Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Sport is politiek

Geschiedenis, Politiek, Sport Posted on za, september 27, 2025 17:34:51

De bonzen van de internationale wielerunie, UCI, herhalen dezer dagen voortdurend het bekende riedeltje: sport heeft niets met politiek te maken, de wielersport ook niet, dus is een WK wielrennen in Rwanda niets om je druk over te maken, ook al is de Rwandese president Kagame een dictator die er niet voor terugdeinst om al wie hem dwarsligt of durft kritiek te uiten, op te sluiten of erger. In zulke gevallen maken sportbobo’s altijd een onderscheid tussen de plek waar het evenement plaatsvindt en de leiders in dat land. Het draait om sport, nietwaar?

Niet waar! Sport is altijd óók politiek. Al was het maar omdat de bestuurders die in die grote sportorganisaties zitten (Internationaal Olympisch Comité, IOC, wereldvoetbalbond Fifa, Europese voetbalbond Uefa, UCI en andere federaties) wel degelijk worden afgevaardigd namens de sportministers van hun land en dat zijn nu eenmaal politici. Internationale sportbestuurders zijn vazallen van hun eigen land en de politieke bestuurders ervan. Dat is ook logisch, het is hun expliciete taak om hun land te vertegenwoordigen, en niet alleen de actieve sporters die naar een grote competitie worden gestuurd.

Berlijn, 1936. Was dat geen politiek dan? Nooit eerder werd het grootste sportevenement ter wereld, de Olympische Spelen, zo openlijk gekaapt door een regime zoals dat toen gebeurde door de nazi’s. Voor Hitler was het een propagandamoment, een geschikte gelegenheid om te tonen hoe machtig zijn Derde Rijk was of zou worden. Er kwam zelfs een gloriefilm van, Olympia, geregisseerd door Leni Riefenstahl. Vol mooie, atletische lichamen, weliswaar alleen van witte atleten.

Zuid-Afrika werd vanaf 1964 uitgesloten van deelname aan verscheidene sportcompetities, vanwege de apartheid in dat land. Een beslissing die uiteraard vanuit politieke motieven tot stand kwam. (En terecht!)

In oktober 1968 vonden de Spelen plaats in Mexico-Stad. Tien dagen voor de start werd studentenprotest uit elkaar geslagen. In het ‘Bloedbad van Tlatelolco’ kwamen twee- tot driehonderd demonstranten om het leven. De minder florissante buitenwijken van de Mexicaanse hoofdstad werden ondertussen ontruimd, stel je maar even voor dat de wereld zou zien dat er ook armen woonden in het land. En tíjdens de Spelen brachten zwarte Amerikaanse atleten de Black Power-groet, uit protest tegen racisme en discriminatie in eigen land. Hoezo, sport geen politiek?

In 1972 werden Israëlische atleten in München gegijzeld en gedood door leden van de Palestijnse terroristische beweging Zwarte September, die het sportgebeuren uitermate geschikt achten om hun wensen kracht bij te zetten. Voor terroristen was sport blijkbaar wel hét forum om aan politiek te doen.

In 1980 boycotten de Verenigde Staten, de Duitse Bondsrepubliek, Japan, China, Canada en Noorwegen de Spelen in Moskou, na de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan. Vier jaar later boycotten veertien landen onder aanvoering van de Sovjet-Unie de Spelen in Los Angeles. Sport heeft niets met politiek te maken, blijft u volhouden?

Het WK Voetbal werd in 1934 georganiseerd in het Italië van de fascist Mussolini. Twee jaar vóór Hitler de Olympische Spelen kaapte, maakte ‘il Duce’ van dat wereldkampioenschap zíjn moment de gloire, bekroond met de wereldtitel voor het gastland. Politiek! In 1970 ontving Mexico zestien voetballanden, twee jaar na de Spelen en het Bloedbad van Tlatelolco. Politiek! Acht jaar later mocht de militaire junta in Argentinië gloriëren, een land waar opposanten werden gearresteerd, opgesloten, gemarteld en boven de oceaan uit een vliegtuig gedropt. Dictator Videla mocht de wereldbeker uitreiken aan Daniel Passarella, de aanvoerder van het gastland. Politiek!

In 2014 mocht Vladimir Poetin zich in eer en glorie wentelen tijdens de Olympische Winterspelen in het Russische Sotsji. Drie dagen voor het einde van die Spelen viel Rusland de Krim binnen. De wereld reageerde nauwelijks. Op de slotceremonie mocht Poetin breed glimlachen: de wereld had indrukwekkende Spelen gezien en hij had terloops ook een deel van een buurland geannexeerd. Vier jaar later was Rusland gastland van het WK Voetbal, ondanks die bezetting van de Krim. Van een boycot was geen sprake, van het afpakken van het wereldkampioenschap al evenmin. Rusland werd daarop wel vanwege het systematisch organiseren van dopinggebruik uitgesloten van volgende topevenementen, een beperkt aantal Russische atleten mocht onder neutrale vlag deelnemen. Pas na de inval in Oekraïne, in februari 2022, acht jaar na de annexatie van de Krim, kwam er een wereldwijde boycot van Rusland om politieke redenen. Veel te laat, veel te weinig.

In 2022 werd het WK Voetbal na een dubieuze toewijzingsprocedure georganiseerd in Qatar. Een oliestaatje zonder voetbaltraditie, dat slaven invoerde om de infrastructuur op tijd klaar te krijgen. Het passeerde allemaal, op een paar protestwoorden op T-shirts na.

In 2034 zal dat wereldkampioenschap plaatsvinden in Saudi-Arabië, een land waar de mensenrechten niet gerespecteerd worden en vrouwen tweederangsburgers blijven.

Sport is altijd politiek geweest en zal dat, naar ik vrees, ook altijd blijven. Een geschikt vehikel om een dubieus regime positief in de verf te zetten. Zoals Mussolini, Hitler, Videla, Poetin en Tamim bin Hamad al-Thani dat vóór hem deden, zo doet Paul Kagame dat deze week. Glunderen op de foto’s. Sportswashing, heet dat: sport gebruiken om de uitwassen van een regime te verdoezelen. Voetbalclubs laten ‘Visit Rwanda’ op hun shirts drukken, wat nog net een graadje erger is dan reclame maken voor gokbedrijven. Morgen rijden ze in de heuvels rond Kigali rond om een opvolger van Tadej Pogacar aan te duiden. Vorige zondag werd Remco Evenepoel er al voor de derde opeenvolgende keer wereldkampioen tijdrijden. In de sportpers was er alleen maar aandacht voor die prestatie, niet voor de omstandigheden in het organiserende land. Morgen zullen er meer dan een miljoen Vlamingen naar dat WK te kijken. Mensen zullen er niet aan denken om uit protest níet te kijken (ik ben hypocriet genoeg om zelf een stuk van de wedstrijd op tv te volgen).

We moeten noch de renners, noch de kijkers verwijten dat het WK dit jaar in Rwanda plaatsvindt. De renners doen gewoon hun job, waarvoor ze rijkelijk betaald worden, de kijkers willen weten wie er wint. Om te beginnen had de UCI de kandidatuur van een land dat wordt geleid door een dictator niet in aanmerking mogen nemen. En na de toewijzingsprocedure hadden nationale ministers van sport en sportbonden er op zijn minst mee kunnen dreigen om geen delegatie te sturen. Niets van dat alles.

Zoals Israël ook vrolijk mag deelnemen aan de kwalificaties voor het WK Voetbal, in de Europese zone nota bene, het land is voorlopig ook nog altijd welkom op het Eurovisiesongfestival. Dat Israël – dat in 1970 nog namens het Aziatische continent mocht deelnemen aan het WK Voetbal – werd toegevoegd aan Europa heeft te maken met de militaire situatie waarin het begin jaren 70 verzeild was geraakt, met vele regionale oorlogen en de voortdurende dreiging van een conflict met de vijandige buurlanden. Als dat geen politieke beslissing was!

Volhouden dat sport géén politiek is, is de hypocrisie ver voorbij.



Jupiler Ama League

Sport Posted on za, maart 01, 2025 09:30:23

Naast de intussen voorspelbaar onvoorspelbare tribulaties in en om het Witte Huis moeten we deze week vooral onthouden als het moment waarop de E=mc2 formule eindelijk in genialiteit overtroffen werd. De Einsteins met dienst bevinden zich in de Pro League, de verzameling van Belgische profvoetbalclubs, een organisatie die zelden wordt geroemd vanwege haar briljante invallen (en daar zijn ook tig redenen voor te bedenken). Maar nu: hulde voor zoveel creativiteit en emotionele intelligentie!

De leden van de Pro League kwamen deze week namelijk tot een compromis: vanaf het seizoen 2026-2027 – niet volgend seizoen, maar het seizoen dáárop – wordt de competitie hervormd en krijgen we opnieuw een eerste klasse met achttien clubs. Na vierendertig wedstrijden is de kampioen gekend. Geen gefoefel met play-offs en halvering van de punten meer, neen, een rechttoe-rechtaan competitie waar we op het eind – of een paar wedstrijden voor het einde – de kampioen kennen en de clubs die het seizoen daarop ons land Europees mogen vertegenwoordigen. Fantastisch! Geweldig! Ongezien!

Nou ja, ‘ongezien’: dat deze formule sinds mensenheugenis in elk zichzelf respecterend, beschaafd voetballand wordt toegepast, is hierbij slechts een futiel detail.

***

Er lagen overigens alternatieven op tafel: het eerste was het voortzetten van het huidige play-offsysteem, wat zowel enkele grotere clubs (Club Brugge, Anderlecht) als de hele zooi kleinere clubs tegenstond. Die laatsten vrezen vooral het degradatierisico en/of een play-offsysteem dat nergens toe leidt: tijdvulling. Play-off 1 vinden de grote clubs best wel leuk, maar de halvering van de punten stond de meesten tegen. Door die halvering liep Union al minstens twee verdiende landstitels mis. Je moet het maar doen: dertig wedstrijden spelen en dan je punten voor de helft kwijtspelen. Spannend, ja, dat wel, dat is ook de perverse reden waarom zogeheten voetbalkenners na de aanvankelijke aversie een boontje hebben gekweekt voor dit systeem. Daar zitten ook ernstig genomen en vooral zichzelf ernstig nemende voetbaljournalisten tussen.

Het tweede alternatief was de invoering van de huidige Europese formule, waarin niet iedereen tegen iedereen zou spelen in de reguliere competitie. Beetje stompzinnig – mag ik dat zo stellen? –, want er is een gigantisch verschil tussen een Europese competitie die eindigt in een reeks confrontaties met rechtstreekse uitschakeling en een finale, en een clubcompetitie die gestut wordt door traditionele speeldagen waarin alle clubs in actie komen.

Dan maar een reguliere competitie met achttien teams, vierendertig wedstrijden en misschien wel de nodige saaiheid wanneer de kampioen – als de financieel-economische krachtverhoudingen worden gerespecteerd, zou dat ongeveer acht keer op de tien Club Brugge moeten zijn, en toch slagen de West-Vlamingen er maar niet in om hun calimerocomplex van zich af te schudden –, al vijf matchen van het einde bekend is. Zo doen ze dat in de Grote Vijf (Premier League, La Liga, Bundesliga, Serie A, Ligue 1) ook. Zo doen ze dat trouwens in de meeste landen, op enkele uitzonderingen als Schotland en Zwitserland na.

Nederland voerde ook ooit een play-offsysteem in. Niet om de kampioen te kunnen aanduiden, maar om de plaatsen twee tot en met negen te kunnen toewijzen, maar dat werd na enkele seizoenen afgeschaft omdat het uiteindelijk neerkomt op competitievervalsing als het nummer twee in een mindere Europese competitie terechtkomt dan het nummer vijf. Waarna de bedenkers van dat ‘Hollandse’ systeem werden ingehuurd door de Pro League en een nog veel krakkemikkiger ideetje lanceerden, dat we nu al anderhalf decennium kennen.

***

Rechttoe-rechtaan, prima, maar er is toch ook nog een olifant in de kamer. België is een te klein land om achttien eersteklassers te kunnen verantwoorden. Een eenvoudige berekening bewijst dat, waarbij ik meteen de term ‘economisch hinterland’ zal lanceren, een chique klinkende benaming voor het (theoretisch) potentieel bereik van iedere club in de hoogste klasse. Even wat duiding:

• Duitsland telt 83 miljoen inwoners en 18 clubs in de Bundesliga. Elke club heeft daar dus een economisch hinterland van 4,6 miljoen Duitsers.

