van sportieve ambitie. Zo ontstond een logisch schisma met die duizenden succeshongerigen op de tribunes. Verhaegen werd de vijand van de supporters, werd zelfs in zijn eigen woonst belaagd, wat in geen enkel opzicht goed te praten valt. Niet onbegrijpelijk dat de man zo snel mogelijk dat vergiftigd stedelijk geschenk probeerde te verpatsen. Cashen, weet u wel.

            Exit Jos Verhaegen.

VOORZITTER IN BERENPAK

Toen ik dat bericht las van de mogelijke overname was ik drie en een half jaar aan de slag als hoofdredacteur op de redactie van PRIME Sport (dat later Sporting Telenet ging heten en nog later Play Sports). Ik zat daar in principe goed: kwalitatief sterke, gemotiveerde redactie. Grote tv- én sporttalenten, nauwelijks tafelspringers. Fijn loon, verwarmde zetels van de salariswagen onder mijn kont, behoorlijk tevreden bazen, behoorlijk tevreden kijkers, interessant aanbod van buitenlandse topcompetities in de portefeuille.

            Ik had er ongetwijfeld nog heel wat ongestoorde jaren voor de boeg, maar ik voelde me stilaan een conciërge. Zorg dat je netjes binnen het vooropgestelde budget blijft en we laten je gerust, Van Laeken. Met andere woorden: wees vooral niet ambitieus, maak televisie volgens de normen van een allang gepasseerd decennium (want we willen winst maken!), hou je troepen in het gareel. Van Laeken wilde echter meer: meer studio-omkaderingen (die er nadien ook zouden komen), meer eigen reportages (die er nadien ook zouden komen), meer een tv-station met een eigen smoel dan een soort jukebox die op verzoek live voetbal uitspuwt (wat het nadien ook is geworden). Dus schreef ik die meneer Vanoppen in juni 2010 aan op het e-mailadres van zijn bedrijf, Vivinvest. Of hij geen woordvoerder nodig had.

            Ik kreeg geen antwoord.

            De projectmakelaar nam op 16 februari 2011 de club over, naar verluidt voor vijf miljoen euro, geld dat hij niet had (al blijft hij het tegenovergestelde beweren), maar dat kwamen we pas later te weten. Hij kondigde een naamsverandering aan: Germinal Beerschot moest opnieuw Beerschot worden, de AC van Antwerpen Club erachter was niet meer dan een onbeduidend detail. En het ‘magische’ stamnummer 13 zou terugkeren, zo beloofde hij.

            Eerlijk, ik was die e-mail al vergeten, toen ik de derde week van mei 2011 opeens gebeld werd door Jacques Vanderveren, secretaris van de ‘nieuwe’ club en rechterhand van Vanoppen op de Beerschotkantoren. Of ik nog altijd geïnteresseerd was. En of ik dan even wilde langskomen. Wat ik deed, in het gedacht dat het een vrijblijvend gesprek zou worden. Tot ik vijf dagen later al uitgenodigd werd voor een tweede gesprek, deze keer in het bijzijn van Patrick Vanoppen. Wat ik zag: een dynamische man, snel pratend, veel volume, misschien wel de juiste man op de juiste plek om mijn clubje uit de vergeethoek te halen. Wat ik niet zag: dat die dynamiek en dat volume een gebrek aan inhoud moesten camoufleren, en dat deze meneer niet de middelen noch de connecties had om een professionele voetbalclub te leiden. Ik was verblind, kreeg hetzelfde nettoloon voorgeschoteld als bij mijn toenmalige werkgever, firmawagen, gsm (de iPhone moest ik maar overkopen van mijn werkgever), ja, ik zou zelfs gegarandeerd zes maanden opzeg krijgen, ook al zetten ze me na een paar maanden al op straat. Enfin, op wat details na — die ik niet goed had nagekeken —zou ik er financieel niet op achteruitgaan. Dacht ik. Maar wat bovenal speelde: werken voor mijn favoriete club? Dit was niet eens een stoute droom die waar kon worden, zoiets dúrfde ik niet eens te dromen, zo onrealistisch leek dit scenario wel.

            Tijdens mijn vakantie in Toscane werden de laatste contractuele afspraken op papier gezet — echtgenote niet blij, want ze vond die voetbalwereld maar een raar zootje, plus dat ik elk weekend zou moeten gaan werken —, vanaf 1 augustus 2011 mocht ik me pers- en communicatieverantwoordelijke van Beerschot AC noemen. Het werd zomer en net als de zestienjarige Rob de Nijs liet ik me al te makkelijk verleiden.

            De voorzitter had intussen in berenpak geposeerd in het gezelschap van de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens, notoir Beerschotsupporter. De buitenwacht lachte Vanoppen vierkant uit, de supporters vonden het geweldig. Ik stond er niet bij stil: ik kon niet wachten op 1 augustus. Ik was tweeënvijftig en klaar voor een laatste grote klus in mijn professionele leven. Het voelde als thuiskomen. Ik stuurde een overdreven enthousiaste e-mail naar al mijn vrienden en professionele contacten. ‘Een bescheiden “Yes we can”-kreet wil ik mezelf niet onthouden’, stond daarin onder meer te lezen. Je bent jong en je wil wat. Obama citeren, bijvoorbeeld.

            Op de ploegvoorstelling stond ik nog niet op het podium, maar ervoor, onder de fans. Het meeste applaus oogstten de teruggekeerde lokale vedette Hernán Losada, een Argentijn met kwieke voetjes die alleen op het Kiel gedijde, en materiaalmeester Jos Van Hout — Beersgod hebbe zijn ziel. In zijn onnavolgbare stijl riep die: ‘Ik zen blaai dat die kiekes aaindelek van ons logo verdwejne zaain!’, verwijzend naar de nogal komiek uitziende roofvogels op het originele embleem van Germinal (Beerschot).

            ‘The bear is back’, juichten de fans. Er had toen al een belletje moeten rinkelen om nakend gevaar te signaleren. Niet alleen bleven enkele honderden oorspronkelijke Germinalfans voortaan clubloos thuis, de verwachte toestroom van nieuwe/oude Beerschotsupporters bleef ook uit. Gemiddeld zouden er vijfhonderd toeschouwers minder zijn dan het vorige seizoen, maar dat wisten we dan nog niet. The bear was alleen in naam back.

            De keizer droeg geen kleren, op dat berenpak na.

INTRODUCING: STIJN STIJNEN

De paarswittebroodsweken verliepen uitstekend. Trainer Jacky Mathijssen nodigde mij dadelijk uit om kennis te maken met de spelersgroep. Ik stelde mezelf in het Nederlands en het Engels voor, en benadrukte hoe ik mijn rol zag: loyale werknemer van de club, aanspreekpunt voor staf en spelers, met als voornaamste missie om de club op een positieve manier in de pers te krijgen. Ik maakte een document op met richtlijnen voor interne en externe communicatie. Alle interviewaanvragen zouden voortaan via mij lopen, na overleg met de trainer konden spelers beschikbaar worden gesteld voor een gesprek met een journalist. De belangrijkste stelregel in mijn, toegegeven, iets te lange en iets te hoogdravende tekst was dat er nooit gelogen mocht worden. Dingen niet of omfloerst zeggen, dat kon, maar liegen niet.

            Zou er iemand binnen de club die volledige tekst ooit gelezen hebben?

            Vanoppen liep hoog op met zijn nieuwe persman. Hij stelde me aan iedereen voor als ‘vroegere chefsport op de VRT’. Prestige, natuurlijk. Zie eens wie ik heb kunnen strikken! De gestrikte mocht dan wel de titel ‘pers- en communicatieverantwoordelijke’ voeren, in werkelijkheid kwam het erop neer dat ik én het woord voerde én de prille socialemediakanalen moest beheren én de ploegopstellingen intikte en printte voor pers en VIPs én de wedstrijdverslagen en alle nieuwsberichten op de website plaatste én die website zelf hielp creëren én… Het takenpakket hield niet op. Ik was, naar de hit uit 1974 van Leo Sayer, in alle opzichten een one man band (‘Well I’m a one man band / Nobody knows nor understands / Is there anybody out there wanna lend me a hand / To my one man band?’).

