Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Wensen

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on za, december 28, 2024 11:25:35

Ik doe daar niet aan mee, aan die jaarlijkse goede voornemens. Mijn mening: ofwel gaat het om verwezenlijkingen die je allang had moeten doen en zijn dit eigenlijk als ‘voornemen’ vermomde gevallen van gebrek aan zelfdiscipline, ofwel leg je de lat bewust veel te hoog, in de hoop dat wie onthouden heeft wat uw goede voornemen was, u meteen ook met een schouderklopje zal troosten met een ‘Je had het goed bedoeld, maar…’ eens duidelijk wordt dat het doel niet gehaald wordt.

Doe het gewoon.

Of doe het gewoon niet.

***

Aan wensen doe ik wel.

Ik wens mezelf en mijn geliefde de moed en de gemoedsrust om te aanvaarden wat onafwendbaar is.

Ik wens u een jaar dat in alle opzichten beter, rijker, in positieve zin onvergetelijker is dan dit jaar. En, vanzelfsprekend, een goede gezondheid, een cliché, zeer zeker, maar dan wel één van de onmisbare soort. Als die gezondheid door omstandigheden al minder goed zou zijn: genezing, verbetering, stabiliteit, dat de ziekte of handicap niet allesoverheersend moge zijn.

Ik wens ons land een federale regering die bestaat uit politici van goede wil die constructief willen samenwerken in een geest van solidariteit, met elkaar, met ons allemaal, met wie het minder goed heeft in het leven. (Ja, ik besef het: net als de ‘goede voornemens’ kunnen ‘beste wensen’ bijzonder naïef zijn. Zonder een flinke dosis idealisme en een snuifje naïviteit zou het leven alleen maar kleurloos zijn.)

***

Ik wens de wereld meer stabiliteit. Als gewetensbezwaarde mag ik gewelddadigheden niet goedkeuren, maar ik zou een ‘Opgeruimd staat netjes!’ niet onderdrukken mochten lieden als Poetin, Netanyahu, Trump, Musk, Khamenei, Meloni en tutti quanti het nieuwe jaar niet beëindigen in de functie waarin ze het beginnen. (In het geval van Trump: de functie die hem op 20 januari 2024 opnieuw in de schoot wordt geworpen.) Een staatsgreep, een geslaagde impeachmentprocedure, ontslag om dwingende redenen, een verdwaalde kogel, een niet-verdwaalde kogel. Soms wordt weleens de hypothetische vraag gesteld wat u zou doen mocht u worden terug gekatapulteerd naar begin jaren 30 en de kans krijgen om Adolf Hitler te liquideren nog vóór hij aan zijn vernietigende doortocht kon beginnen? Wel, bekijk het in dat licht en bedenk dat de wereld, óók die van u, er beter aan toe zou zijn zonder dat soort figuren. Vooral in de Verenigde Staten moet men zich zorgen maken, want buiten de 77.297.721 egoïsten, opportunisten, narcisten en achterlijken die op het Grote Oranje Gevaar hebben gestemd – en van wie er een flink deel heel snel heel veel spijt zal hebben –, zullen de anderen worden gemarginaliseerd, vervolgd, aangevallen. Een democratische dictatuur is op til, de gevolgen zullen vernietigend zijn. Trump I zal op een onschuldig stormpje lijken, vergeleken met de orkaan van vernietigend leiderschap die Trump II zal worden.

***

Ik wens mijn vakbroeders, de journalisten, tonnen moed, zelfrespect en beroepsfierheid om dit prachtige, o zo noodzakelijke en toch zo gecontesteerde vak opnieuw eer te bewijzen door zorgvuldig, eerlijk en rechtvaardig te selecteren, rapporteren, analyseren en commentariëren, zodat de grote gebeurtenissen begrijpelijker worden voor de kijker, luisteraar en lezer die zich wil laten informeren, wat erop zal neerkomen dat de huidige populistische, gemakzuchtige, slaafs de denkbeeldige wil van de mediaconsument volgende trend wordt verlaten om weer tot de essentie terug te keren: het nieuws brengen, het nieuws zinvol samenvatten, het nieuws proberen te verklaren, maar wel telkens vanuit het besef dat het de journalist is, en niet de mediaconsument of de luid roepende kritische watcher langs de zijlijn, die dit proces moet leiden. Lange zin om aan te geven dat de meeste journalisten opgeleide specialisten zijn – zoals loodgieters, bakkers of tandartsen dat zijn –, die zich niet mogen laten leiden door de publieke opinie of de politieke en economische constellatie van het moment. Een loodgieter of bakker vraagt ook niet aan de buren wat er van hem verwacht wordt, en ik hoop van harte dat mijn nieuwe tandarts – de vorige is met pensioen gegaan in 2024 – dat ook niet doet. We hebben meer Maurice De Wildes, Walter Zinzens en Phara de Aguirres nodig, mannen en vrouwen van houvast, onafhankelijken die niet per se de populairste willen zijn, maar die beroepsernst koppelen aan een onstuitbare ijver om tot de essentie van het nieuws door te dringen. Helaas, in de journalistiek is het zoals in alle beroepscategorieën: te veel mooipraters, te veel volgzame meelopers, te veel charlatans.

Nog specifieker wens ik mijn (ex-)collega’s van de openbare omroep een jaar waarin ze niet meer delaplace blijven trappelen. Dus, met een nieuwe grote baas en – toe maar! – een grotendeels nieuwe directie met een hart voor deze instelling en haar specifieke objectieven, weg van het semi-commerciële keurslijf waarin het gedwongen werd door marketeers, louter op cijfers beluste managers en andere patjepeeërs. Zelfs in intellectuele kringen, waar ik weleens per ongeluk vertoef, wordt het nut van de VRT nu in vraag gesteld en geheel onterecht is dat niet. Tenminste, als je beoordeelt tot wat de omroep van álle Vlamingen verworden is en niet wat het oorspronkelijke opzet ervan was. Elk democratisch land verdient zijn openbare omroep, ook de regio Vlaanderen. Maar dan moet die wel opnieuw beseffen wat zijn kerntaken zijn. Een recent en pertinent voorbeeld: dat het jaaroverzicht op televisie, bij gebrek aan personeel om het te maken, vervangen werd door een online actualiteitsquiz is erg, héél erg. Het is de ultieme ontkenning van de noodzaak van een openbare omroep. Mijn boodschap en wens is niet ‘VRT weg ermee!’, de ultieme natte droom van rechts Vlaanderen, maar wel: weg met de huidige leiding. Ander én beter. Zo moeilijk kan dat niet zijn, zowel die ‘ander’ als die ‘beter’.

***

Ik wens ons allemaal letterlijk en figuurlijk meer zonuren toe. Anders gaan al die ontkenners van de klimaatopwarming alleen nog maar meer gehoor krijgen met hun onzinnige, onwetenschappelijke praatjes. ‘Welke klimaatopwarming? Het regent de hele tijd en het is koud!’ Domheid weerklinkt luider en uit meer monden dan slimheid.

Ik wens de wereld meer mededogen en empathisch vermogen toe. Dat we mensen in de eerste plaats als mens zien, en niet als kleur, afkomst of religie. Dat we niet alles afmeten op wie of wat we zelf zijn. Dat we beseffen dat er altijd mensen in nood zullen zijn en dat hén helpen ook óns kan helpen, want niets zegt dat we zelf niet in nood zullen raken in een niet zo verre toekomst. En als er niemand van ons bereid is zijn medemens te helpen, hoe willen we dan dat we zelf ooit geholpen zullen worden?

Ik wens u verder nog een fijne dag toe. Begin gewoon bij het volgende uur, de volgende minuut, de volgende seconde om een betere versie van uzelf te worden. En zo eindig ik dan toch verdorie met een zeer uitdagend goed voornemen.



Kerstgedachten

Memories & mijmeringen, Samenleving Posted on za, december 21, 2024 12:09:34

So this is Christmas / And what have you done?

Tja, wat heb ik gedaan in de voorbije twaalf maanden? De afgelopen pakweg veertig jaar volgde dan een lange opsomming als antwoord op die pertinente vraag van John Lennon en Yoko Ono. Druk druk druk, er viel zoveel te beleven, té veel soms. We moesten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. En we deden dat dan ook, soms struikelend of verdrinkend, maar toch.

Niet nu, niet in het ongezegende jaar 2024. Ik heb één boek onder eigen naam laten verschijnen, ik heb twee (nog) niet-gepubliceerde boeken in opdracht geschreven, ik heb een manuscript geredigeerd, ik heb nog een handvol artikels geschreven voor een krant, ik heb een tiental lezingen gegeven en dat was het zowat voor mijn (semi-)professionele bezigheden. Ik heb mijn vijfenzestigste verjaardag gevierd – sinds 1 februari ben ik officieel met pensioen –, maar ik was nog lang niet van plan om voortaan te ‘genieten’ van het leven, omdat – in mijn optiek – genieten een dagelijks werkwoord behoort te zijn, niet iets voor wanneer je professioneel uitgerangeerd bent.

En toen… werd mijn vrouw ziek. Héél ziek. Doodziek. Sindsdien ben ik naast echtgenoot ook chauffeur-mantelzorger-poetsman-kok-(huis-, tuin- en keuken-)psycholoog. Genieten werd plots een vloek. Pensioen werd een vreemde combinatie van a) gelukkig toeval (door mijn permanente beschikbaarheid) en b) ongelukkig zijn (door haar ziekte). Waardoor ik ook amper kon genieten van de publicatie van mijn boek, wat normaal toch een uitermate prettige gebeurtenis is, ook al blijkt het aantal kopers en lezers achteraf meestal lelijk tegen te vallen.

U hoeft mij niet te bewonderen.

U hoeft ook geen medelijden te hebben.

Het is wat het is.

Dikke miserie.