• Frankrijk telt 68 miljoen inwoners en 20 clubs in de Ligue 1. Economisch interland per L1-club: 3,4 miljoen.

• Italië telt 59 miljoen inwoners en 20 clubs in de Serie A. Economisch hinterland per Serie A-club: 2,9 miljoen.

• Engeland telt 56 miljoen inwoners en 20 clubs in de Premier League. Economisch hinterland per PL-club: 2,8 miljoen.

• Spanje telt 48 miljoen inwoners en 20 clubs in La Liga. Economisch hinterland per LL-club: 2,4 miljoen.

• Nederland telt bijna 18 miljoen inwoners en 18 clubs in de Eredivisie. Economisch hinterland per ED-club: 1 miljoen.

• België telt straks 12 miljoen inwoners en 18 clubs in de Jupiler Pro League. Economisch hinterland per JPL-club: 666.666.

Naast een dubbel duivels getal voor ons land wil dat vooral zeggen dat een Duitse club potentieel afgerond zeven keer meer mensen kan bereiken dan een Belgische. Niet dat die 4,6 miljoen per club allemaal voetballiefhebbers zijn of supporters die naar het stadion komen, maar dat geldt net zo goed voor die 666.666 bij ons. Het is zeker geen toeval dat de Bundesliga het hoogste gemiddelde aantal toeschouwers heeft van Europa met 39.422 per wedstrijd (cijfers van het seizoen 2023-2024). Engeland volgt met 38.562, Italië met 30.967, Spanje met 29.072 en Frankrijk met 26.879. België? 10.446 gemiddeld per match.

Bovendien is de verdeling van de clubs hier helemaal scheefgetrokken. Te veel West-Vlaamse clubs, bijvoorbeeld, en daar komt mogelijk Zulte-Waregem na dit seizoen bij. Als daar dan een grote slokop tussen zit als Club Brugge, begrijp je meteen waarom de andere clubs uit die regio ternauwernood overleven, meestal dan nog met de hulp van een buitenlandse investeerder, die alleen maar geïnteresseerd is in de Belgische competitie omdat je hier goedkope buitenlanders kunt parkeren en met weinig regeltjes moet rekening houden. We zijn niet alleen een transitcompetitie, we zijn ook een soort opleidingscentrum tússen de eigenlijke jeugdopleiding (in het land van oorsprong) en de doorbraak (als die er al komt, in het buitenland).

Met andere woorden: de lasten zijn steeds voor Belgische clubs, de eventuele lusten voor buitenlandse.

***

Toen ik eind 2006 begon te werken als hoofdredacteur van PRIME Sport (nu: Play Sports), eigendom van Telenet, was een van mijn eerste taken een adviserende rol te spelen bij de mogelijke verwerving van de rechten op de Belgische eerste klasse, die op dat moment al jaren bij Belgacom (nu: Proximus) zaten. Ik maakte een omstandig rapport van 21 pagina’s dat ongetwijfeld alleen door mij helemaal gelezen zal zijn.

Uit mijn inleiding van toen: ‘Alvorens er wordt beslist om al dan niet te bieden, dient een andere, in mijn ogen fundamentele, vraag gesteld: moet de (potentiële) rechtenhouder kunnen eisen dat de kwaliteit van het Belgisch voetbal wordt opgevijzeld? Voor mij is het antwoord eenduidig “ja”. Hogere kwaliteit hangt echter samen met een aantal factoren:

– meer budget voor de clubs;

– minder clubs in de hoogste klasse (wat automatisch betekent dat de overblijvende clubs meer overhouden aan tv-rechten);

– clubs moeten investeren in hun (vaak verouderde, zeg maar: verloederde) accomodatie;

– clubs moeten investeren in jeugdwerking;

– clubs moeten een economische verantwoord (lees: realistisch) beleid voeren.

Die bedenkingen gelden nog altijd. De meeste clubs prijken jaar na jaar in de rode cijfers, de stadions zijn verloederd en onveilig, de jeugd wordt bij de meeste clubs verwaarloosd en realisme is nog steeds ver zoek bij het opstellen van jaarplannen en budgetten.

***

Dit was mijn concreet voorstel dat ik intern binnen Telenet aankaartte. (Ik heb de jaartallen aangepast.)

‘Ik ben een groot voorstander van een “gesloten” competitie met twaalf clubs, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren, zodat clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende drie seizoenen kunnen stijgen en degraderen. Als het nieuwe systeem wordt geïntroduceerd in 2026-2027 zou dit betekenen dat er aan het eind van het seizoen 2029-2030 één of twee dalers (en dus ook stijgers) zijn. Pas na het seizoen 2032-2033 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers zijn (vervolgens in 2036, 2039, 2042, enzovoort). Zo krijg je een combinatie tussen de voordelen van “gesloten” en “open”.

Het zal clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor de start van de nieuwe competitie (2026-2027) kunnen we ons baseren op de gemiddelde resultaten van de periode 2021-2026, vijf seizoenen, zodat er twaalf clubs “instappen”, maar het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden toegepast. Wie economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten” competitie!

Al is er vanaf dan geen sprake meer van degradatie, toch moeten de clubs hun aantal punten opkrikken om na drie seizoenen een goed gemiddelde te bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe pleit voor economische relocatie, zoals die bijvoorbeeld in de Amerikaanse grote sporten consequent wordt toegepast, maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen tradities en bestaande inplanting van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp voor een dergelijke strikt economische logica.)

De huidige Challenger Pro League wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16 clubs. De “Tweede klasse” (nu: ‘Eerste Amateur’) bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder meer de beloftenploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht. Deze B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit “Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit “Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de drie tweedes uit “Tweede”.’

***

Haalbaar? Neen, natuurlijk niet. Clubs gaan nog liever financieel overkop dan te moeten toegeven dat ze niet realistisch budgetteren en nauwelijks toekomstkansen hebben zonder een tijdelijke mecenas, maar die geldschieter – meestal afkomstig uit het buitenland – zit hier niet uit clubliefde, respect voor de supporters of grote sportieve ambities. Als hij geen geld meer ruikt, richt hij zijn neus op andere clubs en andere (kleine) competities.

Alleen Club Brugge komt in België gemiddeld boven de 20.000 uit. Negen van de zestien huidige eersteklassers halen geen 10.000 gemiddeld. Hoe kunnen Westerlo (5.482 fans per thuiswedstrijd), STVV (5.737) en Cercle Brugge (5.932) overleven zonder centen uit Turkije, Japan of Monaco? En hoe lang blijven die buitenlandse eigenaars investeren in kwakkelende clubs?

Kort samengevat komt het volgens mij hierop neer:

• 26 profclubs in België is een anomalie. Twaalf (of hooguit veertien) zou al veel realistischer zijn.

• De leiders van het professionele voetbal zouden zich professioneler moeten opstellen. Vandaag zou je de Jupiler Pro League beter Jupiler Ama League noemen: de ‘ama’ van ‘amateurs’. Geen compliment, in dit geval.

• Meerderheidsaandeelhouders uit het buitenland zouden duidelijke meerjarenplannen moeten voorleggen alvorens ze een bod mógen doen. Geen duidelijke toekomstvisie en langetermijnplannen? Niet welkom in België! Ook binnenlandse aandeelhouders moeten correct zijn in hun communicatie over het waaróm ze een club in handen willen hebben en hoe ze richting toekomst kijken.

• De licentiecommissie moet veel strengere eisen stellen en zich daar strikt aan houden.

• De jeugdwerking moet financieel gegarandeerd worden via een verplicht percentage van de tv-gelden.

• Er moeten strengere eisen gesteld worden aan de accomodatie. (Dat kost geld, maar dat loont ook: in Duitsland zijn de toeschouwersaantallen gestegen na een significante investering in nieuwe of verbouwde stadions begin deze eeuw. Die zijn veiliger en comfortabeler, en zorgen ervoor dat hele gezinnen naar het voetbal komen.)

• Buitenlandse voetballers moeten een hoger minimumloon ontvangen. In de Eredivisie moet een buitenlandse speler verplicht minstens anderhalve keer het gemiddelde salaris ontvangen. In de Jupiler Pro League gelden die afspraken niet, dus worden we overspoeld door derde- en vierderangsspelers die de eigen jeugd blokkeren. Dat is dubbel verlies.

Maar ach, wie ben ik? Ook in de zomer van 2026 zal er weer worden afgetrapt en zullen de media smullen van smeuiige verhalen over (bijna-)faillissementen en kortzichtige eigenaars/voorzitters. Zo worden die pagina’s ook weer gevuld.

De competitiehervorming heeft veel minder met Einstein dan met kortzichtigheid en compromitterende compromisbereidheid te maken.



‘De jaren 70’: de geschrapte passages (2/4)

Journalistiek, Literatuur, Sport Posted on vr, oktober 04, 2024 18:29:16

(Eind oktober ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. Zoals de meeste auteurs meemaken, is een boek schrijven niet alleen schrijven maar ook schrappen. Dagelijks post ik dezer dagen en weken op Facebook en X een geschrapte passage. Op deze blog doe ik dat met iets langere teksten. Hieronder een stukje over het opzienbarend dopingboek van schrijver Jan Emiel Daele uit de zomer van 1970. Helaas niet in mijn boek, maar toch niet verloren voor de mensheid. In tegenstelling tot Daele zelf, die op valentijnsdag 1978 zijn vrouw doodschoot en dan zelfmoord pleegde.)

In de zomer van 1970 brengt de Vlaamse romanschrijver Jan Emiel Daele Strijd in de wielersport, of: een inleiding tot betere kennis over doping en uitbuiting in de Westeuropese wielersport na de Tweede Wereldoorlog uit, een non-fictieboek dat in afleveringen wordt gepubliceerd in Humo. ‘Deze documentaire is een authentieke verzameling ervaringen en vaststellingen in de wielersport, een stukje mythe uit onze maatschappij,’ schrijft Daele in de lange inleiding. ‘Daarom draag ik deze artikelenreeks op aan de wielersportmassa, die evenzeer wordt uitgebuit en bedrogen als de wielrenners zelf.’[i]

            Wijlen Fausto Coppi wordt geïdentificeerd als ‘de eerste dopingkampioen’. Daele gebruikt doorzichtige pseudoniemen: Skot is Briek Schotte, Stonedbergen is Rik Van Steenbergen, De Pruyme is Fred De Bruyne, Van der Look is Rik Van Looy, Banketil is Jacques Anquetil en Koppi is, nou ja, gewoon Coppi. ‘Ikzelf ben nooit bang geweest voor spuiten,’ zegt een van de tientallen anonieme coureurs die worden geïnterviewd voor het boek. ‘Ik was daar een geschikt type voor, want op drog moet je kunnen rijden.’ ‘Het is goed als je regelmatig je bloed laat vernieuwen, vooral als je zwaar drogeert. Bij Banketil is dat zo,’ zegt een andere. Nog een renner: ‘In de Ronde van Frankrijk werden altijd de laatste snufjes geprobeerd, omdat daar de prestaties steeds meer opgedreven moesten worden. Mijn gestel kon er goed tegen.’ En zo gaat dat weken aan een stuk.

            In Humo van 30 juli 1970 mocht Daele zowaar Eddy Merckx spreken. Nou ja, gesprek, noem het gerust een confrontatie. Merckx wil weinig of niets kwijt over zijn wedde, wat zijn ploegmaats verdienen en de belastingen die hij betaalt. En dan komt het gesprek op het gespreksonderwerp doping, ruim een jaar nadat Merckx uit de Giro was gezet in Savona.

HUMO: Was die positieve controle op u in Italië een vergissing?

Merckx: Ze is niet volgens de reglementen gebeurd. Het tweede flesje moest geopend worden in mijn aanwezigheid en dat is niet gebeurd.

HUMO: Hebben de dokters een fout begaan?

Merckx: Nee.

HUMO: Dus u was wel positief?

Merckx: (geen antwoord)

HUMO: Dr. Luc Van de Caveye, de ploegdokter van Mars-Flandria, heeft vastgesteld dat 95% van de Ronderenners stimulerende middelen en hormonen gebruiken.

Merckx: Ik ken daar niets van. Maar ik neem geen middelen die verboden zijn.

HUMO: Ook geen hormonen?

Merckx: Dat is verboden. Géén hormonen. (nvdr: hormonen zijn niet verboden)

HUMO: Hebt u geen amfetamines gebruikt voor de dopingcontrole werd ingevoerd?

Merckx: Nooit!