            Op wedstrijdavonden was er een handvol getrouwen dat instond voor live verslaggeving op Twitter, die reacties sprokkelden bij staf en spelers, en die de aanwezige perslui op hun wenken bedienden, dat wel, maar daarnaast stond ik er alleen voor. Centen om filmpjes en reportages te draaien waren er niet. Voor niets waren er trouwens centen. Er was niet eens een eigen website toen ik begon. De voorzitter schakelde een gereputeerd communicatiebedrijf in om de website te creëren, betalen deed hij hen niet. Want, u raadt het al, geen centen.

            Al snel kwam er een eerste bedenkelijke klus aan. Ik moest dringend op zoek naar een lokaal om de pers te kunnen ontvangen. De vorige perszalen waren immers omgetoverd in respectievelijk VIP-ruimte en spelershome. Nauwelijks iemand binnen de club was geïnteresseerd in het mee zoeken naar een oplossing, hoewel een goed geoutilleerd perslokaal een verplichting was, van de Pro League én van de sportpersbond. Maar binnen alle geledingen van de club werd de pers diep gehaat: journalisten schreven te negatief over Beerschot, ze waren alleen uit op sensatie, ze zochten naar spijkers op laag water.

            Calimero op het Kiel.

            Alleen community manager Paul Beloy, een van de helden die ik in 1979 de beker zag winnen op de Heizel en algauw een fijne collega, en liaison manager Luc Van den Bosch, een pragmatische cynicus met een verleden bij de liberale vakbond, werkten mee. De eerste thuiswedstrijd, zaterdag 6 augustus tegen AA Gent, kwam er na een paar werkdagen al aan. Ik had geluk: een van de VIP-ruimten was nog niet verhuurd voor het nieuwe seizoen, de eerste drie matchen konden we daar de pers ontvangen. Oef! Pas begin september, een maand na mijn aantreden, werd een definitieve locatie gevonden. Primitief, maar bruikbaar. En zeer tegen de zin van enkele mensen binnen de club. Die hadden liever gehad dat de journalisten op de parking bleven staan, bij voorkeur in de gietende regen, zonder paraplu.

            Dinsdag 9 augustus riep sportief directeur Chris Van Puyvelde me ’s ochtends bij zich: of ik als de wiedeweerga de voetbaljournalisten wilde uitnodigen voor een persconferentie waarop nog diezelfde namiddag een ‘spraakmakende transfer’ zou worden bekendgemaakt. Ik stuurde een cryptische e-mail de deur uit. Om wie het dan wel ging, wilde ik toch wel even weten. Stijn Stijnen, zei Van Puyvelde. Nou! Spraakmakend was inderdaad het juiste adjectief, minder dan een half jaar voordien was de dertigjarige doelman, dertigvoudig international, bij Club aan de deur gezet omdat hij zijn concurrenten in het Brugse doel onder de schuilnamen Frigo en Piop zou hebben bezwadderd op internetfora. Deze aankondiging was een bom. Gegarandeerd veel persaandacht.

            Alleen jammer dat de verantwoordelijke voor de afhandeling van de transfers blijkbaar zat te slapen, want het lukte niet om Stijnen voor de eerstvolgende wedstrijd, opnieuw op eigen veld tegen Westerlo, speelgerechtigd te maken. Een domper op de feestvreugde. Gelukkig zaten er nog drie andere keepers in de spelerskern. Weelde. (Maar geen centen.)

‘KAWASHIMA FUKUSHIMA!’

De comeback van Stijn Stijnen door de grote poort moest dan maar gebeuren de daaropvolgende speeldag: vrijdag 19 augustus. Uit bij Lierse, een regionale derby. Een dag voordien had een noodweer vijf dodelijke slachtoffers geëist op Pukkelpop. De minuut stilte vóór Lierse-Beerschot werd door beide supportersclans integraal gerespecteerd. Mooi. De vijandigheid na het eerste fluitsignaal was minder mooi. ‘Stijnen janet’, riepen de thuisfans tegen de debuterende nieuwkomer in het Beerschotdoel.

            In de tweede helft stond de Japanse doelman Eiji Kawashima met zijn rug naar de vijandige aanhang. Beerschot kwam 1-0 achter. ‘Kawashima Fukushima!’ riepen de paarswitte supporters toen de doelman halfweg de tweede helft tergend traag een bal ging ophalen achter de doellijn. De verwijzing naar de ramp in de kerncentrale in de stad Fukushima, in maart van dat jaar, was bijzonder pijnlijk voor de geëmotioneerde doelman van de Japanse nationale ploeg. Er werd ook met bekertjes bier richting keeper gesmeten. Scheidsrechter Luc Wouters legde de wedstrijd stil. Op de perstribune keek ik schichtig achterom naar het handvol Japanse journalisten dat elke beweging van Kawashima volgde voor de voetballiefhebbers op het thuisfront. Zij zagen onmiddellijk de ernst van de situatie in, keken elkaar vol ongeloof aan, de rest van de pers en bij uitbreiding de vele duizenden op de tribunes hadden het alleen maar over de projectielen en hoe vervelend het wel niet was dat de wedstrijd stilgelegd was.

            Beerschot had twee keer geluk. Na de onderbreking stonden ze bij de thuisploeg nog te pitten, zodat Losada op aangeven van een Lierse-verdediger de gelijkmaker kon binnenschieten. En de ref had het in zijn rapport achteraf alleen maar over de bierbekers, niet over de wansmakelijke gezangen. Dat zou nog van pas komen.

            De dagen nadien, die zich vooraf aankondigden als een vrij weekend voor mij, was het op eieren lopen. De ambassadeur van Japan in ons land riep premier Leterme op het matje. Een hoge pief van de voetbalbond liet optekenen dat Beerschot streng gestraft moest worden. In de Japanse media werd Beerschot met de grond gelijkgemaakt, een club met racistische supporters, wat denken die wel. Patrick Vanoppen en Jacques Vanderveren vroegen zich af waar al die heisa voor nodig was, toch niet voor het roepen van een paar onheuse dingen, zeker?

            De raadsman van de club, Bob van Jole, was slimmer. Hij zag de ernst wél in, maar wilde ook dat de communicatie voorzichtig verliep. Terughoudend. De club mocht vooral geen excuses aanbieden, want dat zou een schuldbekentenis hebben ingehouden. Dus hield ik het in een communiqué op ‘betreuren’ en ‘distantiëren’ van wat er geroepen werd. Vager kon ik het echt niet formuleren.

            Maandagochtend werd ik opgebeld door een reporter van Radio 2 Antwerpen. Ik bleef de hele tijd op de vlakte, het wereldrecord rond-de-pot-draaien werd flink scherper gesteld die dag. Máár: ik hield me aan mijn adagium, niet liegen. Nóóit liegen. Zo werd het een gesprek met alleen maar vragen, geen echte antwoorden. ‘Onnozelaar’, beet de journalist mij toe na het gesprek, toen hij dacht dat de lijn al verbroken was. Het is de jonge Dennis van den Buijs hierbij vergeven.

            ’s Avonds zat Patrick Vanoppen in de studio van Extra Time. Ook hij dribbelde op zeer handige wijze om de hete brij heen. Een zeldzaam communicatief sterk moment. ‘Die man heeft geen coaching nodig’, zei mijn vrouw. Ik knikte. Een frisse wind in het vermolmde, verstarde voetbalmilieu, dachten we op dat moment. We hadden gelijk, maar niet om de juiste redenen. Ook frisse winden kunnen behoorlijk stinken.

            Lang duurde het niet voor de voetbalbond met een ‘gepaste straf’ afkwam: een boete van vijftienduizend euro, later nog verhoogd tot 24.700 euro. Van Jole bleef kalm. De club verwees naar het officiële wedstrijdblad, waarop geen sprake was van ongepaste uitlatingen. Bovendien is het de thuisploeg die verantwoordelijk is voor het ordentelijk verloop van een wedstrijd, op en naast het veld. Dat was Lierse, niet Beerschot. En tenslotte duidde de in de media geponeerde eis van een bondsbobo om Beerschot streng te straffen op partijdigheid, zo vond de club. (Het zou nog maanden en een lange procedure vergen tot de enige mogelijke juridische conclusie was dat de club Beerschot niet verantwoordelijk kon worden gesteld. Weg boete. Wat bleef was schaamte.)