***

Leve onze sociale zekerheid, schreeuw ik nu van de daken. Sommige privé-behandelingen kosten zakken vol pensioengeld, dat wel, maar voor geconventioneerde onderzoeken en medicatie betaal je daarentegen een habbekrats. Echt. Het is fantastisch dat dit kan in ons land, dat medische behandelingen toegankelijk zijn voor nagenoeg iedereen, dat je je huis niet moet verkopen om medicijnen in, nou ja, datzelfde huis te kunnen halen dat intussen verkocht is. De sociale zekerheid is ons resterend stukje algemeen fatsoen, het werkelijk waarmaken van de belofte dat iedereen mee moet kunnen, en dan nog is ze onvolmaakt. Maar we moeten ze koesteren, bewaken, met hand en tand verdedigen tegen de budgettaire scherpslijpers, de egoïsten en de Musketiers van deze wereld. En we moeten ook immens dankbaar zijn voor de zorgverleners, van de dagelijkse huisverplegers tot de palliatieve begeleiders, die ongetwijfeld te weinig verdienen voor wat ze doen en die daarvoor ook nog eens te weinig (of te zelden) maatschappelijk erkend worden. Populistische bedenking: neem gerust een hap uit de al te rijkelijke beloning van ceo’s van overheidsbedrijven en gebruik die om wie actief is in de zorgsector correcter te vergoeden. Loon naar werken, daar waren we toch voor? Wel, als dat werk écht onmisbaar is, past daar een serieuze vergoeding bij.

Over onvolmaakt gesproken: pas wanneer iemand die dicht bij jou staat rolstoelgebonden wordt, besef je hoe onze infrastructuur niet aangepast is aan deze nochtans niet zo kleine groep mensen. Een rolstoel is een maatschappelijke handicap bovenop de fysieke. Gebouwen zijn niet voorzien op rolstoelgebruikers. Wat ben je met gehandicaptenparkings wanneer die mensen vervolgens de ongelijke betegeling van trottoirs moeten overleven, onaangepaste drempels moeten overwinnen, bijna nergens in openbare gebouwen en cultuurhuizen voldoende comfort kan geboden worden? Alleen al in de gemeente waar wij wonen moeten we bij de huisarts en de apotheek letterlijk een trapje op om binnen te geraken. Zonder hulp lukt dat niet. Met hulp nauwelijks, omdat de patiënt bij elke onverhoedse beweging pijn heeft. Hoe kán dit? Wie heeft die infrastructuur bedacht en waarom werd die daarvoor niet aangepakt?

De bewuste en onbewuste stigmatisering van wie het fysiek of psychisch moeilijk heeft, staat haaks op dat systeem van sociale zekerheid dat ik twee paragrafen eerder roemde. Inclusie geldt blijkbaar niet voor wie ziek is, voor wie moeilijk te been is, voor wie helemaal niet méér te been is. Uitgesloten. Rode kaart. Ga terug naar huis, u ontvangt geen startgeld. Bizar.

***

Bizarre samenleving, die anno 2024 mensen met een tijdelijke of definitieve beperking nog altijd als tweederangsburgers behandelt.

Bizarre samenleving, waarin een beleefde conducteur die op Vlaams grondgebied ‘Goeiemorgen, bonjour’ zegt hiervoor door een zure passagier met een klacht wordt bedacht. De taalwetten toepassen staat voor sommigen boven elementaire beleefdheid.

Bizarre samenleving, waarin een op de vier kiezers de voorkeur geeft aan een partij die openlijk mensen uitsluit vanwege hun afkomst, religie of huidskleur. ‘Eigen volk eerst’ klinkt steeds luider, alleszins een pak luider dan Alle Menschen werden Brüder.

Bizarre samenleving, waarin lieden die voorheen als vooraanstaande intellectuelen werden gezien steeds meer de populistische toer op gaan, in de hoop zo virtuele duimpjes te kunnen verzamelen. Lieden als ‘bozige barones’ Mia Doornaert, ‘eng mannetje’ Rik Torfs en ‘zionistenpijper’ Maarten Boudry – laten we toch maar namen noemen en passende adjectieven gebruiken – zijn mee in de fuik van het rechts extremisme beland, een intellectuele neergang die zo te merken niet te stuiten valt, waarbij ze gretig de retoriek van de macht overnemen: naar boven likken, naar beneden trappen. (En wie helemaal bovenaan de piramide staat, likt naar een denkbeeldig opperwezen.)

Bizarre samenleving, waarin columnisten en andere meningenspuiers medemensen openlijk mogen beledigen. (Ja, ik zal het er zelf maar aan toevoegen, anders denkt u nog dat ik Brusselmans viseer.)

Bizarre samenleving, waarin de media een podium bieden aan luide roepers en onbereikbaar zijn geworden voor bezadigde stemmen. Waar Theo Francken na elke domme tweet studiogast is en slimme mensen daarnaar mogen kijken.

Bizarre samenleving, waarin je bij de minste kritiek op Israël van antisemitisme wordt beticht.

Bizarre samenleving, waarin de hoogdringendheid van het vormen van een federale regering eerder tot jolijt dan tot onvrede leidt.

Bizarre samenleving, waarin zonder dat de rechterlijke macht wordt geconsulteerd en zonder medische hoogdringendheid (denk aan de coronacrisis) avondklokken worden ingesteld en huisarresten opgelegd aan jongelui die misschien vervelend zouden kunnen doen.

Bizarre samenleving, waarin rond deze tijd van het jaar Kerstmis is dien dag dat ze niet schieten van wijlen Wannes Van de Velde op alle continenten in een aantal landen zou kunnen weerklinken.

***

A very Merry Christmas / and a happy New Year / Let’s hope it’s a good one / Without any fear.

John Lennon zat duidelijk in wereldverbeteraarsmodus toen hij najaar 1971 Happy Xmas (War is over) schreef, zo kort na het al even idealistische en intens mooie Imagine. ‘War is over’, hoe naïef kan je zijn?

Bizarre samenleving, waarin naïef idealisme als veel negatiever wordt beschouwd dan opportunisme, egoïsme en – laten we Trump, Musk & co dan alsnog maar even vermelden in deze blogpost – ongeneeslijk narcisme.

And so this is Christmas / I hope you have fun / The near and the dear one / The old and the young.



Syrië

Geschiedenis, Memories & mijmeringen, Politiek Posted on za, december 14, 2024 11:58:46

Het moet kort na 1 februari 1979 geweest zijn. Een ochtend aan wat toen nog het Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding was – afgekort: HRITCS, nog korter: RITCS –, een instelling die tegenwoordig als, jawel, RITCS door het leven gaat, afkorting van Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound. Destijds gevestigd in een afgeleefd gebouw vlak bij de Naamsepoort in Brussel, waar voorheen de Bank van Congo in was ondergebracht. Ik dubbelde het eerste jaar – te laat in gang geschoten voor de examens – en broste heel wat lessen. Maar niet Culturologie (toen nog geschreven als ‘Kulturologie’), het vak van Jaap Kruithof, de linkse prof die vooral bekend was van de Rijksuniversiteit Gent en van zijn controversiële tv-optredens, die in het katholieke Vlaanderen, slechts enkele zetels verwijderd van de CVP-staat, niet gesmaakt werden. Hij praatte in lang vervlogen tijden vrijuit over seksualiteit, homofilie, het recht op abortus, dat soort dingen, die nog volop taboe waren. Een boeiende lesgever.

Die ochtend zat Kruithof – die zijn lessen steevast begon met het inpikken op de actualiteit – voor ons met een kamerbrede lach, in het overvolle lokaal met zijn afbladderende verf op de lichtjes beschimmelde muren. Reden van die vrolijkheid was de regimewissel in Iran, waar ayatollah Khomeini zijn ballingschap in Parijs net had afgelegd om de sjah wandelen te sturen. De sjah was een despoot, die met behulp van de geheime inlichtingendienst Savak andersdenkenden liet oppakken, opsluiten, martelen en, indien hij daar zin in had, executeren. Een dictator die met gulle steun van het Westen, verslaafd aan de Iraanse olie, op zijn troon bleef zitten. Wat Kruithof – en van de weeromstuit ook ons, de jonkies die aan zijn lippen kleefden – blij maakte, was dat een volksopstand mogelijk was en tot ingrijpende resultaten kon leiden. Enter Khomeini. Maar ook: enter de sharia, de religieuze onverdraagzaamheid, het islamitisch fundamentalisme en… een nieuwe vorm van despotisme. Even onverbiddelijk en onmenselijk als dat van de sjah, maar dat kon professor Kruithof toen nog niet weten. Hij was gewoon content dat de despoot weg was.

Aan die scène moest ik terugdenken toen vorig weekend rebellen Damascus inpalmden. De Syrische despoot Bashar al-Assad was toen al gevlucht, hij wist dat hij anders niet levend de regimewissel zou doorkomen, want zou gaat dat met despoten: ze laten hun volk eerst jarenlang figuurlijk in de steek, om dat om hun eigen hachje te kunnen redden vervolgens ook letterlijk te doen.

Assad is vierentwintig en een half jaar aan de macht geweest in Syrië, zoals zijn vader, Hafiz al-Assad, het land voordien negenentwintig jaar geleid had. Zo gaat dat in die kringen, nepotisme is nooit ver weg, ‘ons kent ons’ wordt er aangevuld door ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’. Terwijl het Syrische volk al meer dan een decennium steunt en kreunt onder een bloederige burgeroorlog, leefden Assad en zijn familieleden en vertrouwelingen in grote luxe. De vergelijking met de Roemeense leider Ceausescu werd deze week in onze pers gemaakt. En er zijn er nog (zijn er eigenlijk wel andere?): dictators die hun volk inlepelen dat ze sober moeten leven en die voor zichzelf kastelen bouwen, luxeauto’s verzamelen en elke avond genieten van een driesterrenmaal. Overdag gaan ze op de koffie met collega-despoten, af en toe mag een verre buitenlandse vriend à la Filip Dewinter langskomen voor een koffie en een fotomoment.

Zoals Jaap Kruithof destijds zo verheugd reageerde omdat Mohammad Reza Pahlavi, zoals de sjah voluit heette, verjaagd was, zo tevreden ben ik dat Assad verdreven werd. Maar met wat ik weet dat er na die Kruithofiaanse vreugde van toen gebeurd is, wordt mijn blijdschap meteen getemperd. Want wat of wie komt er in de plaats? Syrië is nu in handen van de islamitische militie Hayat Tahrir al-Sham, die zich voorlopig menselijk lijkt te gedragen, maar blijft dat wel duren? De militie was in het verleden onderdeel van Al Qaida. Zelfs de leider van IS was betrokken bij de oprichting ervan. Van die twee terreurorganisaties werd dan wel afstand genomen, maar het doel is wel het vestigen van een fundamentalistische islamitische heerschappij, lees ik. Echt geruststellend klinkt dat niet. Zeker niet met de wetenschap dat regimewissels in andere Arabische landen – denk aan Irak – evenmin ten goede kwamen van de bevolking.