HUMO: In 1957 was u wereldkampioen bij de beroepsrenners te Heerlen?

Merckx: Neen.

Interventie Van Buggenhout (Jean Van Buggenhout, manager van Merckx en wielerorganisator, fvl): In 1957 koerste Eddy nog niet, meneer.

HUMO: In 1967 bedoel ik natuurlijk. U werd toen positief bevonden. Dat bleek uit het wetenschappelijk rapport van de controle. U was vijfmaal positief op cafeïne.

Merckx: Van cafeïne wist ik niets. Ik zal ’s morgens een kop koffie gedronken hebben. Of misschien koffie tijdens de koers. Ja, dat zal wel. Zeker en vast.’

Einde gesprek.

            Een paar weken later mag radioreporter Jan Wauters voor hetzelfde weekblad Lomme Driessens interviewen, sportdirecteur van Merckx. ‘Afbreken is gemakkelijk. De journalisten van vroeger leefden meer voor hun beroep, die leefden ook meer mee met de renners. Nu zie je dat niet meer, ’t is allemaal sensatie. Wat er in de koers gebeurt, dat zien jonge journalisten niet. Zij zien alleen wat er rond gebeurt.’ Over doping: ‘Neen, nooit gezien. Ik kan er niet tegen. Ik ga buiten als ze bezig zijn, met wát dat weet ik niet. Ik wil dat niet zien. (…) Er zijn altijd jonge coureurs die misschien toch pakken. Om ze het af te leren of om te verhinderen dat ze er mee zouden beginnen, is die controle nodig. Voor de kleintjes, dus. Maar voor de groten, die gaan toch allemaal lang mee.’[ii]


[i] Humo, 9 juli 1970, p. 20

[ii] Humo, 13 augustus 1970, p. 6



Leiderschap

Politiek, Samenleving, Sport Posted on za, september 14, 2024 12:47:13

Vorige week had ik het hier al over leiderschap – met name de mythologisering van de (top)CEO’s in (top)bedrijven –, nu zal het er alwéér over moeten gaan, vrees ik. Dat is allemaal de schuld van Bart De Wever en Kevin De Bruyne. De eerste is kandidaat-premier, burgemeester (en ook kandidaat) en partijvoorzitter (er zijn geen andere kandidaten); de tweede is een stevig betaalde voetballer bij Manchester City en de Rode Duivels, al wordt dat laatste stilaan in twijfel getrokken. De eerste wil excellentie worden, de tweede is dat al jaren.

Beiden deden deze week uitspraken die vele haren te berge deden rijzen. De cumulard par excellence had het in een reactie over het joyriden met een ambulance door een trio niet al te snuggere jonge kerels over een terugkerend problemen bij allochtonen. Dat was geen slip of the tongue, De Wever weet best wel wat hij zegt. In het verleden veralgemeende hij al versus de Berbergemeenschap in zijn stad, nu maakt hij het ‘probleem’ nog wat breder: het zijn de jonge allochtonen. En zeg gerust ook maar: de ouderen, want die voeden de jongeren niet op. Voor eender welke andere politieke sterveling zou dit een driedubbele faux pas zijn, voor de Antwerpse burgemeester zit er een doortrapte bedoeling achter: iemand de schuld geven (doet-ie graag en gretig), een bevolkingsgroep stigmatiseren (dat ligt goed bij de vlottende achterban zo vlak voor de lokale verkiezingen), de aandacht afleiden van de eigen tekortkomingen (het blijft natuurlijk wel de stad die hij al twaalf jaar bestuurt). Voeg daar nog aan toe dat twee van de drie ‘plezierrijders’ uit Latijns-Amerika afkomstig zijn, want met ‘allochtonen’ bedoelt De Wever uiteraard ‘van Noord-Afrikaanse origine’. Dat de betrokkenen gewoon de Belgische nationaliteit hebben, is ook nog zo’n vergetelheid-om-bestwil, versta: wie buitenlandse wortels heeft, hoort er volgens de burgemeester van Antwerpen niet echt bij, bij die warme, lokale gemeenschap met zijn hechte identiteit (quod non).

De onnavolgbare Lectrr maakte er een geweldige cartoon over in De Standaard. Onder de bovenkop ‘Uitspraken De Wever’ zie je twee hangjongeren praten over de kwestie. Zegt de tweede, nonchalant zittend op de leuning van een bank in het park: ‘Premier van alle Belgen? Die is nog geen burgemeester van alle Antwerpenaars’. Touché! In één prentje de hele problematiek samengevat: De Wever is een exclusieve burgervader. Hij sluit bewust en herhaald burgers die niet in zijn electorale kraam passen uit. Slecht leiderschap. Een goede leider is inclusief, probeert iedereen te betrekken, staat open voor anderen, heeft oog voor kleine en grote struikelblokken, zet geen mensen of groepen van mensen tegen elkaar op voor zijn eigen gewin. De Wever mag dan wel de toonaangevende politicus van deze eeuw tot nog toe zijn in dit land, hij is geen staatsman (en zal dat wellicht nooit zijn), noch een verbindende factor in een gemeenschap. Hij mag dan wel op sommige niveaus de baas zijn, maar hij is geen goede leider.

Kevin De Bruyne is dat evenmin. Na de zoveelste tegenvallende prestatie van de Rode Duivels nam hij kort na de wedstrijd geen blad voor de mond voor de VTM-camera. Niets of niemand deugde: deze generatie voetballers niet, hun talent, hun mentaliteit. Ongelijk heeft hij natuurlijk niet helemaal, maar zulke dingen zeg je binnenskamers en alleen mits toestemming van de groep trek je met zulke uitspraken naar de media. De Bruyne gooide zijn medespelers voor de bus die hij zelf bestuurde. Plat waren ze. Op Onana na wilde niemand nog praten voor de verzamelde pers. De mond gesnoerd door de man met de band.

Bij afwezigheid van Romelu Lukaku is De Bruyne momenteel aanvoerder van de nationale ploeg. Een slecht idee. Fantastische voetballer, geen leider, net zomin als dat Thibaut-me-myself-and-I-Courtois een voortreffelijke keuze zou geweest zijn als stuurman van de stuurloze duiveltjes. Een fout die ontzettend veel gemaakt wordt in de voetballerij, is dat de beste speler tot aanvoerder gebombardeerd wordt. Messi. Ronaldo. Hazard. Niet doen. Laat de heren uitblinken, de tegenstand tureluurs draaien, oneindig veel poen scheppen, maar denk niet dat je beste speler meteen ook je meest geschikte captain is. Meestal is hij dat namelijk niet. Een goede aanvoerder in de sportwereld ziet het team op de eerste plaats, niet zichzelf. Een goede aanvoerder verdedigt het team naar de buitenwereld en zegt in de kleedkamer waar het op staat. Een goede aanvoerder maakt zijn persoonlijke frustraties ondergeschikt aan het belang van de groep.

(Je kunt dat overigens ook doortrekken naar de bedrijfswereld. Ik zal namen noemen: Jan Wauters was misschien wel de beste radiosportjournalist die deze regio ooit gekend heeft, maar ze hadden hem nooit baas mogen maken, want te veel met zichzelf bezig: een vedette mag dat, een leidinggevende niet. Wat is er mis mee om iemand te laten excelleren op zijn favoriete positie? Extraatje erbij op het loonbriefje, dat natuurlijk ook weer wel. Nog een naam: Aimé Van Hecke. Onmisbaar als extern adviseur om de VRT uit het kijkcijfermoeras te trekken, geen bezielende en inclusieve directeur televisie, want alleen de vedetten telden mee. Meer namen op eenvoudig verzoek.)

Lionel Messi, in mijn ogen de beste voetballer aller tijden, zie je zelden het voortouw nemen als het om leiderschap gaat. Cristiano Ronaldo juicht zelfs nauwelijks als een ploegmaat gescoord heeft. Eden Hazard is een lieve jongen, maar als hij zelf niet goed draaide, slaagde hij er niet in om zijn tien ploeggenoten aan te sturen. Kevin De Bruyne aanvaardt niet dat de tien mindere goden in het Belgische elftal niet volledig in zijn dienst spelen. In die zin is Lukaku een veel betere aanvoerder, al worstelt die bij de Rode Duivels toch te veel met zichzelf en is zijn lichaamstaal soms bijzonder negatief. Vincent Kompany, dát was een aanvoerder. Franky Van der Elst. Eric Gerets. Team players, die hun ploegmaats aanvuurden en -stuurden, en die hun geloofwaardigheid haalden uit het feit dat ze ook nog eens aardig tegen een bal konden trappen.

Leiderschap is in grote mate jezelf kunnen wegcijferen voor een groter doel, of dat nu winst in een voetbalwedstrijd is, dan wel het vormen van een regering of het creëren van een inclusieve stadsomgeving, of het goed functioneren van een bedrijf. Met slecht leiderschap scoor je misschien eenmalig of op korte termijn, maar op de middellange termijn ben je beter af met iemand die het grotere plaatje ziet.

Donald Trump is geen leider, Kamala Harris zal dat hopelijk snel worden.



Supporters weten niet altijd waarom

Sport Posted on za, juni 29, 2024 12:09:04

Er werd de voorbije dagen meer over ‘s lands voetbalfans dan over ’s lands voetballers gesproken en geschreven. Als supporter moet je consequent je ploeg (onder)steunen, riep de ene, het woord is nu eenmaal afgeleid van het Engelse ‘to support’. In goede en in slechte dagen. Als je ploeg zo lamentabel (niet) voetbalt, heb je het recht om kritiek te uiten, riep de andere.

De CD&V’er in mij, enerzijds diep verdoken, anderzijds soms te hulp snellend in een discussie die niet zwart-wit is, zegt: ze hebben allebei ongelijk. En gelijk.

Natuurlijk mag een fan zijn ontevredenheid ventileren. Stel dat je heel veel kostbare euro’s hebt neergeteld voor een concert van je favoriete band in een verre buitenlandse stad en die band verschijnt a) veel te laat op de afspraak, speelt b) ongeïnspireerd en ongeïnteresseerd, en stapt c) al na een halfuurtje van het podium, dan heb je het verdomde recht om je boos te maken, omdat je als consument niet de waren krijgt die je dacht te hebben aangekocht. Niet tevreden, geld terug, kent u die slogan nog?

Is die band wel op tijd, druipt het spelplezier eraf en duurt het optreden drie uur, maar spelen ze jouw favoriete song niet, dan moet je slikken en zwijgen. In Rode Duivels-taal: ze hebben zich gekwalificeerd voor de achtste finales, mission accomplished, in zo’n toernooi kan alles nog, de bal is rond en meer van dat soort clichés. Niet tevreden? Da’s dan pech!

Máár: als diezelfde Rode Duivels, in wat vooraf als de zwakste poule van het toernooi werd bestempeld, slechts met de hakken over de sloot de eerste ronde overleven, na één goede en één behoorlijke speelhelft (telkens tegen Roemenië), dan valt er niet echt te juichen (van bonds-, coach- en spelerszijde) en nog minder als je enkele vakantiedagen en meer dan duizend euro hebt opgeofferd om af te reizen naar Frankfurt of Stuttgart (Keulen was dus wel oké) om een laf elftal aan het werk te zien, waarbij er, daarbovenop, achteraf ook nog door de coach en de spelers werd getoeterd dat het best wel goed was: ach, kom nou! Wees dan tenminste eerlijk, zeker als trainer-des-vaderlands. En kom niet af met zo’n wankel excuus als ‘de bus was te laat, de voorbereiding was om zeep, ik heb maar een speech van anderhalve minuut kunnen geven, maar al bij al speelden we goed’. Daarmee ondergraaf je je eigen geloofwaardigheid en beledig je de aanwezige fans nog eens extra. Die zullen echt wel braafjes in de handen klappen als het resultaat tegenvalt, maar de mouwen werden opgestroopt, de elf BVBA’s op het veld zich in het zweet hebben gewerkt – écht zweet, niet de zweterige indruk die de shirts geven – en er werd gevoetbald vanuit eigen sterkte.

De Rode Duivels waren in de groepsfase als een populaire band die vier en een half uur stevige rock-‘n-roll beloofde, maar het na hooguit driekwartier al voor bekeken hield, waarna er de rest van de tijd hoempapa uit de luidsprekers galmde. ‘Teleurstellend’ is een eufemisme in deze.

