Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Collaboratie

Journalistiek, Politiek, Samenleving Posted on za, maart 16, 2024 12:46:45

Twee meningen doken onmiddellijk na de uitspraak in de zaak-Schild & Vrienden op. De eerste, massaal, kwam erop neer dat die ene partij — die ik in dit stukje niet zal vernoemen, maar u weet over wie ik het heb — garen zal spinnen bij de veroordeling in eerste aanleg van onder anderen Dries Van Langenhove. Versta: bij de verkiezingen zou die partij weleens boven de dertig procent kunnen uitkomen. De tweede, beperkter in omvang, kwam erop neer dat dit vonnis heel wat potentiële kiezers van die ene partij zou afschrikken.

Over die tweede mening, onder meer geuit door de coördinator van de antiracistische organisatie KifKif, kan ik kort zijn: hoe aandoenlijk naïef! Alsof gemotiveerde kiezers of gedegouteerde foertstemmers zich door zo’n vonnis zullen laten leiden. Je hoeft maar twintig jaar terug in de tijd te gaan om dit soort kortzichtige uitspraken te counteren: toen die ene partij, onder een andere naam nog, veroordeeld werd vanwege inbreuken tegen de racismewet, schoot ze in Vlaanderen omhoog naar vijfentwintig procent: één op de vier kiezers vonden het niet erg dat functionarissen van die partij zich niet alleen racistisch uitdrukten, maar daarvoor ook nog eens veroordeeld werden. Meer nog: wellicht vormde het zelfs een aantrekkingspool. ‘Zij zeggen wat wij denken!’

Over die eerste mening, uit vele monden en pennen tegelijk opgestegen, kunnen we ook vrij kort zijn: de kans is groot dat die lieden gelijk hebben en dat die ene partij inderdaad zal profiteren van dit opmerkelijke vonnis. En dan?! (Bovendien: mocht de rechter Van Langenhove & co hebben vrijgesproken, zouden dezelfde lieden hebben geroepen dat die uitspraak… die ene partij een duw in de rug zou gegeven hebben. Handig zat: je kan dezelfde opinie in verschillende richtingen hanteren.)

Als je gelooft in de rechtsstaat, moet je de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht blijven respecteren.

Als je gelooft in de democratie, moet je de democratische geplogenheden — onder meer die onafhankelijke rechterlijke macht — blijven verdedigen, eventueel met bijsturingen. Nieuwe of aangepaste wetten, bijvoorbeeld.

Als je gelooft dat de vrije meningsuiting in de praktijk mag beperkt worden door, bijvoorbeeld, een racisme- en negationismewet, moet je consequent zijn en dit soort uitspraken toejuichen. Ben je het daar niet mee eens, dan moet je maar stemmen op partijen die die wetten ongedaan willen maken. Zo werkt democratie nu eenmaal.

De schrik zit er dik in, bij alle partijen die zich democratisch noemen en die vooralsnog min of meer afstand bewaren tot de zogeheten extremen: die ene partij aan de extreme rechterzijde en die andere partij aan de linkerzijde (die, voeg ik er snel aan toe, weliswaar populistische standpunten inneemt, maar niet op ranzigheid kan betrapt worden). Ze vrezen een zoveelste afgang, een quasi onmogelijke regeringsvorming en een verdere verrechtsing/verlinksing (schrappen wat niet past) van de samenleving. Die vrees zal allicht terecht zijn. En als de verkiezingsuitslag wordt wat de opeenvolgende peilingen met steeds groter aplomb aankondigen, dan is dat a) vervelend en b) een gevolg van selffulfilling prophecy.

Hoe groter de angst voor die ene (en in mindere mate die andere) partij, hoe minder je zelf nog voorstelt in de ogen van de kiezer. Als je als partij of politicus niet verder komt dan een deel van het discours van die ene partij over te nemen, word je nóg minder aantrekkelijk voor de kiezer, want waarom zou die voor de kopie kiezen als het origineel beschikbaar is. Een kiezer die ook wel zal beseffen dat het platte opportunisme van politici die hun ‘visie’ aanpassen aan wat ze denken dat het volk op dat moment wil, geen soelaas biedt.

Niet alleen politici schuifelen ietwat verschrikt over de dansvloer van het vijfjaarlijkse bal van de moeder aller verkiezingen. Ook opiniemakers in de enge en brede zin van die term doen dat. Ze waarschuwen voor gevolgen die er sowieso staan aan te komen en maken de waarschijnlijkheid van een extreemrechtse tsunami zo alleen maar groter. Het lijkt wel alsof ze dat zo wíllen. Zou het?

Als politici en opiniemakers alles wat ze doen en zeggen afmeten aan welk profijt die ene partij eraan zou kunnen overhouden, heb je in de dagelijkse praktijk al gecapituleerd voor die partij en ben je een objectieve bondgenoot van extreemrechts geworden. Ik ga er een straffe term op kleven: dan collaboreer je. Noem het een ‘brave’ vorm van collaboratie, zoals die door vele Vlamingen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd toegepast. Niet de met hun laarzen klakkende VNV’ers en Verdinaso-fascisten, maar de man in de straat, die in het beste geval de andere kant opkeek (‘Doe wel en zie niet om’) en in een minder goed geval al eens een medeburger verried om er zelf beter van te worden (of te worden gerust gelaten).

Als je oprecht bekommerd bent om de democratie en je niet wil dat extreemrechts hier mee het beleid mag bepalen, moet je niet die kiezers proberen in te lijven met een vergelijkbaar discours (= collaboratie), maar moet je een alternatief poneren. Is dat alternatief niet sexy genoeg voor de kiezer, dan is dat maar zo. Dan is Vlaanderen inderdaad een zeer rechts nest geworden. QED. Maar dan heb je het tenminste geprobeerd.

Bied je helemaal geen alternatief aan, dan is dat tegenvallende resultaat alleen maar erger, omdat de kiezer niet eens een keuze heeft gehad. Dan kan je beter in plaats van een laffe politicus een laffe opiniemaker worden. Die mogen tegenwoordig heelder pagina’s vullen met hun zielloos gekwek. Ze zouden beter het Vlaams belang dienen in plaats van die ene partij alleen maar groter te maken.



Racisme is geen fait divers

Journalistiek, Samenleving, Sport Posted on za, maart 09, 2024 12:37:57

Migratie is dus een thema tijdens de zoveelste moeder aller verkiezingen. Het Thema, zelfs. Dat heeft De Vlaming ons laten weten in enkele recente opiniepeilingen. Partijen die van migratie hun electorale broodwinning hebben gemaakt, snoepen hiervan, Vlaams Belang op kop.

Ook N-VA wil een migratiestop. Dat dit indruist tegen zowat de hele geschiedenis van de mensheid, ach, historici bij die partij klinken al jaren meer hysterisch dan historisch. Dat het indruist tegen internationale verdragen, ach, al die wereldvreemde wereldverbeteraars en naïeve deugpronkers toch, met hun menslievendheid. Dat het indruist tegen internationale solidariteit, empathie en mededogen, ach, daarmee scoor je niet in dit tijdsgewricht. Dat begrippen als ‘migranten’, ‘vluchtelingen’ en ‘asielzoekers’ op één hoop worden gegooid, ach, voor De Mensen is dat allemaal hetzelfde: ze zien er anders uit, laten we ze dan vooral als één coherente groep beschouwen, dan kunnen we ze vervolgens collectief proberen weg te duwen uit onze samenleving. Negeren. Er niet naar omkijken. Doen alsof ze er niet zijn en, als ze iets te veel opvallen, zeggen dat ze er niet zouden mogen zijn. Makkelijk zat. Retoriek kost niets, alleen wat speeksel of gerikketik op een klavier.

Neen, De Vlaming is niet per definitie een racist, maar als een kwart van de stemgerechtigde Vlamingen op een openlijk racistische (en eerder daarvoor veroordeelde en ondanks een naamsverandering nauwelijks veranderde) partij stemt, geeft dat te denken. Tel daarbij de kiezers van een partij die een migratiestop (‘Iedereen buiten houden!’) propageert, dan kom je al een kleine helft van de volwassenen in deze regio die wie niet van hier is hier ook niet welkom wil heten, wat ook de achtergrond moge zijn van die persoon. Wegkijken van miserie zegt iets over het inlevingsvermogen en de menselijkheid van mensen. En dan is er nog die sociaaleconomische kortzichtigheid, want niet alleen is migratie een perfect normaal historisch verschijnsel, we kunnen ook niet zonder, maar dan wel gecontroleerd, dat is juist.

Op sociale media is het al een poos bon ton om eender wat tegen eender wie te roepen. Na zijn gemiste strafschop tegen Club Brugge kreeg de Nigeriaanse KRC Genk-spits Tolu Arokodare de wind van voren van zijn eigen fans. Ik kan nog begrijpen dat heetgebakerde fans hem in the heat of the moment een lange slungel noemen, iemand die best nooit nog achter de bal gaat staan als die op de stip ligt, een sukkelaar, een speler die liefst zo snel mogelijk wordt verkocht, maar nooit — nóóit! – mag je zijn huidskleur misbruiken om hem te bejegenen. Dat is racisme, een andere definitie bestaat er niet. Het is vanuit je eigen, witte superioriteitsgevoel iemand die er net iets anders uitziet bekladden omdát hij er net iets anders uitziet. Vintage racisme.

Sinds de fameuze uitspraak van N-VA-politica Liesbeth Homans dat racisme een relatief begrip is, hebben heel wat bewoners van dit kleine stukje aardkluit die retoriek in woorden en daden overgenomen. In de eerste plaats haar partijgenoten, zelfs zij die zelf een niet-witte huidskleur en een migratieachtergrond hebben. Wellicht kadert dit in dezelfde attitude waarmee Vlaams-nationalisten ook de klimaatopwarming als een relatief begrip beschouwen, en bij uitbreiding alles wat niet met de Vlaamse identiteit te maken heeft. Als reële maatschappelijke problemen als relatief worden beschouwd, hoeven we er geen aandacht aan te besteden. Simpel (en helaas ook effectief).

Normaal hadden Paul Beloy en ik op 21 maart, de Internationale Dag tegen Racisme, een lezing over racisme en discriminatie moeten geven in Maaseik. Die werd een paar dagen geleden afgelast bij gebrek aan belangstelling. Dat zegt iets, in de eerste plaats over de Maaseikenaars. Twee jaar geleden schreven wij We have a dream!, over racisme vroeger en nu, een boek dat voor geen meter liep. Een paar honderd kopers vond het vehikel, dat nochtans als eerste ‘Vlaams’ boek een uitgebreide geschiedenis van racisme en discriminatie bracht, de problematiek belichtte in een aantal dominante maatschappelijke regionen en op het eind concrete suggesties deed om het probleem aan te pakken en, wie weet, een aanzet tot oplossing te bieden. Laat ons gerust, dacht de potentiële lezer.

Najaar 2016 hadden Paul en ik al racisme in het voetbal aangekaart in Vuile zwarte. Ook dat boek deed het niet te best in de handel (een eufemisme). Toen ontwikkelde ik de theorie dat voetballiefhebbers niet willen gestoord worden in de beleving van hun favoriete spelletje en dat niet-voetballiefhebbers het in de eerste plaats zagen als een boek rond een sport die hen niet interesseerde. Na We have a dream! heb ik mijn theorietje bijgestuurd: racisten zijn uiteraard niet geïnteresseerd in het aanpakken van iets wat zij niet als een probleem percipiëren. Eigen volk eerst, de anderen moeten weg, wij zijn superieur. Een grote middengroep heeft geen mening en laat begaan. Het interesseert hen gewoon te weinig of helemaal niet. Het ergst vind ik nog — als mijn cynische theorie tenminste klopt — dat ook antiracisten niet geïnteresseerd zijn. Ze weten het allemaal al (denken ze). Zelfs de organisaties die professioneel en gesubsidieerd bezig zijn met de strijd tegen het racisme, gaven niet thuis. Op onze vraag om mogelijke oplossingen aan te reiken, dacht (naïeve) ik dat ze die gewoon uit een figuurlijke lade moesten halen en doorsturen. Niets ontvingen we van Hand in Hand tegen Racisme, Kif Kif en consoorten, helemáál niets. De cynicus in mij denkt dan: natuurlijk sturen ze geen suggesties voor oplossingen, want stel je maar even voor dat ze dat wel doen en dat de samenleving uiteindelijk het juk van het racisme kan afschudden, dan vallen zij zonder subsidies en dus zonder werk. Overdrijf ik? Ik weet het niet. Het is ofwel dat, ofwel is er ook bij deze organisaties een gebrek aan échte interesse, ofwel mogen we spreken van incompetentie. Kies maar. Vrolijker zult u er niet van worden. Tenzij u een racist bent en het allemaal wel oké vindt, natuurlijk.

Voor de media is racisme al vele jaren een fait divers. Iets waarover geschreven wordt na een incident, waarna de maatschappelijke verontwaardiging wegebt en het wachten is op een volgend incident. Een nieuw fait divers op pagina zeven. Ik mocht deze week een stuk leveren aan de krant De Morgen met getuigenissen over racisme in de Belgische lagere voetbaldivisies. Eerst ging dat een bijdrage van 20.000 lettertekens (vier pagina’s) worden in de weekendbijlage Zeno. Dan werd mijn voorstel voor een artikel op de voorpagina en een dubbele pagina binnenin (samen goed voor 14.000 lettertekens) weggewimpeld. Uiteindelijk werd het ongeveer anderhalve pagina (9.000 tekens).

Natuurlijk moet ik dankbaar zijn, als freelancer, dat mijn stuk überhaupt gepubliceerd werd en dat ik eind deze maand een factuur mag insturen. Toch geeft het een wrang gevoel. Een schouderklopje links en centrumlinks (niet rechts, uiteraard), ‘Goed gedaan, jongen!’, maar minder maatschappelijke impact dan het had kunnen hebben.

Ik vind dat jammer: voor mezelf, voor de geïnterviewden, voor de voetbalbond, die sinds een paar jaar oprecht bezig is met de materie.

Ik vind dat schrijnend: voor al wie met racisme te maken krijgt.

Ik vind dat typisch: de media focussen op individuele incidenten en verliezen de context uit het oog.

ik vind dat ergerlijk: we staan stil bij wat vandaag gebeurt, niet bij wat vroeger is gebeurd of later zou kunnen gebeuren.

Nou, wie toch de oorspronkelijke volledige tekst wil lezen — inleidend artikel met het nieuws en de uitgebreide weergaven van de getuigenissen — kan hieronder terecht.

Racisme is geen fait divers. Niet voor de slachtoffers, niet voor de grotere groep geviseerde medemensen, niet voor de samenleving. In de zoektocht naar oplossingen kan een opsomming van individuele gevallen en incidenten nuttig zijn, maar dan wel als opstapje naar een concrete aanpak. Anders is het wachten op het volgende voorval, waarna de ene groep weer ‘Schande!’ zal roepen en de andere ‘Ja, maar wat doe je dan met racisme tegen blanken?’ Aan dovemansgesprekken, die per definitie niet oplossingsgericht zijn, hebben we niets.

Racisten hebben altijd ongelijk. Als we dat nu ook eens blijven benadrukken, door leugenachtige beweringen systematisch te weerleggen en door hen geen forum meer aan te bieden?

***

Racismemeldingen in ons voetbal blijven toenemen

Vorig seizoen werd het meldpunt van de voetbalbond 452 keer gecontacteerd om discriminatie te signaleren. In 2021-2022 waren dat nog 372 meldingen, een toename met meer dan 20 procent. 85 procent van die meldingen draait rond racisme. Dat heeft volgens de voetbalbond vooral te maken met een hogere alertheid en toegankelijkheid, niet met een groter wordend racismeprobleem.

Oerwoudgeluiden. Denigrerende opmerkingen. Het n-woord dat nog gretig gehanteerd wordt door spelers en supporters. Van hoog tot laag en van volwassen tot heel jong is het racisme dat in de samenleving prominent aanwezig is, ook in het voetbal omnipresent. Racistische kreten worden geslaakt om voetballers van de tegenstander te intimideren, maar niet zelden gebeurt dat ook gewoon uit onversneden racisme. Voetbal is de enige sporttak waarin dergelijke incidenten veelvuldig voorkomen.

In het voetbalseizoen 2021-2022 waren er 372 meldingen, wat toen al een flinke stijging was ten opzichte van het seizoen daarvoor. Het afgelopen seizoen ging het om 452 meldingen, een stijging met bijna 22 procent. Voor de voetbalbond geen reden tot paniek.

“Collega’s schrokken ervan dat er plots veel meldingen binnenkwamen”, zegt hr-verantwoordelijke van de voetbalbond Sylvie Marissal. “Wij vinden dat net een goed teken: mensen vinden de weg.”

Volgens de bond is er dan ook geen sprake van méér racisme, maar zijn slachtoffers en omstanders alerter geworden, en vullen ze bijgevolg sneller het online formulier in om een incident te melden. Wie actief is in de lagere klassen, vanaf Eerste Amateur, kan ook een e-mail sturen naar Voetbal Vlaanderen of de Association Clubs Francophones de Football (ACFF), die respectievelijk de niet-professionele voetbalclubs in Vlaanderen, Brussel en Wallonië verzamelen.

Wij tegen zij

Het probleem is niet nieuw, de aanpak evenmin. De jongste jaren kwam er binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond een diversity board — een klankbord van ervaringsdeskundigen — en een meldpunt voor racistische incidenten, worden er workshops georganiseerd in clubs, worden er acties georganiseerd onder de Come Together-koepel en wordt racisme aangepakt door een aparte kamer binnen het bondsgerecht. Met Samia Ahrouch werd ook een inclusiemanager aangesteld.

“De déclic is er gekomen na dat racistisch incident met Romelu Lukaku in september 2019 in Cagliari”, zegt ze. “De toenmalige ceo van de bond, Peter Bossaert, vond dat er een actieplan moest komen. We hebben dit opgesteld samen met twintig experten en ervaringsdeskundigen, om zoveel mogelijk expertise rond de tafel te verzamelen. Daarnaast hebben we twee onderzoeken gedaan, samen met de VUB en de KU Leuven, waaruit bleek dat een op de drie jongeren al eens het slachtoffer was geweest van discriminatie. Bij meisjes was dat zelfs een op de twee. Racisme en fatphobia waren daarbij de vaakst voorkomende vormen.”