Het is goed dat Assad weg is, het is goed dat de steun van Rusland en Iran uiteindelijk onvoldoende was, het is goed dat aan eender welke dictatuur een einde komt. Maar de geschiedenis wijst uit dat de modale Syriër daar niet direct beter van zal worden. Een catch-22-situatie, want hoe ga je daar vanuit onze nog altijd redelijk stabiele westerse democratieën mee om? Te veel bemoeienis is uit den boze, omdat het naar neokolonialisme ruikt en geopolitiek onverantwoord is. De Syriërs aan hun lot overlaten, daarentegen, is evenmin de goede keuze.

Blij dat ik geen internationale politicus of diplomaat ben, zo kan ik hier vanaf mijn comfortabele bureaustoel ongehinderd meninkjes produceren. Mocht die stoel in Damascus, Palmyra, Bosra, Aleppo of Hama staan, zou ik die vrijheid wellicht niet hebben. Ook niet na de regimewissel. Jammer dat professor Kruithof al een poos niet meer onder ons is: ik had graag zijn mening gekend over de actualiteit. Misschien zit hij nu wel ergens weg met een monkellachje toe te kijken, terwijl hij zijn vriend Vermeersch aanstoot: ‘Goed hé, Etienne? Weg met Assad!’



Ik was 11 in 1970 (Inleiding ‘De jaren 70’)

Geschiedenis, Literatuur, Memories & mijmeringen Posted on za, oktober 26, 2024 12:38:11

(Vandaag ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. De inleiding van dat boek kunt u hieronder gratis en voor niets lezen, bij wijze van opwarmertje. Het boek zelf ligt in de meeste boekhandels en is ook online verkrijgbaar, plus ook als e-book en audio-book.)

***

‘De werkelijkheid van de jaren zeventig overtreft toch wel alle verbeelding,’ schrijft Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen in zijn hoofdartikel van 26 januari 1977.[i] Zo, een betere motivatie om een boek te schrijven over dat decennium bestaat er niet.

            In de jaren 60 is de ‘verbeelding aan de macht’, in de jaren 70 gebeuren heel wat dingen die die verbeelding tarten. De sixties zijn de jaren van ‘the sky is the limit’, en zelfs dat klopt niet meer na die eerste maanlanding in juli 1969: er lijken geen grenzen meer te bestáán. In de seventies worden de limieten weer veel duidelijker gemarkeerd. Koude Oorlog. Echte oorlog. Terrorisme. Energiecrisis. Klimaatzorgen. Na een decennium van hardop dromen volgt een periode waarin die dromen grotendeels bedrog blijken te zijn. ‘I’d like to teach the world to sing in perfect harmony’ zingen The Hillside Singers in de Coca-Colareclamespot die vóór elke bioscoopfilm de illusie moet wekken van een harmonieuze wereld met alleen maar vrolijke jongens en meisjes. Niets is minder waar. Het is meer zoals in die andere bioscoopreclame voor William Lawson’s whisky: no rules! De jaren 60 worden in tal van boeken, artikels, radio- en tv-uitzendingen als mythisch omschreven, maar de jaren 70 waren minstens even belangrijk. En toch ook wel prettig (en prettig gestoord).

***

In 1970 ben ik 11. Eind 1980 bijna 22. Het zijn mijn tienerjaren, de jaren waarin ik als mens gevormd wordt. De meesten van ons lopen dan op schoenen met plateauzolen rond met broeken met ‘olifantenpijpen’ en kleurrijke hemden. Meisjes én jongens. We noemen elkaar op de speelplaats liefkozend ‘spast’, ‘boeroe’ of ‘nageboorte’, en een klasgenoot (m/v) die iets te veel in de gunst van de leraar probeert te staan, spreken we de hele tijd aan als ‘febbekak’. We kijken naar de Nederlandse televisie, daar valt meer te beleven dan op de Vlaamse. We juichen mee met Belgische voetbalclubs die (bijna) top zijn in Europa. We willen dat de oorlog in Vietnam stopt, en die in het Midden-Oosten ook. In Amerika treedt een president af. In België wordt de staat hervormd. We staan op de eerste, nou ja, de tweede rij, of neen, heel eerlijk, we hebben dankzij de ontluikende massamedia enkel het gevoel dat we er altijd en overal bij zijn.

            De eerste single die ik koop in het Platenpaleis op de Bredabaan in Merksem is Borriquito van Peret, nummer 1 in de BRT Top 30 in de zomer van 1971, vrolijk gezongen in een taal waarvan ik weinig begrijp: Spaans. En nu ik toch bezig ben met gênante bekentenissen: kort daarna versterk ik mijn prille platencollectie met Schwabadaba ding ding van Joe Harris. De muzikale genezing volgt anderhalf jaar later, wanneer ik op de speelplaats kuier en er uit de turnzaal een stevige rockbeat klinkt. De laatstejaars – in de ogen van een snotneus als ik: bijna-mannen met halflang haar en bakkebaarden, bijna-vrouwen in hotpants en kleurrijk geschminkt – mogen er exceptioneel een fuif organiseren. Wat ik hoor is The Jean Genie van David Bowie. Hé, er bestaat ook andere muziek. Tijd om die te ontdekken!

Wat ik op dat moment al een poos ontdekt heb, is de liefde voor het voetbal. In het moederlijke deel van de familie stroomt namelijk paars bloed. Mijn grootvader heeft de zeven titels van Beerschot tussen de twee wereldoorlogen van op de tribune beleefd, verhalen over de bravourestukjes en fratsen van Rik Coppens kleuren de tafelgesprekken – ook al houdt bomma niet van voetbal – natuurlijk wil ik zodra dat mag mee naar dat magisch klinkende Olympisch Stadion op het Kiel. Ik ben niet eens acht. Boos ben ik, wanneer ik niet naar de bekerfinale mag in 1967. Verheugd ben ik, wanneer dat in 1971 wel mag, nota bene de dag na mijn plechtige communie. Ik zie mijn club in de jaren 70 twee bekers van België winnen en voor de rest heel wisselvallig presteren, maar ik sta wel op de eerste rij om balkunstenaar Juan Lozano te zien doorbreken.

***

Wacht even. 1970-1980, schrijf ik. Moet dat niet 1970-1979 zijn? Of 1971-1980?

            Siri, wat is een decennium? Een periode van tien jaar, ja, maar wanneer begint en eindigt het? Onze tijdlijn, die een nulpunt kent kort na de geboorte van Christus, begint in het jaar 1. Een jaar 0 bestaat niet. Aangezien we tellen van 1 tot 10, begint elk decennium logischerwijs bij 1 om te eindigen bij 10 (0). De jaren 70 beginnen dus op 1 januari 1971 en eindigen op 31 december 1980. Gevoelsmatig zien we dat echter anders: een decennium begint op het punt 0, of in dit geval op 1 januari 1970, om te eindigen op 31 december 1979, waarna de jaren 80 een aanvang nemen.

            Na een lange brainstorm met mezelf heb ik een andere methode gekozen, waarbij ik uitga van twee concrete gebeurtenissen om de periode af te bakenen. Dat doe ik with a little help from my friends, The Beatles, vier halflangharige twintigers die het geluid van de jaren 60 hebben bepaald en die ik zelf pas in de jaren 70 echt leer kennen. Mijn beginpunt is 10 april 1970, de dag dat Paul McCartney aankondigt dat de Beatles ophouden te bestaan. Mijn eindpunt is 8 december 1980, de dag dat John Lennon wordt vermoord. Een decennium van tien jaar en acht maanden, dus.

***

Voor wie de jaren 70 bewust heeft meegemaakt, zal dit boek een reminder zijn, misschien wel een nostalgische terugblik, vol ‘Och, ja, dat was toen!’-momenten. Voor alle andere lezers is het een kennismaking met een bewogen tijdperk.

            Dit is geen academische uiteenzetting of historisch traktaat, maar een boek dat lééft, alsof het terug 1970 is. Vulgariserend, maar niet vulgair. Ik heb geen boeken over de jaren 70 gelezen – natuurlijk heb ik dat wel gedaan, maar niet om dít boek te kunnen schrijven –, maar heb een reconstructie gemaakt aan de hand van bijdragen uit de schrijvende pers van toen, met name de kranten De Standaard, Gazet van Antwerpen, Het Laatste Nieuws en Volksgazet (plus nog een vleugje De Morgen), en de weekbladen Humo en Knack.

            Voor de levendigheid heb ik de tegenwoordige tijd gebruikt – voltooid én onvoltooid – om de indruk te wekken dat u er middenin zit en dat uw dienaar nog niet weet wat er zal volgen (spannend!). Slechts hier en daar maak ik een verduidelijkende tijdsprong, die passages staan tussen haakjes. En uiteraard heb ik cijfermatige gegevens – slachtoffers van rampen en aanslagen, bijvoorbeeld – gecheckt op basis van de informatie die pas achteraf bekend geraakte. Achteraan vindt u geen klassieke bibliografie, wel een reeks noten die verwijzen naar citaten in de tekst. Ik besef dat elke paragraaf een apart boek waard is. Meer nog: het is waarschijnlijk al geschreven.

            Af en toe permitteer ik me een stijlbreuk: een meninkje, een kwinkslag, een stilistisch loopje. Het is allemaal al ernstig genoeg, vind ik. U zult het me hopelijk wel vergeven. Anders stuurt u uw grieven maar naar de uitgeverij op een gele briefkaart – zoek dat maar even op, jongere lezers!

            In die tijd hanteren de meeste media de zogeheten ‘progressieve spelling’. Als ik citeer uit de pers van toen, zet ik dat voor de leesbaarheid om in onze huidige voorkeurspelling. ‘Konsekwent’ wordt dus consequent met c en qu geschreven. Ook namen heb ik ‘vertaald’ naar hedendaagse normen, Mao Tse Toeng is bijgevolg Mao Zedong.