Dus, ja, die teleurstelling mag ook getoond worden naast het veld en in het hele vaderland. Het was niet eens ‘niet goed genoeg’, het was gewoon ‘niet goed’. Punt. Die kwalificatie is normaal en hoeft dus vooral niet gevierd te worden als een succes, en ja, het was beter dan in Qatar, maar dat is geen vergelijkingspunt: zo ongeveer alles zou beter geweest zijn dan Qatar, die complete afgang van de nep-gouden generatie.

Toch hou ik een slag om de arm – Sammy Mahdi, contacteer mij! –, want de vraag is of die foeterende en middelvingers opstekende boze fans wel échte fans zijn. Of waren het van die voetbaltoeristen die om de twee jaar vanonder een steen komen gekropen, hun ongewassen gebleven en intussen steeds nauwer zittende tricolore outfit aantrekken en doen alsof ze er in goede én in slechte tijden staan? Best mogelijk.

Successupporters ergeren mij mateloos. Je ziet ze een heel seizoen niet en als je team op de laatste speeldag kampioen kan worden, vullen ze opeens het stadion. Successupporters dagen, zoals de term het al aangeeft, op als de ploeg/het land succes heeft en ze verdwijnen even snel wanneer dat succes er niet meer is. De veel te jong gestorven sportjournalist Piet Theys zei ooit in Dood van een sandwichman, een documentaire van Robbe de Hert uit 1971 over de begrafenis van wielrenner Jean-Pierre Monseré: ‘Verenig u met het succes van de succesvollen op het ogenblik dat ze succes hebben en een deel van dat succes zal op u afstralen.’ Als je dit omkeert, betekent het: loop weg als de voorheen succesvollen geen succes meer hebben, want een deel van hun falen zal op u afstralen. Achterbaksheid is des mensen.

Zo gaat dat met successupporters: vandaag het hoogste woord, morgen in geen voetbalvelden of wegen ernaartoe te bekennen. Je hebt er heel even iets aan, als het goed gaat. Je hebt er niets aan in mindere tijden. ‘Supporters weten waarom’, klinkt de slogan van Jupiler. Leugentje om bestwil: supporters weten niet altijd waarom. En successupporters weten al helemaal niets.

Successupporters zijn even ergerlijk als lieden die naar Werchter of Pukkelpop gaan ‘voor de sfeer’. Dat loopt wat rond, dat komt wat oude bekenden tegen, dat drinkt veel meer dan het aankan en dat gaat dan liefst zo dicht mogelijk bij het podium staan om daar selfies te maken, af en toe op ‘record’ te duwen en vooral heel veel en heel luid te praten over avonturen die ze lang geleden samen beleefd hebben, hahahaha, daarbij de boze blikken van de omringende fans die wél voor de muziek zijn gekomen ontwijkend.

***

De lichtblauw-lichtbruine Kuifjes hadden hun fans áltijd moeten groeten na Oekraïne-België. Het boegeroep kwam niet uit alle monden tegelijk. Van de elfduizend aanwezige Belgen waren er zeker tienduizend die hen níet stonden uit te jouwen, die óók vakantiedagen hadden moeten opnemen en veel geld neertellen voor een – voorzichtig uitgedrukt – matige match, en die óók respect verdienen, meer respect dan de awoertroepers trouwens. Kevin De Bruyne houdt de lippen stijf op elkaar wanneer de Brabançonne weerklinkt, maar hij had ook na de wedstrijd beter gezwegen en zijn maats met een handbeweging verplicht om de fans te groeten. Een echte leider zou het zo gedaan hebben. De Bruyne is een leider met de voeten, niet met het hart en de hersenen. Kompany zou dat anders aangepakt hebben.

***

Deze afstandelijke journalist-supporter zegt: er moeten meerdere tandjes worden bijgestoken door de Rode Duivels. Meer lef. Meer druk naar voren. Meer wil om te winnen. Meer, meer, meer. Maar u weet hoe dat zal gaan na de voorspelbare uitschakeling maandagavond door Frankrijk: de voetbalbond zal argumenteren dat het geen schande is om te verliezen van een topfavoriet, de coach zal concluderen dat het al bij al een goed toernooi is geweest, de spelers gaan met vakantie naar exclusieve zonnige oorden die te duur zijn om er lastig te worden gevallen door ontevreden fans. En als België zich onverhoopt kwalificeert zal de euforie over ons land neerdalen en komen er nog meer successupporters onder stenen uitgekropen.

Enerzijds blijven we een land van underdogs en underachievers (als Denemarken, Griekenland en Portugal Europees kampioen kunnen worden, kunnen wij dat ook, als Kroatië – een landje met ocharme 4,2 miljoen inwoners – een wereldbekerfinale kan spelen, waarom wij dan niet?), anderzijds kunnen we op 14 juli nog altijd Europees kampioen worden. De eersten die dan de échte fans van de voorste rijen op de Brusselse Grote Markt zullen wegdrummen, zullen diezelfde successupporters zijn die twee en een halve week eerder nog luidkeels boe riepen. Want ja, ‘Verenig u met het succes van de succesvollen op het ogenblik dat ze succes hebben en een deel van dat succes zal op u afstralen’…



Het EK op Sporza

Journalistiek, Radio en Televisie, Sport Posted on za, juni 22, 2024 12:48:37

Niet alleen de Belgische mannen op het veld worden dezer dagen overstelpt met keiharde verwensingen, stevige kritiek en goedbedoelde raadgevingen, hetzelfde overkomt de programmamakers bij de VRT, afdeling Sporza. Grootste gemene deler van die opmerkingen: het ziet er allemaal zo goedkoop uit op tv. Anderhalf jaar geleden was het imposante Wintercircus in Gent het decor tijdens het WK in Qatar, nu is dat een bescheiden (radio)studio aan de Reyerslaan. En als er dan al eens publiek in die studio zit, bij de avondwedstrijden, lijkt het wel een weinig populair café. Waar blijft dat volk? (En waar is dat feestje?)

Tja, de publieke omroep zal altijd tegenwind krijgen. De mensen die er werken kunnen heus wel tegen een stootje, alleen als bewindvoerders beginnen te morrelen aan de dotatie staan ze machteloos. Dat is precies wat er de jongste jaren is gebeurd door de VRT-onvriendelijke Vlaamse regering. De publieke omroep heeft noodgedwongen moeten besparen en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Ergens moet er dus beknot worden. Meer zelfs: zowat alle diensten zien een hap uit hun budget verdwijnen.

Als kijkers kritiek hebben op het wedstrijdcommentaar kan ik dat nog enigszins volgen. Soms is het echt niet goed. Je hoort ook – die besparingen hé! – dat sommige commentatoren gewoon in een cabine in Brussel zitten. Dat is goedkoper, maar het perkt hun mogelijkheden in. Zij zien namelijk alleen wat u en ik thuis ook zien. Is er een fase waarin er wel of niet sprake is van buitenspel, of is het niet meteen duidelijk of er een doeltrap dan wel een hoekschop volgt, dan zien zij de lijnrechter niet vlaggen. Als ze in het stadion zouden zitten, konden ze dat wel prompt melden. Nu hoor je de pijnlijke aarzeling: wat moet ik nu zeggen? Ter plekke commentaar geven heeft dus een aanzienlijke meerwaarde (zelfs in de koers, ook al turen de commentator en zijn co de hele tijd naar een monitor waarop ze exact hetzelfde zien als u en ik thuis, maar door voeling te houden met het hele circus verzamelen ze ook nuttige informatie voor de vele uren die moeten gevuld worden).

Wat ik niet kan volgen, is de kritiek op de ‘magere’ omkadering. De essentie blijft immers de wedstrijd, dat wat er zich in die negentig-plus minuten binnen die groene rechthoek afspeelt. De rest zijn toeters en bellen. Als je dan toch moet beknibbelen, doe het dan inderdaad daarop. Ik zou zelfs nog verder gegaan zijn: géén publiek, wegens géén toegevoegde waarde. Alleen deskundige analyses, liefst dan met een analytisch tekenprogramma dat makkelijk te bedienen is. Een gewone tv-studio volstaat.

Weet u wat het is: we zijn rotverwend. Vierendertig jaar geleden introduceerde Mark Uytterhoeven de studio-omkaderingen tijdens het WK in Italië. Dat was toen baanbrekend. En uitermate entertainend. Maar ja, dat was Uytterhoeven, een unieke tv-persoonlijkheid, een kerel met een hoek af (in de goede zin van die term), iemand die zodanig goed voorbereid was (mede dankzij een al even gedreven team), dat hij op de set losjes uit de pols leek te presenteren. Probleem is dat Mark Uytterhoeven one of a kind is. Wie na hem de omkaderende EK- en WK-programma’s presenteerde, had sowieso minder talent, minder humor of minder gedrevenheid (en in het slechtste geval een combinatie van die drie factoren).

Carl Huybrechts, vakman, maar ook zeer nonchalant: die dacht dat zijn metier en zijn soms scherpe humor het wel zouden beredderen.

Karl Vannieuwkerke, vakman en harde werker, zeer in zijn schik aan een tafel in een of andere Franse negorij, maar niet gekend vanwege zijn spitante humor.

Dus, ofwel moet je Uytterhoeven terughalen (wat hij niet meer wil) of klonen, ofwel een ander soort omkadering uitdokteren. Soberder. Gericht op voetbaldeskundigheid. Niet mikkend op een groot publiek, want dat haakt toch af. Ten bewijze: de voetbalomkaderingen mét Uytterhoeven haalden minder dan de helft van de kijkers van de match die ertussenin geprangd zat. De hoofdzaak blijft: voetbal. Niet: praten over voetbal.

Een ander euvel is de BV-isering van voor- en nabeschouwingen en andere praatprogramma’s over voetbal. Niet doen. Ga niet op zoek naar Average Rob in het stadionpubliek. Nodig Viktor Verhulst niet uit om quasi-deskundig over voetbal te komen praten. Keep it simple. Je jaagt er de voetballiefhebbers mee weg en Jan en Jeannine Modaal zitten er evenmin op te wachten. Waarom doe je dat dan?

(Overigens kijk en luister ik bijna nooit naar voetbalpodcasts. Eindeloos gelul, vind ik het. Niet dat de meeste aanwezigen op de set er niets van kennen, deskundigheid is niet het probleem, wel het urenlang geëmmer over futiele details. Bovendien: als iemand het beter weet, zal ik het wel zijn, natuurlijk.)

Neem een voorbeeld aan de BBC: geen amechtige pogingen om het volk te entertainen, neen, al sinds mensenheugenis rechttoe-rechtaan analyses van ex-topvoetballers en trainers, in goede banen geleid door Gary Lineker, zelf ook geloofwaardig vanwege zijn indrukwekkende spelerscarrière. Alhoewel, neem geen voorbeeld aan de BBC als er moet bespaard worden: hun omkadering wordt op dit EK gepresenteerd vanuit een glazen kooi met uitzicht op de Brandenburger Tor in Berlijn. Over weggegooid geld gesproken: als je niet in het stadion zit, kan je dat programma net zo goed (en veel goedkoper) maken vanuit de studio in Londen.

Mijn goede raad aan mijn ex-collega’s onder de toren: schenk geen aandacht aan de kritiek (behalve de mijne, uiteraard). Maak programma’s voor echte voetballiefhebbers en niet de tijdelijke (succes)supporters, want die gaan tijdens de besprekingen voor, tijdens de rust en na toch naar het toilet, de frigo of de barbecue, waarop nog wat aangebrande worstjes klaarliggen. Stop met die debiele promofilmpjes voor de eigen pronostiek. Laat alleen kenners aan het woord, niet random BV’s die zomaar wat in de microfoon brabbelen. Bespaar op randzaken en stuur de commentatoren allemaal, zonder uitzondering, ter plekke, zeker nu het in Duitsland is, niet meteen het andere eind van de wereld. En hoop dat de Rode Duivels het vanaf vanavond beter beginnen te doen, want eens die naar huis gespeeld zijn, zullen de kijkcijfers van VRT 1 als een pudding in elkaar zakken.

Tot slot: van de – overigens bijzonder matige – Duitse wedstrijdregie verwacht ik live wedstrijdbeelden, waar mogelijk onderbroken door een beperkt aantal herhalingen van échte doelkansen, zonder dat voortdurend inzoomen op de in de eigen landskleuren uitgedoste toeschouwers, die als ze in beeld komen dan nog eens als een randdebiel staan te zwaaien naar het grote scherm waarop ze zichzelf zien, in plaats van naar de camera vlakbij.