Daders worden naar de Kazerne Dossin gestuurd in Mechelen, het AfricaMuseum in Tervuren, RainbowHouse, de Brusselse thuisbasis van LGBTQIA+-verenigingen, of Play for Peace, een inclusieacademie.

Marissal: “Die organisaties zetten vooral in op het tegengaan van het ‘Wij tegen Zij’-verhaal. Polarisatie. Iets wat je in de hele samenleving terugvindt, dus ook op en rond voetbalvelden. Wij noemen onszelf realistische believers: we geloven dat we op middellange en lange termijn binnen onze eigen biotoop, het Belgisch voetbal, een verandering kunnen teweegbrengen. We doen dat niet alleen met sancties. Soms is dat de enige mogelijkheid, maar daarmee veroorzaak je geen mentaliteitswijziging. Daarvoor is een pedagogische aanpak nodig, zeker bij jongeren. Laat hen inzien dat wat ze doen, fout is. Zo plant je zaadjes.”

Woensdag lanceerde de bond een nieuwe campagne van Come Together, waarbij de nadruk dit keer ligt op online haatspraak. Vorig jaar werd gewerkt met voetballertjes die een tattoo droegen met de verwensingen die ze geregeld te horen krijgen. Die campagne wordt nu doorgetrokken naar het online gebeuren. Toby Alderweireld, die in mei vorig jaar op sociale media zelf te lezen kreeg dat zijn kinderen ontvoerd zouden worden, is het gezicht van de campagne.

Meer grensoverschrijdend gedrag

Ook in andere sporten zijn slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag alerter geworden. Het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) noteerde vorig jaar 143 meldingen over alle sportfederaties heen. In 2022 waren dat er nog 80, bij de aanstelling van de AanspreekPersonen Integriteit, de zogeheten API’s, in 2018 45.

Die verdrievoudiging in vijf jaar tijd heeft volgens het ICES niet te maken met een toename van grensoverschrijdend gedrag. Getroffen sporters vinden makkelijker de weg naar de verantwoordelijke personen binnen hun federatie.

***

RACISME OP EN NAAST HET VOETBALVELD: SLACHTOFFERS STAAN OP

‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’

In twee jaar tijd is het aantal meldingen van discriminatie in ons voetbal met ruim 20 procent toegenomen: van 372 in het seizoen 2021-2022 naar 452 vorig seizoen. In 85 procent van de gevallen draait het rond racistische opmerkingen. Wordt het probleem alleen maar groter of weten slachtoffers intussen waar ze terecht kunnen? Drie van hen getuigen, de voetbalbond kijkt niet langer de andere kant op. “Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

“De hele wedstrijd door riepen ze ‘Vuile zwarte’ en ‘Vuile aap’. Ik heb dat meermaals aan de scheidsrechter gemeld. Ik pakte een gele kaart uit frustratie, waarna de trainer mij tien minuten voor tijd wisselde omdat ik volgens hem helemaal opgefokt was. ‘Voor je eigen veiligheid’, zei hij. Ik stapte naar de kleedkamers. Op de tribune moest ik onder die supporters doorlopen. Drie vrouwen riepen me toe: ‘Ja, ga maar van het veld, je bent al vuil genoeg!’ Een van hen spuwde naar me, ik zag het speeksel op mijn schouder kleven. Toen werd alles zwart voor mijn ogen. Ik sprong over het hekken en wilde haar, zonder haar fysiek aan te vallen, vragen waarom dat spuwen nodig was, maar supporters van onze ploeg hielden me tegen. De wedstrijd moest zelfs tien minuten worden stilgelegd. Mijn medespelers wilden eigenlijk stoppen, maar onze trainer vond dat we moesten verder spelen. In de kleedkamer heb ik voor het eerst in mijn leven geweend. Om wat er gebeurd was, maar ook omdat dit blijkbaar normaal bevonden wordt. Ik had mijn limiet bereikt.”

Aan het woord is Germaj Rousseau (23), toenmalig middenvelder bij tweedeprovincialer KSK Snaaskerke en de enige speler van kleur op het veld in een wedstrijd op bezoek bij KWS Houthulst op zaterdag 4 februari vorig jaar. “De dag na de wedstrijd kwam de voorzitter van Houthulst naar mij thuis met een krat bier. Hij verontschuldigde zich, zei dat hij en zijn club daar niet voor staan en dat hij er iets aan wilde doen. ‘We weten om welke vrouwen het gaat en we gaan proberen om hen niet meer welkom te heten’, beloofde hij.”

De scheidsrechter had vreemd genoeg geen verslag opgemaakt van het voorval. Toch werd de zaak door het bondsparket behandeld, omdat de fans van Houthulst intussen een kwalijke reputatie hadden opgebouwd in de reeks. Tijdens de hoorzitting werd de voorzitter vergezeld door een advocaat. Hij beweerde opeens dat het allemaal leugens waren. “Hij noemde het een persoonlijke kwestie tussen mij en die drie vrouwen.”

Er kwamen nog meer bewijzen naar voren tijdens een tweede hoorzitting. De voorzitter van Houthulst werd daarop veroordeeld tot het betalen van een geldboete en moest een antiracistische campagne voeren binnen zijn club. “Ik vind het fout dat de club wordt gestraft en de individuen vrijuit gaan. Maar ik ben wel tevreden hoe de voetbalbond dit heeft aangepakt.”

Even terug in de tijd. Op zijn vijfde werd Germaj samen met zijn jongere broertje in een Ethiopisch weeshuis geadopteerd door een West-Vlaams koppel. Zo ontkwamen zij aan de burgeroorlog in hun vaderland en belandden ze op prille leeftijd in Tielt. Naar school ging Germaj in Wingene. “We waren de enige twee jongeren met een andere huidskleur. Als er al een opmerking over gemaakt werd, had dat te maken met het onbekende. Er zat geen kwaad opzet achter. Ik herinner me nog wel een ruzie in een winkel. Mijn broer maakte een opmerking over een man met een nektapijt. Dat was nieuw voor hem, hij had dat nog nooit gezien. ‘Stuur uw kinderen terug naar hun land’, zei die man tegen onze ouders. Mijn mama was gechoqueerd. Het was de eerste keer dat ze geconfronteerd werd met dit soort racisme. Door haar reactie besefte ik dat het om iets serieus ging.”

De jonge Germaj bleek talent te hebben. Hij speelde onder meer bij de jeugd van Club Brugge, KV Oostende, Cercle Brugge en KAA Gent, en ging naar de Topsportschool. “In het jeugdvoetbal is er maar één akkefietje geweest, toen we met Gent tegen KV Mechelen speelden”, blikt hij terug. “Ik ben van nature heel kalm, maar als iemand de hele tijd ‘Aap’ naar je roept, wordt het te veel. Na de wedstrijd sprak ik die speler daarop aan. Achteraf zaten we samen op de Topsportschool en bij de nationale jeugdploeg: het is goed gekomen.”

Op z’n achttiende stond hij bij de beloften van Oostende op het punt om door te breken. “Onze trainer, Gert Verheyen, zei me tijdens de voorbereiding dat ik de conditie had van een speler uit de Premier League.”

Toen sloeg het noodlot toe: gescheurde meniscus, te lang wachten met de operatie, de chirurg die het verkeerde stuk uit zijn knie wegsneed, nieuwe operatie, lange revalidatie. En dan was er als toemaatje ook nog de coronacrisis, waarin er niet kon gevoetbald worden. De box-to-boxspeler zette alles op zijn lerarenopleiding en ging nog louter voor zijn plezier voetballen in provinciale.

“Op hoger niveau zitten ze er waarschijnlijk iets korter op, want daar heb ik niets meegemaakt. In provinciale ligt dat anders. Zowel met tegenspelers als supporters. ‘Vuile zwarte’. ‘Zou je niet beter met de bananenboot terug naar Afrika gaan?’ ‘Moet je niet mee met Sinterklaas, Zwarte Piet?’ Ik vroeg elke keer aan de scheidsrechter om dat te noteren, maar er gebeurde niets mee. Na de wedstrijd zeiden die spelers dan ‘Goed gespeeld, man’ tegen me. Zo hypocriet! Ik kreeg het niet over mijn lippen om hen succes te wensen.”

“Ik heb een dik vel. Ik kan er niet aan doen dat sommige mensen geen open kijk op de wereld hebben. En ik voetbal te graag om mijn plezier te laten kwijtspelen. Tot die ene keer dat ik wel gereageerd heb. Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

***

In het boek Vuile zwarte, over racisme in het Belgische voetbal, eindigden Paul Beloy en ikzelf zeven en een half jaar geleden met elf concrete en goedkope oplossingen om het probleem in onze competities, van hoog tot laag, aan te pakken. Zoals: vraag een time-out aan bij een racistisch incident, wees solidair met je onheus bejegende ploegmakker, leg wedstrijden stil en zet ze definitief stop bij herhaalde incidenten, installeer een meldpunt op de voetbalbond. En toen… gebeurde er jarenlang niets. Niet eens de eenvoudigste ingrepen, die alleen wat moeite kostten, geen geld.

Pas drie jaar geleden ging het licht aan en kwam er dan toch een meldpunt bij de bond. Opeens steeg het aantal meldingen van racistische incidenten van het totaal ongeloofwaardige nul in het seizoen 2016-2017 (toen er nog geen officieel meldpunt was) naar een veelvoud daarvan: 372 in het seizoen 2021-2022, 452 in 2022-2023. 85 procent van die meldingen heeft te maken met racisme en discriminatie, de rest met onder meer homofobie, seksisme, islamofobie en antisemitisme. Er was dus echt wel een nood.

Dat bleek ook al uit de vijfdelige studie Mixed-methods onderzoek naar discriminatie in het Belgische jeugdvoetbal van Jeroen Scheerder, Ellen Huyge en Joris Corthouts van de Leuvense onderzoeksgroep Sport & Bewegingsbeleid, het resultaat van grondig onderzoek tussen juni 2020 en maart 2021. Acht op de tien voetballende jongeren had tijdens de laatste twee seizoenen een vorm van discriminatie ondervonden, zo bleek, slechts vijf op de honderd kregen er nooit mee te maken. Een op de vijf gaf aan zelf al gediscrimineerd te hebben. Langs de zijlijn hadden drie op de vier supporterende ouders vormen van discriminatie opgemerkt tijdens wedstrijden. Racisme overheerste daarbij, veel meer dan opmerkingen over seksuele geaardheid (homofobie), lichaamsvorm, religie en moedertaal.

***

“We speelden een uitwedstrijd in derde provinciale. We stonden 2-3 voor. Een minuut of tien van het einde tackle ik bal en man tegelijk buiten. Ingooi voor ons, besliste de scheidsrechter. Toen ik wilde inwerpen, hoorde ik achter mij iemand roepen: ‘Hoe kan dat nu, die vuile zwarte heeft de bal toch als laatste geraakt?’ Ik ging er niet op in: je staat voor, je zit vol adrenaline, je wil vooral verder spelen. Maar toen ik mij omdraaide, riep die man ‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’ We maakten er nog 2-4 van.”

“Na het laatste fluitsignaal keek ik de man recht in de ogen. Hij flipte compleet. ‘Vuile zwarte aap. Dit is de reden waarom we mensen zoals gij niet moeten!’ Niemand langs de lijn ging tegen hem in. Ik werd er emotioneel van. En razend. Mijn kwaadheid was een cumulatie van wat ik al vele jaren had gehoord, en niet alleen op een voetbalveld. Gelukkig stond er nog wat volk tussen, ik weet niet wat er anders zou gebeurd zijn.”

“Achteraf hoorde ik dat het zijn zoon was die ik stevig had getackeld. ‘Hoe kun je als volwassen man zo gefrustreerd reageren?’ dacht ik. ‘Wat heb ik jou misdaan?’ In de kleedkamer was ik nog altijd zwaar onder de indruk. Zijn zoon kwam zich een beetje halfslachtig verontschuldigen. ‘Ik heb met u te doen dat je zo’n vader hebt’, zei ik. Nadien zag ik dat de Facebook-pagina van die man volstond met berichten van Vlaams Belang. ‘#nietmijnregering’ en dat soort dingen. Maar is het verlies van een wedstrijd voldoende om ‘Aap’ tegen mij te roepen?”

De feiten speelden zich af op zondag 8 januari 2023. Slachtoffer was Umar (*), op dat ogenblik 29. Op aanraden van zijn ploegafgevaardigde maakte hij melding van de racistische opmerkingen, ook al zei de scheidsrechter dat hij niets gehoord had. “Ik was verrast dat er vrij snel en zeer correct mee werd omgegaan. Die persoon zelf was niet aanwezig op de zitting, de afgevaardigde en de voorzitter van zijn club wel, zij beweerden dat ze niets gehoord hadden. ‘Het is de eerste keer dat we dit meemaken’, verdedigden ze zich.”

De dader kreeg een voorwaardelijk stadionverbod opgelegd en de club de verplichting om de Come Together-campagne uit te rollen. “Die straf kwam er omdat mijn verhaal door verschillende mensen werd bekrachtigd. Ik merkte dat er zwaar aan werd getild binnen de bond. Voor mij was dat voldoende om het af te kunnen sluiten. Als ik vergelijk met de eerste keer dat ik racisme meemaakte, meer dan twintig jaar geleden, zijn er veel stappen gezet. Ik weet nu waar ik terecht kan als het mij nog eens zou overkomen.”

Umar werd hier geboren, zijn vader is afkomstig van Nigeria. Opgroeien deed hij in Mechelen. Op z’n zevende werd hij voor het eerst geconfronteerd met racistisch gekleurde opmerkingen langs de lijn. “Meestal had dat te maken met het gebruik van het n-woord, daarom niet direct in een slechte connotatie. Oudere generaties gaven het n-woord gewoon door aan hun kinderen. Zelf ervoer ik dat als kleine jongen ook nog niet als racisme. Mijn vader heeft me daar later pas voorzichtig op attent gemaakt. Ik was de enige jongen van kleur in die ploeg én in het dorp. Eén keer riep een moeder tegen haar zoontje ‘Stampt die n**** van het veld!’ Mijn vader zei me dat ik dat moest oppikken als frustratie, omdat haar zoon niet even goed was als ik. Het n-woord kwam de jaren nadien weleens terug als een tegenstander mij wilde jennen. ‘Vuile n****’. Of: ‘Ga terug naar uw land, gij hoort hier niet thuis.’ Ik heb dat altijd proberen om te zetten in positivisme voor mezelf.”

“Toen ik nog in de spits stond en geregeld scoorde, werden er vaker dingen naar mij geroepen. Puur uit frustratie. Ik wil niet alle ploegen over één kam scheren, maar in de kleinere dorpen kom je het meer tegen dan elders. Ik vraag me dan altijd af: voelen die mensen niet dat ze verkeerd bezig zijn of zijn ze effectief racistisch?”

***

Romelu Lukaku is al vaak het slachtoffer geweest van racisme. Dat begon bij de jeugd van Lierse. De toekomstige Rode Duivel was een kop groter dan zijn leeftijdsgenoten en moest geïntimideerd worden, vonden zijn tegenstanders en de supporters van het andere team. Onlangs nog heeft iemand zijn foto in het jeugdcentrum van Lierse in Kessel verscheurd en beklad. Het n-woord stond er in het Amerikaanse slang op.

Zowel in België als in Engeland en Italië werd de topschutter van de nationale ploeg geregeld bejegend. Berucht zijn de beelden van zijn penalty in een uitmatch met Inter op Cagliari in september 2019. Thuissupporters zetten het filmpje waarin ze oerwoudgeluiden slaakten trots op sociale media. De spits trapte rustig binnen en poseerde ostentatief voor de schuimbekkende massa.

Vorig jaar waren het Juventus-fans die Lukaku uitscholden. Toen hij vervolgens salueerde en een vinger voor zijn mond hield, schoof de scheidsrechter hem een tweede gele kaart onder de neus. Vandaag is Lukaku actief bij Roma, waar hij ongetwijfeld ook dingen te horen krijgt, alleen halen de meeste de pers niet.

Dat Italië een racismeprobleem heeft, is bekend. Op 13 juni 2016 kon ik dat zelf vaststellen, toen ik samen met mijn echtgenote op de eerste dag van onze vakantie in Padua een Ierse pub betrad om er het EK-duel tussen Italië en België in Lyon te volgen. Het café zat afgeladen vol, het terras eveneens. In de 73ste minuut werd een teleurstellende Lukaku vervangen door Divock Origi. De Franse regie bracht hem close in beeld. Een volle zaak begon ‘Oe-oe-oe!’ te roepen, een eenstemmig koor van wel honderd man. Daarna werd een close-up van Origi getoond: weer die oerwoudgeluiden. En dan staat Padua niet eens bekend als een extreemrechts nest. Zo moet dat dus die avond op alle plekken in Italië waar de wedstrijd op groot scherm vertoond werd, geklonken hebben.

Ook in Spanje is racisme een probleem in het voetbal. Vinicius Jr., de aalvlugge dribbelaar op de linkervleugel van Real Madrid, ondervindt dat bijna iedere uitwedstrijd. De speler zit nu een speciale commissie van de wereldvoetbalbond Fifa voor om te proberen racisme uit te bannen. Diezelfde Fifa die nota bene in 2018, vlak voor het WK in Rusland, een van de ergste landen op het vlak van racisme in het voetbal, nog een speciale commissie had opgedoekt omdat er zogezegd geen probleem meer was met racisme in dat land. Ook de Europese voetbalbond Uefa treedt weifelend op. Of beter: ze treedt nauwelijks of niet op.

***

Wilson ‘Willy’ Manzi Kabera werd in juni 1993 geboren in Rwanda. Een jaar later sloeg hij samen met zijn familie op de vlucht voor de burgeroorlog en genocide in zijn land, “afwisselend op de rug van mijn moeder en de schouders van mijn vader”. Na omzwervingen kwamen ze in 2000 terecht in Dendermonde, waar de dan zevenjarige Willy ging voetballen bij FC Baasrode. “Mijn vader was intussen overleden, moeder zat thuis met mijn jongere broertje. Ik was de enige niet-witte jongen in de ploeg. Geregeld hoorde ik racistische verwijten. ‘Vuile zwarte’. ‘Vuile aap’. ‘Keer terug naar uw eigen land!’ Ontzettend kwetsend. Ik sprak de taal, verstond elk woord. ‘Dit ís mijn land!’, reageerde ik soms. In een kranteninterview zei ik stoer dat ik als reactie dan wel een goaltje meer zou scoren. ‘Trek het je niet aan’, zeiden mijn ploegmaats, maar zo simpel is het natuurlijk niet. Het was niet oké, nooit. Ik was daar telkens een hele week slecht van.”