            De geldwaarde heb ik wel behouden. Het zou te ingewikkeld worden om per jaar de inflatie apart te berekenen, maar grosso modo mag u ervan uitgaan dat u alles maal drie moet vermenigvuldigen – in werkelijkheid is het zelfs nog net iets meer; 100 Belgische frank toen zou nu dus zowat 300 Belgische frank zijn. Om de waarde in euro te berekenen, moet u dat bedrag dan weer delen door 40,3399. Dus: 100 Belgische frank van toen komt ongeveer overeen met 7,5 euro nu (100 x 3 / 40,3399). Eén dollar is in juli 1975 35,5 frank waard, omgerekend naar 2024 (mét inflatie) is dat goed voor 2,64 euro. Eén gulden staat dan gelijk aan 14,3 frank, vandaag zou dat iets meer dan 1 euro zijn. En het pond? 78,4 frank toen, 5,83 euro nu. Hou de rekenmachine voor alle zekerheid bij de hand, al zal ik u heus niet overdonderen met cijfers.

***

O ja, nog iets over de inhoud. Ik heb gekozen voor een combinatie van een thematische en chronologische aanpak. Voor elk specifiek jaar is er een hoofdstuk waarin één bijzonder nieuwsfeit wordt uitgelicht en u voor de rest een opsomming krijgt van ‘faits divers’ (uiteenlopende nieuwsfeiten), ‘winnaars’ (cultuur en sport) en ‘afscheid’ (beroemde overledenen). De thematische hoofdstukken zijn: oorlog & vrede, muziek, terrorisme, sport, energie & economie, film, vrouwen & mannen (feminisme, abortus, seks, homoseksualiteit), internationale politiek, media, klimaat & milieu, kunst & cultuur (waarmee ik uiteraard niet wil insinueren dat muziek, film en radio- en tv-programma’s géén kunst of cultuur zijn, alleen krijgen die een apart hoofdstuk), Belgische politiek, verkeer. In ‘De jaren 70 en u’ wordt opgelijst wat er allemaal verandert in het dagelijkse leven van de mensen, in ‘De jaren 70 en nu’ leg ik de link tussen toen en vandaag.

            U bent nu ingeleid. Hopelijk heb ik u ook verleid om de teletijdmachine van professor Barabas te nemen naar een tijd die ik alvast heel boeiend vond én vindt. Nu u nog.

            Prettige tijdreis!

***

Frank Van Laeken, De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium, Pelckmans, 416 pagina’s, 27 euro. Bestellen kan ook hier: www.pelckmansuitgevers.be/de-jaren-70.html


[i] Knack, 26 januari 1977, p. 9



Uit mijn archief (29/29, slot): ‘God zat in elke wagon en in elke trein’ (interview Holocaustoverlever Tobias Schiff in De Financieel-Economische Tijd, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on do, februari 29, 2024 07:24:32

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag de 29ste en laatste bijdrage.

Ik heb geen aanleg voor idolatrie. Altijd blijft de kritische journalist in mij waakzaam, gedreven door verontwaardiging, op zoek wat niet klopt. Ik hou van de muziek van Van Morrison, maar ben best in staat te zeggen dat hij sinds 1986 geen meesterwerk meer heeft gemaakt, meer nog: dat wat hij deze eeuw heeft voortgebracht vaak middelmatig was. Om het nog niet over zijn houding tijdens de coronacrisis te hebben. Mijn antenne staat altijd op. Ik heb veel mensen mogen interviewen die ik respecteerde, ja, soms ook bewonderde, maar steeds weer met de nodige reserve. In deze laatste archiefbijdrage wil ik even die journalistieke pet afzetten, beter nog: afnemen uit heel diep respect voor misschien wel het meest beklijvende gesprek dat ik ooit heb mogen voeren. Op zaterdag 22 november 1997 publiceerde De Financieel-Economische Tijd mijn interview met Auschwitzoverlever Tobias Schiff, een Belgische Jood die het kwaad in de ogen had mogen kijken, een van die uitzonderingen die de hel overleefde en die het kon en wilde navertellen. Dat deed hij onder meer in zijn aangrijpende boek Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten. Prachtig boek, prachtige man en een levensverhaal om heel stil van te worden.

***

‘God zat in elke wagon en in elke trein’

***

“Alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd; het is nooit echt verleden”, schrijft Tobias Schiff ergens in zijn memorabele Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, een belangrijk en — hoe onwezenlijk dit in deze context ook moge klinken — verschrikkelijk mooi boek over hoe hij 52 jaar geleden Auschwitz overleefde. De thans 72-jarige joodse auteur probeert opnieuw te kijken door de ogen van de 17-jarige knaap die in augustus 1942 brutaal in een beestenwagon werd geduwd, samen met zijn familieleden, en die drie jaar later verweesd terugkeerde naar Antwerpen.

Op 9 november was het 59 jaar geleden dat onder impuls van Josef Goebbels leden van de SA en NSDAP-jongeren overgingen tot het terroriseren van joodse winkeliers. Winkels werden vernield, boeken verbrand, synagogen in brand gestoken. Die voorbode van de Holocaust is de geschiedenis ingegaan als de Kristallnacht. Op 11 november was het dan weer 79 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog officieel werd beëindigd. Meer nog dan 8 mei (1940) is 11 november (1918) een wereldwijd symbool van het einde van de oorlog.

Tobias Schiff, 72, overleefde de Tweede Wereldoorlog. Als Antwerpse jood, weliswaar in 1925 geboren in Polen, ontsnapte hij niet aan de jodentransporten.

Ontsnappen deed hij wel aan de dood, zij het dan ternauwernood. Hij maakte verschillende concentratiekampen mee, tot en met Auschwitz-Birkenau. “Sei froh dass du noch lebst”, kreeg hij vaak te horen van zijn Duitse bewakers.

In 1993 was Schiff een van De laatste getuigen uit Luckas Vander Taelens gelijknamige VTM-serie. Twee jaar later ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn onverdroten inzet om de wandaden van nazi-Duitsland onder de aandacht van de jongeren van vandaag te brengen. En nu is er het in boekvorm weergegeven relaas van zijn verblijf in de kampen: Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten.

Schiff heeft dit boek, in nauwe samenwerking met uitgever Hugo Franssen, geschreven als ware het een lang prozagedicht, in een verschroeiend tempo, alsof de schrijver haast had om het allemaal te vertellen in de tijd die hem nog rest. Toch ziet Schiff er nog altijd heel patent uit, op de naweeën van een zwaar auto-ongeval op 21 juli van dit jaar na. Hij houdt nog altijd een fotowinkel open in het Brusselse Manhattan Center.

Het belang van Schiffs boek kan niet voldoende onderstreept worden. Tijdens zijn gelegenheidsspeech bij de persvoorstelling drukte gastspreker Jean-Luc Dehaene de hoop uit dat dit boek “bijna verplichte lectuur wordt in onze scholen”. Gewezen politica Paula D’Hondt-Van Opdenbosch vraagt zich af waar Tobias Schiff de kracht vandaan blijft halen om Vlaanderen rond te toeren met zijn boodschap van vrede en verdraagzaamheid. Ze gaf het boek cadeau aan haar kleinzoon, met de boodschap: “Bernard, dit is het waargebeurde verhaal van Tobias Schiff. Moge dit jou over de drempel van de 21ste eeuw leren hoe de mens werd onteerd. Dat dit nooit meer gebeure. Tobias Schiff was mijn vriend. Jouw oma.”

Bekroond thrillerauteur Bob Mendes weet waarover Schiff praat, schrijft hij in een brief aan de auteur. “Ik ben zelf, als halve jood, opgepakt geweest en dank zij de tussenkomst van een naamloze held aan het concentratiekamp ontkomen, de angst heeft me nooit losgelaten. Toch is mij pas sinds gisteren de volle omvang van de shoah duidelijk geworden.”

Bij het begin van het interview benadrukt Schiff dat hij het spreken, schrijven en getuigen niet voor zichzelf doet, maar voor al die naamloze joden die de terreur van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, en dan zeker voor hen die het niet overleefden. De cursief gezette citaten zijn er om de interviewtekst extra in de verf te zetten, maar ook om de toch wel verschroeiende schoonheid van Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten te illustreren.

Het interview vond plaats in het unieke kader van het Hôtel Albert Premier op het Rogierplein in Brussel. Het hotel — een prachtig gerestaureerd exempel van Bauhausarchitectuur — speelde een belangrijke rol bij het totstandkomen van het boek. Gedurende zowat een jaar zaten Tobias Schiff en Hugo Franssen hier, aan een rustige tafel in een hoek, samen te praten en te redigeren. Hugo Franssen, die Schiff tijdens zijn dankwoord bij de presentatie van het boek zowaar vergat te vermelden. Daar schaamt hij zich toch zó over!

“Vlak vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 gaf ik een lezing in Dendermonde”, vertelt Schiff bij wijze van introductie. “Achteraf kwam een meisje van 18 naar me toe. Ze zei: ‘Meneer Schiff, u weet niet hoeveel mensen zondag anders zullen stemmen na wat u hier vandaag gezegd hebt.’ Dat heeft me diep getroffen. Daarvoor blijf ik het doen, die spreekbeurten. Ik krijg honderden brieven van jongeren en die zijn zo on-ge-lo-fe-lijk positief. De jeugd heeft de toekomst, jazeker.”

Terug naar hoe ouder ik word

hoe dichter ik bij die periode kom

in plaats van mij ervan te verwijderen

(…)

ik probeer te begrijpen

ik denk al 50 jaar

soms zonder het te weten

zonder te weten dat ik denk

en me vragen stel

ik vraag en twijfel

wat is er gebeurd?

hoe is het gebeurd?

altijd dezelfde vragen

het laat niet los nooit

waar zijn ze allemaal?

hebben ze ooit bestaan?

ja er zijn herinneringen

als ik het niet schrijf

dan hebben ze nooit bestaan

als ik het niet schrijf

als ik het niet zelf lees

dan verdwijnen ze als ik zelf verdwijn

dan verdwijnen ze met mij

(…)

iemand vroeg me

‘hebt u nooit geprobeerd

om dat nummer op uw arm te verwijderen?’

ik antwoordde

‘wie zal mijn hoofd vervangen?’

Tobias Schiff praat zoals hij schrijft: aarzelend, op zoek naar de juiste woorden, die er onveranderlijk toch komen. Want iemand die de kampen heeft overleefd, vindt altijd wel het juiste woord. Maar wie zal ná hem de morele kracht en de juiste woorden vinden om de gruwel te omschrijven? “De films over de kampen bestaan”, weet Schiff. “Je ziet de uitgemergelde lijken op die Britse film van de bevrijding van Bergen-Belsen. Iets zal er toch blijven.”