Racisme is geen fait divers

Journalistiek, Samenleving, Sport Posted on za, maart 09, 2024 12:37:57

Migratie is dus een thema tijdens de zoveelste moeder aller verkiezingen. Het Thema, zelfs. Dat heeft De Vlaming ons laten weten in enkele recente opiniepeilingen. Partijen die van migratie hun electorale broodwinning hebben gemaakt, snoepen hiervan, Vlaams Belang op kop.

Ook N-VA wil een migratiestop. Dat dit indruist tegen zowat de hele geschiedenis van de mensheid, ach, historici bij die partij klinken al jaren meer hysterisch dan historisch. Dat het indruist tegen internationale verdragen, ach, al die wereldvreemde wereldverbeteraars en naïeve deugpronkers toch, met hun menslievendheid. Dat het indruist tegen internationale solidariteit, empathie en mededogen, ach, daarmee scoor je niet in dit tijdsgewricht. Dat begrippen als ‘migranten’, ‘vluchtelingen’ en ‘asielzoekers’ op één hoop worden gegooid, ach, voor De Mensen is dat allemaal hetzelfde: ze zien er anders uit, laten we ze dan vooral als één coherente groep beschouwen, dan kunnen we ze vervolgens collectief proberen weg te duwen uit onze samenleving. Negeren. Er niet naar omkijken. Doen alsof ze er niet zijn en, als ze iets te veel opvallen, zeggen dat ze er niet zouden mogen zijn. Makkelijk zat. Retoriek kost niets, alleen wat speeksel of gerikketik op een klavier.

Neen, De Vlaming is niet per definitie een racist, maar als een kwart van de stemgerechtigde Vlamingen op een openlijk racistische (en eerder daarvoor veroordeelde en ondanks een naamsverandering nauwelijks veranderde) partij stemt, geeft dat te denken. Tel daarbij de kiezers van een partij die een migratiestop (‘Iedereen buiten houden!’) propageert, dan kom je al een kleine helft van de volwassenen in deze regio die wie niet van hier is hier ook niet welkom wil heten, wat ook de achtergrond moge zijn van die persoon. Wegkijken van miserie zegt iets over het inlevingsvermogen en de menselijkheid van mensen. En dan is er nog die sociaaleconomische kortzichtigheid, want niet alleen is migratie een perfect normaal historisch verschijnsel, we kunnen ook niet zonder, maar dan wel gecontroleerd, dat is juist.

Op sociale media is het al een poos bon ton om eender wat tegen eender wie te roepen. Na zijn gemiste strafschop tegen Club Brugge kreeg de Nigeriaanse KRC Genk-spits Tolu Arokodare de wind van voren van zijn eigen fans. Ik kan nog begrijpen dat heetgebakerde fans hem in the heat of the moment een lange slungel noemen, iemand die best nooit nog achter de bal gaat staan als die op de stip ligt, een sukkelaar, een speler die liefst zo snel mogelijk wordt verkocht, maar nooit — nóóit! – mag je zijn huidskleur misbruiken om hem te bejegenen. Dat is racisme, een andere definitie bestaat er niet. Het is vanuit je eigen, witte superioriteitsgevoel iemand die er net iets anders uitziet bekladden omdát hij er net iets anders uitziet. Vintage racisme.

Sinds de fameuze uitspraak van N-VA-politica Liesbeth Homans dat racisme een relatief begrip is, hebben heel wat bewoners van dit kleine stukje aardkluit die retoriek in woorden en daden overgenomen. In de eerste plaats haar partijgenoten, zelfs zij die zelf een niet-witte huidskleur en een migratieachtergrond hebben. Wellicht kadert dit in dezelfde attitude waarmee Vlaams-nationalisten ook de klimaatopwarming als een relatief begrip beschouwen, en bij uitbreiding alles wat niet met de Vlaamse identiteit te maken heeft. Als reële maatschappelijke problemen als relatief worden beschouwd, hoeven we er geen aandacht aan te besteden. Simpel (en helaas ook effectief).

Normaal hadden Paul Beloy en ik op 21 maart, de Internationale Dag tegen Racisme, een lezing over racisme en discriminatie moeten geven in Maaseik. Die werd een paar dagen geleden afgelast bij gebrek aan belangstelling. Dat zegt iets, in de eerste plaats over de Maaseikenaars. Twee jaar geleden schreven wij We have a dream!, over racisme vroeger en nu, een boek dat voor geen meter liep. Een paar honderd kopers vond het vehikel, dat nochtans als eerste ‘Vlaams’ boek een uitgebreide geschiedenis van racisme en discriminatie bracht, de problematiek belichtte in een aantal dominante maatschappelijke regionen en op het eind concrete suggesties deed om het probleem aan te pakken en, wie weet, een aanzet tot oplossing te bieden. Laat ons gerust, dacht de potentiële lezer.

Najaar 2016 hadden Paul en ik al racisme in het voetbal aangekaart in Vuile zwarte. Ook dat boek deed het niet te best in de handel (een eufemisme). Toen ontwikkelde ik de theorie dat voetballiefhebbers niet willen gestoord worden in de beleving van hun favoriete spelletje en dat niet-voetballiefhebbers het in de eerste plaats zagen als een boek rond een sport die hen niet interesseerde. Na We have a dream! heb ik mijn theorietje bijgestuurd: racisten zijn uiteraard niet geïnteresseerd in het aanpakken van iets wat zij niet als een probleem percipiëren. Eigen volk eerst, de anderen moeten weg, wij zijn superieur. Een grote middengroep heeft geen mening en laat begaan. Het interesseert hen gewoon te weinig of helemaal niet. Het ergst vind ik nog — als mijn cynische theorie tenminste klopt — dat ook antiracisten niet geïnteresseerd zijn. Ze weten het allemaal al (denken ze). Zelfs de organisaties die professioneel en gesubsidieerd bezig zijn met de strijd tegen het racisme, gaven niet thuis. Op onze vraag om mogelijke oplossingen aan te reiken, dacht (naïeve) ik dat ze die gewoon uit een figuurlijke lade moesten halen en doorsturen. Niets ontvingen we van Hand in Hand tegen Racisme, Kif Kif en consoorten, helemáál niets. De cynicus in mij denkt dan: natuurlijk sturen ze geen suggesties voor oplossingen, want stel je maar even voor dat ze dat wel doen en dat de samenleving uiteindelijk het juk van het racisme kan afschudden, dan vallen zij zonder subsidies en dus zonder werk. Overdrijf ik? Ik weet het niet. Het is ofwel dat, ofwel is er ook bij deze organisaties een gebrek aan échte interesse, ofwel mogen we spreken van incompetentie. Kies maar. Vrolijker zult u er niet van worden. Tenzij u een racist bent en het allemaal wel oké vindt, natuurlijk.

Voor de media is racisme al vele jaren een fait divers. Iets waarover geschreven wordt na een incident, waarna de maatschappelijke verontwaardiging wegebt en het wachten is op een volgend incident. Een nieuw fait divers op pagina zeven. Ik mocht deze week een stuk leveren aan de krant De Morgen met getuigenissen over racisme in de Belgische lagere voetbaldivisies. Eerst ging dat een bijdrage van 20.000 lettertekens (vier pagina’s) worden in de weekendbijlage Zeno. Dan werd mijn voorstel voor een artikel op de voorpagina en een dubbele pagina binnenin (samen goed voor 14.000 lettertekens) weggewimpeld. Uiteindelijk werd het ongeveer anderhalve pagina (9.000 tekens).

Natuurlijk moet ik dankbaar zijn, als freelancer, dat mijn stuk überhaupt gepubliceerd werd en dat ik eind deze maand een factuur mag insturen. Toch geeft het een wrang gevoel. Een schouderklopje links en centrumlinks (niet rechts, uiteraard), ‘Goed gedaan, jongen!’, maar minder maatschappelijke impact dan het had kunnen hebben.

Ik vind dat jammer: voor mezelf, voor de geïnterviewden, voor de voetbalbond, die sinds een paar jaar oprecht bezig is met de materie.

Ik vind dat schrijnend: voor al wie met racisme te maken krijgt.

Ik vind dat typisch: de media focussen op individuele incidenten en verliezen de context uit het oog.

ik vind dat ergerlijk: we staan stil bij wat vandaag gebeurt, niet bij wat vroeger is gebeurd of later zou kunnen gebeuren.

Nou, wie toch de oorspronkelijke volledige tekst wil lezen — inleidend artikel met het nieuws en de uitgebreide weergaven van de getuigenissen — kan hieronder terecht.

Racisme is geen fait divers. Niet voor de slachtoffers, niet voor de grotere groep geviseerde medemensen, niet voor de samenleving. In de zoektocht naar oplossingen kan een opsomming van individuele gevallen en incidenten nuttig zijn, maar dan wel als opstapje naar een concrete aanpak. Anders is het wachten op het volgende voorval, waarna de ene groep weer ‘Schande!’ zal roepen en de andere ‘Ja, maar wat doe je dan met racisme tegen blanken?’ Aan dovemansgesprekken, die per definitie niet oplossingsgericht zijn, hebben we niets.

Racisten hebben altijd ongelijk. Als we dat nu ook eens blijven benadrukken, door leugenachtige beweringen systematisch te weerleggen en door hen geen forum meer aan te bieden?

***

Racismemeldingen in ons voetbal blijven toenemen

Vorig seizoen werd het meldpunt van de voetbalbond 452 keer gecontacteerd om discriminatie te signaleren. In 2021-2022 waren dat nog 372 meldingen, een toename met meer dan 20 procent. 85 procent van die meldingen draait rond racisme. Dat heeft volgens de voetbalbond vooral te maken met een hogere alertheid en toegankelijkheid, niet met een groter wordend racismeprobleem.

Oerwoudgeluiden. Denigrerende opmerkingen. Het n-woord dat nog gretig gehanteerd wordt door spelers en supporters. Van hoog tot laag en van volwassen tot heel jong is het racisme dat in de samenleving prominent aanwezig is, ook in het voetbal omnipresent. Racistische kreten worden geslaakt om voetballers van de tegenstander te intimideren, maar niet zelden gebeurt dat ook gewoon uit onversneden racisme. Voetbal is de enige sporttak waarin dergelijke incidenten veelvuldig voorkomen.

In het voetbalseizoen 2021-2022 waren er 372 meldingen, wat toen al een flinke stijging was ten opzichte van het seizoen daarvoor. Het afgelopen seizoen ging het om 452 meldingen, een stijging met bijna 22 procent. Voor de voetbalbond geen reden tot paniek.

“Collega’s schrokken ervan dat er plots veel meldingen binnenkwamen”, zegt hr-verantwoordelijke van de voetbalbond Sylvie Marissal. “Wij vinden dat net een goed teken: mensen vinden de weg.”

Volgens de bond is er dan ook geen sprake van méér racisme, maar zijn slachtoffers en omstanders alerter geworden, en vullen ze bijgevolg sneller het online formulier in om een incident te melden. Wie actief is in de lagere klassen, vanaf Eerste Amateur, kan ook een e-mail sturen naar Voetbal Vlaanderen of de Association Clubs Francophones de Football (ACFF), die respectievelijk de niet-professionele voetbalclubs in Vlaanderen, Brussel en Wallonië verzamelen.

Wij tegen zij

Het probleem is niet nieuw, de aanpak evenmin. De jongste jaren kwam er binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond een diversity board — een klankbord van ervaringsdeskundigen — en een meldpunt voor racistische incidenten, worden er workshops georganiseerd in clubs, worden er acties georganiseerd onder de Come Together-koepel en wordt racisme aangepakt door een aparte kamer binnen het bondsgerecht. Met Samia Ahrouch werd ook een inclusiemanager aangesteld.

“De déclic is er gekomen na dat racistisch incident met Romelu Lukaku in september 2019 in Cagliari”, zegt ze. “De toenmalige ceo van de bond, Peter Bossaert, vond dat er een actieplan moest komen. We hebben dit opgesteld samen met twintig experten en ervaringsdeskundigen, om zoveel mogelijk expertise rond de tafel te verzamelen. Daarnaast hebben we twee onderzoeken gedaan, samen met de VUB en de KU Leuven, waaruit bleek dat een op de drie jongeren al eens het slachtoffer was geweest van discriminatie. Bij meisjes was dat zelfs een op de twee. Racisme en fatphobia waren daarbij de vaakst voorkomende vormen.”

Daders worden naar de Kazerne Dossin gestuurd in Mechelen, het AfricaMuseum in Tervuren, RainbowHouse, de Brusselse thuisbasis van LGBTQIA+-verenigingen, of Play for Peace, een inclusieacademie.