Met de U16 van Vigor Wuitens Hamme speelde hij eens tegen Antwerp. Bij een inworp riep er iemand achter de balustrade ‘Hé, vuile zwarte!’ “Als stoere jongen van vijftien dacht ik: ik ga dit niet laten gebeuren. Ik riep: ‘Uw moeder ziet zwart vanonder’. De lijnrechter had dat gehoord en begon met zijn vlag te zwaaien. Gele kaart. In de kleedkamer kreeg ik een uitbrander van mijn coach. ‘Je moet je daarover zetten’, zei hij. En ik mocht gaan douchen. Mijn reactie was niet oké, maar ik was een puber die beschermd moest worden.”

Toch waren er ook lichtpunten. “Voetbal verbindt”, zegt hij. “Het is als die slogan van Sport Vlaanderen: ‘Sporters beleven meer’. Dat klopt helemaal. Ik kom met mensen in contact die ik anders nooit ontmoet zou hebben. Dat verrijkte me enorm en hielp me om te integreren in de Vlaamse samenleving.” Zo speelde hij mee in de Jan Verheyen-films Buitenspel en F.C. De Kampioenen 3: Forever. Een jongen van bij ons, die er net iets anders uitziet.

Twee jaar geleden was er een tegenstander die hem tot twee keer toe het n-woord toebeet. Willy ging op diens tenen staan, waarna er een akkefietje ontstond. “Het siert de scheidsrechter dat hij in zijn verslag niet alleen mijn actie noteerde, maar ook getuigenissen verzamelde over wat er voordien gebeurd was. De voetbalbond heeft die andere speler geschorst, omdat er voldoende aanwijzingen waren. Dat sterkt mij enorm: ik weet dat er nu tenminste iets aan gedaan wordt. Tegelijk besef ik wel dat het nooit zal ophouden. Racisme zal niet verdwijnen. In Rwanda hebben we de ergste vorm meegemaakt. De mens zal altijd geneigd zijn om tweespalt te zaaien: dit zijn wij en dit zijn zij.”

Sinds dit seizoen is de middenvelder actief bij FC Ganshoren, een Brusselse club uit de tweede amateurklasse die onder de ACFF valt, de Franstalige tegenhanger van Voetbal Vlaanderen. “Na drieëntwintig jaar actief te zijn geweest bij Vlaamse clubs zijn mijn ogen hier opengegaan. Op het vlak van omgaan met diversiteit staat Vlaanderen ver achter op Brussel. Een voorbeeld: ik ben heel gelovig, protestants. Voor een match ga ik op mijn knieën en bid ik. In Vlaanderen trok ik dan naar het toilet, ik durfde dat niet in het openbaar te doen. Een kruisteken mocht nog net, maar liefst niet te veel. In Ganshoren leggen de islamitische spelers hun handdoek op de grond van de kleedkamer en beginnen ze gewoon te bidden. Dat wordt door iedereen gerespecteerd. De eerste keer dat ik dat zag, als Vlaming, verschoot ik, terwijl het normaal is. Apprecieer elkaar, geef iedereen de ruimte die nodig is, leef en laat leven.”

“Als ik praat over wat ik allemaal te horen heb gekregen in het verleden, kijken de blanke Brusselaars en Walen mij vol ongeloof aan. ‘Wie doet er nu nog zoiets?’ Voor hen is dat onbegrijpelijk. Terwijl er bij een vorige club van mij nog een supporter was die zich openlijk afvroeg waarom er zoveel zwarten in de ploeg stonden. En dat ging dan om twee Congolezen, een Braziliaan en ikzelf, vier spelers op drieëntwintig. Die man deelde op Facebook voortdurend posts van Vlaams Belang waarin migratie als bron van alle kwaad werd afgeschilderd, maar als je hem tegenkwam, zei hij vriendelijk goeiedag. Dat is de zeer schizofrene context waarin heel wat spelers met Afrikaanse roots moeten voetballen.”

Willy Kabera is ‘ambassadeur’ van Come Together, een actieplan dat twee jaar geleden binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond werd ontvouwd om discriminatie, racisme, homofobie en andere vormen van ongelijkheid in ons voetbal aan te pakken. “Mensen die racistische opmerkingen maken voelen zich nog altijd erg comfortabel, maar er komt wel reactie”, stelt hij vast. “Dat is bemoedigend. Als Romelu Lukaku in het nieuws komt na een incident, weet je: hij kan tegen een stootje. Ik intussen ook. Dat is niet hetzelfde voor een kind van zeven jaar.”

***

In maart vorig jaar was er een opgemerkte mediacampagne in het kader van Come Together, waarbij slachtoffers, onder wie één jongetje, een tattoo droegen met een provocerende tekst, om aan te geven dat je door sommige uitspraken voor het leven getekend kunt worden. Woensdag lanceerde de voetbalbond de nieuwe campagne: de tatoeages zijn gebleven, maar de focus wordt nu meer gelegd op online haatspraak, los van de wedstrijden. Antwerp-aanvoerder en Gouden Schoen Toby Alderweireld, die zelf in mei vorig jaar op sociale media bedreigd werd met het ontvoeren van zijn kinderen, is het gezicht van de campagne.

“We moeten weg van het hokjesdenken”, zegt inclusiemanager Samia Ahrouch. “Naar onze workshops met de clubverantwoordelijken, medewerkers en trainers vertrekken wij niet met een ‘Het is zo en niet anders’-houding, wij zien dat als uitwisselingsmomenten. Het is niet de bedoeling dat de aanwezigen alleen maar ja-knikken. We leren van elkaar, zodat ieder op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid kan nemen.”

“Status quo is uit den boze, we moeten vooruitgaan, maar dat kan voor de ene club met kinderstapjes gebeuren en voor de andere met reuzenschreden”, vertelt hr-manager van de bond Sylvie Marissal. “Er is echt wel iets in beweging gezet. Vandaag blijken clubs zelf vragende partij te zijn om zo’n workshop te kunnen volgen. Ik vergelijk het soms met de evolutie in het autorijden. Toen ik klein was vergat ik soms mijn veiligheidsgordel aan te doen: niemand vond dat erg. Nu word je daar onmiddellijk op attent gemaakt door medepassagiers. Dat is een duidelijk voorbeeld van een mentaliteitswijziging. Zo zou het ook op de tribune moeten zijn, dat mensen aan elkaar zeggen: stop!”

Ahrouch: “In een ideale wereld weet elke club wat ze moet doen en zorgt ze voor een veilige en inclusieve omgeving, maar zover zijn we nog niet. Nu komt vaak nog heel veel initiatief van ons uit. In de toekomst zullen clubs dit steeds meer zelfstandig kunnen aanpakken, omdat ze nu over de juiste tools beschikken.”

(*) Umar is een schuilnaam. Zijn volledige identiteit is bij de redactie bekend.



Meningen

Journalistiek, Samenleving Posted on za, maart 02, 2024 12:18:58

Ze zijn met veel te veel, raken het zelden eens met elkaar, botsen voortdurend, buitelen over elkaar heen, nodigen anderen uit om hen te komen helpen in de boksring, houden van scherpte, houden niet overdreven veel van nuance, focussen vaak op ‘wij’ tegen ‘zij’, lijken zeer hardnekkig, vormen stilaan een groter leger dan dat van Rusland.

Meningen.

Ze zijn vaak ongerijmd. Niet voor niets rijmt er niets op ‘opinie’ en weinig op ‘mening’. (Ja, ‘lening’, maar dat is niet geruststellend, want ofwel heb je iets uitgeleend en is het angstig afwachten of je ooit zult worden terugbetaald, ofwel heb je geleend en is het al even angstig afwachten of je zult kunnen terugbetalen.)

Ik weet van mezelf dat ik een meningenfabriekje ben. Veertien maanden lang heb ik me bewust gedeisd gehouden, op een uitzonderlijke opmerking op Facebook na. Dat was soms slikken, moet ik toegeven. Maar ik heb volgehouden. Dus hebt u niet in een blogpost van mij vernomen dat Bart De Wever niet altijd consequent is (17x), dat diezelfde BDW heel sterk lijkt op een pester op de speelplaats die zelf begint te huilen omdat er niemand nog met hem wil spelen (5x), dat er door mensen & media de hele tijd aan victim blaming wordt gedaan richting zwakkere weggebruikers in het verkeer (3x), dat we moeten afleren om van een ongeval te spreken als de dader roekeloos of onder invloed (of een combinatie van beide) reed (tig x), en dat politieke partijen niet de kiezer moeten nahollen maar vanuit hun, gemoderniseerde, ideologische principes moeten praten en handelen (elk uur van de dag).

Enfin, u hebt dat niet gemist, want er waren ontelbare anderen die dat wel schreven, of het tegenovergestelde ervan, of nog iets anders, of iets compleet ridicuul (Mia Doornaert, Rik Torfs).

Wat ik maar wil zeggen in deze voor één keer korte bijdrage: het meningenfabriekje is terug vanaf volgende zaterdag (als ik het zolang uithoud). Er komt weer stoom uit mijn oren en straks veelkleurige rook uit de schoorsteen. Het zal kiezen worden tussen de onderwerpen die zich struikelend aandienen.

The bitch is back, pardon: I’m back, bitches!



Uit mijn archief (29/29, slot): ‘God zat in elke wagon en in elke trein’ (interview Holocaustoverlever Tobias Schiff in De Financieel-Economische Tijd, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on do, februari 29, 2024 07:24:32

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag de 29ste en laatste bijdrage.

Ik heb geen aanleg voor idolatrie. Altijd blijft de kritische journalist in mij waakzaam, gedreven door verontwaardiging, op zoek wat niet klopt. Ik hou van de muziek van Van Morrison, maar ben best in staat te zeggen dat hij sinds 1986 geen meesterwerk meer heeft gemaakt, meer nog: dat wat hij deze eeuw heeft voortgebracht vaak middelmatig was. Om het nog niet over zijn houding tijdens de coronacrisis te hebben. Mijn antenne staat altijd op. Ik heb veel mensen mogen interviewen die ik respecteerde, ja, soms ook bewonderde, maar steeds weer met de nodige reserve. In deze laatste archiefbijdrage wil ik even die journalistieke pet afzetten, beter nog: afnemen uit heel diep respect voor misschien wel het meest beklijvende gesprek dat ik ooit heb mogen voeren. Op zaterdag 22 november 1997 publiceerde De Financieel-Economische Tijd mijn interview met Auschwitzoverlever Tobias Schiff, een Belgische Jood die het kwaad in de ogen had mogen kijken, een van die uitzonderingen die de hel overleefde en die het kon en wilde navertellen. Dat deed hij onder meer in zijn aangrijpende boek Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten. Prachtig boek, prachtige man en een levensverhaal om heel stil van te worden.

***

‘God zat in elke wagon en in elke trein’

***

“Alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd; het is nooit echt verleden”, schrijft Tobias Schiff ergens in zijn memorabele Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, een belangrijk en — hoe onwezenlijk dit in deze context ook moge klinken — verschrikkelijk mooi boek over hoe hij 52 jaar geleden Auschwitz overleefde. De thans 72-jarige joodse auteur probeert opnieuw te kijken door de ogen van de 17-jarige knaap die in augustus 1942 brutaal in een beestenwagon werd geduwd, samen met zijn familieleden, en die drie jaar later verweesd terugkeerde naar Antwerpen.

Op 9 november was het 59 jaar geleden dat onder impuls van Josef Goebbels leden van de SA en NSDAP-jongeren overgingen tot het terroriseren van joodse winkeliers. Winkels werden vernield, boeken verbrand, synagogen in brand gestoken. Die voorbode van de Holocaust is de geschiedenis ingegaan als de Kristallnacht. Op 11 november was het dan weer 79 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog officieel werd beëindigd. Meer nog dan 8 mei (1940) is 11 november (1918) een wereldwijd symbool van het einde van de oorlog.

Tobias Schiff, 72, overleefde de Tweede Wereldoorlog. Als Antwerpse jood, weliswaar in 1925 geboren in Polen, ontsnapte hij niet aan de jodentransporten.

Ontsnappen deed hij wel aan de dood, zij het dan ternauwernood. Hij maakte verschillende concentratiekampen mee, tot en met Auschwitz-Birkenau. “Sei froh dass du noch lebst”, kreeg hij vaak te horen van zijn Duitse bewakers.

In 1993 was Schiff een van De laatste getuigen uit Luckas Vander Taelens gelijknamige VTM-serie. Twee jaar later ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn onverdroten inzet om de wandaden van nazi-Duitsland onder de aandacht van de jongeren van vandaag te brengen. En nu is er het in boekvorm weergegeven relaas van zijn verblijf in de kampen: Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten.

Schiff heeft dit boek, in nauwe samenwerking met uitgever Hugo Franssen, geschreven als ware het een lang prozagedicht, in een verschroeiend tempo, alsof de schrijver haast had om het allemaal te vertellen in de tijd die hem nog rest. Toch ziet Schiff er nog altijd heel patent uit, op de naweeën van een zwaar auto-ongeval op 21 juli van dit jaar na. Hij houdt nog altijd een fotowinkel open in het Brusselse Manhattan Center.

Het belang van Schiffs boek kan niet voldoende onderstreept worden. Tijdens zijn gelegenheidsspeech bij de persvoorstelling drukte gastspreker Jean-Luc Dehaene de hoop uit dat dit boek “bijna verplichte lectuur wordt in onze scholen”. Gewezen politica Paula D’Hondt-Van Opdenbosch vraagt zich af waar Tobias Schiff de kracht vandaan blijft halen om Vlaanderen rond te toeren met zijn boodschap van vrede en verdraagzaamheid. Ze gaf het boek cadeau aan haar kleinzoon, met de boodschap: “Bernard, dit is het waargebeurde verhaal van Tobias Schiff. Moge dit jou over de drempel van de 21ste eeuw leren hoe de mens werd onteerd. Dat dit nooit meer gebeure. Tobias Schiff was mijn vriend. Jouw oma.”

Bekroond thrillerauteur Bob Mendes weet waarover Schiff praat, schrijft hij in een brief aan de auteur. “Ik ben zelf, als halve jood, opgepakt geweest en dank zij de tussenkomst van een naamloze held aan het concentratiekamp ontkomen, de angst heeft me nooit losgelaten. Toch is mij pas sinds gisteren de volle omvang van de shoah duidelijk geworden.”

Bij het begin van het interview benadrukt Schiff dat hij het spreken, schrijven en getuigen niet voor zichzelf doet, maar voor al die naamloze joden die de terreur van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, en dan zeker voor hen die het niet overleefden. De cursief gezette citaten zijn er om de interviewtekst extra in de verf te zetten, maar ook om de toch wel verschroeiende schoonheid van Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten te illustreren.

Het interview vond plaats in het unieke kader van het Hôtel Albert Premier op het Rogierplein in Brussel. Het hotel — een prachtig gerestaureerd exempel van Bauhausarchitectuur — speelde een belangrijke rol bij het totstandkomen van het boek. Gedurende zowat een jaar zaten Tobias Schiff en Hugo Franssen hier, aan een rustige tafel in een hoek, samen te praten en te redigeren. Hugo Franssen, die Schiff tijdens zijn dankwoord bij de presentatie van het boek zowaar vergat te vermelden. Daar schaamt hij zich toch zó over!

“Vlak vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 gaf ik een lezing in Dendermonde”, vertelt Schiff bij wijze van introductie. “Achteraf kwam een meisje van 18 naar me toe. Ze zei: ‘Meneer Schiff, u weet niet hoeveel mensen zondag anders zullen stemmen na wat u hier vandaag gezegd hebt.’ Dat heeft me diep getroffen. Daarvoor blijf ik het doen, die spreekbeurten. Ik krijg honderden brieven van jongeren en die zijn zo on-ge-lo-fe-lijk positief. De jeugd heeft de toekomst, jazeker.”

Terug naar hoe ouder ik word

hoe dichter ik bij die periode kom

in plaats van mij ervan te verwijderen

(…)

ik probeer te begrijpen

ik denk al 50 jaar

soms zonder het te weten

zonder te weten dat ik denk

en me vragen stel

ik vraag en twijfel

wat is er gebeurd?

hoe is het gebeurd?

altijd dezelfde vragen

het laat niet los nooit

waar zijn ze allemaal?

hebben ze ooit bestaan?

ja er zijn herinneringen

als ik het niet schrijf

dan hebben ze nooit bestaan

als ik het niet schrijf

als ik het niet zelf lees

dan verdwijnen ze als ik zelf verdwijn

dan verdwijnen ze met mij

(…)

iemand vroeg me

‘hebt u nooit geprobeerd

om dat nummer op uw arm te verwijderen?’

ik antwoordde

‘wie zal mijn hoofd vervangen?’

Tobias Schiff praat zoals hij schrijft: aarzelend, op zoek naar de juiste woorden, die er onveranderlijk toch komen. Want iemand die de kampen heeft overleefd, vindt altijd wel het juiste woord. Maar wie zal ná hem de morele kracht en de juiste woorden vinden om de gruwel te omschrijven? “De films over de kampen bestaan”, weet Schiff. “Je ziet de uitgemergelde lijken op die Britse film van de bevrijding van Bergen-Belsen. Iets zal er toch blijven.”

Zou de aanwezigheid van televisie de Holocaust onmogelijk hebben gemaakt, vraag ik hem voorzichtig. “Ach, beelden. We hebben allemaal de beelden gezien van Rwanda en van Bosnië. Mensen zien die op tv wanneer de soep op tafel komt. Wie gevoelig is, kijkt en laat de soep heel eventjes koud worden. Anderen eten rustig voort of ze veranderen van zender.”

Eli Wiesel, gewezen winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, zei ooit: “Wie luistert naar een getuige, wordt zelf een getuige.” Schiff trekt zich op aan die uitspraak. “Misschien zullen de jongeren van nu later doen wat ik vandaag doe. Als ik ga spreken voor een klas, verwittigen de leraars mij soms voor een groepje Vlaams Blok-sympathisanten. Maar dat is nooit een probleem. Na twee minuten is het muisstil in de klas, altijd.”