Zou de aanwezigheid van televisie de Holocaust onmogelijk hebben gemaakt, vraag ik hem voorzichtig. “Ach, beelden. We hebben allemaal de beelden gezien van Rwanda en van Bosnië. Mensen zien die op tv wanneer de soep op tafel komt. Wie gevoelig is, kijkt en laat de soep heel eventjes koud worden. Anderen eten rustig voort of ze veranderen van zender.”

Eli Wiesel, gewezen winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, zei ooit: “Wie luistert naar een getuige, wordt zelf een getuige.” Schiff trekt zich op aan die uitspraak. “Misschien zullen de jongeren van nu later doen wat ik vandaag doe. Als ik ga spreken voor een klas, verwittigen de leraars mij soms voor een groepje Vlaams Blok-sympathisanten. Maar dat is nooit een probleem. Na twee minuten is het muisstil in de klas, altijd.”

Op zijn linkerarm is het nummer 160.275 een stille getuige van de kampen. Hij wil het niet laten verwijderen, hoewel dat met de moderne plastische chirurgie perfect kan. Schiff: “Ik kan mijn familie toch niet verloochenen, alsof ze nooit bestaan heeft? Weet je, iemand heeft me eens in de winkel gevraagd wat er gebeurd was op 16 februari 1975. En ik maar denken: de moord op Kennedy was veel vroeger, de oorlog in Vietnam was beëindigd, enfin, ik wist het niet. ‘Jamaar,’ zei ze, ‘wat is er met ú gebeurd die dag?’ Ik wist het niet meer. ‘Waarom staat die datum dan op uw arm?’ vroeg ze. Toen ik haar het hele verhaal had verteld, was ze zó aangedaan, dat ik medelijden met haar kreeg en haar moest troosten. Een man pakte ooit mijn arm vast en gaf er een zoen op. ‘At this time we were in Miami, drinking Coca Cola’, verontschuldigde hij zich.”

Hij aarzelt even. “Het is heel eigenaardig: hoe verder ik er in tijd vandaan ga, hoe dichter ik er weer bij kom. Die beelden zijn er altijd, die geraak je niet kwijt, of ik er nu zelf over begin of niet. Ik zie alles. Het wordt direct tegenwoordige tijd. En het drukt meer en meer op me.”

Eén van de acht

transport nummer 25 van vrijdag 28 augustus 1942

telde 1.000 gedeporteerden

ongeveer 280 kinderen 220 vrouwen en 500 mannen

en

zoals ik al zei

slechts 8 van hen keerden terug

8

(…)

het was alsof ik een geheim had

concentratiekamp

waarover ik nauwelijks kon praten

(…)

ons leven was van geen tel

het had geen enkele betekenis

Schiff: “Omdat ik er levend uitgeraakt ben, voel ik me verplicht de boodschap van de doden uit te dragen. Ik heb geluk gehad, de anderen niet.

“Ik stel mezelf altijd nieuwe vragen. Zo zit mijn leven nu eenmaal in mekaar. Ik vraag voortdurend: ‘Waarom?’ Met waaroms kan een dictatuur niet leven, die vraag kan je alleen in een democratie stellen.

“Ik reageer ook helemaal anders dan andere mensen. Als in een kamer een deur hard wordt dichtgeslagen, zal het hele gezelschap opkijken. Behalve ik, ik knipper niet eens met mijn ogen.”

Honger

men stierf van kou

van honger

men stierf van uitputting

van ziekte

men stierf van alles

men stierf van sterven

een schimmenkonvooi

van mensen die amper 35 kg wogen

een doodskist op wielen

naast je achter je voor je

was er de dood

je sprak met iemand

en het ogenblik daarna

was hij er niet meer

je sprak met doden

de trein werd bewoond door de dood

(…)

de levenden hadden het niet beter dan de doden

ze waren dood van last en ellende

verstard en verkrampt

de levenden waren net skeletten

die zich nog konden bewegen

(…)

honger

concrete alle zinnen bezettende honger

alle zinnen staan op scherp

alle zinnen staan op brood

alle zinnen staan op honger

men ziet honger

men voelt honger

men hoort honger

men is honger

geknaag

uur na uur minuut na minuut

dag en nacht altijd

we waren gek van honger

pijn van honger

stierven van honger

we waren P>men at zich op langs binnen

buiten niets te zien

langs binnen vrat men zich op

“Honger kan je niet beschrijven. Daar bestaan geen woorden voor. Ik had zelf nog nooit over honger gelezen, gewoon omdat het onbeschrijfelijk ís. Ik hoop dat ik er in mijn boek in geslaagd ben over te brengen wat het betekent. Te horen aan de reacties ben ik er schijnbaar een beetje in gelukt.”

Afscheid nemen

ik ging naast vader zitten

hij keek me kalm aan

hij hield mijn hand vast

ik wist dat het gedaan was

vader zei

‘dit is het lot van ons volk

ik weet dat ik nu moet sterven

ik zou getroost zijn en sereen sterven

als ik wist dat jij er levend uit kwam’

(…)

alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd

het is nooit echt verleden

Op 18 januari 1944 vernam Schiff dat zijn vader naar de gaskamer moest. Dat gebeurde drie dagen later. “Als ze met hun hoofd knikten, wist je al dat je erbij was. Reageren kon niet. Zelfs met je ogen knipperen was voldoende om je mee naar de gaskamer te laten voeren. Hoe vader dat drie dagen uitgehouden heeft! Hij heeft míj getroost, ik hem niet.”

Bij het vertrek naar de kampen, in augustus 1942, wist hij nog niet dat de joden systematisch werden uitgeroeid. “Wij wisten van niets. Zelfs niet toen we al in de kampen zaten. Een groep gevangenen werd afgevoerd en een bewaker zei: ‘Kijk, die daar, over een uur zijn ze rook.’ En ik wist niet waar hij het over had! Volgens mij trekken onze hersenen een grens tot waar ze informatie accepteren. Dat is zoals met een tas koffie. Vol is vol. Al wat je er dan nog bijgiet, komt terecht in de ondertas of op tafel. Het kan er niet meer bij. Dat gaat ver voorbij ons verbeeldingsvermogen. Men zegt wel eens: ‘Je moet het hebben gezien, om het te kunnen geloven.’ Maar zelfs dat gaat niet ver genoeg. We zagen het gebeuren — want niemand keerde terug — en we geloofden het nog niet.

“Ik had een enorm schuldgevoel. Ik heb mijn vader tegengehouden toen die op het punt stond naar Warschau overgebracht te worden. In Warschau waren geen gaskamers, weet je.”

Zelf werd hij ook aangewezen om afgevoerd te worden, maar bij een hertelling bleek dat er al 301 aangeduide gevangenen waren, in plaats van de gevraagde 300 en dat kon niet volgens de op mathematische regels gebaseerde Duitse uitroeiingsmethodes. Tobias Schiff was Nummer 301 en bleef leven. “Ik was niet bang, begon niet te bibberen of zo. Ik aanvaardde dat als iets dat onvermijdelijk was. Wat konden ze nog met mij doen dat erger was dan wat ik al had meegemaakt?”

Gewillige beulen

ik ben geen rechter

maar ik kan u zeggen dat velen stopten

om ons spottend te bekijken

Schiff heeft Hitlers gewillige beulen van Daniel J. Goldhagen doorgenomen, maar niet helemaal uitgelezen. Hij wordt opstandig als het ‘Wir haben es nicht gewußt’ ter sprake komt. “Dat is toch niet waar! Ik zal niet zeggen dat iedereen álles wist, maar… Als je als soldaat een week lang mensen hebt vermoord, vrouwen en kinderen, verzwijg je dat toch niet aan je familieleden? Dat nieuws verspreidt zich toch? De Duitsers hebben hun gezicht niet afgekeerd, zo is het niet gegaan. Op een bepaald moment was de jood voor hen de vijand van de staat, zo is het hen immers jarenlang voorgesteld.’

“Zo’n soldaat, die kwam thuis, zoende zijn vrouw en zijn kinderen, aaide de hond over zijn hoofd, deed zijn gordel met zijn revolver uit en ging aan de piano een stuk van Chopin spelen. Die deed normaal, zoals iedereen die aan het eind van de dag gedaan had met werken.

“Stel je voor: je pakt vandaag in een winkelcentrum vijfhonderd mensen op en je zet die drie dagen zonder eten en drinken in gesloten beestenwagons. En als ze aankomen worden ze uit de trein geslagen, uitgekleed, geschoren en krijgen ze versleten vodden als kledij. Die voelen zich vernederd, die zijn ontmenselijkt. Ze staan daar als uitgemergelde skeletten. Op dat ogenblik zíjn dat Untermenschen, ze hoeven dat woord niet eens meer uit te vinden voor hen.”

God

God zat in elke wagon en in elke trein

die naar Auschwitz reed

aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt

hij heeft erover gewaakt

dat de kinderen in de wagons klommen

hij heeft erover gewaakt

dat de deuren goed gesloten waren

hij heeft erover gewaakt

dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed

dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken

omdat het zelfs voor God lastig was

het was veel

het was te veel

en dan is hij teruggekeerd met een andere trein

Zijn geloof is gekneusd. Meer nog: hij is boos op de katholieke kerk. Tobias Schiff: “De kerk heeft het 2000 jaar lang gezegd: de joden hebben Jezus Christus vermoord. En die godsmoordenaars werden eeuwenlang met de vinger gewezen. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven, maar ’s zondags in de kerk werd telkens weer herhaald dat de joden God de Zoon hadden laten kruisigen. Als er dan een partij aan de macht komt in een land waar het brood op dat ogenblik twee miljard mark kost is de schuldige snel gevonden: de jood. Iedereen was klaar voor de wraak. Vandaag doet uiterst rechts er alles aan om Marokkanen en Turken de schuld te geven van alles wat fout gaat in onze samenleving. De voorbereiding is net dezelfde, hopelijk zal de uitvoering niet dezelfde zijn!