Marissal: “Die organisaties zetten vooral in op het tegengaan van het ‘Wij tegen Zij’-verhaal. Polarisatie. Iets wat je in de hele samenleving terugvindt, dus ook op en rond voetbalvelden. Wij noemen onszelf realistische believers: we geloven dat we op middellange en lange termijn binnen onze eigen biotoop, het Belgisch voetbal, een verandering kunnen teweegbrengen. We doen dat niet alleen met sancties. Soms is dat de enige mogelijkheid, maar daarmee veroorzaak je geen mentaliteitswijziging. Daarvoor is een pedagogische aanpak nodig, zeker bij jongeren. Laat hen inzien dat wat ze doen, fout is. Zo plant je zaadjes.”

Woensdag lanceerde de bond een nieuwe campagne van Come Together, waarbij de nadruk dit keer ligt op online haatspraak. Vorig jaar werd gewerkt met voetballertjes die een tattoo droegen met de verwensingen die ze geregeld te horen krijgen. Die campagne wordt nu doorgetrokken naar het online gebeuren. Toby Alderweireld, die in mei vorig jaar op sociale media zelf te lezen kreeg dat zijn kinderen ontvoerd zouden worden, is het gezicht van de campagne.

Meer grensoverschrijdend gedrag

Ook in andere sporten zijn slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag alerter geworden. Het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) noteerde vorig jaar 143 meldingen over alle sportfederaties heen. In 2022 waren dat er nog 80, bij de aanstelling van de AanspreekPersonen Integriteit, de zogeheten API’s, in 2018 45.

Die verdrievoudiging in vijf jaar tijd heeft volgens het ICES niet te maken met een toename van grensoverschrijdend gedrag. Getroffen sporters vinden makkelijker de weg naar de verantwoordelijke personen binnen hun federatie.

***

RACISME OP EN NAAST HET VOETBALVELD: SLACHTOFFERS STAAN OP

‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’

In twee jaar tijd is het aantal meldingen van discriminatie in ons voetbal met ruim 20 procent toegenomen: van 372 in het seizoen 2021-2022 naar 452 vorig seizoen. In 85 procent van de gevallen draait het rond racistische opmerkingen. Wordt het probleem alleen maar groter of weten slachtoffers intussen waar ze terecht kunnen? Drie van hen getuigen, de voetbalbond kijkt niet langer de andere kant op. “Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

“De hele wedstrijd door riepen ze ‘Vuile zwarte’ en ‘Vuile aap’. Ik heb dat meermaals aan de scheidsrechter gemeld. Ik pakte een gele kaart uit frustratie, waarna de trainer mij tien minuten voor tijd wisselde omdat ik volgens hem helemaal opgefokt was. ‘Voor je eigen veiligheid’, zei hij. Ik stapte naar de kleedkamers. Op de tribune moest ik onder die supporters doorlopen. Drie vrouwen riepen me toe: ‘Ja, ga maar van het veld, je bent al vuil genoeg!’ Een van hen spuwde naar me, ik zag het speeksel op mijn schouder kleven. Toen werd alles zwart voor mijn ogen. Ik sprong over het hekken en wilde haar, zonder haar fysiek aan te vallen, vragen waarom dat spuwen nodig was, maar supporters van onze ploeg hielden me tegen. De wedstrijd moest zelfs tien minuten worden stilgelegd. Mijn medespelers wilden eigenlijk stoppen, maar onze trainer vond dat we moesten verder spelen. In de kleedkamer heb ik voor het eerst in mijn leven geweend. Om wat er gebeurd was, maar ook omdat dit blijkbaar normaal bevonden wordt. Ik had mijn limiet bereikt.”

Aan het woord is Germaj Rousseau (23), toenmalig middenvelder bij tweedeprovincialer KSK Snaaskerke en de enige speler van kleur op het veld in een wedstrijd op bezoek bij KWS Houthulst op zaterdag 4 februari vorig jaar. “De dag na de wedstrijd kwam de voorzitter van Houthulst naar mij thuis met een krat bier. Hij verontschuldigde zich, zei dat hij en zijn club daar niet voor staan en dat hij er iets aan wilde doen. ‘We weten om welke vrouwen het gaat en we gaan proberen om hen niet meer welkom te heten’, beloofde hij.”

De scheidsrechter had vreemd genoeg geen verslag opgemaakt van het voorval. Toch werd de zaak door het bondsparket behandeld, omdat de fans van Houthulst intussen een kwalijke reputatie hadden opgebouwd in de reeks. Tijdens de hoorzitting werd de voorzitter vergezeld door een advocaat. Hij beweerde opeens dat het allemaal leugens waren. “Hij noemde het een persoonlijke kwestie tussen mij en die drie vrouwen.”

Er kwamen nog meer bewijzen naar voren tijdens een tweede hoorzitting. De voorzitter van Houthulst werd daarop veroordeeld tot het betalen van een geldboete en moest een antiracistische campagne voeren binnen zijn club. “Ik vind het fout dat de club wordt gestraft en de individuen vrijuit gaan. Maar ik ben wel tevreden hoe de voetbalbond dit heeft aangepakt.”

Even terug in de tijd. Op zijn vijfde werd Germaj samen met zijn jongere broertje in een Ethiopisch weeshuis geadopteerd door een West-Vlaams koppel. Zo ontkwamen zij aan de burgeroorlog in hun vaderland en belandden ze op prille leeftijd in Tielt. Naar school ging Germaj in Wingene. “We waren de enige twee jongeren met een andere huidskleur. Als er al een opmerking over gemaakt werd, had dat te maken met het onbekende. Er zat geen kwaad opzet achter. Ik herinner me nog wel een ruzie in een winkel. Mijn broer maakte een opmerking over een man met een nektapijt. Dat was nieuw voor hem, hij had dat nog nooit gezien. ‘Stuur uw kinderen terug naar hun land’, zei die man tegen onze ouders. Mijn mama was gechoqueerd. Het was de eerste keer dat ze geconfronteerd werd met dit soort racisme. Door haar reactie besefte ik dat het om iets serieus ging.”

De jonge Germaj bleek talent te hebben. Hij speelde onder meer bij de jeugd van Club Brugge, KV Oostende, Cercle Brugge en KAA Gent, en ging naar de Topsportschool. “In het jeugdvoetbal is er maar één akkefietje geweest, toen we met Gent tegen KV Mechelen speelden”, blikt hij terug. “Ik ben van nature heel kalm, maar als iemand de hele tijd ‘Aap’ naar je roept, wordt het te veel. Na de wedstrijd sprak ik die speler daarop aan. Achteraf zaten we samen op de Topsportschool en bij de nationale jeugdploeg: het is goed gekomen.”

Op z’n achttiende stond hij bij de beloften van Oostende op het punt om door te breken. “Onze trainer, Gert Verheyen, zei me tijdens de voorbereiding dat ik de conditie had van een speler uit de Premier League.”

Toen sloeg het noodlot toe: gescheurde meniscus, te lang wachten met de operatie, de chirurg die het verkeerde stuk uit zijn knie wegsneed, nieuwe operatie, lange revalidatie. En dan was er als toemaatje ook nog de coronacrisis, waarin er niet kon gevoetbald worden. De box-to-boxspeler zette alles op zijn lerarenopleiding en ging nog louter voor zijn plezier voetballen in provinciale.

“Op hoger niveau zitten ze er waarschijnlijk iets korter op, want daar heb ik niets meegemaakt. In provinciale ligt dat anders. Zowel met tegenspelers als supporters. ‘Vuile zwarte’. ‘Zou je niet beter met de bananenboot terug naar Afrika gaan?’ ‘Moet je niet mee met Sinterklaas, Zwarte Piet?’ Ik vroeg elke keer aan de scheidsrechter om dat te noteren, maar er gebeurde niets mee. Na de wedstrijd zeiden die spelers dan ‘Goed gespeeld, man’ tegen me. Zo hypocriet! Ik kreeg het niet over mijn lippen om hen succes te wensen.”

“Ik heb een dik vel. Ik kan er niet aan doen dat sommige mensen geen open kijk op de wereld hebben. En ik voetbal te graag om mijn plezier te laten kwijtspelen. Tot die ene keer dat ik wel gereageerd heb. Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

***

In het boek Vuile zwarte, over racisme in het Belgische voetbal, eindigden Paul Beloy en ikzelf zeven en een half jaar geleden met elf concrete en goedkope oplossingen om het probleem in onze competities, van hoog tot laag, aan te pakken. Zoals: vraag een time-out aan bij een racistisch incident, wees solidair met je onheus bejegende ploegmakker, leg wedstrijden stil en zet ze definitief stop bij herhaalde incidenten, installeer een meldpunt op de voetbalbond. En toen… gebeurde er jarenlang niets. Niet eens de eenvoudigste ingrepen, die alleen wat moeite kostten, geen geld.

Pas drie jaar geleden ging het licht aan en kwam er dan toch een meldpunt bij de bond. Opeens steeg het aantal meldingen van racistische incidenten van het totaal ongeloofwaardige nul in het seizoen 2016-2017 (toen er nog geen officieel meldpunt was) naar een veelvoud daarvan: 372 in het seizoen 2021-2022, 452 in 2022-2023. 85 procent van die meldingen heeft te maken met racisme en discriminatie, de rest met onder meer homofobie, seksisme, islamofobie en antisemitisme. Er was dus echt wel een nood.

Dat bleek ook al uit de vijfdelige studie Mixed-methods onderzoek naar discriminatie in het Belgische jeugdvoetbal van Jeroen Scheerder, Ellen Huyge en Joris Corthouts van de Leuvense onderzoeksgroep Sport & Bewegingsbeleid, het resultaat van grondig onderzoek tussen juni 2020 en maart 2021. Acht op de tien voetballende jongeren had tijdens de laatste twee seizoenen een vorm van discriminatie ondervonden, zo bleek, slechts vijf op de honderd kregen er nooit mee te maken. Een op de vijf gaf aan zelf al gediscrimineerd te hebben. Langs de zijlijn hadden drie op de vier supporterende ouders vormen van discriminatie opgemerkt tijdens wedstrijden. Racisme overheerste daarbij, veel meer dan opmerkingen over seksuele geaardheid (homofobie), lichaamsvorm, religie en moedertaal.

***

“We speelden een uitwedstrijd in derde provinciale. We stonden 2-3 voor. Een minuut of tien van het einde tackle ik bal en man tegelijk buiten. Ingooi voor ons, besliste de scheidsrechter. Toen ik wilde inwerpen, hoorde ik achter mij iemand roepen: ‘Hoe kan dat nu, die vuile zwarte heeft de bal toch als laatste geraakt?’ Ik ging er niet op in: je staat voor, je zit vol adrenaline, je wil vooral verder spelen. Maar toen ik mij omdraaide, riep die man ‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’ We maakten er nog 2-4 van.”

“Na het laatste fluitsignaal keek ik de man recht in de ogen. Hij flipte compleet. ‘Vuile zwarte aap. Dit is de reden waarom we mensen zoals gij niet moeten!’ Niemand langs de lijn ging tegen hem in. Ik werd er emotioneel van. En razend. Mijn kwaadheid was een cumulatie van wat ik al vele jaren had gehoord, en niet alleen op een voetbalveld. Gelukkig stond er nog wat volk tussen, ik weet niet wat er anders zou gebeurd zijn.”

“Achteraf hoorde ik dat het zijn zoon was die ik stevig had getackeld. ‘Hoe kun je als volwassen man zo gefrustreerd reageren?’ dacht ik. ‘Wat heb ik jou misdaan?’ In de kleedkamer was ik nog altijd zwaar onder de indruk. Zijn zoon kwam zich een beetje halfslachtig verontschuldigen. ‘Ik heb met u te doen dat je zo’n vader hebt’, zei ik. Nadien zag ik dat de Facebook-pagina van die man volstond met berichten van Vlaams Belang. ‘#nietmijnregering’ en dat soort dingen. Maar is het verlies van een wedstrijd voldoende om ‘Aap’ tegen mij te roepen?”

De feiten speelden zich af op zondag 8 januari 2023. Slachtoffer was Umar (*), op dat ogenblik 29. Op aanraden van zijn ploegafgevaardigde maakte hij melding van de racistische opmerkingen, ook al zei de scheidsrechter dat hij niets gehoord had. “Ik was verrast dat er vrij snel en zeer correct mee werd omgegaan. Die persoon zelf was niet aanwezig op de zitting, de afgevaardigde en de voorzitter van zijn club wel, zij beweerden dat ze niets gehoord hadden. ‘Het is de eerste keer dat we dit meemaken’, verdedigden ze zich.”