Op zijn linkerarm is het nummer 160.275 een stille getuige van de kampen. Hij wil het niet laten verwijderen, hoewel dat met de moderne plastische chirurgie perfect kan. Schiff: “Ik kan mijn familie toch niet verloochenen, alsof ze nooit bestaan heeft? Weet je, iemand heeft me eens in de winkel gevraagd wat er gebeurd was op 16 februari 1975. En ik maar denken: de moord op Kennedy was veel vroeger, de oorlog in Vietnam was beëindigd, enfin, ik wist het niet. ‘Jamaar,’ zei ze, ‘wat is er met ú gebeurd die dag?’ Ik wist het niet meer. ‘Waarom staat die datum dan op uw arm?’ vroeg ze. Toen ik haar het hele verhaal had verteld, was ze zó aangedaan, dat ik medelijden met haar kreeg en haar moest troosten. Een man pakte ooit mijn arm vast en gaf er een zoen op. ‘At this time we were in Miami, drinking Coca Cola’, verontschuldigde hij zich.”

Hij aarzelt even. “Het is heel eigenaardig: hoe verder ik er in tijd vandaan ga, hoe dichter ik er weer bij kom. Die beelden zijn er altijd, die geraak je niet kwijt, of ik er nu zelf over begin of niet. Ik zie alles. Het wordt direct tegenwoordige tijd. En het drukt meer en meer op me.”

Eén van de acht

transport nummer 25 van vrijdag 28 augustus 1942

telde 1.000 gedeporteerden

ongeveer 280 kinderen 220 vrouwen en 500 mannen

en

zoals ik al zei

slechts 8 van hen keerden terug

8

(…)

het was alsof ik een geheim had

concentratiekamp

waarover ik nauwelijks kon praten

(…)

ons leven was van geen tel

het had geen enkele betekenis

Schiff: “Omdat ik er levend uitgeraakt ben, voel ik me verplicht de boodschap van de doden uit te dragen. Ik heb geluk gehad, de anderen niet.

“Ik stel mezelf altijd nieuwe vragen. Zo zit mijn leven nu eenmaal in mekaar. Ik vraag voortdurend: ‘Waarom?’ Met waaroms kan een dictatuur niet leven, die vraag kan je alleen in een democratie stellen.

“Ik reageer ook helemaal anders dan andere mensen. Als in een kamer een deur hard wordt dichtgeslagen, zal het hele gezelschap opkijken. Behalve ik, ik knipper niet eens met mijn ogen.”

Honger

men stierf van kou

van honger

men stierf van uitputting

van ziekte

men stierf van alles

men stierf van sterven

een schimmenkonvooi

van mensen die amper 35 kg wogen

een doodskist op wielen

naast je achter je voor je

was er de dood

je sprak met iemand

en het ogenblik daarna

was hij er niet meer

je sprak met doden

de trein werd bewoond door de dood

(…)

de levenden hadden het niet beter dan de doden

ze waren dood van last en ellende

verstard en verkrampt

de levenden waren net skeletten

die zich nog konden bewegen

(…)

honger

concrete alle zinnen bezettende honger

alle zinnen staan op scherp

alle zinnen staan op brood

alle zinnen staan op honger

men ziet honger

men voelt honger

men hoort honger

men is honger

geknaag

uur na uur minuut na minuut

dag en nacht altijd

we waren gek van honger

pijn van honger

stierven van honger

we waren P>men at zich op langs binnen

buiten niets te zien

langs binnen vrat men zich op

“Honger kan je niet beschrijven. Daar bestaan geen woorden voor. Ik had zelf nog nooit over honger gelezen, gewoon omdat het onbeschrijfelijk ís. Ik hoop dat ik er in mijn boek in geslaagd ben over te brengen wat het betekent. Te horen aan de reacties ben ik er schijnbaar een beetje in gelukt.”

Afscheid nemen

ik ging naast vader zitten

hij keek me kalm aan

hij hield mijn hand vast

ik wist dat het gedaan was

vader zei

‘dit is het lot van ons volk

ik weet dat ik nu moet sterven

ik zou getroost zijn en sereen sterven

als ik wist dat jij er levend uit kwam’

(…)

alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd

het is nooit echt verleden

Op 18 januari 1944 vernam Schiff dat zijn vader naar de gaskamer moest. Dat gebeurde drie dagen later. “Als ze met hun hoofd knikten, wist je al dat je erbij was. Reageren kon niet. Zelfs met je ogen knipperen was voldoende om je mee naar de gaskamer te laten voeren. Hoe vader dat drie dagen uitgehouden heeft! Hij heeft míj getroost, ik hem niet.”

Bij het vertrek naar de kampen, in augustus 1942, wist hij nog niet dat de joden systematisch werden uitgeroeid. “Wij wisten van niets. Zelfs niet toen we al in de kampen zaten. Een groep gevangenen werd afgevoerd en een bewaker zei: ‘Kijk, die daar, over een uur zijn ze rook.’ En ik wist niet waar hij het over had! Volgens mij trekken onze hersenen een grens tot waar ze informatie accepteren. Dat is zoals met een tas koffie. Vol is vol. Al wat je er dan nog bijgiet, komt terecht in de ondertas of op tafel. Het kan er niet meer bij. Dat gaat ver voorbij ons verbeeldingsvermogen. Men zegt wel eens: ‘Je moet het hebben gezien, om het te kunnen geloven.’ Maar zelfs dat gaat niet ver genoeg. We zagen het gebeuren — want niemand keerde terug — en we geloofden het nog niet.

“Ik had een enorm schuldgevoel. Ik heb mijn vader tegengehouden toen die op het punt stond naar Warschau overgebracht te worden. In Warschau waren geen gaskamers, weet je.”

Zelf werd hij ook aangewezen om afgevoerd te worden, maar bij een hertelling bleek dat er al 301 aangeduide gevangenen waren, in plaats van de gevraagde 300 en dat kon niet volgens de op mathematische regels gebaseerde Duitse uitroeiingsmethodes. Tobias Schiff was Nummer 301 en bleef leven. “Ik was niet bang, begon niet te bibberen of zo. Ik aanvaardde dat als iets dat onvermijdelijk was. Wat konden ze nog met mij doen dat erger was dan wat ik al had meegemaakt?”

Gewillige beulen

ik ben geen rechter

maar ik kan u zeggen dat velen stopten

om ons spottend te bekijken

Schiff heeft Hitlers gewillige beulen van Daniel J. Goldhagen doorgenomen, maar niet helemaal uitgelezen. Hij wordt opstandig als het ‘Wir haben es nicht gewußt’ ter sprake komt. “Dat is toch niet waar! Ik zal niet zeggen dat iedereen álles wist, maar… Als je als soldaat een week lang mensen hebt vermoord, vrouwen en kinderen, verzwijg je dat toch niet aan je familieleden? Dat nieuws verspreidt zich toch? De Duitsers hebben hun gezicht niet afgekeerd, zo is het niet gegaan. Op een bepaald moment was de jood voor hen de vijand van de staat, zo is het hen immers jarenlang voorgesteld.’

“Zo’n soldaat, die kwam thuis, zoende zijn vrouw en zijn kinderen, aaide de hond over zijn hoofd, deed zijn gordel met zijn revolver uit en ging aan de piano een stuk van Chopin spelen. Die deed normaal, zoals iedereen die aan het eind van de dag gedaan had met werken.

“Stel je voor: je pakt vandaag in een winkelcentrum vijfhonderd mensen op en je zet die drie dagen zonder eten en drinken in gesloten beestenwagons. En als ze aankomen worden ze uit de trein geslagen, uitgekleed, geschoren en krijgen ze versleten vodden als kledij. Die voelen zich vernederd, die zijn ontmenselijkt. Ze staan daar als uitgemergelde skeletten. Op dat ogenblik zíjn dat Untermenschen, ze hoeven dat woord niet eens meer uit te vinden voor hen.”

God

God zat in elke wagon en in elke trein

die naar Auschwitz reed

aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt

hij heeft erover gewaakt

dat de kinderen in de wagons klommen

hij heeft erover gewaakt

dat de deuren goed gesloten waren

hij heeft erover gewaakt

dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed

dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken

omdat het zelfs voor God lastig was

het was veel

het was te veel

en dan is hij teruggekeerd met een andere trein

Zijn geloof is gekneusd. Meer nog: hij is boos op de katholieke kerk. Tobias Schiff: “De kerk heeft het 2000 jaar lang gezegd: de joden hebben Jezus Christus vermoord. En die godsmoordenaars werden eeuwenlang met de vinger gewezen. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven, maar ’s zondags in de kerk werd telkens weer herhaald dat de joden God de Zoon hadden laten kruisigen. Als er dan een partij aan de macht komt in een land waar het brood op dat ogenblik twee miljard mark kost is de schuldige snel gevonden: de jood. Iedereen was klaar voor de wraak. Vandaag doet uiterst rechts er alles aan om Marokkanen en Turken de schuld te geven van alles wat fout gaat in onze samenleving. De voorbereiding is net dezelfde, hopelijk zal de uitvoering niet dezelfde zijn!

“Natuurlijk heeft God mij gered, hij heeft mij uit Auschwitz gehaald. Maar ik vind dat zó’n belediging voor diegenen die het niet gehaald hebben. Ik vraag me af over welke God we het hier hebben. De God die alles geschapen heeft en die vervolgens naar een ander intergalactisch stelsel is vertrokken, die kan ik accepteren. De God die van bij onze geboorte elke stap die we zetten heeft geregeld, mag ik niet. Ik geloof dat God bij elke schepping iets uit handen heeft gegeven. En op het einde was hij machteloos.”

Duisternis

meer dan 40 jaar lang al

doe ik ’s nachts nooit het licht in mijn kamer uit

voor het bed staat een radio

en de hele nacht luister ik naar klassieke muziek

naast mij staat een andere radio

om naar de nieuwsberichten op de BBC te luisteren

en in mijn handen heb ik een boek

ik word wakker met het boek op mijn borst

(…)

duisternis is het kamp

Hij zweert bij de BBC World Service om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Dat radiostation is ook een gezel tijdens de moeilijke momenten van de dag, na zonsondergang. De duisternis roept altijd weer herinneringen op aan de kampen. Hij leest voortdurend, in verscheidene talen. “Ik lees veel boeken over geschiedenis, en zeker niet alleen over de oorlog, en biografieën. Geen romans, die interesseren mij niet.”

Een normaal leven zat er na 28 augustus 1942 niet meer in. “Er is me een stuk van mijn leven afgenomen. Als vader of moeder kwaad zijn, loop je als kind naar je oma, die je koffie met koekjes geeft en je troost. Als je weer naar huis gaat, kan je je vader en je moeder vergeven voor al het kwaad dat ze je hebben aangedaan. Ik kon dat niet. Mijn grootouders, mijn ouders en mijn zus zijn uit mijn leven gestolen.

“Eli Wiesel zei ooit: ‘Niet alle slachtoffers in de oorlog waren joden, maar alle joden waren slachtoffers.’ Ze moesten allemaal vrezen voor hun leven.”

Aan een rustige oude dag denkt Tobias Schiff hoegenaamd niet. “Ik interesseer mij aan ontmoetingen met allerlei soorten mensen. Ik zit niet te wachten op die fameuze klok die gaat luiden. Die zal nog een minuutje moeten wachten, we gaan dat uitstellen. We moeten voort.”

Tobias Schiff, Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, 1997, Epo, 206 blz., 598 frank.



Uit mijn archief (28/29): ‘Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof’ (reportage in De Morgen, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 28, 2024 08:21:13

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 28, de voorlaatste.

Ik mocht voor De Morgen geregeld een bijdrage publiceren in de rubriek ‘Blik op België’. Kleine observaties van vierduizend tekens over het kleinere nieuws, ver van de gekke wereld. Ik vind van mezelf dat ik minder geschikt ben voor het korte werk, maar over deze bijdrage over de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof, verschenen op 31 oktober 2022, de dag voor Allerheiligen, was ik best tevreden. Nu u nog.

***

Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof

***

Tranen biggelen uit de hemel wanneer ik het Schoonselhofbetreed. Ik heb Père Lachaise bezocht, in Parijs, en de Joodse begraafplaats in Praag, maar nooit eerder wandelde ik rond op dit indrukwekkende kerkhof in Hoboken, wat voor een geboren Antwerpenaar niets minder dan een schande is.

Sinds 1921 is dit de plek waar le tout Anvers ooit wil eindigen — het liefst niet te vroeg. Premiers, ministers, burgemeesters, andere hoogwaardigheids- bekleders en vooraanstaande burgers, maar ook de gewone Antwerpenaar: ze vonden hier allemaal hun laatste rustplaats. Ik ga er op zoek naar de graven van een handvol schrijvers. Kraaien zorgen voor de gepaste soundtrack, ze maken er zowaar een nog luguberdere plek van. “’t Is hier groot”, waarschuwt de medewerkster die me een handige plattegrond meegeeft. Een understatement van formaat. Pas na twintig minuten flink doorstappen arriveer ik in een statige wandellaan naast perk U, waar een monumentale grafsteen eer betoont aan de man die zijn volk leerde lezen, Hendrik Conscience (1812-1883). De schrijver van De leeuw van Vlaanderen wordt er bewaakt door een bronzen leeuw, hoe kan het anders.

Op de bijzonder informatieve website van Schoonselhof verneem ik dat er in september 1883 uit elke Vlaamse provincie een schop aarde op de kist werd gestrooid, zodat Conscience kon rusten onder een laag gemeenschappelijke Vlaamse grond. Ha, identiteit!

Café De Raaf finaal gesloten

Op ereperk R vind ik een favoriete schrijver terug. “Hier dwaalt J.M.H. Berckmans in de grauwzone van Barakstad”, staat er te lezen. Aan de voet van de schijnbaar argeloos opgestapelde zwarte stenen liggen enkele lege blikjes pils en al even lege flessen wijn en champagne, als om te benadrukken dat Jean-Marie Berckmans (1953-2008) in zijn laatste levensjaren in de duistere marge van het bestaan vertoefde. Door deze ietwat vreemde hommage wordt Berckmans zo’n beetje de Jim Morrison van het Schoonselhof. Zou de auteur van Café De Raaf nog steeds gesloten weten dat zijn officieuze verblijfplaats van weleer inmiddels definitief dicht is?

“Daar moet je vandaag voor zorgen, voor sterfelijkheid”, geeft Herman de Coninck (1944-1997) mee aan de passanten. De dichter zeeg op zijn 53ste neer op een trottoir in Lissabon. Zijn kleurrijk grafmonument steekt schril af bij deze zwart-witte omgeving met dat grijze wolkendek erboven. De Coninck schreef in 1980 in de dichtbundel Een klank van hobo een toepasselijk gedicht over een begraafplaats. “Op dit kerkhof lijkt de dood zelfs op haar beurt gestorven, / de zerken op hun beurt begraven, onder gras / dat leeft en vrolijk overleeft / op grond van wat er destijds was. / Heden en verleden ontmoeten / elkaar hier op elke hoek, en dan groeten / ze, deftig comme il faut, / Heden en Verleden, van de firma Tijd en co.”

‘Dag mensen, dat ’t welga’

Pardoes stap ik, aangekomen op perk N, op de grafsteen van Gerard Walschap (1898-1989). Nu ik toch oneerbiedig ben, veeg ik dan maar meteen ook de neergedwarrelde herfstbladeren opzij, zodat zijn naam leesbaar wordt. Alles voor de foto. Verschoning! En de schrijver van Houtekiet was dan nog zo vriendelijk om ons, eenvoudige stervelingen, te begroeten met een vriendelijk “Dag mensen, dat ’t welga”. Ach ja, Walschap wist het al bij leven, “de mens, ge kunt gij daar niet aan uit”.

Verder op dit ereperk kijken twee Grote Schrijvers voor eeuwig op elkaar uit. Links van mij — Boem Paukeslag! — de expressionistische dichter Paul van Ostaijen (1896-1928), rechts reclameman Alfons de Ridder (1882-1960), die als Willem Elsschot een onvergetelijk oeuvre naliet. Ik zou beide literaire reuzen het liefst omarmen en danken voor zoveel moois, maar tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren.

Bij het verlaten van het perk ontdek ik op het graf van ‘letterkundige’ Roger van de Velde het opschrift “Recht op antwoord, recht op leven”, maar de tand des tijds heeft de ‘l’ doen verdwijnen, waardoor dit ongewild een perfecte omschrijving wordt van de tijd die ons gegund is op aarde: recht op even.

Schoonselhof (Krijgsbaan 100, Antwerpen) is dagelijks toegankelijk van 8 tot 17.30 uur (van april tot oktober tot 20 uur). schoonselhof.be



Uit mijn archief (27/29): ‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’ (interview Tine Vertommen over seksueel misbruik in de sport, 2018)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on di, februari 27, 2024 08:21:58

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 27.

Ik heb nooit begrepen waarom de meeste sportjournalisten zich beperken tot het beschrijven van sportevenementen en gesprekken met sporters. Net als in de samenleving als geheel loopt er heel wat mis in de sport, maar als dat gebeurt duiken sportjournalisten onder hun bureau: ze laten dat vuile werk over aan collega’s van de algemene redactie. Bang dat ze niet meer welkom zullen zijn bij hun favoriete voetbalclub of dat hun favoriete atleet niet meer zal willen praten. Eigenlijk zijn ze meer sportliefhebber dan journalist. Voordeel: zo bleef er speelruimte voor mensen zoals ik. Of zoals Jan Hauspie en Hans Vandeweghe, en er zijn er nog, maar niet al te veel.

Voor de talkshow Van Gils & gasten had ik al mee de problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport op de kaart gezet. Voor Sporta Magazine had ik in juni 2018 een goed gesprek met Tine Vertommen, de onderzoekster die de problematiek in het openbaar had gebracht.

***

‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’

***

Van opmerkingen over te kleine borsten tot aanranding en verkrachting. Het Voice-onderzoek rond seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport deed stof opwaaien en resulteerde al in concrete beleidsmaatregelen. Criminologe Tine Vertommen mag nu 41 diepte-interviews in een eindrapport gieten. “Het ging om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun levensverhaal, dat schept een band.”