“Natuurlijk heeft God mij gered, hij heeft mij uit Auschwitz gehaald. Maar ik vind dat zó’n belediging voor diegenen die het niet gehaald hebben. Ik vraag me af over welke God we het hier hebben. De God die alles geschapen heeft en die vervolgens naar een ander intergalactisch stelsel is vertrokken, die kan ik accepteren. De God die van bij onze geboorte elke stap die we zetten heeft geregeld, mag ik niet. Ik geloof dat God bij elke schepping iets uit handen heeft gegeven. En op het einde was hij machteloos.”

Duisternis

meer dan 40 jaar lang al

doe ik ’s nachts nooit het licht in mijn kamer uit

voor het bed staat een radio

en de hele nacht luister ik naar klassieke muziek

naast mij staat een andere radio

om naar de nieuwsberichten op de BBC te luisteren

en in mijn handen heb ik een boek

ik word wakker met het boek op mijn borst

(…)

duisternis is het kamp

Hij zweert bij de BBC World Service om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Dat radiostation is ook een gezel tijdens de moeilijke momenten van de dag, na zonsondergang. De duisternis roept altijd weer herinneringen op aan de kampen. Hij leest voortdurend, in verscheidene talen. “Ik lees veel boeken over geschiedenis, en zeker niet alleen over de oorlog, en biografieën. Geen romans, die interesseren mij niet.”

Een normaal leven zat er na 28 augustus 1942 niet meer in. “Er is me een stuk van mijn leven afgenomen. Als vader of moeder kwaad zijn, loop je als kind naar je oma, die je koffie met koekjes geeft en je troost. Als je weer naar huis gaat, kan je je vader en je moeder vergeven voor al het kwaad dat ze je hebben aangedaan. Ik kon dat niet. Mijn grootouders, mijn ouders en mijn zus zijn uit mijn leven gestolen.

“Eli Wiesel zei ooit: ‘Niet alle slachtoffers in de oorlog waren joden, maar alle joden waren slachtoffers.’ Ze moesten allemaal vrezen voor hun leven.”

Aan een rustige oude dag denkt Tobias Schiff hoegenaamd niet. “Ik interesseer mij aan ontmoetingen met allerlei soorten mensen. Ik zit niet te wachten op die fameuze klok die gaat luiden. Die zal nog een minuutje moeten wachten, we gaan dat uitstellen. We moeten voort.”

Tobias Schiff, Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, 1997, Epo, 206 blz., 598 frank.



Uit mijn archief (28/29): ‘Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof’ (reportage in De Morgen, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 28, 2024 08:21:13

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 28, de voorlaatste.

Ik mocht voor De Morgen geregeld een bijdrage publiceren in de rubriek ‘Blik op België’. Kleine observaties van vierduizend tekens over het kleinere nieuws, ver van de gekke wereld. Ik vind van mezelf dat ik minder geschikt ben voor het korte werk, maar over deze bijdrage over de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof, verschenen op 31 oktober 2022, de dag voor Allerheiligen, was ik best tevreden. Nu u nog.

***

Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof

***

Tranen biggelen uit de hemel wanneer ik het Schoonselhofbetreed. Ik heb Père Lachaise bezocht, in Parijs, en de Joodse begraafplaats in Praag, maar nooit eerder wandelde ik rond op dit indrukwekkende kerkhof in Hoboken, wat voor een geboren Antwerpenaar niets minder dan een schande is.

Sinds 1921 is dit de plek waar le tout Anvers ooit wil eindigen — het liefst niet te vroeg. Premiers, ministers, burgemeesters, andere hoogwaardigheids- bekleders en vooraanstaande burgers, maar ook de gewone Antwerpenaar: ze vonden hier allemaal hun laatste rustplaats. Ik ga er op zoek naar de graven van een handvol schrijvers. Kraaien zorgen voor de gepaste soundtrack, ze maken er zowaar een nog luguberdere plek van. “’t Is hier groot”, waarschuwt de medewerkster die me een handige plattegrond meegeeft. Een understatement van formaat. Pas na twintig minuten flink doorstappen arriveer ik in een statige wandellaan naast perk U, waar een monumentale grafsteen eer betoont aan de man die zijn volk leerde lezen, Hendrik Conscience (1812-1883). De schrijver van De leeuw van Vlaanderen wordt er bewaakt door een bronzen leeuw, hoe kan het anders.

Op de bijzonder informatieve website van Schoonselhof verneem ik dat er in september 1883 uit elke Vlaamse provincie een schop aarde op de kist werd gestrooid, zodat Conscience kon rusten onder een laag gemeenschappelijke Vlaamse grond. Ha, identiteit!

Café De Raaf finaal gesloten

Op ereperk R vind ik een favoriete schrijver terug. “Hier dwaalt J.M.H. Berckmans in de grauwzone van Barakstad”, staat er te lezen. Aan de voet van de schijnbaar argeloos opgestapelde zwarte stenen liggen enkele lege blikjes pils en al even lege flessen wijn en champagne, als om te benadrukken dat Jean-Marie Berckmans (1953-2008) in zijn laatste levensjaren in de duistere marge van het bestaan vertoefde. Door deze ietwat vreemde hommage wordt Berckmans zo’n beetje de Jim Morrison van het Schoonselhof. Zou de auteur van Café De Raaf nog steeds gesloten weten dat zijn officieuze verblijfplaats van weleer inmiddels definitief dicht is?

“Daar moet je vandaag voor zorgen, voor sterfelijkheid”, geeft Herman de Coninck (1944-1997) mee aan de passanten. De dichter zeeg op zijn 53ste neer op een trottoir in Lissabon. Zijn kleurrijk grafmonument steekt schril af bij deze zwart-witte omgeving met dat grijze wolkendek erboven. De Coninck schreef in 1980 in de dichtbundel Een klank van hobo een toepasselijk gedicht over een begraafplaats. “Op dit kerkhof lijkt de dood zelfs op haar beurt gestorven, / de zerken op hun beurt begraven, onder gras / dat leeft en vrolijk overleeft / op grond van wat er destijds was. / Heden en verleden ontmoeten / elkaar hier op elke hoek, en dan groeten / ze, deftig comme il faut, / Heden en Verleden, van de firma Tijd en co.”

‘Dag mensen, dat ’t welga’

Pardoes stap ik, aangekomen op perk N, op de grafsteen van Gerard Walschap (1898-1989). Nu ik toch oneerbiedig ben, veeg ik dan maar meteen ook de neergedwarrelde herfstbladeren opzij, zodat zijn naam leesbaar wordt. Alles voor de foto. Verschoning! En de schrijver van Houtekiet was dan nog zo vriendelijk om ons, eenvoudige stervelingen, te begroeten met een vriendelijk “Dag mensen, dat ’t welga”. Ach ja, Walschap wist het al bij leven, “de mens, ge kunt gij daar niet aan uit”.

Verder op dit ereperk kijken twee Grote Schrijvers voor eeuwig op elkaar uit. Links van mij — Boem Paukeslag! — de expressionistische dichter Paul van Ostaijen (1896-1928), rechts reclameman Alfons de Ridder (1882-1960), die als Willem Elsschot een onvergetelijk oeuvre naliet. Ik zou beide literaire reuzen het liefst omarmen en danken voor zoveel moois, maar tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren.

Bij het verlaten van het perk ontdek ik op het graf van ‘letterkundige’ Roger van de Velde het opschrift “Recht op antwoord, recht op leven”, maar de tand des tijds heeft de ‘l’ doen verdwijnen, waardoor dit ongewild een perfecte omschrijving wordt van de tijd die ons gegund is op aarde: recht op even.

Schoonselhof (Krijgsbaan 100, Antwerpen) is dagelijks toegankelijk van 8 tot 17.30 uur (van april tot oktober tot 20 uur). schoonselhof.be



Uit mijn archief (27/29): ‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’ (interview Tine Vertommen over seksueel misbruik in de sport, 2018)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on di, februari 27, 2024 08:21:58

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 27.

Ik heb nooit begrepen waarom de meeste sportjournalisten zich beperken tot het beschrijven van sportevenementen en gesprekken met sporters. Net als in de samenleving als geheel loopt er heel wat mis in de sport, maar als dat gebeurt duiken sportjournalisten onder hun bureau: ze laten dat vuile werk over aan collega’s van de algemene redactie. Bang dat ze niet meer welkom zullen zijn bij hun favoriete voetbalclub of dat hun favoriete atleet niet meer zal willen praten. Eigenlijk zijn ze meer sportliefhebber dan journalist. Voordeel: zo bleef er speelruimte voor mensen zoals ik. Of zoals Jan Hauspie en Hans Vandeweghe, en er zijn er nog, maar niet al te veel.

Voor de talkshow Van Gils & gasten had ik al mee de problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport op de kaart gezet. Voor Sporta Magazine had ik in juni 2018 een goed gesprek met Tine Vertommen, de onderzoekster die de problematiek in het openbaar had gebracht.

***

‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’

***

Van opmerkingen over te kleine borsten tot aanranding en verkrachting. Het Voice-onderzoek rond seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport deed stof opwaaien en resulteerde al in concrete beleidsmaatregelen. Criminologe Tine Vertommen mag nu 41 diepte-interviews in een eindrapport gieten. “Het ging om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun levensverhaal, dat schept een band.”

Sport en criminologie. Veel verder van elkaar kunnen twee onderwerpen niet af staan, althans zo lijkt het toch. Voor onderzoekster Tine Vertommen, verbonden aan de Thomas More-hogeschool en de Universiteit Antwerpen, komen ze elke dag samen. Zo is haar leven tot nog toe ook verlopen: beloftevolle zwemster, mocht op haar veertiende deelnemen aan de European Youth Olympic Days en twee jaar later aan de Europese Jeugdkampioenschappen, behaalde als studente achtereenvolgens masters in de ethiek en de criminologie, is doctor in de Medische Wetenschappen. En haar man heet Ronald Gaastra, gelauwerd zwemcoach, dus ook bij het ontbijt is sport een voor de hand liggend thema.

Zelf kreeg ze niet te maken met opdringerige trainers of andere zwemmertjes met losse handen. “Dit is iets wat je meestal niet te zien krijgt. Het gebeurt in kleedkamers, achter gesloten deuren. Wat ik wel heb gemerkt: psychisch grensoverschrijdend gedrag. Op internationale toernooien zag ik hoe coaches hun zwemmers uitscholden, hen hardhandig aanpakten, trainingsregimes oplegden waar ik van schrok. Rare praktijken, vooral in de Oostbloklanden. Zaken waarmee ik in mijn klassieke begeleiding niet te maken kreeg. Dat was een van mijn drijfveren om me tijdens mijn studies te verdiepen in kinderrechten in de sport: fysiek geweld, intimideren, chanteren, mensenhandel. Maar dus ook: seksuele intimidatie. Dat vond ik heel intrigerend.”