De dader kreeg een voorwaardelijk stadionverbod opgelegd en de club de verplichting om de Come Together-campagne uit te rollen. “Die straf kwam er omdat mijn verhaal door verschillende mensen werd bekrachtigd. Ik merkte dat er zwaar aan werd getild binnen de bond. Voor mij was dat voldoende om het af te kunnen sluiten. Als ik vergelijk met de eerste keer dat ik racisme meemaakte, meer dan twintig jaar geleden, zijn er veel stappen gezet. Ik weet nu waar ik terecht kan als het mij nog eens zou overkomen.”

Umar werd hier geboren, zijn vader is afkomstig van Nigeria. Opgroeien deed hij in Mechelen. Op z’n zevende werd hij voor het eerst geconfronteerd met racistisch gekleurde opmerkingen langs de lijn. “Meestal had dat te maken met het gebruik van het n-woord, daarom niet direct in een slechte connotatie. Oudere generaties gaven het n-woord gewoon door aan hun kinderen. Zelf ervoer ik dat als kleine jongen ook nog niet als racisme. Mijn vader heeft me daar later pas voorzichtig op attent gemaakt. Ik was de enige jongen van kleur in die ploeg én in het dorp. Eén keer riep een moeder tegen haar zoontje ‘Stampt die n**** van het veld!’ Mijn vader zei me dat ik dat moest oppikken als frustratie, omdat haar zoon niet even goed was als ik. Het n-woord kwam de jaren nadien weleens terug als een tegenstander mij wilde jennen. ‘Vuile n****’. Of: ‘Ga terug naar uw land, gij hoort hier niet thuis.’ Ik heb dat altijd proberen om te zetten in positivisme voor mezelf.”

“Toen ik nog in de spits stond en geregeld scoorde, werden er vaker dingen naar mij geroepen. Puur uit frustratie. Ik wil niet alle ploegen over één kam scheren, maar in de kleinere dorpen kom je het meer tegen dan elders. Ik vraag me dan altijd af: voelen die mensen niet dat ze verkeerd bezig zijn of zijn ze effectief racistisch?”

***

Romelu Lukaku is al vaak het slachtoffer geweest van racisme. Dat begon bij de jeugd van Lierse. De toekomstige Rode Duivel was een kop groter dan zijn leeftijdsgenoten en moest geïntimideerd worden, vonden zijn tegenstanders en de supporters van het andere team. Onlangs nog heeft iemand zijn foto in het jeugdcentrum van Lierse in Kessel verscheurd en beklad. Het n-woord stond er in het Amerikaanse slang op.

Zowel in België als in Engeland en Italië werd de topschutter van de nationale ploeg geregeld bejegend. Berucht zijn de beelden van zijn penalty in een uitmatch met Inter op Cagliari in september 2019. Thuissupporters zetten het filmpje waarin ze oerwoudgeluiden slaakten trots op sociale media. De spits trapte rustig binnen en poseerde ostentatief voor de schuimbekkende massa.

Vorig jaar waren het Juventus-fans die Lukaku uitscholden. Toen hij vervolgens salueerde en een vinger voor zijn mond hield, schoof de scheidsrechter hem een tweede gele kaart onder de neus. Vandaag is Lukaku actief bij Roma, waar hij ongetwijfeld ook dingen te horen krijgt, alleen halen de meeste de pers niet.

Dat Italië een racismeprobleem heeft, is bekend. Op 13 juni 2016 kon ik dat zelf vaststellen, toen ik samen met mijn echtgenote op de eerste dag van onze vakantie in Padua een Ierse pub betrad om er het EK-duel tussen Italië en België in Lyon te volgen. Het café zat afgeladen vol, het terras eveneens. In de 73ste minuut werd een teleurstellende Lukaku vervangen door Divock Origi. De Franse regie bracht hem close in beeld. Een volle zaak begon ‘Oe-oe-oe!’ te roepen, een eenstemmig koor van wel honderd man. Daarna werd een close-up van Origi getoond: weer die oerwoudgeluiden. En dan staat Padua niet eens bekend als een extreemrechts nest. Zo moet dat dus die avond op alle plekken in Italië waar de wedstrijd op groot scherm vertoond werd, geklonken hebben.

Ook in Spanje is racisme een probleem in het voetbal. Vinicius Jr., de aalvlugge dribbelaar op de linkervleugel van Real Madrid, ondervindt dat bijna iedere uitwedstrijd. De speler zit nu een speciale commissie van de wereldvoetbalbond Fifa voor om te proberen racisme uit te bannen. Diezelfde Fifa die nota bene in 2018, vlak voor het WK in Rusland, een van de ergste landen op het vlak van racisme in het voetbal, nog een speciale commissie had opgedoekt omdat er zogezegd geen probleem meer was met racisme in dat land. Ook de Europese voetbalbond Uefa treedt weifelend op. Of beter: ze treedt nauwelijks of niet op.

***

Wilson ‘Willy’ Manzi Kabera werd in juni 1993 geboren in Rwanda. Een jaar later sloeg hij samen met zijn familie op de vlucht voor de burgeroorlog en genocide in zijn land, “afwisselend op de rug van mijn moeder en de schouders van mijn vader”. Na omzwervingen kwamen ze in 2000 terecht in Dendermonde, waar de dan zevenjarige Willy ging voetballen bij FC Baasrode. “Mijn vader was intussen overleden, moeder zat thuis met mijn jongere broertje. Ik was de enige niet-witte jongen in de ploeg. Geregeld hoorde ik racistische verwijten. ‘Vuile zwarte’. ‘Vuile aap’. ‘Keer terug naar uw eigen land!’ Ontzettend kwetsend. Ik sprak de taal, verstond elk woord. ‘Dit ís mijn land!’, reageerde ik soms. In een kranteninterview zei ik stoer dat ik als reactie dan wel een goaltje meer zou scoren. ‘Trek het je niet aan’, zeiden mijn ploegmaats, maar zo simpel is het natuurlijk niet. Het was niet oké, nooit. Ik was daar telkens een hele week slecht van.”

Met de U16 van Vigor Wuitens Hamme speelde hij eens tegen Antwerp. Bij een inworp riep er iemand achter de balustrade ‘Hé, vuile zwarte!’ “Als stoere jongen van vijftien dacht ik: ik ga dit niet laten gebeuren. Ik riep: ‘Uw moeder ziet zwart vanonder’. De lijnrechter had dat gehoord en begon met zijn vlag te zwaaien. Gele kaart. In de kleedkamer kreeg ik een uitbrander van mijn coach. ‘Je moet je daarover zetten’, zei hij. En ik mocht gaan douchen. Mijn reactie was niet oké, maar ik was een puber die beschermd moest worden.”

Toch waren er ook lichtpunten. “Voetbal verbindt”, zegt hij. “Het is als die slogan van Sport Vlaanderen: ‘Sporters beleven meer’. Dat klopt helemaal. Ik kom met mensen in contact die ik anders nooit ontmoet zou hebben. Dat verrijkte me enorm en hielp me om te integreren in de Vlaamse samenleving.” Zo speelde hij mee in de Jan Verheyen-films Buitenspel en F.C. De Kampioenen 3: Forever. Een jongen van bij ons, die er net iets anders uitziet.

Twee jaar geleden was er een tegenstander die hem tot twee keer toe het n-woord toebeet. Willy ging op diens tenen staan, waarna er een akkefietje ontstond. “Het siert de scheidsrechter dat hij in zijn verslag niet alleen mijn actie noteerde, maar ook getuigenissen verzamelde over wat er voordien gebeurd was. De voetbalbond heeft die andere speler geschorst, omdat er voldoende aanwijzingen waren. Dat sterkt mij enorm: ik weet dat er nu tenminste iets aan gedaan wordt. Tegelijk besef ik wel dat het nooit zal ophouden. Racisme zal niet verdwijnen. In Rwanda hebben we de ergste vorm meegemaakt. De mens zal altijd geneigd zijn om tweespalt te zaaien: dit zijn wij en dit zijn zij.”

Sinds dit seizoen is de middenvelder actief bij FC Ganshoren, een Brusselse club uit de tweede amateurklasse die onder de ACFF valt, de Franstalige tegenhanger van Voetbal Vlaanderen. “Na drieëntwintig jaar actief te zijn geweest bij Vlaamse clubs zijn mijn ogen hier opengegaan. Op het vlak van omgaan met diversiteit staat Vlaanderen ver achter op Brussel. Een voorbeeld: ik ben heel gelovig, protestants. Voor een match ga ik op mijn knieën en bid ik. In Vlaanderen trok ik dan naar het toilet, ik durfde dat niet in het openbaar te doen. Een kruisteken mocht nog net, maar liefst niet te veel. In Ganshoren leggen de islamitische spelers hun handdoek op de grond van de kleedkamer en beginnen ze gewoon te bidden. Dat wordt door iedereen gerespecteerd. De eerste keer dat ik dat zag, als Vlaming, verschoot ik, terwijl het normaal is. Apprecieer elkaar, geef iedereen de ruimte die nodig is, leef en laat leven.”

“Als ik praat over wat ik allemaal te horen heb gekregen in het verleden, kijken de blanke Brusselaars en Walen mij vol ongeloof aan. ‘Wie doet er nu nog zoiets?’ Voor hen is dat onbegrijpelijk. Terwijl er bij een vorige club van mij nog een supporter was die zich openlijk afvroeg waarom er zoveel zwarten in de ploeg stonden. En dat ging dan om twee Congolezen, een Braziliaan en ikzelf, vier spelers op drieëntwintig. Die man deelde op Facebook voortdurend posts van Vlaams Belang waarin migratie als bron van alle kwaad werd afgeschilderd, maar als je hem tegenkwam, zei hij vriendelijk goeiedag. Dat is de zeer schizofrene context waarin heel wat spelers met Afrikaanse roots moeten voetballen.”

Willy Kabera is ‘ambassadeur’ van Come Together, een actieplan dat twee jaar geleden binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond werd ontvouwd om discriminatie, racisme, homofobie en andere vormen van ongelijkheid in ons voetbal aan te pakken. “Mensen die racistische opmerkingen maken voelen zich nog altijd erg comfortabel, maar er komt wel reactie”, stelt hij vast. “Dat is bemoedigend. Als Romelu Lukaku in het nieuws komt na een incident, weet je: hij kan tegen een stootje. Ik intussen ook. Dat is niet hetzelfde voor een kind van zeven jaar.”

***

In maart vorig jaar was er een opgemerkte mediacampagne in het kader van Come Together, waarbij slachtoffers, onder wie één jongetje, een tattoo droegen met een provocerende tekst, om aan te geven dat je door sommige uitspraken voor het leven getekend kunt worden. Woensdag lanceerde de voetbalbond de nieuwe campagne: de tatoeages zijn gebleven, maar de focus wordt nu meer gelegd op online haatspraak, los van de wedstrijden. Antwerp-aanvoerder en Gouden Schoen Toby Alderweireld, die zelf in mei vorig jaar op sociale media bedreigd werd met het ontvoeren van zijn kinderen, is het gezicht van de campagne.

“We moeten weg van het hokjesdenken”, zegt inclusiemanager Samia Ahrouch. “Naar onze workshops met de clubverantwoordelijken, medewerkers en trainers vertrekken wij niet met een ‘Het is zo en niet anders’-houding, wij zien dat als uitwisselingsmomenten. Het is niet de bedoeling dat de aanwezigen alleen maar ja-knikken. We leren van elkaar, zodat ieder op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid kan nemen.”

“Status quo is uit den boze, we moeten vooruitgaan, maar dat kan voor de ene club met kinderstapjes gebeuren en voor de andere met reuzenschreden”, vertelt hr-manager van de bond Sylvie Marissal. “Er is echt wel iets in beweging gezet. Vandaag blijken clubs zelf vragende partij te zijn om zo’n workshop te kunnen volgen. Ik vergelijk het soms met de evolutie in het autorijden. Toen ik klein was vergat ik soms mijn veiligheidsgordel aan te doen: niemand vond dat erg. Nu word je daar onmiddellijk op attent gemaakt door medepassagiers. Dat is een duidelijk voorbeeld van een mentaliteitswijziging. Zo zou het ook op de tribune moeten zijn, dat mensen aan elkaar zeggen: stop!”