Sport en criminologie. Veel verder van elkaar kunnen twee onderwerpen niet af staan, althans zo lijkt het toch. Voor onderzoekster Tine Vertommen, verbonden aan de Thomas More-hogeschool en de Universiteit Antwerpen, komen ze elke dag samen. Zo is haar leven tot nog toe ook verlopen: beloftevolle zwemster, mocht op haar veertiende deelnemen aan de European Youth Olympic Days en twee jaar later aan de Europese Jeugdkampioenschappen, behaalde als studente achtereenvolgens masters in de ethiek en de criminologie, is doctor in de Medische Wetenschappen. En haar man heet Ronald Gaastra, gelauwerd zwemcoach, dus ook bij het ontbijt is sport een voor de hand liggend thema.

Zelf kreeg ze niet te maken met opdringerige trainers of andere zwemmertjes met losse handen. “Dit is iets wat je meestal niet te zien krijgt. Het gebeurt in kleedkamers, achter gesloten deuren. Wat ik wel heb gemerkt: psychisch grensoverschrijdend gedrag. Op internationale toernooien zag ik hoe coaches hun zwemmers uitscholden, hen hardhandig aanpakten, trainingsregimes oplegden waar ik van schrok. Rare praktijken, vooral in de Oostbloklanden. Zaken waarmee ik in mijn klassieke begeleiding niet te maken kreeg. Dat was een van mijn drijfveren om me tijdens mijn studies te verdiepen in kinderrechten in de sport: fysiek geweld, intimideren, chanteren, mensenhandel. Maar dus ook: seksuele intimidatie. Dat vond ik heel intrigerend.”

Voice

Eind 2015 werd Vertommen coördinator van het Vlaamse luik van Voice, een Europees onderzoeksproject over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportwereld. “Op dat ogenblik waren we er als onderzoekers al wel bijna twee jaar mee bezig: om een consortium op te richten, de methodologie op poten te zetten en na te gaan hoe we de financiering konden rond krijgen. Voor mij startte Voice dus niet op 1 januari 2016, ook de jaren voordien waren belangrijk. We zijn dan ieder voor zich in onze eigen achtertuin gaan kijken hoe groot het probleem was en wat er al gebeurde qua preventie. En de vaststelling was: we hébben al cijfermateriaal. In Engeland, Duitsland, Nederland en Vlaanderen werd er al aan studenten gevraagd of ze als kind tijdens het sporten in een georganiseerde context te maken hadden gehad met grensoverschrijdend gedrag. We wisten dus dat het gebeurde. En toch hadden we het gevoel dat die cijfers niet de nodige impact creëerden bij het beleid. In Vlaanderen waren er nochtans opvallend véél gevallen van seksueel misbruik, in 2014 hadden we daar al met de minister (toen al Philippe Muyters, red.) over gepraat, maar het drong precies niet goed door. Ook in andere landen was dat het geval.”

Niet dat er helemaal niets gebeurde op overheidsvlak. Er werden preventie-instrumenten ontwikkeld en het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) ontving financiële steun om sportorganisaties te helpen om een beleid op poten te zetten. Maar de vrijblijvendheid bleef groot. “Dan hebben we op initiatief van Mike Hartill, van de Edge Hill University in Engeland, de koppen bij elkaar gestoken. De conclusie was: we moeten de stemmen van de slachtoffers meer naar buiten brengen. Het onderwerp was taboe, werd onderdrukt. Als er mensen kunnen luisteren naar de verhalen, zal de impact groter zijn, dachten we. Maar hoe moesten we eraan beginnen? Hoe zorgden we ervoor dat we slachtoffers tot bij ons kregen? We zijn zeker een halfjaar bezig geweest met het afbakenen van onze eigen ethische spelregels. Er moest professionele hulp paraat staan, alle data moesten geanonimiseerd worden, deelnemers moesten op elk moment kunnen beslissen dat ze ermee stopten, tot acht weken na het gesprek moesten ze opnamen kunnen laten wissen of notities verscheuren.”

Er volgden Facebook-oproepen, er werd geflyerd in sporthallen en cafés, de sociale media werden bespeeld om ruchtbaarheid te geven aan Voice. Met relatief succes. Tot er in mei 2017 een sensibiliseringsfilmpje werd gemaakt met medewerking van gerenommeerde topsporters. Zwemmer Pieter Timmers, zilveren medaille op de Olympische Spelen in Rio, wielrenster Ann-Sophie Duyck, Belgisch kampioene tijdrijden, taekwondoka Jaouad Achab, wereldkampioen, ex-judoka Ann Simons, brons op de Spelen in 2000. ‘Het hoort er écht niet bij!’, was de teneur. Op het eind verscheen er een contactadres in beeld. In De Standaard en in de tv-talkshow Van Gils & gasten getuigde Ann Simons dat ze zelf een slachtoffer was, ook al werd ze niet graag in die rol geduwd. Een hooggeplaatste man uit de judofederatie had haar en collega-judoka’s jarenlang geïntimideerd, denigrerende opmerkingen gemaakt over hun lichaam, seksuele toespelingen geroepen. Vertommen: “Dat iemand als Pieter Timmers, die zelf geen slachtoffer is, zich achter het project schaarde, was heel belangrijk. Natuurlijk heb ik een direct contact met Pieter, omdat mijn man zijn persoonlijke coach is, maar ik hoefde hem niet te overtuigen om dit te doen. Hij deed dit niet voor mijn plezier, kwam zelf af met voorbeelden die hij had gehoord of gezien. En van toen af stroomden de mails binnen.”

41 getuigenissen

Meer dan honderdtwintig mensen contacteerden haar. Slachtoffers, of getuigen, occasioneel zelfs een dader die zijn spijt betuigde. Geregeld iemand die schreef: “Ik heb het zelf meegemaakt, ik wil niet meewerken omdat ik niet wil riskeren dat ik door het oprakelen van mijn ervaringen opnieuw mijn balans verlies, maar ik steun je onderzoek ten volle.” Eénenveertig uitvoerige getuigenissen nam ze op. Diepte-interviews die soms tot zes uur duurden of over verschillende dagen werden verspreid. Verhalen die gingen van verbale intimidatie tot verkrachting. “We zijn vaak geneigd om dat laatste veel erger te vinden dan het eerste, maar als je op heel jonge leeftijd in zo’n precaire omgeving de hele tijd opmerkingen te horen krijgt, kan ook die impact enorm zijn. Over te dik zijn, of te dun, over te grote of te kleine borsten, seksmopjes. Ann Simons noemt dat een ‘cultuur van normvervaging’. Ik heb uit verschillende getuigenissen opgemaakt dat dit zeer ver kan gaan, waardoor grensoverschrijdend gedrag per generatie wordt doorgegeven in een sportvereniging. Uit onderzoek weten we dat intimidatie evenveel of meer effect kan hebben dan een fysieke aanranding of zelfs verkrachting. Je verliest vertrouwen in je omgeving, je voelt je voortdurend onveilig.”

“In de media kreeg je aanvankelijk de indruk dat de toestand in het judo het ergst was, maar dat blijkt niet uit het onderzoek in zijn geheel. Bij Voice hadden we tot dan toe één enkele getuigenis uit het judo. Vergeet niet: Ann Simons kwam niet naar ons als slachtoffer, maar als ambassadeur. Daarna hebben er wel meerdere judoka’s mij gecontacteerd. Heel wat getuigenissen waren er ook uit het zwemmen en het voetbal, maar dat zijn dan ook de sporten die het vaakst beoefend worden in ons land. Je kunt daaruit niet besluiten dat seksueel grensoverschrijdend gedrag typisch is voor díe sporten. Het kan in iedere sport gebeuren, hoe klein ook. Dat bleek al uit het prevalentie-onderzoek dat we in 2014 hadden gedaan met tweeduizend mensen uit álle sporttakken. Seksueel grensoverschrijdend gedrag werd gerapporteerd in vrijwel elke van de tweeënzeventig bevraagde sporttakken! We hebben ook in het buitenland gemerkt dat een getuigenis uit één sport kan leiden tot een sneeuwbaleffect: bij ons was dat in het judo, in Engeland in het voetbal, in de Verenigde Staten in het turnen. Wie een publieke getuigenis zag uit zijn of haar sport, is eerder geneigd om te praten, maar in andere sporten blijft men vooralsnog zwijgen.”

“Wat we vooral niet mogen vergeten is dat het niet alleen gaat over coaches en officials die zich misdragen. Uit onderzoek van het Kinderrechtencommissariaat bleek dat grensoverschrijdend gedrag voornamelijk voorkomt onder jongeren onderling. Ongepaste opmerkingen, ongewenste aanrakingen, pesten, groepsdruk, seksueel experimenteergedrag. Als je aan kinderen vraagt van wie ze het meeste hinder ondervinden, zijn dat meestal leeftijdsgenoten. Maar dat normaliseren we. En toch: dáár liggen kinderen het vaakst wakker van. We mogen de coach niet zien als Verdachte Nummer Eén, maar in de eerste plaats als de vertrouwenspersoon die tussen zijn sporters staat en zulke signalen kan opvangen om er gepast op te reageren.”

Loyauteit aan de hiërarchie

Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport is niet iets van de jaren tien van de 21ste eeuw, integendeel zelfs, weet Tine Vertommen. “Heel wat van die getuigenissen gaan over de jaren tachtig en negentig. Volwassenen die nu vertellen over wat ze jaren geleden als kind hebben meegemaakt. Het is van alle tijden en alle culturen. Scheefgegroeide sociale relaties, uitbuiting van bepaalde groepen, vertrouwenspersonen die misbruik maken van kwetsbare kinderen en jongeren. We hebben dat ook gezien in de Kerk. Vroeger werd daar minder over gezegd, vond men het ‘normaler’, keken we ervan weg. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Seksueel misbruik komt voor in alle geledingen van de samenleving, maar in de sport zijn er specifieke risicofactoren. En wat in de topsport meer speelt dan elders in de maatschappij: het taboe is veel groter, het is een cultuur van ons-kent-ons, van je carrière beschermen, van topcoaches hun gang laten gaan omdat ze zo goed zijn in hun vak. De loyauteit aan de hiërarchie is enorm groot in de sportwereld, vaak zelfs vele jaren nadat je gestopt bent.”

Van al wie seksueel geweld meemaakt, zijn er maar vijf à tien op honderd die daar officieel aangifte van doen op het politiekantoor, zo weten we. De andere negentig of vijfennegentig zwijgen, vormen een dark number, zoals dat in wetenschappelijke kringen heet. “Ik denk dat dit in de sport vergelijkbaar zal zijn. Trouwens, als je bij Voice je verhaal doet, zit je nog altijd niet in de officiële statistieken. Het is aan de getuigen om die stap te zetten. Als er geen acuut gevaar voor hen of voor anderen was, drong ik ook niet aan om naar de politie te stappen.”

Nieuw was het overigens allemaal niet, wat Vertommen te horen kreeg. In het verleden werkte ze in het kader van ander onderzoek al met plegers van seksuele misdrijven. Ze kon dus tegen een tik, toen ze hieraan begon. En toch. “Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters vaak reageerde op het misbruik. Ze kregen het deksel op de neus, konden nergens terecht en stuitten op ongeloof. Daardoor waren ze al helemaal niet geneigd om naar buiten te treden. Hoe dikwijls ik tijdens een interview te horen kreeg: ‘Het zal wel niet erg genoeg zijn wat ik u vertel, zeker?’ ‘Je hebt al vreselijkere dingen gehoord, neem ik aan?’ ‘Bij mij was het máár aanranding, ik ben natuurlijk niet verkracht geweest.’ Slachtoffers minimaliseren de feiten, schamen zich ervoor. Het is dan wel een wetenschappelijk onderzoek, maar negentig procent van mijn tijd heb ik besteed aan het opvangen en doorverwijzen van die mensen, een netwerk voor hen opzetten, informele dingen organiseren. Een picknick. Een barbecue. Er was heel veel nood om elkaar te leren kennen, steun bij elkaar te zoeken. Het ging hier om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun hele levensverhaal, dat schept een band.”

Er waren ook plegers onder de personen die haar contacteerden. “Een aantal onder hen is tot inzicht gekomen, wilden mijn onderzoek zelfs steunen, maar binnen het kader van het ethisch protocol kon ik geen officiële getuigenis van hen afnemen. Met sommigen heb ik wel gesproken, ja. Anderen reageerden dan weer negatief, vonden dat alles overdreven werd. ‘Als dat al niet meer mag!’, die toon. ‘Die kinderen hebben dat toch zelf gewild’, las ik ook eens.”

Meldpunt

Zeventien procent van de jonge Vlaamse sporters heeft ooit al een of andere vorm van seksuele intimidatie meegemaakt. Dit gegeven maakte het verzamelen van getuigenissen en het geven van een stem aan de slachtoffers tot een belangrijk onderdeel van het Voice-onderzoek. Het tweede, even onmisbare, luik is preventie: ervoor zorgen dat het niet meer kan gebeuren in de toekomst. Liefst in samenwerking met de overheid en de sportbonden. Minister van Sport Muyters pakte eind februari uit met zes maatregelen: een aanspreekpunt rond integriteit, het opstellen van een handelingsprotocol, de oprichting van een ethische adviescommissie, gedragscodes, een tuchtrechtelijk systeem, en preventie, vorming en sensibilisering. Wat de minister nadrukkelijk niet wilde, ondanks aandringen van onderzoekers en slachtoffers: een verplicht uittreksel uit het strafregister (het vroegere bewijs van goed gedrag en zeden) voor wie trainer wil zijn en een apart meldpunt voor slachtoffers.

“Leg maar eens uit aan ouders van seksueel misbruikte kinderen waarom de sport geen uittreksel uit het strafregister mag eisen van trainers,” werpt Vertommen op. “Als je de sportieve en pedagogische vaardigheden checkt, kun je dat aspect er net zo goed bijnemen. Om twee uur per week aardrijkskunde te mogen geven, heb je dat wél nodig, en als je twintig uur per week training geeft niet, dat begrijp ik niet. En ik heb er niets op tegen dat slachtoffers moeten bellen naar een algemeen meldpunt, op voorwaarde dat de hulpverleners een opleiding hebben gekregen om te praten met mensen uit de sportsector. Ik ken een verhaal uit het buitenland van een meisje dat basket speelde en aangerand werd door haar coach. Op die hulplijn zeiden ze: ‘Zoek dan een andere coach’. Zo simpel is het natuurlijk niet. Ambitieuze sporters zitten in een tunnel, het zal voor hen díe coach zijn en blijven, omdat hij in hun ogen nu eenmaal de beste is. Je hebt dus advies op maat nodig. Sporters kennen 1712 niet, of de drempel is veel te groot.”

“Toch zijn we behoorlijk tevreden,” zegt ze. “De meeste federaties hebben ingezien dat er iets moet veranderen. Er zijn veel goede bedoelingen, nu moet dat in de praktijk worden omgezet. Daar is tijd voor nodig. Slachtoffers beseffen tegenwoordig veel meer dat wat hen overkomen is, absoluut niet normaal is. Ik heb dat gemerkt tijdens mijn onderzoek: naar het einde toe kwamen er meer getuigenissen van jonge mensen, die nog heel recent misbruikt waren en die niet tot hun veertigste of vijftigste wilden wachten om erover te praten. Dat is een teken dat het tij aan het keren is. Ze vinden het oké om hulp te zoeken. De media hebben er ook veel aandacht aan besteed. Ik verwacht niet dat ze nu elke week een artikel zullen schrijven over iemand die misbruikt is geweest, maar mijn vrees is wel dat ze alleen de zeer zware gevallen nog aan bod zullen laten komen. Terwijl ook de mildere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onze aandacht verdienen. Dat is óók erg.”

“Wat heel positief is: er is een beleidsshift gekomen, van vrijblijvend naar verplicht. Dat zie je niet in elk land dat deelneemt aan Voice. Daardoor was ik aangenaam verrast: eerst wilde minister Muyters al die regeltjes niet, omdat er al zoveel waren volgens hem, een paar maanden later pakte hij zelf uit met die zes maatregelen.”

Voice liep alleen in Vlaanderen, niet in Brussel of Wallonië. “Er zijn geen cijfers voor Wallonië, er is niemand in de openbaarheid gekomen met een verhaal. Bij mijn weten is er ook geen actieve beleidsvoering. Daar is het dus erg stil rond dit thema. Sport is in dit land gescheiden materie. Ik kreeg weleens telefoon van een Waalse journalist, om te vragen hem aan een Waalse getuigenis te helpen, maar die heb ik niet. Ik ben er nochtans rotsvast van overtuigd dat het probleem zich daar minstens in dezelfde mate stelt. Seksueel misbruik houdt niet op bij de taalgrens.”

Rapport

Het definitieve, Engelstalige Voice-rapport verschijnt eind augustus, met aanbevelingen voor de Europese Commissie. Daar wordt nu overal in de deelnemende landen hard aan gewerkt, ook in een bureautje in Antwerpen. “Wat ik nóg belangrijker vind dan het uiteindelijke rapport, is wat ermee gebeurt,” stelt Tine Vertommen. “Slachtoffers hebben geen boodschap aan een wetenschappelijk rapport van tachtig pagina’s. Er moeten handleidingen worden geschreven, opvang geregeld, een veilige omgeving gecreëerd, aan preventie en vorming gedaan. Federaties en clubs moeten dit een belangrijk thema vinden en er ook werk van maken. Voor mij wordt dát de echte meerwaarde van Voice.”

Of haar kinderen zelf nog naar de sportclub mogen, vragen we tot slot. “Ik voel me daar geen seconde ongerust over”, lacht ze. “Op dat vlak ben ik geen model-sportouder, helaas, en doe ik zoals de meeste anderen: afzetten en komen halen. Niet te veel bemoeien met wat ze doen, een beetje met de andere ouders praten en proberen te voelen wat er leeft. Ik spreek daar ook over met mijn kinderen. Vanaf hun derde weten mijn dochters dat er niemand onder hun ondergoed mag tasten en dat als iemand iets zegt wat ze niet leuk vinden, ze dat aan mij of hun papa kunnen zeggen. Omgekeerd moeten ze ook niet aan het been van de buurman gaan hangen. Een paar maanden geleden had ik een cameraploeg van ATV op bezoek. Terwijl ik in de tuin werd geïnterviewd, zaten zij aan de keukentafel te tekenen. Mijn oudste had een tekening gemaakt van de journalist, de cameraman en ik, en uit mijn mond kwam een tekstballonnetje: ‘Omdat de sporters dat gewoon niet leuk vinden!’ Ik dacht: dat is het, daar draait het allemaal om!”