            Nog meer ophef veroorzaakte de diplomatieke rel tussen Japan en België, en tussen Japan en Beerschot (en tussen de rest van de voetbalwereld en Beerschot). Dit was niet iets dat we met een simpel perscommuniqué konden opvangen. Ik werd in de rol van crisiscommunicator gedwongen. Er werden lijntjes uitgezet naar de Japanse gemeenschap in België, het gedrag van de eigen fans werd openbaar gelaakt (maar er volgden geen excuses), de club deed er alles aan om zich in de weken na het incident keurig te gedragen. De inspanningen loonden. Via de zaakwaarnemer van Eiji Kawashima werd er dinsdag 20 september – één maand en één dag na de feiten — een flink bijgewoond persmoment georganiseerd in een Liers restaurant, waar de voorzitter van Beerschot en de doelman van Lierse zij aan zij zaten, de eerste om zich te verontschuldigen, de tweede om die excuses te aanvaarden.

            Een dag later werd een delegatie van Beerschot — voorzitter Vanoppen, raadsman Van Jole, uw dienaar — plechtig ontvangen op de Japanse ambassade in Brussel. Ik zat een rijtje achter de officiële vertegenwoordigers, zoals het hoort voor een lakei. ‘Hoewel wij als club niet verantwoordelijk mogen worden gesteld voor het gedrag van enkele supporters, betreuren wij toch ten zeerste wat er is gebeurd en hopen we met deze excuses een betere en diepere relatie uit te mogen bouwen met de mensen van Japan’, stamelde een opvallend nerveuze Vanoppen. Elk woord telde en dus werd de tekst netjes en integraal afgelezen. Geen ruimte voor improvisatie. De vertaler fluisterde discreet in het oor van de ambassadeur wat dat rare mannetje allemaal aan het zeggen was. ‘Ik hoop dat u er alles aan doet om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen en dat het niet meer gebeurt’, zei de heer Jun Yokota, terwijl hij het hem geschonken Beerschotshirt met zijn naam op de rug met enige verwondering bekeek.

            Het algemene gevoel na die hoffelijke ontmoeting, waarmee het incident officieel werd afgesloten, was dat de commerciële verantwoordelijken van de club dringend contact moesten opnemen met Belgische vestigingen van Japanse bedrijven: hier zat business in, dachten alle betrokkenen. Daarmee werd ‘Kawashima Fukushima!’ — op het vergeefse gepruttel van het machteloze bondsparket na — aan de geschiedenisboeken toevertrouwd, meer bepaald aan het nogal lijvige hoofdstuk ‘Ongepaste en smakeloze supporterskreten’.

Op vraag van Patrick Vanoppen werkte ik een basisdocument uit dat moest dienen als toekomstig charter ‘Positief supporteren’, waarmee Beerschot de positieve toon moest zetten in het Belgische voetbal.

            ‘Zeer goede tekst’, repliceerde de voorzitter. Hij zou dode letter blijven.

WOUTER VERSCHELDEN IS BOOS

Zondag 2 oktober 2011 ontving Beerschot Club Brugge, in wat de eerste confrontatie met zijn ex-club zou worden voor Stijn Stijnen. Uiteraard wilde de pers daar uitgebreid op ingaan. Om een resem aparte aanvragen voor te zijn, had ik met de trainer en met Stijnen zelf afgetoetst of zij een persmoment van een uur zagen zitten. Stijnen was niet al te enthousiast, maar besefte dat de aandacht onvermijdelijk was. Hij eiste wel dat er niet over De Zaak zou gepraat én geschreven worden.

            Er werd afgesproken de pers de vrijdag voor de wedstrijd uit te nodigen. In mijn e-mail vermeldde ik de eis van Stijnen en vroeg ik de journalisten om te bevestigen dat ze hiermee akkoord gingen. Als er toen een negatieve reactie zou geweest zijn — of (ex-)collega’s die me hadden verteld dat ik niet het recht had om die eis te stellen —, dan zou ik dat in mijn diepste binnenste toegejuicht hebben. Maar neen, de bevestigingen stroomden binnen. Zoveel buigzaamheid en onderdanigheid, ik vond dat vreemd, als journalist. Als woordvoerder kon ik het alleen maar prettig vinden. De interviewsessie verliep vlekkeloos. Hooguit werd er gepolst naar wat De Zaak voor de gemoedstoestand van Stijn Stijnen had betekend. Een persoonlijke vraag, daar wilde de Limburger nog wel op ingaan.

            Bij het tiental aanwezige journalisten zat ook een jonge, Nederlandse stagiair van De Morgen. Een jaar of twintig, derde- of vierdejaarsstudent aan een Nederlandse hogeschool of universiteit, bezig aan een buitenlandse stage van een paar maanden (‘want dat is goed voor je!’). Het was geweten dat De Morgen geen eigen sportredactie had, sportberichten werden overgenomen van Het Laatste Nieuws of neergepend door tijdelijke medewerkers. De stagiair stuurde me het stuk (‘samen met Jan-Pieter de Vlieger geschreven’) door dat ’s anderendaags in de zaterdagkrant zou afgedrukt worden over een volledige pagina, waarin een paar flarden uit het gesprek van die middag werden gebruikt in een lang verhaal over De Zaak. Goed geschreven, maar dit was niet de afspraak.

            Stijnen in alle staten. Ik stuurde de journalist een harde e-mail om aan te klagen wat hij gedaan had, ook al wist ik intussen dat de officieuze chefsport van de krant de basistekst had geschreven. Maar ik wilde niet over het hoofd van de jonge medewerker heen springen. ‘We willen je dan ook dringend vragen om de antwoorden van Stijn én van Jean-Pierre Stijnen (de vader van Stijn, fvl) uit het stuk te verwijderen’, schreef ik. De Stijnens dreigden met juridische stappen als dat niet zou gebeuren, liet ik nog weten.

            Een paar uur later kreeg ik een razende Wouter Verschelden aan de lijn, toen nog geen officieuze woordvoerder van de N-VA of nieuwsaap, maar hoofdpief van het progressief dagblad voor Vlaanderen. Of ik er plezier aan had beleefd om een jonge kerel te intimideren? ‘Neen’, zei ik naar waarheid, ‘hebben jullie er misschien plezier aan beleefd om ons om de tuin te leiden?’ (Wellicht gebruikte ik op dat ogenblik iets pittiger beeldspraak, maar dat herinner ik me niet meer woordelijk. Wel dat we meer dan een halfuur een dovemansgesprek voerden dat chaotisch eindigde. Overigens zou ik alle respect voor hem en hen hebben gehad, mocht De Morgen niet zijn opgedaagd voor de persconferentie maar wel een stevig duidend stuk over het ontslag van Stijnen bij Club hebben geschreven, daar waren journalistiek gegronde redenen voor. Maar dan niet eerst braafjes toezeggen en vervolgens woordbreuk plegen, ha nee!)

            Het was een in alle opzichten warme herfstdag die tweede oktober. Vooraf werd een nieuw clublied geïntroduceerd, WO Beerschot, mee te zingen als ‘wejo wejo Beerschot’. Een creatie van Krema Kawa, with a little help from Hernán Losada en Sherjill MacDonald. Alleen… zong bijna niemand mee op de tribunes. De eigengereide harde kern zingt niet mee met verplichte nummers. Nooit. Noejt! Afgezaagde supportersliederen als ‘Waar is da feesje? Hier is da feesje’ worden brutaal afgewezen op het Kiel. Originaliteit is een must, op de evergreen You’ll never walk alone na dan. De match eindigde op 1-1, Adrie Koster beleefde geen leuke avond in de dug-out van Club, voor Jacky Mathijssen was het, net als voor Stijn Stijnen, een halve revanche na hun niet zo fijn verlopen vertrek uit Brugge.

            Koster en Mathijssen, onthoud de namen, ze komen in deel 2 nog samen aan bod.

‘BEERSCHOT LEEFT!’