Ahrouch: “In een ideale wereld weet elke club wat ze moet doen en zorgt ze voor een veilige en inclusieve omgeving, maar zover zijn we nog niet. Nu komt vaak nog heel veel initiatief van ons uit. In de toekomst zullen clubs dit steeds meer zelfstandig kunnen aanpakken, omdat ze nu over de juiste tools beschikken.”

(*) Umar is een schuilnaam. Zijn volledige identiteit is bij de redactie bekend.



Ceci ne sont pas des mémoires (5/5, slot)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on wo, januari 31, 2024 08:36:21

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 5, slot: 2024-???. Vanaf morgen publiceer ik 29 dagen lang geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

En… dat was het dan?

Neen, zeer zeker niet. Op 27 januari ben ik dan wel 65 geworden en vanaf eind volgende maand ontvang ik een aardig pensioen, maar ik blijf actief, al klinkt you ain’t seen nothin’ yet in deze context misschien lichtjes overdreven. Ik blijf interviews doen en reportages maken zolang een opdrachtgever mijn stukken wil gebruiken. Zo eenvoudig is het. Zo realistisch ook. Ik begin in maart opnieuw meningen te spuien via deze blog — u bent gewaarschuwd. En ik ben momenteel bezig aan drie boeken: twee als ‘spookschrijver’, één waarop mijn naam zal prijken. Daarnaast heb ik ook nog altijd dat gastcollege Cultuurjournalistiek aan de campus Brussel van de KU Leuven.

Om de oude discohit van McFadden & Whitehead te parafraseren: ain’t no stopping me now.

Toch ga ik meer tijd maken voor lezen, luisteren, kijken, tentoonstellingen bezoeken, reizen en culinaire uitstappen, zonder dat daar direct een professionele verbintenis aan vasthangt. Eindelijk alle klassiekers uit de literatuur verslinden, bijvoorbeeld, of althans een paar handvollen ‘verplichte’ boeken dan toch.

Tolstoj, Dostojewski, Homerus, etcetera.

Even een bestelling plaatsen.

Journalistiek vroeger en nu

Wie mij een beetje kent, weet dat ik aanleg heb voor nostalgie en tegelijkertijd niet de hele tijd ‘Vroeger was het beter’ zit te roepen.

Vroeger was het anders.

Vroeger was het op sommige vlakken beter.

Vroeger was het op heel wat andere vlakken minder goed.

Laten we eens ophouden met generaties tegenover elkaar te zetten. Wij tegen zij, zoals op het scorebord van Beerschot. Om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, zullen we schouder aan schouder moeten strijden voor een beter klimaat, meer solidariteit, minder egocentrisme, meer menselijkheid.

In mijn vakgebied, journalistiek, wordt er altijd beweerd dat er vijftig jaar geleden meer ernst zat in de media, althans: dat zeggen zij die toen actief waren en die nu vanuit hun schommelstoel betweterig de wereld overschouwen. Letterlijk klopt dat van die ernst allicht wel: voor humor konden wij, oudere jongeren, toen uitsluitend terecht bij Humo. Er was nog geen clickbait, feiten werden nog gedouble– en triple checked, er liep veel volk rond op redacties en die moesten geen twee stukken per dag afleveren, met nog eens een kortere versie voor online, alstublieft. Daartegenover stond de politisering (om hogerop te klimmen had je bij de openbare omroep een partijkaart nodig en bij de sowieso al ideologisch gekleurde kranten kon je maar beter respectievelijk katholiek, liberaal of socialistisch zijn wilde je carrière maken bij pakweg De Standaard, Het Laatste Nieuws of Volksgazet).

Dat de verzuiling binnen de media een halt werd toegeroepen, kunnen we alleen maar toejuichen. Dat alles nu wordt vertaald in kwantitatieve normen (kijk- en luistercijfers, dagverkoop, clicks) is dan weer een flinke achteruitgang. De eerste zijn is belangrijker geworden dan de beste zijn. Snelheid komt voor juistheid. Liever achteraf een correctie plaatsen dan als tweede uitpakken met Groot Nieuws. Zo fout.

***

Journalisten en politici zitten helemaal in de greep van het populisme. De lezer/luisteraar/kijker/kiezer heeft altijd gelijk, praten ze hun publiek naar de mond. Daarbij vergetend dat dit publiek ook zijn weg zoekt of dat er altijd wel een publiek zal zijn voor kwaliteitsinformatie of correct beleid. En vooral: dat politici zich moeten laten leiden door hun ideologische principes, niet door de recentste opiniepeiling. Zoals journalisten in de eerste plaats zo onafhankelijk en onpartijdig mogelijk moeten berichten, en in de tweede plaats hun publiek gidsen, niet: zich laten gidsen door dat publiek.

Ik vergelijk het weleens met de job van een loodgieter: je vraagt zo iemand om een lek te herstellen en die persoon zal dat, tegen betaling, doen vanuit zijn ervaring en kunde. Hij (m/v/x) zal jou niet om raad vragen, want hij weet precies hoe het moet. Politici en journalisten zouden wat meer loodgieter moeten zijn: weten dat zíj de expert zijn en niet de verantwoordelijkheid doorschuiven naar een ondefinieerbare massa, die nu eens warm en dan weer koud blaast.

Elk artikel waarin een wetenschappelijk onomstotelijk bewijs wordt geleverd, zou geen aanleiding mogen geven tot een wederwoord van lieden die de wetenschap verachten en liever gedijen binnen hun wereldje vol complottheorieën en andere verzinsels. Gun hen hun vrije meningsuiting op hun eigen onbetrouwbare platformen en hou hen buiten radio- en tv-studio’s en krantenpagina’s. Er zijn echt wel voldoende échte experten vinden, mits een beetje moeite doen en het eigen adresboekje uit te breiden, laat die patjepeeërs maar wat rondbazuinen in hun eigen universum.

Achteruitkijkspiegel

Terugkijkend op mijn parcours tel ik mijn zegeningen. Ik ben dan weliswaar niet ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ of ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ geworden, maar ik heb wel de grootste sportredactie van het land geleid en heb heel wat journalistiek onderzoekswerk verricht. Ik heb redacties mogen aansturen, heb heel wat vooraanstaande figuren mogen interviewen, ben op mooie plaatsen geweest, werd daar — soms tot mijn niet geringe verbazing — nog voor betaald ook.

Een middelbare schoolvriendin wees me erop dat ik nog wat elementen vergeten was, toen ik het in deel 1 had over mijn cabaretverleden. De meeste van die optredens brachten geld in het laatje voor het goede doel, dat was mooi (van ons) en mooi meegenomen (van dat goede doel). En plots herinner ik me een optreden in wat toen nog een rusthuis heette en tegenwoordig woon- en zorgcentrum. Ik had de ludieke idee om Ta ta ta, de carnavalshit van André van Duin van dat jaar, op te voeren. Dat zouden de oudjes wel leuk vinden, dacht ik. Geen reactie. Ons publiek keek zoals een koe naar een voorbijrijdende trein kijkt. Meuh. Ta ta ta.

Er komen nog dingen terug. Zoals filmclub Movies, die ik in 1982 samen met een vriend had opgestart. We kregen een gratis zaaltje ter beschikking boven de 1.000 Appeltjes, een progressief lokaal in een gebouw waar ook de Kommunistische Partij haar bureaus had. De Morgen interviewde ons, goed voor een halve pagina in het progressieve dagblad van weleer. We programmeerden de ene na de andere zwart/wit-klassieker, maar het zaaltje bleef verdacht leeg. Deze jongen met twee linkerhanden moest in het projectielokaaltje ook nog eens een lijf-aan-lijfgevecht aangaan met een weerbarstige 16 mm-projector. U raadt het al: Movies heeft het niet lang uitgehouden.

Ik werkte ook mee aan het jaarlijkse filmfestival van Antwerpen, georganiseerd in het Filmhuis aan de Lange Brilstraat. Eén grote zaal, één piepklein, veel films die nooit de grote massa zouden bereiken. Zeventig films op zestien dagen tijd, ik kan u verzekeren dat je op de duur niet meer weet welke scène in welke film thuishoorde.

Eind jaren 90, in de periode dat mijn vrouw (toen vriendin) en ik culinaire recensies pleegden, mochten we ook een tijdje restaurants keuren voor de bekende Gault & Millau-gids. Wellicht waren onze recensies net iets te frivool voor het stijfdeftige kader en werd er al snel afscheid genomen. Geen nood echter: we zijn blijven eten. En genieten.

Deze ooit zo verlegen snaak — als een leraar mij aansprak in de klas kreeg ik geheid een knalrode kop — ging een jaar of zeven geleden zelfs lezingen geven. En al zeg ik het zelf: dat gaat me steeds beter af. Als ik de materie goed voorbereid heb, is er van plankenkoorts of schuchterheid in publiek helemaal geen sprake meer. Dat heb ik natuurlijk ook overgehouden aan mijn jaren als hoofdredacteur. Dan is bescheidenheid en schuchterheid allesbehalve een troef.

Nog één detail uit al die jaren: najaar 2020 draaide ik een maand mee op de redactie van De zevende dag, ter vervanging van een nieuwe collega die op komst was. In diezelfde periode kreeg ik van uitgeverij Houtekiet de vraag of het mij zou interesseren om een boek over de zaak Propere Handen in het Belgische voetbal te schrijven, met name dan de memoires van de dan nog opgesloten voetbalmakelaar Dejan Veljkovic, die zich als spijtoptant had opgeworpen. Natuurlijk interesseerde me dat, maar ik had wel mijn journalistieke voorwaarden. Dus belde ik met Veljkovic’ advocaat, Kris Luyckx, en legde ik uit dat ik graag wilde meewerken op voorwaarde dat ik niet alleen zou luisteren naar het relaas van zijn cliënt, maar dat ik ook volop kritische vragen zou mogen stellen over diens rol bij een en ander. En ik wilde ook, als auteur, het laatste woord over de definitieve tekst.

Nooit meer iets van gehoord.

Het boek is er wel gekomen. Veljkovic kreeg zelfs een soort forum in Pano.

Die verwevenheid met wat — laten we wel wezen — toch een witteboordcrimineel is, wilde ik zelf per se vermijden.

***

Ik ben nooit echt helemaal tevreden, over mezelf, over mezelf in relatie tot anderen, over anderen, zo zit ik nu eenmaal in mekaar. Ik had sneller kunnen instromen, was er niet die verdomde burgerdienst van twintig maanden geweest. Ik had misschien wat geduldiger moeten zijn, dan had ik al halfweg de jaren 80 een vaste job binnen de openbare omroep versierd. Ik had beter geen boekingskantoor voor onverkoopbare artiesten opgericht of, godbetert, een muziekfestival georganiseerd, en toch waren ook dat — in vele opzichten — onvergetelijke momenten. Ik had niet zo snel de job van hoofdredacteur mogen aanvaarden bij de VRT. Ik had natuurlijk nooit woordvoerder mogen worden van mijn favoriete voetbalclub. Ik had graag de jaren zestig intensiever beleefd, nu ik toch over gemiste kansen bezig ben. Ik had dit niet, ik had dat wel. Maar zelfs die vreemde keuzes en mislukte avonturen hebben iets toegevoegd aan mijn leven zoals dat was en zoals dat daarna is geworden.

Je kan de klok trouwens toch niet terugdraaien, dus moet je vanaf elke splitsing in de weg keuzes maken. Rechts, links, rechtdoor, op je stappen terugkeren? Spijt heeft zelden zin, tenzij wanneer je mensen bewust of onbewust hebt gekwetst. Spijt over sommige keuzes, ja, toch wel, maar daarbij blijven stilstaan is volstrekt zinledig, tenzij om te leren uit de fouten uit de geschiedenis, wat ik enigszins heb gepoogd te doen.

Het was geen perfecte rit, maar wel een boeiende, interessante, vermoeiende, uitdagende, verrassende. Het leven heeft me minder gebracht dan ik had kunnen dromen en veel meer dan ik verwachtte. Ik heb nooit het winnende doelpunt op de wereldbeker voetbal gescoord, om maar iets te zeggen. Ik heb daarentegen wel privé en professioneel ruim voldoende mooie momenten meegemaakt. Daar kan ik alleen maar dankbaar en blij om zijn. (De VAR zou dat doelpunt trouwens toch hebben afgekeurd voor vermeend buitenspel.)

Om de geweldige Ramses Shaffy te citeren: ‘We zullen doorgaan / Met de weifelende zekerheid / Om door te gaan / In een sprakeloze tijd’.

Vanaf morgen: 29 ‘antieke’ bijdragen uit mijn journalistieke carrière.



Volgende »