Uit mijn archief (26/29): ‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’ (interview Wim Distelmans op MoMeNT, 2023)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on ma, februari 26, 2024 10:05:21

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 26.

Gisteren had ik het al over MoMeNT. Wat is er voor een journalist heerlijker dan breeduit met interessante mensen kunnen praten? Wat is er prettiger om daar ook nog eens voor betaald te worden? Vier edities van dit fijne culturele evenement in Tongeren nodigde ik telkens drie gasten uit voor een gesprek van twaalf tot twee ’s middags. Voor de editie van dit jaar werd er geopteerd voor vier donderdagavondgesprekken met telkens één gast. Het lijstje: Sien Eggers, Marcel Vanthilt, dit jaar curator van het MoMeNT-festival, Carmen Willems, directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, en Wim Distelmans. De gesprekken werden telkens netjes uitgetikt en op de blog van MoMeNT gezet (moment.tongeren.be/blog). Hieronder de weergave van de uitgebreide babbel met Wim Distelmans op donderdag 24 augustus 2023, een man die ik al jaren bewonderde en met wie ik, als ghostwriter, samen het boek Het levenseinde in eigen regie (Houtekiet, 2022) heb mogen schrijven.

***

‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’

***

Donderdag 24 augustus vond de vierde en laatste TIJDsessie van deze zomer plaats. Opnieuw onder de galerijen van het Teseum, want het weer zat weer eens tegen. Dat kwakkelweer weerhield de geïnteresseerden voor het gesprek met oncoloog Wim Distelmans niet om aanwezig te zijn, want er was ruime belangstelling voor deze man die er zijn missie van gemaakt heeft om mensen een waardig levenseinde te gunnen. “Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven.”

Wim Distelmans wordt vooral geassocieerd met euthanasie. Dat is voor een flink stuk de schuld van de media, want blijkbaar is hij de enige naam in de fichebakken van journalisten wanneer er nog eens een deskundige moet worden opgetrommeld om over dit nog altijd heikele onderwerp te komen praten. Vorig jaar schreef hij het boek Het levenseinde in eigen regie, om twintig jaar euthanasiewet te gedenken. Tegelijkertijd was dit voor hem een uitgelezen mogelijkheid om die andere, eveneens twintig jaar oude en volgens hem even belangrijke wetten onder de aandacht te brengen: de wet op de palliatieve zorg en de wet op de patiëntenrechten.

“De wet op de patiëntenrechten vind ik de meest belangrijke van de drie, omdat die uitgebreid een aantal mensen- en patiëntenrechten regelt. Ze is redelijk moeilijk tot stand gekomen: artsen waren ertegen. Ik herinner me nog dat artsen toen zeiden: ‘’t Is ver gekomen dat men nu al rechten gaat geven aan patiënten!’ Artsen hebben altijd graag de controle in eigen handen. Dat die wet er toch is gekomen, had te maken met de veranderende tijdsgeest, waarin men vond dat mensen een houvast moesten kunnen hebben naar artsen en zorgverleners toe. Dat men in België recht heeft op kwaliteitsvolle zorg, is nogal evident, maar er staat ook in dat een arts wanneer hij een bepaalde behandeling wil opstarten of een onderzoek wil doen, daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt moet vragen. Dat was vroeger niet zo. Toen zei de arts gewoon: ‘We gaan u opereren’ of ‘We zullen deze behandeling opstarten’, zonder dat dit eigenlijk met de patiënt besproken werd. Zij vonden: we hebben daarvoor gestudeerd en moeten geen toestemming vragen, want wij weten het best wat er moet gebeuren. Die visie is totaal achterhaald. Helaas weten heel weinig mensen dat die wet bestaat: niet alleen burgers, maar ook artsen, verpleegkundigen en zorgverleners. Vandaag de dag hoor ik mensen soms vragen of ze het recht hebben om een behandeling te weigeren. Uiteraard! Je kan om het even welke behandeling weigeren, zelfs een levensreddende. Zeg je dat je dat niet wil, dan mogen artsen die behandeling niet opstarten.”

“Zoals bij veel dingen in het leven komen veranderingen vaak vanuit de basis. De huidige internetgeneratie begint te surfen en zoekt zelf uit wat alle mogelijkheden zijn. Het gaat niet meer op dat ‘meneer doktoor’ tegen de patiënt zegt ‘Ik ga u die behandeling geven’, terwijl er misschien tien andere mogelijk zijn. ‘Waarom spreekt u niet over die tien andere behandelingen?’ zal de internetgeneratie vragen. Mensen worden mondiger, artsen zullen zich moeten aanpassen, of ze dat nu willen of niet. Ze zullen verplicht worden de huidige tijdsgeest te volgen.”

***

“De wet op de palliatieve zorg, ook uit 2002, kan je samenvatten in één zin: ‘Iedereen heeft recht op palliatieve zorg in België’. En de tweede zin luidt: ‘En de koning bepaalt de middelen om palliatieve zorg toe te passen.’ Als ik kijk wat het landschap te bieden heeft, denk ik dat die koning nog wel een tandje kan bijsteken. Maar als je naar het buitenland kijkt, staan we aan de wereldtop.”

“Palliatieve zorg bestond hier tot eind jaren 80 niet. We zijn dat gaan bestuderen in Engeland, omdat we wisten dat het daar al sinds de jaren 60 bestond, vooral omdat de gezondheidszorg ginds — en ik druk me nog voorzichtig uit — van een veel minder niveau was en nog altijd is dan bij ons. We hebben er hospices bezocht, gezien hoe een palliatief team werkte binnen een palliatief dagcentrum. Die modellen hebben we vervolgens hier geïntroduceerd. Het eerste Belgische dagcentrum, Topaz, werd binnen onze universiteit, de VUB, opgericht. Daar mogen we fier op zijn. Vijfendertig jaar geleden was de overheid totaal niet geïnteresseerd in palliatieve zorg. Politici dachten dat dit ging om kaarsjes branden, over hoofden aaien en handjes vasthouden, met zachte muziek op de achtergrond. Wij hebben de politiek ervan moeten overtuigen dat dit een heel belangrijke zorg is, die gebaseerd is op vier pijlers: goede pijn- en symptoomcontrole, aandacht voor de psychologie van de mensen, aandacht voor hun sociale problematiek en, de moeilijkste van de vier, aandacht voor de zingevingsvraag, het existentiële lijden. Het heeft tien jaar geduurd voor de overheid met een experimenteel budget over de brug kwam. Vandaag worden we beter ondersteund, maar de problematiek blijft, omdat de loonkosten enorm gestegen zijn, en niet in dezelfde verhouding tot de inkomsten vanuit de overheid. Ondanks het feit dat we aan de wereldtop staan, hebben we nog altijd financiële problemen. Bij Topaz komen per dag twintig mensen binnen die ongeneeslijk ziek zijn. Als we die twee weken per jaar minder moeten hospitaliseren, is heel onze basisfinanciering opgelost. Een win-winsituatie, zeker omdat mensen liever in zo’n kleinschalige structuur terechtkomen dan in een groot ziekenhuis. Het is niet omdat iemand ernstig ziek is en mogelijk binnenkort zal overlijden, dat we hem of haar niet meer voor vol moeten aanzien. Die mensen zijn meer dan hun ziekte. Ze hebben behoeften zoals iedereen.”

“Vroeger noemden we een dokter ‘geneesheer’. Het was meestal een man en hij werd geacht om mensen te genezen. In de moderne kijk op geneeskunde moet de arts iemand zijn die mensen met een gezondheidsprobleem begeleidt. Soms kun je hen genezen, soms kan je niet meer dan proberen hun leed te verzachten en soms moet je op hun verzoek ingaan om voor een alternatief voor hun ondraaglijk lijden te kiezen. Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven. Dat kun je je toch niet voorstellen! Er is één universiteit die dat in het basiscurriculum heeft opgenomen, de VUB. Omdat ik daarvoor geijverd heb. Toen ik nog assistent was, gingen artsen zelfs niet meer binnen op de kamer van een patiënt die aan het sterven was. ‘Dat is iets voor de verpleegster’, zeiden ze dan. Onwaarschijnlijk. Terwijl palliatieve zorg inhoudt dat je alles doet wat je nog kunt doen voor iemand die je niet meer kunt genezen. En dat is nog heel wat.”

***

“Wij zijn het enige land ter wereld met die drie wetten. Zoals wijlen Etienne Vermeersch zei: ‘Op dat vlak staat België op een eenzame ethische hoogte.’ Ik denk dat we fier mogen zijn, maar er zijn in dit land nog altijd mensen die het woord ‘euthanasie’ niet over de lippen krijgen. Gelukkig is dat een minderheid, maar ze krijgt disproportioneel veel aandacht in de media. Als er maar één iemand protesteert tegen de euthanasiewet, staat dat direct in alle media. Terwijl er over patiëntenrechten nergens gesproken wordt.”

“De euthanasiewet heeft mensen meer en meer emancipatorisch gemaakt. Ze weten nu dat ze op het einde van hun leven zelf aan de noodrem mogen trekken en zeggen dat het genoeg is geweest. Ze willen bij elke beslissing betrokken worden en het heft in eigen handen nemen. Een fundamentele verandering. Je moet maar even naar het buitenland kijken hoe geprivilegieerd wij in België zijn op dat vlak. Denk aan Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland waar dat recht nog altijd niet bestaat. Euthanasie is vandaag in iets meer dan een handvol landen toegelaten. Ik som ze even op: België, Nederland, Luxemburg — de Benelux dus —, Canada, Colombia, twee staten in Australië, sinds twee jaar Spanje en sinds dit jaar Portugal. Dat zijn redelijk recente verworvenheden.”

De naam Etienne Vermeersch viel al: de Gentse moraalfilosoof was een van de drijvende krachten achter de euthanasiewet, net als Wim Distelmans zelfs. Wie mag er nog vermeld worden? “Een van de belangrijkste namen is die van Jeannine Leduc, iemand uit deze streek trouwens (Jeannine Leduc is in 1939 geboren in Gutschoven, bij Heers, was actief in de lokale politiek in Wellen en werd later senator voor de VLD, FVL). In 1999 kregen we een nieuwe regering, zonder de CVP, een gevolg van de dioxinecrisis van enkele maanden voordien (een voedselschandaal in België en Nederland waarbij bleek dat er giftige dioxines in de voedselketen waren geraakt, met name via kippen. In België leidde dit tot het aftreden van de ministers Pinxten en Colla, respectievelijk verantwoordelijk voor Landbouw en Volksgezondheid. Bij de daaropvolgende verkiezingen kreeg de CVP van premier Dehaene flinke klappen en werd er een nieuwe regeringsmeerderheid gevormd met liberalen, sociaaldemocraten en groenen, FVL). Wij danken de euthanasiewet dus aan besmette kippen. Jeannine Leduc heeft toen het initiatief genomen om te benadrukken dat het dán, in die eerste regering sinds lang zonder de CVP, het moment was om een euthanasiewet te maken. We hebben maar vier jaar de tijd, dacht ze. Een aantal wetsvoorstellen van VLD, nu: Open VLD, sp.a, nu: Vooruit, en Agalev, nu: Groen, die nooit een kans hadden gemaakt omdat de CVP ze tegenhield en weigerde te discussiëren over ethische kwesties, heeft Jeannine bij elkaar gebracht en daar is dan één nieuw wetsvoorstel uit voortgekomen. Dat is echt wel haar verdienste geweest: een huzarenstukje om dat binnen de vier jaar tijd gestemd te krijgen. Ik heb een ongelofelijk respect voor die vrouw.”

Een minder bekende voorvechter van euthanasie was Hugo Van Den Enden, net als Vermeersch een moraalfilosoof aan de UGent. Hij schreef in 1995 het boek Ons levenseinde humaniseren, zeven jaar vóór de euthanasiewet er kwam. “Dat boek is ongelofelijk knap geschreven. Ik heb het verslonden, dat was een soort bijbel voor mij. En ik vind het nog altijd het beste boek in de Nederlandse taal over deze materie. Het is een privilege dat ik Hugo in die periode heel goed heb leren kennen: de man was zeer belezen en zeer kritisch, had een vlijmscherpe pen. Dat zijn naam minder bekend is, komt omdat hij de media niet opgezocht heeft. Jammer genoeg is het boek nog altijd brandend actueel. Vandaag gaan er nog te veel mensen in mensonwaardige omstandigheden naar hun einde toe. Ik heb het geluk dat de oorspronkelijke uitgever mij gevraagd heeft om dit boek, zestien jaar na de dood van Hugo Van Den Enden, te actualiseren. Zijn teksten zijn onaangeroerd gebleven, ik heb er alleen vooraan iets bijgeschreven. Het zal volgende maand uitkomen.”

Dat Wim Distelmans het ‘gezicht van de euthanasiestrijd’ is geworden, kwam haast als bij toeval. Het begon allemaal in mei 1993 met een telefoontje van een journaliste van De Standaard. “Ik heb een opleiding tot oncoloog gevolgd, ben dus kankerspecialist. Ik werkte toen, en nu nog altijd, in het UZ Brussel, waar ik instond voor het begeleiden van mensen die ongeneeslijk ziek waren. We zijn daar gestart met palliatieve zorg, wat in België nog niet bestond, maar merkten dat er mensen waren voor wie we niets meer konden doen. ‘Maak er alstublieft een einde aan!’, riepen sommigen. Soms voerden we dan een euthanasie uit: levensbeëindiging op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt, maar zonder wettelijk kader. Wij werkten toen met het zwaard van Damocles boven onze hoofden. Op zekere dag kreeg de secretaresse van de oncologische afdeling telefoon van Inge Ghijs, journaliste van De Standaard. Zij dacht: het is een ziekenhuis dat verbonden is aan een vrijzinnige universiteit, ze zullen wel iets willen zeggen hierover. De secretaresse verbond haar door met een van mijn collega’s, die doorverbond met een andere collega, die op zijn beurt doorverbond met nog een andere collega, enzovoort. Niemand wilde er iets over kwijt, ook al deden we het wel in de praktijk. Tot de telefoon bij mij kwam en ik besliste dat ik haar te woord wilde staan. Wij hebben een vrij diep gesprek gehad. Ik mocht de tekst nog nalezen, gezien het gevoelige onderwerp. Ik heb het ook laten nalezen door de toenmalige directeur van het ziekenhuis, die mij verzekerde dat ze mij financieel zouden ondersteunen mocht er een rechtszaak van komen. Zelf had ik daar nog niet over nagedacht, blijkbaar was het toch niet zo evident om erover te praten. ‘Mogen we ook nog een foto van u nemen?’, vroeg Inge Ghijs. Die foto nam een volledige pagina in het magazine in beslag. Een paar dagen later zat ik in De zevende dag, samen met Etienne Vermeersch, wellicht omdat ze dachten dat ik niet te veel zou durven te zeggen, dus zetten ze een verstandige mens naast mij. Sindsdien word ik door alle redacties gebeld als het over dit onderwerp gaat. Ik heb er geen enkele verdienste aan dat ik hierdoor bekend ben geworden. Het enige wat ik op dat moment dacht, was: dit moet stoppen, we moeten er maatschappelijk over praten.”

“Ik zeg altijd: de mensen vragen niet voor hun plezier om euthanasie. Dat was destijds wel de vrees van de tegenstanders van de wet. Zij beweerden dat in de toekomst iederéén euthanasie zou aanvragen. Compleet idioot. Het enige wat de mensen echt willen is zo oud mogelijk worden en zo goed mogelijk leven. Alleen als het leven ondraaglijk wordt, zullen ze vragen naar een alternatief. Het blijkt dat mensen alvorens ze er met hun arts over praten, al een heel denkproces achter de rug hebben. Dat ze het recht hebben om in geval van een terminale ziekte en ondraaglijk lijden euthanasie aan te vragen, geeft hen een onwaarschijnlijke gemoedsrust. Het bekendste voorbeeld is Marieke Vervoort. Zij kwam met een euthanasieaanvraag bij mij, we hebben daar toen heel open over gepraat. Ik voelde tijdens het gesprek dat zij het gevoel had dat ze eindelijk erkend werd. Het feit dat ze wist dat ze ooit kon vragen dat euthanasie zou worden uitgevoerd, gaf haar de kracht om door te gaan. De rest van het verhaal is bekend: ze behaalde nog de ene na de andere medaille. Tot het in haar ogen op een bepaald moment onmenselijk werd.”

Marieke Vervoort (1979-2019) was een bekende persoon bij wie euthanasie werd uitgevoerd, net als Hugo Claus in 2008 of, recent nog, zangeres en presentatrice Bea Van der Maat. Zij zijn ongewild rolmodellen geworden. “Ik ben zelf covoorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, die moet nagaan of euthanasie correct werd toegepast. Na de dood van Hugo Claus zagen wij een plotse stijging van het aantal aanvragen. Mensen begrepen dat het kón, iets waar ze zich, zelfs zes jaar na het stemmen van de wet, nog niet bewust van waren.”

“Voor alle duidelijkheid: de euthanasiewet is een goede wet. Als we vergelijken met het nabije buitenland, mogen we onze handen kussen dat we die wet hebben. Maar geen enkele wet is perfect. Ik geef nog altijd gemiddeld drie lezingen per week en wat ik op het einde vaak hoor, is dat mensen euthanasie zouden willen op een moment dat ze het niet meer zelf kunnen aanvragen. Meestal bedoelen ze dan: als ze dement zijn. De huidige wet laat dat niet toe. Je kan geen euthanasie aanvragen wanneer je niet meer bij je volle verstand bent, zelfs als je vooraf een wilsverklaring hebt laten opstellen. Het kan enkel in het geval van een onomkeerbare coma. Voor iemand die een hersentumor heeft gekregen en de hele tijd in zijn bed ligt te kermen en te roepen, kan het niet. Al sinds de wet gestemd is, ijveren we ervoor om dat wél toe te laten. Op LEIF, het LevensEinde InformatieForum, hebben we een petitie lopen, waarop al ongeveer 80.000 Vlamingen hebben ingetekend. Dit thema leeft ongelofelijk bij de bevolking, maar de Vivaldi-regering heeft afgesproken om tijdens deze legislatuur alleen in consensus over ethische kwesties te praten, dat was de pasmunt om de CD&V mee aan boord te krijgen. Met alle respect voor die partij, maar zij gijzelt eigenlijk de regering. Hugo Claus, bijvoorbeeld, wist perfect dat hij geen euthanasie kon verkrijgen op het moment dat hij wilsonbekwaam zou geworden zijn (Claus was twee jaar voor zijn dood gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer, FVL) en hij wou niet dement worden. Voor hem zou het ondraaglijk geweest zijn dat hij niet meer had kunnen schrijven. Hij viel perfect onder de voorwaarden van de wet, omdat hij psychisch leed door het vooruitzicht dat hij dement zou worden. Dan ging hij nog liever te vroeg. Onwaarschijnlijk, toch?”