Voice

Eind 2015 werd Vertommen coördinator van het Vlaamse luik van Voice, een Europees onderzoeksproject over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportwereld. “Op dat ogenblik waren we er als onderzoekers al wel bijna twee jaar mee bezig: om een consortium op te richten, de methodologie op poten te zetten en na te gaan hoe we de financiering konden rond krijgen. Voor mij startte Voice dus niet op 1 januari 2016, ook de jaren voordien waren belangrijk. We zijn dan ieder voor zich in onze eigen achtertuin gaan kijken hoe groot het probleem was en wat er al gebeurde qua preventie. En de vaststelling was: we hébben al cijfermateriaal. In Engeland, Duitsland, Nederland en Vlaanderen werd er al aan studenten gevraagd of ze als kind tijdens het sporten in een georganiseerde context te maken hadden gehad met grensoverschrijdend gedrag. We wisten dus dat het gebeurde. En toch hadden we het gevoel dat die cijfers niet de nodige impact creëerden bij het beleid. In Vlaanderen waren er nochtans opvallend véél gevallen van seksueel misbruik, in 2014 hadden we daar al met de minister (toen al Philippe Muyters, red.) over gepraat, maar het drong precies niet goed door. Ook in andere landen was dat het geval.”

Niet dat er helemaal niets gebeurde op overheidsvlak. Er werden preventie-instrumenten ontwikkeld en het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) ontving financiële steun om sportorganisaties te helpen om een beleid op poten te zetten. Maar de vrijblijvendheid bleef groot. “Dan hebben we op initiatief van Mike Hartill, van de Edge Hill University in Engeland, de koppen bij elkaar gestoken. De conclusie was: we moeten de stemmen van de slachtoffers meer naar buiten brengen. Het onderwerp was taboe, werd onderdrukt. Als er mensen kunnen luisteren naar de verhalen, zal de impact groter zijn, dachten we. Maar hoe moesten we eraan beginnen? Hoe zorgden we ervoor dat we slachtoffers tot bij ons kregen? We zijn zeker een halfjaar bezig geweest met het afbakenen van onze eigen ethische spelregels. Er moest professionele hulp paraat staan, alle data moesten geanonimiseerd worden, deelnemers moesten op elk moment kunnen beslissen dat ze ermee stopten, tot acht weken na het gesprek moesten ze opnamen kunnen laten wissen of notities verscheuren.”

Er volgden Facebook-oproepen, er werd geflyerd in sporthallen en cafés, de sociale media werden bespeeld om ruchtbaarheid te geven aan Voice. Met relatief succes. Tot er in mei 2017 een sensibiliseringsfilmpje werd gemaakt met medewerking van gerenommeerde topsporters. Zwemmer Pieter Timmers, zilveren medaille op de Olympische Spelen in Rio, wielrenster Ann-Sophie Duyck, Belgisch kampioene tijdrijden, taekwondoka Jaouad Achab, wereldkampioen, ex-judoka Ann Simons, brons op de Spelen in 2000. ‘Het hoort er écht niet bij!’, was de teneur. Op het eind verscheen er een contactadres in beeld. In De Standaard en in de tv-talkshow Van Gils & gasten getuigde Ann Simons dat ze zelf een slachtoffer was, ook al werd ze niet graag in die rol geduwd. Een hooggeplaatste man uit de judofederatie had haar en collega-judoka’s jarenlang geïntimideerd, denigrerende opmerkingen gemaakt over hun lichaam, seksuele toespelingen geroepen. Vertommen: “Dat iemand als Pieter Timmers, die zelf geen slachtoffer is, zich achter het project schaarde, was heel belangrijk. Natuurlijk heb ik een direct contact met Pieter, omdat mijn man zijn persoonlijke coach is, maar ik hoefde hem niet te overtuigen om dit te doen. Hij deed dit niet voor mijn plezier, kwam zelf af met voorbeelden die hij had gehoord of gezien. En van toen af stroomden de mails binnen.”

41 getuigenissen

Meer dan honderdtwintig mensen contacteerden haar. Slachtoffers, of getuigen, occasioneel zelfs een dader die zijn spijt betuigde. Geregeld iemand die schreef: “Ik heb het zelf meegemaakt, ik wil niet meewerken omdat ik niet wil riskeren dat ik door het oprakelen van mijn ervaringen opnieuw mijn balans verlies, maar ik steun je onderzoek ten volle.” Eénenveertig uitvoerige getuigenissen nam ze op. Diepte-interviews die soms tot zes uur duurden of over verschillende dagen werden verspreid. Verhalen die gingen van verbale intimidatie tot verkrachting. “We zijn vaak geneigd om dat laatste veel erger te vinden dan het eerste, maar als je op heel jonge leeftijd in zo’n precaire omgeving de hele tijd opmerkingen te horen krijgt, kan ook die impact enorm zijn. Over te dik zijn, of te dun, over te grote of te kleine borsten, seksmopjes. Ann Simons noemt dat een ‘cultuur van normvervaging’. Ik heb uit verschillende getuigenissen opgemaakt dat dit zeer ver kan gaan, waardoor grensoverschrijdend gedrag per generatie wordt doorgegeven in een sportvereniging. Uit onderzoek weten we dat intimidatie evenveel of meer effect kan hebben dan een fysieke aanranding of zelfs verkrachting. Je verliest vertrouwen in je omgeving, je voelt je voortdurend onveilig.”

“In de media kreeg je aanvankelijk de indruk dat de toestand in het judo het ergst was, maar dat blijkt niet uit het onderzoek in zijn geheel. Bij Voice hadden we tot dan toe één enkele getuigenis uit het judo. Vergeet niet: Ann Simons kwam niet naar ons als slachtoffer, maar als ambassadeur. Daarna hebben er wel meerdere judoka’s mij gecontacteerd. Heel wat getuigenissen waren er ook uit het zwemmen en het voetbal, maar dat zijn dan ook de sporten die het vaakst beoefend worden in ons land. Je kunt daaruit niet besluiten dat seksueel grensoverschrijdend gedrag typisch is voor díe sporten. Het kan in iedere sport gebeuren, hoe klein ook. Dat bleek al uit het prevalentie-onderzoek dat we in 2014 hadden gedaan met tweeduizend mensen uit álle sporttakken. Seksueel grensoverschrijdend gedrag werd gerapporteerd in vrijwel elke van de tweeënzeventig bevraagde sporttakken! We hebben ook in het buitenland gemerkt dat een getuigenis uit één sport kan leiden tot een sneeuwbaleffect: bij ons was dat in het judo, in Engeland in het voetbal, in de Verenigde Staten in het turnen. Wie een publieke getuigenis zag uit zijn of haar sport, is eerder geneigd om te praten, maar in andere sporten blijft men vooralsnog zwijgen.”

“Wat we vooral niet mogen vergeten is dat het niet alleen gaat over coaches en officials die zich misdragen. Uit onderzoek van het Kinderrechtencommissariaat bleek dat grensoverschrijdend gedrag voornamelijk voorkomt onder jongeren onderling. Ongepaste opmerkingen, ongewenste aanrakingen, pesten, groepsdruk, seksueel experimenteergedrag. Als je aan kinderen vraagt van wie ze het meeste hinder ondervinden, zijn dat meestal leeftijdsgenoten. Maar dat normaliseren we. En toch: dáár liggen kinderen het vaakst wakker van. We mogen de coach niet zien als Verdachte Nummer Eén, maar in de eerste plaats als de vertrouwenspersoon die tussen zijn sporters staat en zulke signalen kan opvangen om er gepast op te reageren.”

Loyauteit aan de hiërarchie

Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport is niet iets van de jaren tien van de 21ste eeuw, integendeel zelfs, weet Tine Vertommen. “Heel wat van die getuigenissen gaan over de jaren tachtig en negentig. Volwassenen die nu vertellen over wat ze jaren geleden als kind hebben meegemaakt. Het is van alle tijden en alle culturen. Scheefgegroeide sociale relaties, uitbuiting van bepaalde groepen, vertrouwenspersonen die misbruik maken van kwetsbare kinderen en jongeren. We hebben dat ook gezien in de Kerk. Vroeger werd daar minder over gezegd, vond men het ‘normaler’, keken we ervan weg. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Seksueel misbruik komt voor in alle geledingen van de samenleving, maar in de sport zijn er specifieke risicofactoren. En wat in de topsport meer speelt dan elders in de maatschappij: het taboe is veel groter, het is een cultuur van ons-kent-ons, van je carrière beschermen, van topcoaches hun gang laten gaan omdat ze zo goed zijn in hun vak. De loyauteit aan de hiërarchie is enorm groot in de sportwereld, vaak zelfs vele jaren nadat je gestopt bent.”

Van al wie seksueel geweld meemaakt, zijn er maar vijf à tien op honderd die daar officieel aangifte van doen op het politiekantoor, zo weten we. De andere negentig of vijfennegentig zwijgen, vormen een dark number, zoals dat in wetenschappelijke kringen heet. “Ik denk dat dit in de sport vergelijkbaar zal zijn. Trouwens, als je bij Voice je verhaal doet, zit je nog altijd niet in de officiële statistieken. Het is aan de getuigen om die stap te zetten. Als er geen acuut gevaar voor hen of voor anderen was, drong ik ook niet aan om naar de politie te stappen.”

Nieuw was het overigens allemaal niet, wat Vertommen te horen kreeg. In het verleden werkte ze in het kader van ander onderzoek al met plegers van seksuele misdrijven. Ze kon dus tegen een tik, toen ze hieraan begon. En toch. “Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters vaak reageerde op het misbruik. Ze kregen het deksel op de neus, konden nergens terecht en stuitten op ongeloof. Daardoor waren ze al helemaal niet geneigd om naar buiten te treden. Hoe dikwijls ik tijdens een interview te horen kreeg: ‘Het zal wel niet erg genoeg zijn wat ik u vertel, zeker?’ ‘Je hebt al vreselijkere dingen gehoord, neem ik aan?’ ‘Bij mij was het máár aanranding, ik ben natuurlijk niet verkracht geweest.’ Slachtoffers minimaliseren de feiten, schamen zich ervoor. Het is dan wel een wetenschappelijk onderzoek, maar negentig procent van mijn tijd heb ik besteed aan het opvangen en doorverwijzen van die mensen, een netwerk voor hen opzetten, informele dingen organiseren. Een picknick. Een barbecue. Er was heel veel nood om elkaar te leren kennen, steun bij elkaar te zoeken. Het ging hier om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun hele levensverhaal, dat schept een band.”