Sportief verliep alles naar wens voor Beerschot. Na negentien van de dertig speeldagen stond paarswit negende, in de buik van de rangschikking, veilig en wel. Geen degradatieperikelen, zoals een jaar voordien, maar een door een stevig thuisparcours geschrankt seizoen. Alleen KV Kortrijk, met trainer Hein Vanhaezebrouck, kwam winnen in het Olympisch Stadion, 0-1. Tegen Club, Anderlecht, Standard en Gent werd verdiend gelijkgespeeld. Landskampioen Genk werd met 2-0 naar huis gestuurd, twee doelpunten van een ontketende Sherjill MacDonald. Van Antwerp was geen sprake, die verbleven al een poos in tweede klasse. Hernán Losada ontpopte zich opnieuw tot de publiekslieveling die hij in zijn eerste Beerschotperiode was geweest. Gary Kagelmacher, de Uruguayaanse centrale verdediger, was een voorbeeldige aanvoerder. Wim De Decker was de stofzuiger op het middenveld. In goede dagen viel spurtbom Sherjill MacDonald niet af te stoppen. En Stijn Stijnen bleef natuurlijk in de eerste plaats een uitstekende doelman.

            Eind oktober, nauwelijks drie maanden na de start van de competitie en amper acht maanden nadat Vanoppen de club in handen had gekregen, doemden echter de eerste financiële donderwolken op aan de hemel. De lonen van de spelers konden niet uitbetaald worden, die van de (minder betaalde) medewerkers gelukkig nog wel. De voorzitter beloofde een oplossing vóór Kerstmis. Eind november werden de achterstallige sommen gestort.

            ‘Beerschot leeft!’ werd een door de supporters in het hart gesloten (nood)kreet. Even leek Play-off 1 zelfs in zicht, na zeges tegen Genk en in Gent. De vreugde was van korte duur. Beerschot verloor met een halve B-ploeg met 3-1 in Westerlo, omdat de trainer zijn sterkhouders wilde sparen voor het bekerduel tegen Kortrijk, dat vervolgens ook… verloren ging, 2-0.

            De laatste Belgische voetbalnoot van 2011 werd uitgeblazen op tweede kerstdag. Beerschot-Lierse. Verdorie, net díe affiche. Een hele week had ik supporters via sociale media aangespoord om vooral geen domme dingen te roepen. Het resultaat: onbegrip en boze reacties in de stijl van ‘Wat denken jullie wel? Wij doen gewoon ons goesting!’ Ik was er niet gerust op. De hardliners vonden sowieso al dat de club te kruiperig was geweest tijdens de ‘Kawashima Fukushima!’-affaire.

            Met een bang hartje nam ik die ijskoude maandagavond plaats op de perstribune. Mijn oog viel plots op een spandoek hoog in de tribune aan de overkant. Wat erop stond illustreerde perfect waar de Beerschotaanhang voor staat: humor met een ranzig randje. Gedurfd, origineel, uitdagend. Als je er diep over nadenkt, was het nogal racistisch wat ik las, maar voor diep nadenken was er geen plaats in de kerstperiode. Hoe dan ook, in de persbar werd gul gelachen om de stunt en Eiji Kawashima nam dit keer geen aanstoot aan de boodschap die hij misschien niet eens had opgemerkt.

            ‘Telug vliend?’



Waarom ik mezelf links noem

Memories & mijmeringen, Politiek, Samenleving Posted on za, mei 28, 2022 11:12:53

Ik heb even moeten opzoeken waar de politiek-ideologische opdeling links-rechts vandaan komt. Alweer blijkt dit, zoals heel veel dingen, zijn oorsprong te hebben in die verdomde Franse Revolutie en moet je het heel letterlijk opvatten. In de Franse Staten-Generaal zaten de voorstanders van het behoud van de bestaande machtsverhoudingen — conservatieven, reactionairen, klerikalen, edellieden — rechts van de voorzitter, seculiere liberalen die de traditionele orde wilden doorbreken links. Zo eenvoudig is het soms. Links-rechts. Het had net zo goed omgekeerd kunnen zijn en dan stonden we daar met onze terminologie.

Ik had toen dus links gezeten, en nu nog altijd. Maar ‘links’ gaat voor mij veel verder dan de simpele progressief-conservatief breuklijn. Niet alles is even eenduidig. Ik wil dat de natuur zo integraal mogelijk beschermd wordt, op dat vlak ben ik dus conservatief. Ik wil dat de mens zoveel mogelijk zelfbeschikkingsrecht heeft, op dat vlak ben ik dan weer progressief.

De termen links en rechts zijn in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw een tijdje in onbruik geraakt. Ze werden onmiddellijk als verdacht beschouwd. Waarom dat precies gebeurd is, weet ik niet, het gebeurde gewoon. Opeens kreeg je te horen dat links-rechts een onzinnige splitsing van de geesten was. Iedereen is een beetje links en een beetje rechts, dat was de teneur. Met Reagan in het Witte Huis en Thatcher in Downing Street 10 was het trouwens niet zo moeilijk: iedereen met een beetje redelijkheid in zijn botten stond links van die twee hardvochtige regimes, ja toch?

Sinds een jaar of tien noem ik mezelf weer veel nadrukkelijker links. Niet extreemlinks, voor alle duidelijkheid en om te vermijden dat er goed menende mensen meteen medische hulp voor mij inroepen. Ook in de jaren 80 — mijn twenties — heb ik nooit gedweept met communisme en aanverwanten. Er was nochtans keuze zat in het kleine Vlaanderen: de KP (de stalinisten), de PVDA (ex-Amada, de maoïsten) en de SAP (later RAL, de trotskisten). En maar ruziemaken met elkaar, want natuurlijk vonden de militanten de onderlinge verschillen veel relevanter dan de kloof die er was met rechts(er)e partijen. Het leek wel een confrontatie tussen The People’s Front of Judea en de Judean People’s Front in Monty Python’s Life of Brian, maar dan in het echt en niet om te lachen.

***

Links-zijn heeft voor mij vooral te maken met maatschappelijke keuzes die je maakt. Dat brengt me in de eerste plaats toch weer bij die verduivelde Franse Revolutie.

Vrijheid. Iedere mens geniet een zo groot mogelijke mate van vrijheid, die eindigt waar de vrijheid van een ander begint (en die uiteraard ook ingeperkt wordt door de Grondwet en wetten en decreten van een land). Ga je voorbij die grens, dan ben je egoïstisch. Steken heel veel mensen die onzichtbare maar toch zeer aanwezige grens over, dan gaat het om collectief egoïsme, wat altijd ten koste van anderen gaat, meestal minderheden waarvan de meerderheid vindt dat die ondergeschikt zijn aan de macht van het getal. Zelfbeschikkingsrecht zou normaal moeten zijn. Dat wij, die zo vaak (en zo terecht) klagen en zeuren over onze politici, liberale wetten als de abortuswet, de euthanasiewet en het homohuwelijk kennen, is een zegen die we mogen koesteren. In andere landen bestaan die logische vrijheden niet, of worden ze acuut bedreigd. Dat kan ook hier gebeuren, met de foute lieden aan de macht. Niets is voor altijd verworven.

Gelijkheid. Iedere mens zou gelijke rechten moeten hebben. Klinkt logisch, gebeurt niet. Laten we het vooral blijven herhalen.

Broederlijkheid. Iedere mens moet zo goed mogelijk proberen overeen te komen met zijn medemensen en wordt geacht anderen te steunen en te helpen wanneer dat nodig is. In ruil hebben wij recht op andermans steun.

Gelijkwaardigheid. We zijn allemaal evenwaardig. Huidskleur, afkomst, religieuze voor- of afkeur, ideologische keuzes van de voorouders zouden daarbij geen rol mogen spelen. Onderscheid is goed, maar niet wanneer we dit als maatstaf voor achteruitstelling hanteren. Genderdiversiteit is een realiteit en verder geen argument om mensen kwalitatief te beoordelen. Deal with it!

Solidariteit. Wie het moeilijk heeft, verdient aandacht, mededogen en bijstand (waar dat nodig blijkt en zonder paternalistisch te worden). Als ex-kolonisator moet België niet alleen ontwikkelingshulp blijven bieden, het moet ook herstelbetalingen doen, gestolen kunst teruggeven en de ex-kolonies als volwaardige partners zien (niet als ondergeschikte naties).