“We hebben LEIF opgestart begin 2003, een paar maanden nadat de drie wetten van 2002 gestemd waren, omdat we vonden dat mensen een plek moesten vinden waar ze objectieve informatie konden krijgen over die wetten. Ik leg de nadruk op ‘objectief’, want er wordt wat afgezwamd in dit land. Patiënten krijgen niet altijd de juiste informatie. Tegenstanders van euthanasie zeggen dat LEIF alleen maar daarmee bezig is, maar dat is niet zo. Wij stellen euthanasie voor als een evenwaardige optie. Daarom is het nog niet ‘de beste’ maar het is een van de opties. Wij geven net zo goed informatie over palliatieve zorg en patiëntenrechten.”

***

Begin 2020 was er het flink gemediatiseerde assisenproces tegen twee huisartsen en een psychiater, naar aanleiding van de euthanasie van Tine Nys, een vrouw van 38 die ondraaglijk psychisch leed, bijna tien jaar eerder. Wim Distelmans werd er als getuige opgeroepen en stevig aangepakt door de raadsmannen van de burgerlijke partij. De artsen werden uiteindelijk vrijgesproken, maar de angst zit er flink in bij hen. “Dat proces had er nooit mogen komen. Onwaarschijnlijk dat drie artsen voor assisen moesten verschijnen voor een situatie die in België wettelijk geregeld is. Bovendien gaven twee van de drie artsen enkel een advies, dat niet eens bindend is. Achter de schermen zijn er dingen gebeurd die het daglicht schuwen (over die machinaties verscheen eind september een boek van advocaat Walter Van Steenbrugge, Operatie Kerk, FVL). Er is absoluut een chilling effect geweest door dat proces. Ik hoor heel wat artsen zeggen: ‘Mij niet gezien!’ Er zijn zelfs artsen die geen euthanasie meer willen uitvoeren bij terminale kankerpatiënten. Stel je voor! Eigenlijk hebben de tegenstanders bereikt wat ze wilden bereiken, ondanks de vrijspraken. Het aantal geregistreerde euthanasie-uitvoeringen stijgt elk jaar, wat betekent dat nu minder artsen vaker euthanasie moeten uitvoeren. Zij worden bijna overbevraagd. Maar ik ben optimistisch: het menselijke geheugen is kort, ik hoop dat dit zich op termijn normaliseert.”

Wat kan er nu tegen een waardig levenseinde zijn? “Dat vraag ik me ook al lang af. Een aantal mensen heeft het blijkbaar moeilijk met het zelfbeschikkingsrecht. Sommigen hebben een probleem met het zelfgekozen levenseinde. Alle respect voor die visie, maar wanneer men die probeert op te dringen aan andere mensen, is men verkeerd bezig. Om u een idee te geven: er overlijden per jaar 110.000 mensen in België, vorig jaar waren er 3.000 euthanasiegevallen. Dat is een klein percentage en toch wordt er ongelofelijk veel over gezeurd en wordt er obstructie gevoerd. In tegenstelling hiermee sterven er minstens vier keer zoveel patiënten door palliatieve sedatie (een methode waarbij terminale patiënten op het einde van hun leven kunstmatig in slaap worden gebracht tot ze sterven, en waarbij in de loop van de sedatie de dosissen om de persoon in coma te houden indien nodig nog worden verhoogd, FVL), iets wat totaal niet wettelijk geregeld is en waarbij in 90 procent van de gevallen de dokter beslist om het toe te passen. In landen zonder euthanasiewet gebeurt palliatieve sedatie zelfs massaal. Waarom? Omdat de artsen zelf kunnen beslissen. Daarom is de meerderheid van de Franse artsen tégen euthanasie, want dan zijn ze hun controle kwijt.”

“De uitvoering van euthanasie moet mild gebeuren. Je doet dat niet door een revolver te kopen en iemand dood te schieten. Wij weten intussen hoe we dat moeten doen. Je kunt dat nog het best vergelijken met anesthesie op iemand die moet geopereerd worden. Er ligt iemand op bed, er wordt een baxter geplaatst die verbonden wordt met een ader en op het moment dat de patiënt zegt dat het mag gebeuren, spuit de arts een product via het infuus in de ader. Binnen enkele seconden is de patiënt buiten bewustzijn, de rest van het verhaal weet hij niet meer. Het enige verschil met een anesthesie is dat je niet meer wakker wordt. Dat is het technische gedeelte. De arts is aanwezig om te zien dat dit technisch luik optimaal verloopt. Voor de rest maak je je figuurlijk zo klein mogelijk. Zelf verstop ik me bijna achter het bed. Ik zeg altijd tegen de aanwezigen: let niet op mij, jullie doen wat jullie willen. Wil je mee op bed gaan liggen, of muziek spelen, of nog een fles prosecco drinken: doe maar. Soms verloopt dat heel ontroerend, soms triest, soms wordt er gelachen. Het is hún moment. Uiteraard is dat voor een arts een handeling die niet evident is. Voor mij is het moment dat ik het spuitje zet het technische sluitstuk van een besluitvorming die al weken of maanden aan de gang is en waarbij je samen met de patiënt alle mogelijkheden hebt afgetoetst, zonder te vervallen in therapeutische hardnekkigheid. Actrice Dora Van der Groen zei ooit: ‘Euthanasie is een ultieme vorm van liefde.’ Ze had daar gelijk in. Ik heb nog nooit spijt gehad dat ik een euthanasie heb uitgevoerd. Ik heb wel al spijt gehad dat ik het te laat heb gedaan, omdat ik te lang had geaarzeld en de patiënt mij voor was.”

***

Het lijkt wel alsof Wim een rechtlijnige carrière heeft beleefd: oncologie, palliatieve zorg, euthanasie, consequent handelen. Maar in de jaren 70 en begin jaren 80 was hij zoekende. “Als adolescent had ik een enorme passie om films te maken. Nog altijd trouwens. Ik wilde naar de filmschool, maar mijn vader, die ik enorm respecteerde en die een verstandig man was, zei: ‘Leer eerst een stiel waarmee je je brood kunt verdienen!’ Als je films wil maken, moet je altijd subsidies aanvragen, voerde hij aan. Eigenlijk is dat wat ik vandaag de hele dag doe: subsidies aanvragen voor palliatieve zorg… Maar goed, ik ben dan maar geneeskunde gaan studeren, maar na drie jaar vroeg ik me af ‘Is het dit nu wel?’ Ik heb toen een sabbatjaar genomen en ben naar Frankrijk getrokken, wat ik een fantastisch land vond en vind, behalve dan dat ze er geen euthanasie en palliatieve zorg kennen. Ik ben schapen gaan hoeden in de Alpes-Maritimes, in het zuiden, lag er onder de blote hemel, leerde er Gitanes roken en Pastis drinken. De verantwoordelijke herder dronk een halve fles Pastis en rookte twee tot drie pakjes Gitanes per dag. Tot hij op een bloedwarme dag naar boven keek, ‘Il fait chaud’ zei en dood neerviel. Herder zijn bleek dan toch ook niet zó gezond te zijn. Mijn Frans lief, die ook zoekende was, werkte toen als kassierster in een privéclub in Monaco, waar ze een badmeester zochten. Ik wilde dat wel doen. Je moest een beetje Duits en Engels spreken, er kwam een internationaal publiek. Veel stelde dat niet voor: ik zorgde ervoor dat alles proper was, ’s morgens de condooms uit de cabines verwijderen en zo. Prinses Grace kwam daar met haar drie kinderen af en toe zwemmen. Dat was toen nog een zeer mooie vrouw van in de veertig. Alleen vond ze dat ze een beetje last van cellulitis had en dan moest ik met de handdoek naast haar lopen om haar benen te bedekken, wanneer ze wilde gaan zwemmen. Er liepen daar ook acteurs rond die tot de top behoorden, mensen als Alain Delon en Jean-Paul Belmondo. Ik vond het wel plezant om alles te observeren, maar het had allemaal weinig inhoud. Wat maakte dat ik, ook na gesprekken die ik ’s avonds met mijn lief op het strand voerde, besliste om mijn studies geneeskunde af te werken. Eigenlijk wilde ik in Frankrijk blijven, maar de toenmalige Franse president besliste net op dat moment dat buitenlandse studenten nog wel welkom waren, maar dat ze de volle pot moesten betalen, een behoorlijke som. Toen ben ik maar naar Brussel gegaan.”

***

Hij noemt zichzelf een levensgenieter. Wat dat inhoudt? “Gewoon: genieten van het leven. Proberen de dingen die je graag doet, zoveel mogelijk te doen. Ik zeg soms al lachend in mezelf of tegen mijn partner: het feit dat ik dit werk doe, heeft er misschien wel mee te maken dat ik angst heb voor de dood en denk dat ik de dood zo kan overwinnen. Flauwekul, natuurlijk. Mijn beroep kan heel zwaar lijken, maar door samen met patiënten een traject af te leggen en iets voor hen te kunnen betekenen, kun je het mooi afronden en dat zware aspect achterlaten op het werk. Ik heb geleerd om die knop om te draaien. Dat is het voordeel van ouder worden: ongeveer het enige trouwens.”

In welk tijdperk had Wim graag geleefd? “We zeggen vaak dat het niet evident is om nu te leven, met al die oorlogen, de vluchtelingenproblematiek en de klimaatverandering, maar toch zeg ik: vandaag. Omdat de gemiddelde levensverwachting nog nooit zo hoog is geweest. In 1960, nog niet zo lang geleden, werd de gemiddelde mens zestig jaar oud. Vandaag is dat meer dan tachtig jaar. Op ongeveer zestig jaar tijd hebben we een winst gemaakt van minstens twintig jaar. Aangezien ik doodgraag leef, vind ik dat geweldig. Dat heeft overigens niets te maken met de geneeskunde, maar met onze verbeterde levensomstandigheden: gezond voedsel, zuiverder drinkwater.”

Distelmans werd in februari van dit jaar 71. Wat drijft hem nog? “Zo lang ik het gevoel heb dat ik dingen doe die ik graag doe en die ik zinvol vind, wil ik wel voortdoen met wat ik bezig ben. Dat betekent niet dat je geen balans moet zoeken: er is nog iets anders dan je job. Maar ik zie me op dit moment nog niet in een hoekje kruiswoordraadsels zitten oplossen. En ik wil consequent verder gaan in wat mij drijft: verontwaardiging en onrecht. Als ik zie dat er nog steeds veel mensen in mensonwaardige omstandigheden sterven, geeft mij dat voldoende kracht om door te gaan.”

Of hij zelf voor euthanasie zal kiezen? “Ik zou het niet weten. Want wat ik ook heb geleerd: mensen die jarenlang roepen dat ze voor euthanasie zullen kiezen, overlijden vaak op een andere manier. Anderen zeggen dan weer dat euthanasie niet hun ding is, maar kiezen er uiteindelijk toch voor. Je moet in zo’n situatie zitten, om te weten wat je wel of niet wil. Dus als je mij nu vraagt hoe ik dat zie: wel, ik zie het niet, ik wil geen levenseinde.” Hoe wil hij hopelijk veel later herinnerd worden? “Als iemand die consequent is geweest.”

Een makkelijke vraag om af te ronden: is er leven na de dood? “Ik weet het niet, want er is nog nooit iemand uit teruggekomen. Ik zou voorstellen dat we het op een praktische manier oplossen: ga ervan uit dat er géén leven is na de dood en doe de dingen nu al.”

leif.be



Uit mijn archief (25/29): ‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’ (interview Bart Van Loo, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on zo, februari 25, 2024 09:41:31

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 25.

Op MoMeNT, het cultuurevenement dat vanaf 2017 wordt georganiseerd in Tongeren, werd ik in 2018 ingeschakeld als Tijdgeest. Bedoeling was om, vertrekkend van het centrale gegeven Tijd, interviews te doen met interessante gasten. Het lijstje oogt indrukwekkend, al zeg ik het zelf. Ik plaats ze hier even in chronologische en alfabetische volgorde.

2018: Zohra Ait-Fath – Samira Atillah – Paul Beloy – Johan Braeckman – Robert Cailliau – Liliana Casagrande – Guy Cassiers – Herman Clerinx – Stijn Coninx – Guido Degraen – Patrick Dewael – Eddy Eerdekens – Jo Grootaers – Wilfried Gyselaers – Ludo Kelchtermans – Meryame Kitir – Willy Miermans – Yasmien Naciri – Rombout Nijssen – Jeroen Olyslaegers – Rik Palmans – Yves Petry – Marina Riemslagh – Jan Swerts – Jan Vaes – Katrijn Van Bouwel – Christophe Vandegoor – Ivo Vandekerckhove – Francesca Vanthielen – Michiel Vandeweert

2019: Mattice Boets – Willy Claes – Imke Courtois – Luc Daelemans – Veva Daniels – Stijn De Paepe – Steven Degryse (Lectrr) – Khalid El Jafoufi – Waas Gramser – Tom Hannes – Geert Hautekiet – Liesbeth Kennes – Stijn Meuris – Mohamed Ouaamari – Elena Peeters – Kyoko Scholiers – Hedwig Snoeckx – Sigrid Spruyt – Astrid Stockman – Wouter Torfs – Mathias Van de Winkel – Lieven Van Gils – Luc Van Gorp – Saskia Van Nieuwenhove – Joris Vanvinckenroye – Erik Vlaeminck – Louis de Vries

2020: afgelast wegens corona

2021: Jerry Aerts – Peter Adriaenssens – Bert Anciaux – Anneliese Billen – Esmé Bos – Elise Bundervoet – Stefan Everts – Hans Geybels – Laura Janssens – Roger Lybaert – Judith Nab – Sofie Peeters – Dahlia Pessemiers-Benamar – Jan Peumans – Bieke Purnelle – Jean Paul Van Bendegem – Koen Vanmechelen – Caroline Vermeir

2022: Naima Charkaoui – Gerda Dendooven – Ignaas Devisch – Koen Froberg – Tine Hens – Herwig Ilegems – Armand Schreurs – Hilde Van Mieghem – Maud Vanhauwaert.

2023: daarover heb ik het morgen.

Al die jaren trok ik aan de mouw van Bart Van Loo, die ik had leren kennen op een treinreis voor Vlaamse en Waalse perslui naar de woonst van Charles Aznavour, maar de francofiele succesauteur van De Bourgondiërs en andere boeken was in augustus altijd met vakantie. Tot ik het idee opvatte om een avond met hem alleen op te zetten. En kijk, zijn agenda vertoonde een gaatje op donderdag 8 september 2022. Het werd een mooie avond — Bart is een gedreven verteller en bovenal een authentieke kerel —, op zijn suggestie schreef ik het gesprek uit, wat dan weer resulteerde in een artikel in de boekenbijlage van De Morgen op zaterdag 29 oktober 2022.

***

‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’

***

Voor ruim 300.000 lezers is Bart Van Loo ‘die schrijver’ van ‘dat boek’. Maar er is meer dan De Bourgondiërs: zijn eerste vier Frankrijkboeken krijgen een luxe-uitgave. Reizen, eten, drinken, vrijen, lezen, schrijven en weer doorgaan. “De verbeelding: we zijn dat afgeleerd.”

3.888 gram weegt het verzamelde werk van Bart Van Loo intussen. Bijna vier kilo literatuur over Frankrijk, Willem Elsschot, Napoleon en de aartsvaders van de Lage Landen. “Een flinke pasgeboren baby”, noemt hij het zelf.

Seks, drugs en rock-‘n-roll, dat wordt in zijn oeuvre seks, eten en chansons. In Napoleon. De schaduw van de revolutie schetste Van Loo een tegelijk genadig en genadeloos portret van de Franse generaal en keizer. Met De Bourgondiërs scoorde hij een ongekende bestseller. En dus begint dit gesprek onvermijdelijk toch bij dat boek.

De Bourgondiërs is ontstaan uit nieuwsgierigheid”, zegt Van Loo. “Ik wilde weten hoe onze contreien geworden zijn tot wat ze nu zijn. Namen en evenementen flikkeren als neonletters voor onze geest: de val van Antwerpen, de scheiding tussen Noord en Zuid, het ontstaan van België in 1830. Alsof ons verhaal dan pas begint.

“Toen stootte ik op Filips de Stoute, Jan Zonder Vrees, Filips de Goede, namen die we allang vergeten waren. Ons collectieve verhaal begint veel vroeger dan we zouden denken, bij het ontstaan van de Lage Landen, onder aanvoering van deze Filipsen. Als Nederlandstalige Belg ben ik ‘onverklaarbaar’ zonder die Bourgondische hertogen. Zonder hen hadden we in 1830 ons land nooit kunnen uitvinden. Tegen een Frans publiek zeg ik dan ook altijd dat ze zonder de Bourgondiërs nooit hun Belgenmoppen zouden kunnen vertellen.

“Het toeval wil dat De Bourgondiërs ongeveer op hetzelfde moment een grote massa heeft bereikt als Game of Thrones, nog zo’n verhaal over bastaards en krijgsheren, maar dan wel fictief.”

Had u, toen u in 2015 de eerste woorden van De Bourgondiërs schreef, enig idee wat de impact van dit boek vier jaar later zou kunnen zijn?

“Absoluut niet. Mijn vorige boeken hadden het naar Vlaamse normen zeker niet slecht gedaan, tien- of twintigduizend exemplaren verkopen blijft hier uitzonderlijk. Mocht De Bourgondiërs twintigduizend exemplaren hebben gehaald, zou dat voor de uitgeverij een mission accomplie zijn geweest. Maar kijk, we zitten nu aan meer dan 310.000, waarvan zo’n 90.000 in het buitenland.