Mededogen. Een vergeten deugd, zowaar. Iedereen moet mee, in óns tempo, volgens ónze waarden en normen (wat die verder ook mogen zijn), met als hoogst bereikbare doel ónze levensstandaard. Er wordt niet achterom gekeken. Wie niet volgt, valt af. De harde wet van een wereld waar economie boven ecologie en humanisme staat. Niet míjn wereld.

Sociale herverdeling. Op papier was in de communistische landen iedereen gelijk, in de praktijk was er een elite die zichzelf ruim bediende ten koste van de man (m/v/x) in de straat. Net als het kapitalisme is het communisme een verderfelijke ideologie gebleken, die heeft geleid tot uitwassen zoals onderdrukking, onverdraagzaamheid en maatschappelijke uitsluiting. Ik ben er heus geen voorstander van dat we allemaal evenveel moeten verdienen, er mag gerust een onderscheid zijn, liefst op basis van reële meritocratie. Maar dat mag niet betekenen dat een ceo 20 tot 100 keer meer verdient dan de laagste in rang in zijn bedrijf. Het is niet meer dan logisch dat mensen die hun centen vooral verdienen op een niet-productieve manier (aandeelhouders, bijvoorbeeld, of mensen die een flinke erfenis in de schoot geworpen kregen) meer afdragen aan de samenleving. Ook dat is solidariteit. Elke vorm van kapitaalvlucht is verschrikkelijk asociaal en daarom laakbaar, ook al past het zogezegd binnen de toegelaten achterpoortjesregels. Er is een verschil tussen belastingoptimalisering en belastingontduiking.

Eerlijk werk voor een eerlijk loon. Ik erger me bij elke autorit aan die bumperklevende bestelwagens die zich haastig naar een volgende klant begeven, maar ik bedenk meteen na mijn onderdrukte vloek dat die chauffeurs zich ook maar aanpassen aan hun onmenselijke werkritme. Niet alleen moeten we consuminderen — een hatelijk modewoord dat ik hier toch maar even hanteer —, we moeten bij ons consumeergedrag ook rekening houden met de manier waarop iets tot bij ons geraakt. We zijn zodanig gewend en verwend geraakt door het verderfelijke just in time-principe, dat we niet eens beseffen dat er in de keten tussen grondstof en afgewerkt en afgeleverd product mensen worden uitgebuit, bij ons en in ver afgelegen landen. Bewust consumeren is een must.

Migratie is de natuurlijke gang van zaken. De mens is van nature migrant. Anders zouden we nu allemaal Marokkanen zijn, want de eerste moderne mens, die driehonderdduizend jaar geleden leefde, werd daar in een grot teruggevonden. Eind negentiende, begin twintigste eeuw verhuisden talloze verpauperde Vlamingen naar Wallonië — waar toen, in tegenstelling tot het achtergestelde Vlaanderen, wel nog werk was — of naar andere continenten. Dat was hun plicht tegenover hun gezinsleden en latere nakomelingen. Wat die Vlamingen destijds deden, doen oorlogs- en economische vluchtelingen vandaag: hun vaderland verlaten en veiliger (of leefbaarder) oorden opzoeken. Migratie is normaal. Misschien best wel met goede afspraken, want het moet beheersbaar blijven. Maar een gebrek aan goede afspraken mag geen excuus zijn om mensen in nood niet meer op te vangen. Dat is onze plicht, als medemensen. Wie dan roept dat hij zich in een gemeente waar veel ‘nieuwe Belgen’ wonen, niet thuis voelt, sluit zich de facto aan bij de ‘Eigen volk eerst’-club.

De aarde moet nog een tijdje mee. Heel vreemd dat natuurbescherming in rechtse kringen onbelangrijk wordt geacht. Klimaatverandering wordt ofwel ontkend, ofwel zwaar gerelativeerd, ofwel straal genegeerd. ‘No time to waste’ gaat als slogan al bijna veertig jaar mee. Vergeefs, wat de grote massa betreft. Laat ons een bloem van Louis Neefs en het eerste verslag van de Club van Rome zijn zelfs al vijftig jaar oud. Ecorealisten zijn in werkelijkheid geen haar beter dan lieden die de opwarming van de aarde ontkennen, want het eindresultaat met hen aan de macht zal hetzelfde zijn: milieurampen, milieuvluchtelingen, milieuoorlogen. En een wereld die steeds onleefbaarder wordt. Ecologie is belangrijker dan economie. Dat laatste is enkel een hulpmiddel om de kapitaalstromen te regelen (economen staan op hun achterste poten bij het lezen van de vorige zin, dus herhaal ik hem nog even voor de duidelijkheid en met uitroepteken: ‘Ecologie is belangrijker dan economie!’).

Internationalisme staat boven nationalisme. Het gaat om de macrokosmos, niet de microkosmos. ‘Eigen volk eerst’ is een (extreem)rechtse anomalie, het is een vorm van extreem egoïsme. Vlaanderen is een kunstmatige constructie — net zoals Wallonië dat is — en is bovendien, in mijn ogen, ondergeschikt aan het grotere Europa, hoe moeilijk die samenwerking in de praktijk ook verloopt. De Europese Unie zou ook een politieke en militaire unie moeten worden, niet alleen een economisch gedrocht. Maar dan moeten de onwillige landen er wel uit, anders raak je geen stap vooruit.

***

Dus ja, ik ben uitgesproken links en ik spreek dat met plezier ook uit. Door dat consequent toe te passen (of dat alleszins toch te pogen), maak ik het mezelf niet makkelijk, want waar kan een linkse jongen nog terecht binnen de huidige politieke constellatie wanneer je je noch met een van de extremen, noch met het centrum wil vereenzelvigen?

Dat werkpuntje zal mij niet beletten mijn linkse idealen consequent uit te dragen.



Sudoku

Literatuur Posted on wo, mei 25, 2022 12:05:15

Ik wil uw aandacht voor één keer vestigen op een debuutroman van een hele goede vriend die een goed boek heeft geschreven, wat ik u niet zeg omdat hij een hele goede vriend is, maar omdat het echt een goed boek is. Debuteren op je 63ste, het is niet iedereen gegeven. Allemaal de schuld van uitgeverijen die in het verleden geen brood zagen in zijn absurde verhalen — een van die manuscripten bestond uit zo’n vijfhonderd volgetikte pagina’s! —, wat wil je anders in een tijdsgewricht en een taalgebied waar conservatisme en voorspelbaarheid troef zijn. Uitgeverijen zoeken altijd maar meer van hetzelfde, succesvolle auteurs kopiëren is lonender dan een eigen smoel hebben, copy/pasten krijgt de voorkeur op originaliteit. Kookboeken genieten de voorkeur op fictie.

Sudoku, want zo heet die roman, is het soort boek dat je best in één ruk uitleest, omdat het verhaal je ontvoert naar een ander, tijdelijk universum, waar de gebeurtenissen elkaar in recordtempo opvolgen en waar alles met alles samenhangt, en toch weer niet. ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’, wist wijlen Jeroen Brouwers al. Bij Luc Marteleur, want zo heet mijn vriend-de-auteur, krijg je de meest waanzinnige connecties binnen één etmaal. Om goed te kunnen blijven volgen, moet je dus blijven lezen.

Enfin, u wil een synopsis, begrijp ik. Goed dan, een poging tot. Eddy Stoelen, een rockjournalist die randje pensioen staat, meldt zich aan op de Arbeidsdienst, waar hij in een lange wachtrij aanschuift, zó lang dat hij zich niet eens meer herinnert waarom hij überhaupt in die rij stond. Volgen: de vrouwelijke loketbediende die met hem naar buiten wandelt en allerlei metamorfoses ondergaat, een gangster die hem vraagt om op tijd een sudoku binnen te leveren waarmee ie een prijs kan winnen, die sudoku die vervolgens ontvreemd wordt door een dwergachtige figuur, ontmoetingen met andere maffiose figuren, enzovoort, enzoverder. En dat allemaal binnen ongeveer een etmaal en minder dan honderdvijftig pagina’s.

Ik weet dat Luc Marteleur een fan is van Kafka, kafkaiaans is dan ook een aardige manier om te omschrijven wat het hoofdpersonage allemaal overkomt. En niet overkomt. En herhaaldelijk overkomt. Het gebeurt allemaal in een grootstad die niet genoemd wordt en, behalve Eddy Stoelen zelf, hebben de figuren zowel bekend klinkende namen (Margriet Tatcher, Claudia Cardinale, Gina Lollobrigida, Kenzaburo Oë, Meyer Lansky) als absurde (wat dacht u van De Vogelaar Belhamels?).