“Waaraan dat succes te danken is? Misschien komt het omdat het boek vertelt waar we nu juist vandaan komen? Tegelijk bezit het blijkbaar een Europese dimensie die ook elders aanslaat.

“De podcast is intussen meer dan vier miljoen keer beluisterd, terwijl ik die aanvankelijk vooral zag als zinvolle promotie voor het boek. Alleen het begin en het einde waren uitgeschreven, voor de rest baseerde ik mij op sleutelwoorden die ik met potlood had opgeschreven, een beetje fluo links en rechts in mijn boek. Ik was na al die jaren lezen en schrijven helemaal volgetankt. Het kwam er in één geut uit.”

Misschien komt het ook wel omdat u door uw enthousiasme en bevlogenheid de geschiedenisleraar bent die we allemaal graag gehad zouden hebben.

“Natuurlijk hoop ik dat er een aanstekelijke drive in De Bourgondiërs zit, maar vergeet niet dat het om een boek van zeshonderd bladzijden gaat, waarvan de eerste vijftig best pittig zijn omdat er duizend jaar geschiedenis passeert. Na een optreden vragen toeschouwers dikwijls om een opdracht te schrijven in hun exemplaar en dan zie ik dat ze passages met fluostift hebben opgelicht of dat ze zelf een stamboom hebben gereconstrueerd. De betrokkenheid is groot, mijn dankbaarheid ook.

“Ik ben, voor alle duidelijkheid, geen historicus. Ik ben een romanist die gretig leest, graag research doet en aan het associëren slaat. Literatuur en onderzoek zijn mijn leven. Aan de universiteit droomde ik er al van om daar de hele tijd mee bezig te kunnen zijn.”

U bent overigens leraar geweest en dat was geen gelukkige periode.

“Ik kwam van de universiteit, waar ik me had ondergedompeld in de Balzacs en de Flauberts van deze wereld, en opeens stond ik als leraar Frans in het technisch onderwijs, in een school in Merksem, de banlieue van Antwerpen.

“Niet dat het onhebbelijke leerlingen waren, maar het pakte niet. De eerste jaren liep ik tussen twee lesuren soms een blokje om, de tranen verbijtend. Toch leerde ik een publiek te boeien door bijvoorbeeld live commentaar te geven bij een grammaticaoefening. ‘De bank rechts op de eerste rij heeft de kop genomen, maar ik zie daar de middelste bank die een demarrage heeft ingezet…’ Dat soort dingen.

“‘We krijgen graag les van u, meneer Van Loo’, zeiden mijn leerlingen, maar ze interesseerden zich niet voor de inhoud van mijn vak. Daar kreeg ik het steeds moeilijker mee. Ik stortte me op de Franse literatuur, schreef af en toe zelf een stukje. Tot ik in 2004 helemaal heb afgehaakt met iets tussen een depressie en een burn-out. Ik kreeg last van mijn borstbeen, helse pijnen die tot in mijn keel doorschoten, de dokters konden niets vinden. Ik heb toen een jaar thuisgezeten. Je lichaam is een barometer.

“Ik besliste dat ik voortaan van mijn pen en mijn stem wilde leven, ondanks die vaste benoeming. Ik had nog wel vier jaar lang recht op loopbaanonderbreking, goed voor 400 euro in de maand, net voldoende om mijn huishuur te kunnen betalen. Van mijn ouders kreeg ik gratis groenten uit hun tuin en ik gaf ook al wel wat lezingen, waarvoor ik matig gevulde envelopjes ontving. De briefjes van 20 euro stak ik in een boek van Flaubert, die van 50 euro in een Balzac en die van 100 euro, als die er al waren, in een Simenon. Mijn bibliotheek werd mijn bank. Ik heb onlangs bij het verplaatsen van een deel van mijn boeken nog een briefje van 5 euro teruggevonden.”

Het gevolg van dat leven van pen en stem was een serie van vier boeken (Parijs retour uit 2006, Als kok in Frankrijk uit 2008, O vermiljoenen spleet uit 2010, en Chanson uit 2011) die nu gebundeld worden in de luxueus uitgegeven kanjer Mijn Frankrijk. Literatuur, cuisine, erotiek en chanson, goed voor meer dan 1.200 pagina’s. Die boeken bezorgden u de reputatie van eminente Frankrijkkenner.

“Het was een onorthodoxe leerkracht Frans in het middelbaar, Herman Geudens, die de weg wees. Die man vertelde over de Franse cultuur alsof het een door de conquistadores veroverde schatkist was en hij zette die schatkist op een kier. Dat is wat leraars moeten doen. Et je suis tombé dedans, een beetje zoals Obelix in de toverdrank, al lijk ik zelf meer op Asterix. Ik wilde Herman Geudens wórden. En ik ben hem voor een stuk ook geworden.

“Ik verzamel informatie, vermaal die, zoek een toon en een stijl, een manier van vertellen. Meer is het niet, al is het wel handen uit de mouwen. Van een businessplan was nooit sprake. Stel je voor: ik nam me voor om als Vlaming op mijn 31ste drie boeken over de Franse literatuur te schrijven. Wie zat daarop te wachten? En toch wilde ik dat doen en héb ik dat gedaan: die boeken zijn mijn liefdesverklaring aan de Franse literatuur. Ik wilde het stof van de oude klassiekers afblazen. En ik ben gaan reizen in het spoor van die Franse schrijvers. Fictieve personages achternareizen, mais quelle idée!

“Het einde van het boek zal ik nooit vergeten. Ik was destijds hopeloos verliefd op een vrouw, gevoelens die niet wederzijds waren, en op een dag zat ik in een Parijs restaurant brieven van Flaubert te lezen. Ik wilde haar een ultieme liefdesbrief schrijven door de beste zinnen van Flaubert te stelen. Daar begon ik aan, op een wit servet, maar in plaats van ‘Liefste xxx’ schreef ik ‘Beste Gustave’ en plots was ik vertrokken voor een correspondentie met een lang geleden overleden schrijver, brieven die ik schreef op plekken die voor hem belangrijk waren. Het eindpunt van jaren lezen en reizen.

“Dat eerste boek is voor mij nog altijd even belangrijk als De Bourgondiërs.”

Vooraan in Parijs retour staat een citaat van Honoré de Balzac: ‘Een mens is pas echt een mens te noemen als hij een of andere hartstocht bezit.’

(declameert) “‘… Een mens zonder passie is een embryonale engel aan wie geen vleugels zijn gegroeid.’ Wat ik toen nog niet doorhad, is dat je je vleugels ook kunt verschroeien en als een Icarus te pletter vallen. De verheerlijking van zulke romantische gedachten kan gevaarlijk zijn, daar ben ik in mijn persoonlijke leven wel achtergekomen. Anderzijds kwam stoppen met lesgeven ook professioneel neer op springen zonder vangnet.

“Wat ben ik blij dat ik het deed, ook al kon ik pas vanaf Chanson, na vijf boeken dus, leven van pen en stem. “

Als u het heeft over Alexandre Dumas père, auteur van De drie musketiers, maakt u het onderscheid tussen hoofd- en buikliteratuur. Hoofdliteratuur mikt op het intellect, buikliteratuur bezorgt de lezer vlinders in de buik. Wat doet u?

“Beide. Als jongetje voetbalde ik en verzamelde ik tegelijk doodsprentjes en deed ik archiefonderzoek naar mijn eigen wortels. Als schrijver wil ik intellectueel werk verrichten, ernstig onderzoek doen, maar in mijn boeken en mijn shows moet humor zitten. Zonder kwinkslagen hou ik het niet vol. Het stelt je in staat ogenschijnlijk onverteerbare onderwerpen te temmen. Ik hou van die spreidstand tussen het elitaire en het volkse, van eerst naar het veldrijden kijken en daarna voortlezen in Balzac.”

Een quote uit O vermiljoenen spleet, over erotische Franse literatuur: ‘Sade thuis uitproberen leidt tot een vernielend spoor van tranen, bloed en dood; Louÿs (Pierre Louÿs, red.) thuis uitproberen bezorgt je nu en dan de slappe lach en een flink aantal spierscheuren.’ Hebt u dat werkelijk allemaal uitgeprobeerd?

“Dan had ik hier niet meer gezeten, maar ik heb wel duizenden bladzijden porno gelezen. En ik kan je verzekeren: er is heel veel slechte erotische literatuur geschreven. Maar ja, iemand moest het doen…

“Een rode draad door mijn zoektocht was censuur. Als iets niet mocht worden gelezen, gingen mensen ernaar op zoek. Verbod als ultieme vorm van promotie.

“Vreemd genoeg was het mijn minst verkochte boek. Ik kan me wel voorstellen dat het niet zo voor de hand lag dat mensen in de boekhandel naar de Vermiljoenen spleet vroegen. (lacht) Achteraf gezien was dat niet zo’n goede commerciële zet. De voorzienigheid heeft me bij wijze van wiedergutmachung tijdens het schrijven van dat boek wel mijn toekomstige echtgenote op mijn pad gestuurd.”

‘Bij het bekijken van een pornofilm zie je een kant-en-klare voorstelling van de werkelijkheid, terwijl je bij het lezen van een boek verplicht wordt de film van je verbeelding te laten spelen’, schrijft u. L’imagination au pouvoir?

“Dat is een feit. Helaas zijn we dat afgeleerd. Wie leest er vandaag nog een roman om zijn verlangens aan te zwengelen? Het erotische boek is een uitstervend genre. Porno kijken is een vorm van directe consumptie, heel makkelijk. Er komt nog weinig verbeelding bij te pas.”

Zo belanden we bij Chanson, het boek van de doorbraak.

“Na reizen, eten en vrijen kwam ik uit bij zingen, met telkens diezelfde rode draad: lezen. Wat had ik daarna nog kunnen doen? De bouwvakker in de Franse literatuur? Neen, na dat boek moest ik het roer omgooien.

“Er was plots een klik: en als ik nu eens Franse geschiedenis verbind met chansons terwijl ik zelf door de straten van Parijs loop, vroeg ik me af. Het boek er kwam er vervolgens in negen maanden uitgerold in het tuinhuisje van mijn vrouw, die toen nog mijn lief was, in Rijsel.

“Opeens mocht ik naar De laatste show, dat toen aan zijn laatste seizoen bezig was. Als je daar zat, wist je dat iedereen het gezien zou hebben. Bij het buitengaan vroeg Michiel De Vlieger me of ik vaste gast wilde worden met een aparte rubriek over Frankrijk. Daarna belde Karl Vannieuwkerke me om samen met hem een reisprogramma te maken naar aanleiding van honderd jaar Tour de France. En ik mocht ook nog naar De wereld draait door. Spannend! Matthijs van Nieuwkerk was zo in de wolken, dat ik vanaf dan geregeld mocht terugkeren. Daar zat ik dan naast Mies Bouwman, Paul de Leeuw of Marco van Basten.

“Ik kreeg toen ook weleens de vraag om over Tom Boonen te komen praten, of over de Belgische politiek, maar dan zou ik een tv-figuur zijn geworden. Dat wilde ik niet. We hebben thuis niet eens een televisie. Ik wil boeken schrijven en over mijn onderwerpen komen vertellen. Dan smijt ik mij met veel plezier. Anders hoeft het niet per se.”

Wie is uw uitverkoren chansonnier?

“Er is Brel en er is Aznavour. Dat is zo’n beetje als de eeuwige discussie: The Beatles of The Stones? Ik weiger te kiezen. Jacques Brel is iemand die vooruitkijkt, ook naar

het einde, de dood is een terugkomend thema, hij zingt zelfs over de het leven na de dood. Charles Aznavour kijkt terug, die is nostalgisch. Tot haar vierde zong ik mijn dochter elke avond bij het slapengaan Sa jeunesse toe, tot ze mij in een mengeling van Nederlands en Frans zei ‘Papa, ik ben het beu, uw Aznavour, j’en ai marre!'” (lacht)

Eerder dit jaar kwam een nieuwe editie van Boerenpsalm van Felix Timmermans uit, waarin u een introductie hebt geschreven. Wat is er nu nog interessant aan dat boek uit 1935, waarin het hoofdpersonage, Boer Wortel, zijn persoonlijke levensgeschiedenis vertelt?

Boerenpsalm is van het mooiste wat er ooit in onze taal is geschreven. Een meesterwerk, geschreven door een man die was opgegroeid in een tijd dat hij vanaf het middelbaar geen school kon lopen in zijn moedertaal. Timmermans was een autodidact, maar daardoor kon hij zijn taal ook aanvullen en het Nederlands helemaal naar zijn hand zetten. Boerenpsalm is wereldliteratuur van de bovenste plank.”

Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan de Kempen, de streek waar u geboren bent?

“De Kempen is een vruchtbare bodem voor talent. Altijd gaat het over Brussel, Antwerpen of Gent, maar denk ook eens aan Koen Peeters, Walter Van den Broeck, Leo Pleysier…

“Ik ben opgegroeid in Bouwel, daarna verhuisd naar Antwerpen, waar ik heb gestudeerd, en ben nadat ik mijn echtgenote Coraline heb leren kennen, een Française, in een uithoek van West-Vlaanderen gaan wonen, Moorsele. Dat was voor mij een grote stap, een vorm van ontworteling. Stel je voor, honderd kilometer weg van Antwerpen. Daar moest mijn vrouw toch hartelijk om lachen, want in Frankrijk stelt zoiets niets voor, zij woont op vijfhonderd kilometer afstand van haar ouders. ‘La Belgique, c’est une maquette’, stelt ze. ‘Wat is dat toch met jullie, dat je het als een prestatie beschouwt om honderd kilometer verderop te gaan wonen?’”

Een uitspraak van Boer Wortel in Boerenpsalm: ‘Wie zich niet spiegelt, ziet niet hoe lelijk hij is.’ Zijn we in deze samenleving te kritisch voor anderen en te weinig kritisch voor onszelf?

“Zeker als je op Twitter zit, krijg je de indruk dat iedereen altijd kwaad is op alle anderen en alles wat er in de maatschappij gebeurt. Veertig jaar geleden zaten we allemaal op donderdagavond op de BRT naar Hoger, lager te kijken met Walter Capiau, of we dat nu wilden of niet. Van die familiale tv-avonden zijn we geëvolueerd naar een situatie waarbij we allemaal op ons eigen scherm naar onze eigen programma’s zitten te kijken. Ik weet niet of dat een goede zaak is. Allicht niet echt.

“Als het om woede gaat vandaag kom je natuurlijk snel uit bij de woke-discussie. Die boosheid en verontwaardiging tegen sociaal onrecht is uiteraard goed en we moeten er vooral naar luisteren. Het gaat om een colère saine, een gezonde woede, maar als we niet oppassen slaat die om in een soort van ‘superzuiverheid’. Dat is gevaarlijk. Kijk maar naar de Franse Revolutie. Die begon vanuit de principes ‘Liberté, égalité, fraternité’ maar op zeker moment moest iedereen daar ook echt in uitblinken, en incorruptible zijn, zuiver. Robespierre en Danton zeiden hoe de mensen moesten leven, de aristocratie moest weg, alle rijkdom moest worden verdeeld, allemaal goed en wel, maar wie het daar niet op de juiste manier mee eens was belandde onder de guillotine, ook zijzelf uiteindelijk. In het streven naar zuiverheid doken er steeds andere mensen op die nóg zuiverder waren, waardoor diegenen die eerst heel zuiver waren uiteindelijk zelf ook onthoofd werden.

“We moeten daarin een gulden middenweg zien te vinden, mensen die moedig in het midden durven te gaan staan, en niet bang zijn om soms een stap naar links, dan weer naar rechts te zetten. Waar is de CD&V wanneer je ze nodig hebt?” (lacht)

Volgend jaar wordt u 50. Doet dat iets met u?

“Ik ben veel bezig met de dood. Als ik naar To be or not to be van Ernst Lubitsch kijk — een film uit 1942 en een van mijn lievelingsfilms — en ik zie daarin een meisje van dertien een deur openen, dan denk ik onwillekeurig: ze is geboren in 1929, zou ze nu nog leven? Sta ik voor de etalage van een begrafenisondernemer en ik zie een doodsbrief hangen van een man die geboren is in 1957, dan begin ik uit te rekenen hoe oud hij is geworden. In een museum doe ik dat ook bij de informatie over de schilders.

“Ik vraag me weleens af hoe lang ik dit nog zal volhouden. Mijn optredens zijn heel fysiek, boeken schrijven is een intense bezigheid. Ik zag onlangs in de spiegel dat ik een grijs haar heb. ’t Is zover!”

Nochtans zei u vier jaar geleden in deze krant: ‘Ik voel me geestelijk even oud als toen ik mijn thesis maakte aan de unief.’

“Geestelijk wel, ja. In mijn hoofd blijk ik een spring-in-’t-veld, maar mijn lichaam wringt soms tegen. Ik doe sinds een tijdje aan omnisport in de turnzaal van Gullegem. Twee keer al heb ik een spierscheur opgelopen bij het badmintonnen, maar ja, ik speelde dan tegen iemand die 23 jaar jonger is dan ik.”

U moet maar bedenken dat Jacques Brel amper 49 jaar en 185 dagen was toen hij stierf. Die barrière bent u al gepasseerd.

“Brel heeft zichzelf opgebrand. Hij zei niet voor niets ‘Vivre, c’est mauvais pour la santé!’ Hij was daar een extreem voorbeeld van. Édith Piaf is ook maar 47 geworden.”

Nu ligt de luxe-editie van uw Frankrijkboeken in de handel, maar wat we écht willen weten: wanneer komt er een volgend Groot Boek aan?

“De late middeleeuwen laten me niet los, toch niet ons Bourgondisch oerverhaal. Waar De Bourgondiërs een wetenschappelijk-historisch epos was, is het volgende een tijdreis, het tweede deel van een diptiek; hierna houd ik ermee op. Ik reis de hertogen en hun entourage achterna in Vlaanderen, Wallonië, Nederland, Zwitserland en Bourgondië. Het wordt een verdieping en verbreding van De Bourgondiërs. Ik heb al een titel, écht een hele goeie, maar die geef ik nog niet prijs. Ik heb ook geen vaste deadline. Bij De Bezige Bij zitten ze me niet op te jutten, integendeel, tot twee keer toe heeft de man die het boek begeleid me gevraagd of ik het nog wel plezant vind. Já, dus!”



Volgende »