Er zit vaart achter, never a dull moment in Sudoku. Het is spannend, al weet je dat het uiteindelijk allemaal maar om te lachen is. En het is bij momenten gruwelijk, maar zelfs dat mag u niet beletten verder te blijven lezen. Tarantino op speed, zo lijkt het wel, maar meer vergelijkingen wil ik u (én hem) besparen: het is in de eerste en de laatste plaats het onnavolgbare debuut van Luc Marteleur.

Sudoku is zo’n boek dat je niet zou missen mocht je niet van het bestaan ervan afweten, maar waarvan je na het lezen denkt dat je dit voor geen geld van de wereld — in dit geval de luttele som van niet eens twintig euro — had willen missen. Een goed boek van een hele goede vriend, had ik u dat al gezegd?

Sudoku, Luc Marteleur, Ertbrand, 147 pagina’s, 19,95 euro.



De roedel eenzame wolven breidt steeds verder uit

Politiek, Samenleving Posted on do, mei 19, 2022 13:19:26

Woensdag is het precies twee jaar geleden dat George Floyd zijn leven dramatisch beëindigd zag onder de knie van een witte politieagent en na het veelvuldig uitstoten van de genegeerde noodkreet ‘I can’t breathe’. De hashtag #BlackLivesMatter was opeens prominent aanwezig en dit keer niet alleen in de Verenigde Staten. Wereldwijd. Voetballers gingen voor het eerste fluitsignaal van een wedstrijd op één knie zetten, sommigen doen dat nog altijd. De onnodige dood van een zwarte man die met een vervalst biljet van twintig dollar zou hebben betaald — voorwaar een ge(we)ld(dad)ige reden om iemand op brutale wijze in te rekenen! —, leidde tot protest op zowat alle continenten, ondanks lockdowns en restrictieve overheden. Bemoedigend. Nog bemoedigender was dat Derek Chauvin, de witte agent die Floyd doodde, tot 22,5 jaar cel werd veroordeeld. Recht en rechtvaardigheid, zowaar.

Wat zijn we naïef geweest!

Eén veroordeelde racistische en corrupte politieman maakt de lente niet. In grote delen van de wereld is het voor een ruime minderheid van de mensen altijd winter, altijd duister, altijd gevaarlijk. Omdat ze een andere afkomst hebben, een andere huidskleur, een andere religieuze overtuiging (of geen), een andere genderidentiteit, een andere politieke voorkeur. Anders zijn wordt bijna overal ter wereld afgekeurd door de meerderheid. Verbaal, tot daaraan toe. Maar ook door reële discriminatie of fysiek en psychisch geweld.

***

Buffalo, zaterdag 14 mei 2022. Een achttienjarige white supremacist schiet tien mensen dood. Niet zomaar tien mensen. Mensen die eruitzien zoals George Floyd. Donker. Minderwaardig, in de ogen van figuren zoals deze Payton Gendron.

Telkens weer gaan de media dan in overdrive. Voer voor dagen nieuwtjes en analyses. Clickbaithoogtepunt. En zoals bij al die vorige aangelegenheden — en de volgende, want het stopt heus niet bij Gendron — hebben door witte mensen gerunde media het uitermate moeilijk om de termen ‘terrorist’, ‘white supremacy’ en ‘extreemrechts’ in de mond te nemen, laat staan dat ze zo iemand naar waarheid een ‘extreemrechtse, racistische terrorist’ zouden durven te noemen. ‘Lone wolf’, is een misplaatste term die je dan vaak ziet opduiken. Net als Brenton Tarrant, Dylann Roof, Anders Breivik of Hans Van Themsche voor hem zou die Payton Gendron dan helemaal alleen gehandeld hebben (wat allicht juist is), zonder enige connectie met extreemrechtse, fascistische bewegingen of politieke partijen (wat manifest onjuist is).

Als een zwarte man sterft onder de knie van een witte agent, dan is die agent voor de meeste media een ‘rotte appel’, een ‘lone wolf’ binnen het politiekorps dus. Over de georganiseerde racistische cultuur die er heerst onder agenten geen woord.

Als zwarte mensen sterven onder de gerichte geweerschoten van een witte man, dan is die man een eenzaat, met wie het fout is gelopen. Over de georganiseerde racistische cultuur waarin ie al een tijdje is ondergedompeld, wordt nauwelijks gepraat. Ook al had ook deze Payton Gendron net als zijn voorgangers duidelijke sympathieën, die hij niet verborgen hield, schreef hij zelfs een lang manifest waarin hij vooraf zijn toekomstige daden verklaarde, werd hij gevoed door aanhoudende haatboodschappen, liet hij zich bewonderen in een livestream. Hij had verdorie het n-woord op zijn automatisch geweer geschreven. En het cijfer 14, wat onder witte suprematisten verwijst naar een veertien woorden tellend statement: ‘We must secure the existence of our people and a future for white people.’ Op zijn to-dolijst stond ook nog een bezoek aan een zwarte wijk, die tien slachtoffers waren slechts een begin.

‘Witte suprematie is een vergif,’ zei president Biden achteraf. Beredeneerde gok: hij zal dit nog wel een aantal keren mogen zeggen tijdens zijn ambtstermijn. De zo goed als vrije wapenverkoop en het even vrije circuleren van waanzinnige complottheorieën en raciaal superioriteitsdenken vormen een explosieve combinatie. Incidents waiting to happen.

***

Je hebt maar één gek nodig om… O, wacht even. Ik las de voorbije dagen zelfs bij heel slimme mensen dat ze deze Payton Gendron ‘gestoord’ vinden. Ik wil niet diezelfde fout maken. Voor ‘normale’ mensen zoals u en ik, die geen medeburgers vermoorden omdat ze nog hartstochtelijk geloven in de democratie, de rechtsstaat, evenwaardig burgerschap, onderlinge solidariteit, en vrije meningsuiting die nooit absoluut kan zijn, is die Gendron natuurlijk ‘niet normaal’, maar laten we hem vooral niet ‘gestoord’ of ‘krankzinnig’ noemen. Want dan zeg je eigenlijk dat hij ‘ontoerekeningsvatbaar’ kan pleiten en niet in de gevangenis thuishoort maar in een gesloten instelling. Payton Gendron was zeer nadrukkelijk wél toerekeningsvatbaar, hij wist heel goed wat hij deed en hij wist nog beter dat hij hiervoor (stiekem) applaus zou krijgen op vele banken. Witte suprematie is inderdaad een vergif, een vroeger sluipend en nu openlijk krioelend gif dat blijkbaar steeds meer mensen aantast en niet alleen hun denken maar ook hun handelen beïnvloedt.

Ik wil voor één keer zondigen op het principe dat je niet mag vervallen in reductio ad Hitlerum. Als we Adolf Hitler ‘gestoord’ of ‘krankzinnig’ zouden noemen, dan spreken we hem eigenlijk vrij van alles wat er onder het nazisme is gebeurd. Hij zou immers ‘ontoerekeningsvatbaar’ zijn geweest, in de volksmond: ‘Hij wist niet beter’. Hitler wist wél beter. In de ogen van ‘normale’ mensen zoals u en ik was hij natuurlijk zowat de meest verderfelijke schurk uit de wereldgeschiedenis, de personificatie van Het Kwaad, maar laten we hem vooral niet gunnen dat we hem als gevolg van een mentale stoornis vrijpleiten van wat hij heeft laten aanrichten in de twaalf jaar dat hij Duitsland (mis)leidde.

Hetzelfde geldt voor Brenton Tarrant, Dylann Roof, Anders Breivik, Hans Van Themsche en Payton Gendron, en al hun opvolgers. Zij zijn niet gek, ze hebben zich alleen laten voeden door de als vrije meningsuiting verpakte raciale haatspraak van extreemrechtse politici en opiniemakers, en ze hebben daarnaar gehandeld, waardoor ze, gelukkig maar, uitzonderingen op de regel blijven. Die ongeschreven regel zegt: roepen en schrijven mag, ernaar handelen niet, toch niet zo lang extreemrechts het niet voor het zeggen heeft. Dan zullen we ongetwijfeld nog iets anders meemaken…

***

U moet er eens op letten: extreemrechtse politici zijn er als de kippen bij om terreurdaden te veroordelen, behalve van gelijkgezinde terroristen. Geen woord over Buffalo bij Vlaams Belang-voorzitter Tom Van Grieken deze week, of bij Filip Dewinter, die wel rapporteerde over een geslaagde boekvoorstelling van Omvolking, terwijl die omvolkingstheorie net mee aan de basis lag van de slachtpartij in Buffalo. Geert Wilders? Geen woord. Thierry Baudet? Geen letter. Niet dat ze afwezig bleven op Twitter, maar Buffalo was hen geen aandacht waard. Wat konden ze ook schrijven? Sorry, het is mede onze schuld (wat de waarheid zou geweest zijn)?

Er zijn intussen zodanig veel eenzame wolven opgedoken dat er sprake is van een uit de kluiten gewassen roedel. Payton Gendron is geen eenzaat, hij weet dat hij niet alleen staat, hij voelt zich gesteund door een racistische systematiek, die constant gevoed wordt door invloedrijke personages die het hen aangereikte forum — sociale én traditionele media — misbruiken om zaadjes van haat in de hoofden van onwetende lieden te planten, die op hun beurt in een tunnelvisie beland zijn, met dank aan algoritmes en dergelijke. Er zal wel een accurate psychologische of psychiatrische terminologie voor bestaan, maar ‘krankzinnigheid’ of ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ is dat niet.

Ik vind overigens niet dat Van Grieken & co zich persoonlijk moeten distantiëren van wat er in Buffalo gebeurd is, wat ze zelf wél eisen van moslims na een islamitisch geïnspireerde terreurdaad, maar hun verantwoordelijkheid is veel verpletterender dan die van de doorsnee moslim bij een aanslag van IS en consoorten. Wie haat zaait, zal haat oogsten. Dat is heus geen toeval. Joe Biden mag dan wel stellig beweren dat haat niet zal overwinnen, maar ik durf dat te betwijfelen — en niet alleen in Amerika. Extreemrechtse politici hebben dan misschien wel niet openlijk of letterlijk opgeroepen om zoveel mogelijk mensen met een andere huidskleur of een andere achtergrond te vermoorden, in de oren van de Payton Gendrons van deze wereld klinken hun woorden wel als een bevel. Zijn geweer heeft hij zelf gekocht, de schoten heeft hij zelf afgevuurd, maar de munitie werd hem wel degelijk aangereikt.



Een plek aan tafel

Journalistiek, Politiek, Samenleving Posted on vr, mei 13, 2022 13:14:20

Zelfs als mensen met andere dan Belgische/Vlaamse wortels de taal/talen spreken, de wetten respecteren en onze nationaliteit hebben, horen ze er niet bij. Dat leerden we deze week uit De Stemming, de peiling die De Standaard en VRT NWS hadden opgezet. Je kan je alleen maar een echte Belg of Vlaming noemen, als je daadwerkelijk hier geboren bent, vindt meer dan de helft van de respondenten. Maar het gaat verder dan dat: zeven op de tien deelnemers aan de poll vinden dat je onze gewoonten en cultuur moet overnemen, twee op de drie eisen dat mensen met een andere achtergrond zich ook effectief Belg of Vlaming voelen, meer dan één op de drie vindt zelfs dat ouders en grootouders uit ons land afkomstig moeten zijn om erbij te mogen horen.

Verbaasd? Neen, toch? Achttien jaar geleden stemde één op de vier Vlamingen voor een partij, Vlaams Blok, die kort voordien veroordeeld was wegens inbreuken op de antiracismewet, een veroordeling die enkele maanden na de Vlaamse verkiezingen zou bevestigd worden door het hof van beroep. Eén op de vier Vlaamse kiezers veegde dus zijn of haar voeten aan een gerechtelijk vonnis. Racisten horen erbij, mensen met een migratieachtergrond niet, dat was de teneur. En die is niet veranderd, want vandaag zit Vlaams Belang — andere naam, zelfde inhoud — opnieuw rond die één op de vier kiezers in Vlaanderen. Het is maar een peiling, akkoord, maar dan wel een peiling die griezelig nauw aanleunt bij de electorale realiteit van 2004. Het zal nooit goed genoeg zijn voor een stevige minderheid Vlamingen. Zelfs voor 57 procent van de mensen die aangaf voor Groen te zullen stemmen, mochten er weldra verkiezingen zijn, is assimilatie een basisvoorwaarde om welkom te zijn. Dat zegt alles. Assimileren gaat veel verder dan integreren. Als je integreert, respecteer je de Grondwet en de wetten van het land. Als je assimileert, neem je alle gewoonten en gebruiken bewust over.

Tel je bij de potentiële Vlaams Belang-kiezers ook nog eens die van N-VA (‘Racisme is een relatief begrip’, roepen ze daar van De Wever over Homans tot Kanko) en rechtse Open VLD’ers en CD&V’ers op, dan zit je aan meer dan de helft van de Vlamingen die zich nooit helemaal zullen verzoenen met mensen die er anders uitzien, een andere cultureel-religieuze achtergrond hebben, nog een andere nationaliteit bezitten en zich in het openbare leven anders gedragen. Dat is niet zozeer verbazingwekkend, dan wel angstaanjagend. Zet je even in de plaats van iemand met een niet-witte huidskleur en niet-Belgische roots. En bedenk dat ook de voorzitter van Vooruit laat verstaan dat ‘zij’ er niet helemaal bij horen, want hij voelt zich ‘niet in België’ wanneer hij door wijken met hoofdzakelijk inwoners met een migratieachtergrond rijdt.

Dit doet me spontaan denken aan het scorebord van mijn favoriete bron van frustratie, Beerschot. Daar staat ‘Wij – Zij’, met daaronder de stand in de wedstrijd. Toen ik dat eerst zag, dacht ik: oké, ludiek, typisch Antwerpse humor, lekker uitdagend, op het randje. Als je er echter dieper op ingaat, is het compleet misplaatst, omdat het een vorm van permanent vijanddenken inhoudt. ‘Zij’ zijn de slechteriken, ‘zij’ mogen beschimpt worden, ‘zij’ moeten verliezen, ‘zij’ horen hier niet thuis. Vlaanderen is een uitvergrote versie van dat scorebord van Beerschot geworden: wij versus zij. (Of is het omgekeerd? Is Vlaanderen begonnen en surft de voetbalclub gewoon mee op die negatieve sentimenten?)

Die wij tegen zij-attitude is veel breder verspreid dan de meesten beseffen, of durven toegeven. En het heeft heus niet alleen met racisme te maken. Xenofobie zit in alle geledingen van de maatschappij en die ‘angst voor het vreemde’ gaat veel verder dan huidskleur of afkomst. Bedrijfsleiders zijn in de eerste plaats op zoek naar spiegelbeelden van zichzelf in hun directe omgeving (waardoor ze stagneren, want te weinig verrassende inbreng, ze horen immers de hele tijd hun eigen echo). HR-medewerkers zijn doorgaans jong en hip — het is een beginnersjob, een opstapje naar beter betaald werk in de hopelijk zeer nabije toekomst — en dus gaan ze op zoek naar andere jonge en hippe mensen. Werkzoekende vijftigplussers kunnen erover meepraten. En zo kan ik nog een poos doorgaan. ‘Wij’ zien onszelf te veel als centrum van het universum, ‘zij’ moeten zich maar aanpassen. Discriminatie is van alle tijden, alle kleuren, alle klassen, alle omgevingen, alle samenlevingen.

Dat ‘de Vlaming’ negatief staat tegenover migranten, ook al zijn die hier geboren, spreken die dezelfde taal, hebben ze dezelfde nationaliteit, supporteren ze voor dezelfde nationale ploeg, luisteren ze naar dezelfde muziek, hoeft ons niet te verbazen. Dat de media dat wij-zij-denken domweg mee hebben overgenomen, wel. Een voorbeeld dat in We have a dream!, het boek over racisme en discriminatie dat Paul Beloy en ik recent schreven, om dit te illustreren. In de nacht van 31 december 2018 op 1 januari 2019 waren er in Molenbeek rellen met jongeren. ’s Anderendaags wilde Radio 1 dieper ingaan op de zaak. We vermoeden dat er die dag, een feestdag, geen uitgebreide redactievergadering met pro- en contra-stemmen zal zijn geweest en dat redacteurs werden verondersteld eigenhandig op zoek te gaan naar gesprekspartners. Dus belde de journalist die de opdracht had gekregen om dat nieuwsfeit te coveren in een op het eerste gezicht logisch lijkende reflex naar Theo Francken, tot drie weken voordien staatssecretaris voor Asiel & Migratie, afgetreden omdat de N-VA de ondertekening van een niet-bindend migratiepact, in Marrakesh, niet zag zitten en om die reden uit de regering-Michel was gestapt. Francken gebruikte de aangereikte megafoon om het migratiebeleid voor de zoveelste keer op de hekel te nemen. Als je er echter iets dieper over nadenkt, merk je hoe fout de redenering van de betrokken reporter was om net Francken aan het woord te laten. Allicht onbewust en ongewild bevestigde hij of zij daarmee dat het om een migratieprobleem ging, wie weet zelfs een gevolg van het asielbeleid, terwijl die jongeren hier geboren zijn, hier zijn opgegroeid, onze nationaliteit hebben. Het zijn geen migranten, het zijn verdorie Belgen. Vervelende Belgjes die zich misdroegen en die daarvoor gestraft zouden moeten worden, zeer zeker, maar wel ettertjes van bij ons. Geen migranten, geen ‘vreemdelingen’. Alleen al door die impuls om een voormalige staatssecretaris voor asiel en migratie te contacteren, gaf die redacteur, en bij uitbreiding de nieuwsredactie van Radio 1, aan dat die jongeren er nooit zullen bij horen. En dan klagen (extreem)rechtse luitjes over de ‘MSM’, de in hun ogen veel te linkse en veel te tolerante mainstream media, maar in werkelijkheid gaat zelfs een gerespecteerde redactie — dit ging niet om ’t Scheldt, Doorbraak of Pallieterke!— de anti-migratietoer op. Het zit vanbinnen en het wil er maar niet uit. Wie zich dan nog verbaasd toont dat er zo’n negatief ressentiment is tegenover migranten, nieuwkomers, ‘anderen’, ‘zij’, is hypocriet. Of blind en doof. Of heeft een zeer slecht karakter.

‘De wetenschap dat je er in uw eigen land toch nooit bij zult horen of als volwaardig aanzien zult worden — ongeacht wat je doet — of je hier nu 3 weken of 3 generaties bent, blijft een zeer sombere gedachte en een zwaar kruis om te dragen,’ schreef opiniemaker Youssef Kobo op Twitter. Kobo is de drijvende kracht achter A Seat At The Table, een organisatie die kansarme jongeren op weg wil helpen in een samenleving vol valkuilen.

‘A seat at the table’, een plaats aan tafel: dat zegt het helemaal wat mensen met een andere achtergrond betreft. Dit gaat niet om omvolking, om het omverwerpen van onze democratie, om het opdringen van een andere cultuur of religie: het gaat om een plekje aan tafel. Welkom zijn. Erbij horen. Deze week werd nogmaals pijnlijk duidelijk dat de doorsnee Vlaming niet bereid is een stoel bij te schuiven, of een vrijgekomen stoel ter beschikking te stellen aan iemand van wie de voorouders niet in deze regio geboren werden. Zo lang dat niet gebeurt, blijft Vlaanderen een kille, onvriendelijke, weinig uitnodigende, zelfgenoegzame omgeving. Dat is inderdaad een zeer sombere gedachte.



8 mei

Geschiedenis Posted on za, mei 07, 2022 11:09:19

Je kunt er zonder enig risico een fortuin op verwedden dat bij het begin en het einde van de ramadan islamhaters giftige reacties zullen sturen naar politici en opiniemakers die het aandurven om moslims een mooie ramadan of een fijn Suikerfeest toe te wensen. ‘En wat dan met de christelijke feestdagen, waarom wensen jullie óns dan niets toe?’, klinkt er telkens. Meestal slaat deze bedenking op niets, want wie moslims iets positiefs toewenst tijdens de ramadan doet dat doorgaans ook voor christenen rond Kerstmis of Pasen. Daar gaat het de haters ook niet om. Je mag moslims níets positiefs toewensen, daar draait het uiteraard om. ‘En dan krijgen die moslimkinderen ook nog eens een vrije dag,’ werd ons maandag door ongezond agressieve lieden toegebeten. Liefst zo snel mogelijk naar een oord ver hiervandaan vertrekken en als dat niet lukt, zwijgen en je honderd procent aanpassen aan ónze westerse wereld, met zijn tradities en zijn papieren waarden en normen, dat is de niet eens onderliggende boodschap, want iedereen mag, neen: móét, het horen.

Verdraagzaamheid is niet iedereen gegeven. De groep onverdraagzame burgers lijkt almaar toe te nemen, al kan dat ook een gevoel zijn, ingegeven door hun luidruchtigheid. Misschien gaat het om een kleine minderheid en moeten mensen zoals ik minder ongerust zijn. (Tot je de verkiezingsresultaten van de voorbije dertig jaar analyseert en een blik werpt op de meest recente peilingen, en die minderheid schrikbarend groot begint te worden. Toch maar waakzaam blijven, kortom.)

Al enkele jaren gaan er stemmen op om 8 mei uit te roepen tot een officiële feestdag, ter herdenking van de overwinning op het nazisme en het fascisme, morgen zevenenzeventig jaar geleden. Ik vind dat een zeer gezond voorstel, omdat datgene wat bijna acht decennia geleden zo hartstochtelijk bestreden werd en waarvan onze voorouders dachten dat het definitief op de knieën gedwongen was, zeer nadrukkelijk aanwezig blijkt in de samenleving anno 2022. Niet alleen de onze, maar wereldwijd. Een deel van de triomferende troepen tijdens de Tweede Wereldoorlog behoorde tot naties die zich de daaropvolgende jaren bezondigden aan krek dezelfde haat en onverdraagzaamheid tegen andersdenkenden als de nazi’s en hun bondgenoten. Denk aan de Sovjet-Unie (Stalin), de Chinese Volksrepubliek (Mao) en tig andere regimes, die dezelfde methodes gebruikten tegen hún volk of tegen naburige volkeren. Pseudowetenschappelijke theorieën, angstaanjagende propaganda, genadeloze vervolging, genocide, het was typisch voor nazi-Duitsland, maar duidelijk niet alléén voor Hitler en verwanten. Je zag en ziet het bij sympathiserende regimes, bij autocratische en semi-autocratische leiders, of die nu behoren tot wat we in het Westen als een schurkenstaat of dictatuur beschouwen, of tot een gerespecteerde democratie. Eén naam voor dat laatste: Trump. Het kan overal gebeuren. Het kan ons allemaal overkomen. We mogen nooit op onze lauweren rusten.

11 november is sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog een symbolische feestdag, waarin elk jaar wordt herdacht dat de toenmalige geallieerde krachten Duitsland hadden bedwongen. Mooi, maar intussen is er niemand nog in leven die de Groote Oorlog bewust heeft meegemaakt. Wat mij betreft blijft die elfde november voor altijd een feestdag, maar als er dan toch moet bespaard worden op het aantal wettelijke vrije dagen, mag die 11-11 vervangen worden door 8-5. (Er mag ook geknipt worden in het aantal door gelovigen opgedrongen feestdagen, vindt deze ongelovige, maar dit enigszins terzijde.)

Als we van 8 mei een officiële feestdag maken, zou dat een helder statement zijn tegen al wie toen dweepte én nu dweept met autoritaire regimes en ontmenselijkende ideologieën. Het zou een krachtig en breed gedragen maatschappelijk ¡No pasarán! kunnen zijn tegen alle gevaren die onze democratie bedreigen. Een signaal dat je als samenleving een lijn in het zand trekt, een ‘Tot hier en niet verder!’-markering. Om al die redenen schaar ik mij ondubbelzinnig achter die vraag om van 8 mei een feestdag te maken. Hoe sneller, hoe liever. Gewoon doen.



« VorigeVolgende »