Er waren ook plegers onder de personen die haar contacteerden. “Een aantal onder hen is tot inzicht gekomen, wilden mijn onderzoek zelfs steunen, maar binnen het kader van het ethisch protocol kon ik geen officiële getuigenis van hen afnemen. Met sommigen heb ik wel gesproken, ja. Anderen reageerden dan weer negatief, vonden dat alles overdreven werd. ‘Als dat al niet meer mag!’, die toon. ‘Die kinderen hebben dat toch zelf gewild’, las ik ook eens.”

Meldpunt

Zeventien procent van de jonge Vlaamse sporters heeft ooit al een of andere vorm van seksuele intimidatie meegemaakt. Dit gegeven maakte het verzamelen van getuigenissen en het geven van een stem aan de slachtoffers tot een belangrijk onderdeel van het Voice-onderzoek. Het tweede, even onmisbare, luik is preventie: ervoor zorgen dat het niet meer kan gebeuren in de toekomst. Liefst in samenwerking met de overheid en de sportbonden. Minister van Sport Muyters pakte eind februari uit met zes maatregelen: een aanspreekpunt rond integriteit, het opstellen van een handelingsprotocol, de oprichting van een ethische adviescommissie, gedragscodes, een tuchtrechtelijk systeem, en preventie, vorming en sensibilisering. Wat de minister nadrukkelijk niet wilde, ondanks aandringen van onderzoekers en slachtoffers: een verplicht uittreksel uit het strafregister (het vroegere bewijs van goed gedrag en zeden) voor wie trainer wil zijn en een apart meldpunt voor slachtoffers.

“Leg maar eens uit aan ouders van seksueel misbruikte kinderen waarom de sport geen uittreksel uit het strafregister mag eisen van trainers,” werpt Vertommen op. “Als je de sportieve en pedagogische vaardigheden checkt, kun je dat aspect er net zo goed bijnemen. Om twee uur per week aardrijkskunde te mogen geven, heb je dat wél nodig, en als je twintig uur per week training geeft niet, dat begrijp ik niet. En ik heb er niets op tegen dat slachtoffers moeten bellen naar een algemeen meldpunt, op voorwaarde dat de hulpverleners een opleiding hebben gekregen om te praten met mensen uit de sportsector. Ik ken een verhaal uit het buitenland van een meisje dat basket speelde en aangerand werd door haar coach. Op die hulplijn zeiden ze: ‘Zoek dan een andere coach’. Zo simpel is het natuurlijk niet. Ambitieuze sporters zitten in een tunnel, het zal voor hen díe coach zijn en blijven, omdat hij in hun ogen nu eenmaal de beste is. Je hebt dus advies op maat nodig. Sporters kennen 1712 niet, of de drempel is veel te groot.”

“Toch zijn we behoorlijk tevreden,” zegt ze. “De meeste federaties hebben ingezien dat er iets moet veranderen. Er zijn veel goede bedoelingen, nu moet dat in de praktijk worden omgezet. Daar is tijd voor nodig. Slachtoffers beseffen tegenwoordig veel meer dat wat hen overkomen is, absoluut niet normaal is. Ik heb dat gemerkt tijdens mijn onderzoek: naar het einde toe kwamen er meer getuigenissen van jonge mensen, die nog heel recent misbruikt waren en die niet tot hun veertigste of vijftigste wilden wachten om erover te praten. Dat is een teken dat het tij aan het keren is. Ze vinden het oké om hulp te zoeken. De media hebben er ook veel aandacht aan besteed. Ik verwacht niet dat ze nu elke week een artikel zullen schrijven over iemand die misbruikt is geweest, maar mijn vrees is wel dat ze alleen de zeer zware gevallen nog aan bod zullen laten komen. Terwijl ook de mildere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onze aandacht verdienen. Dat is óók erg.”

“Wat heel positief is: er is een beleidsshift gekomen, van vrijblijvend naar verplicht. Dat zie je niet in elk land dat deelneemt aan Voice. Daardoor was ik aangenaam verrast: eerst wilde minister Muyters al die regeltjes niet, omdat er al zoveel waren volgens hem, een paar maanden later pakte hij zelf uit met die zes maatregelen.”

Voice liep alleen in Vlaanderen, niet in Brussel of Wallonië. “Er zijn geen cijfers voor Wallonië, er is niemand in de openbaarheid gekomen met een verhaal. Bij mijn weten is er ook geen actieve beleidsvoering. Daar is het dus erg stil rond dit thema. Sport is in dit land gescheiden materie. Ik kreeg weleens telefoon van een Waalse journalist, om te vragen hem aan een Waalse getuigenis te helpen, maar die heb ik niet. Ik ben er nochtans rotsvast van overtuigd dat het probleem zich daar minstens in dezelfde mate stelt. Seksueel misbruik houdt niet op bij de taalgrens.”

Rapport

Het definitieve, Engelstalige Voice-rapport verschijnt eind augustus, met aanbevelingen voor de Europese Commissie. Daar wordt nu overal in de deelnemende landen hard aan gewerkt, ook in een bureautje in Antwerpen. “Wat ik nóg belangrijker vind dan het uiteindelijke rapport, is wat ermee gebeurt,” stelt Tine Vertommen. “Slachtoffers hebben geen boodschap aan een wetenschappelijk rapport van tachtig pagina’s. Er moeten handleidingen worden geschreven, opvang geregeld, een veilige omgeving gecreëerd, aan preventie en vorming gedaan. Federaties en clubs moeten dit een belangrijk thema vinden en er ook werk van maken. Voor mij wordt dát de echte meerwaarde van Voice.”

Of haar kinderen zelf nog naar de sportclub mogen, vragen we tot slot. “Ik voel me daar geen seconde ongerust over”, lacht ze. “Op dat vlak ben ik geen model-sportouder, helaas, en doe ik zoals de meeste anderen: afzetten en komen halen. Niet te veel bemoeien met wat ze doen, een beetje met de andere ouders praten en proberen te voelen wat er leeft. Ik spreek daar ook over met mijn kinderen. Vanaf hun derde weten mijn dochters dat er niemand onder hun ondergoed mag tasten en dat als iemand iets zegt wat ze niet leuk vinden, ze dat aan mij of hun papa kunnen zeggen. Omgekeerd moeten ze ook niet aan het been van de buurman gaan hangen. Een paar maanden geleden had ik een cameraploeg van ATV op bezoek. Terwijl ik in de tuin werd geïnterviewd, zaten zij aan de keukentafel te tekenen. Mijn oudste had een tekening gemaakt van de journalist, de cameraman en ik, en uit mijn mond kwam een tekstballonnetje: ‘Omdat de sporters dat gewoon niet leuk vinden!’ Ik dacht: dat is het, daar draait het allemaal om!”



Uit mijn archief (26/29): ‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’ (interview Wim Distelmans op MoMeNT, 2023)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on ma, februari 26, 2024 10:05:21

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 26.

Gisteren had ik het al over MoMeNT. Wat is er voor een journalist heerlijker dan breeduit met interessante mensen kunnen praten? Wat is er prettiger om daar ook nog eens voor betaald te worden? Vier edities van dit fijne culturele evenement in Tongeren nodigde ik telkens drie gasten uit voor een gesprek van twaalf tot twee ’s middags. Voor de editie van dit jaar werd er geopteerd voor vier donderdagavondgesprekken met telkens één gast. Het lijstje: Sien Eggers, Marcel Vanthilt, dit jaar curator van het MoMeNT-festival, Carmen Willems, directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, en Wim Distelmans. De gesprekken werden telkens netjes uitgetikt en op de blog van MoMeNT gezet (moment.tongeren.be/blog). Hieronder de weergave van de uitgebreide babbel met Wim Distelmans op donderdag 24 augustus 2023, een man die ik al jaren bewonderde en met wie ik, als ghostwriter, samen het boek Het levenseinde in eigen regie (Houtekiet, 2022) heb mogen schrijven.

***

‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’

***

Donderdag 24 augustus vond de vierde en laatste TIJDsessie van deze zomer plaats. Opnieuw onder de galerijen van het Teseum, want het weer zat weer eens tegen. Dat kwakkelweer weerhield de geïnteresseerden voor het gesprek met oncoloog Wim Distelmans niet om aanwezig te zijn, want er was ruime belangstelling voor deze man die er zijn missie van gemaakt heeft om mensen een waardig levenseinde te gunnen. “Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven.”

Wim Distelmans wordt vooral geassocieerd met euthanasie. Dat is voor een flink stuk de schuld van de media, want blijkbaar is hij de enige naam in de fichebakken van journalisten wanneer er nog eens een deskundige moet worden opgetrommeld om over dit nog altijd heikele onderwerp te komen praten. Vorig jaar schreef hij het boek Het levenseinde in eigen regie, om twintig jaar euthanasiewet te gedenken. Tegelijkertijd was dit voor hem een uitgelezen mogelijkheid om die andere, eveneens twintig jaar oude en volgens hem even belangrijke wetten onder de aandacht te brengen: de wet op de palliatieve zorg en de wet op de patiëntenrechten.

“De wet op de patiëntenrechten vind ik de meest belangrijke van de drie, omdat die uitgebreid een aantal mensen- en patiëntenrechten regelt. Ze is redelijk moeilijk tot stand gekomen: artsen waren ertegen. Ik herinner me nog dat artsen toen zeiden: ‘’t Is ver gekomen dat men nu al rechten gaat geven aan patiënten!’ Artsen hebben altijd graag de controle in eigen handen. Dat die wet er toch is gekomen, had te maken met de veranderende tijdsgeest, waarin men vond dat mensen een houvast moesten kunnen hebben naar artsen en zorgverleners toe. Dat men in België recht heeft op kwaliteitsvolle zorg, is nogal evident, maar er staat ook in dat een arts wanneer hij een bepaalde behandeling wil opstarten of een onderzoek wil doen, daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt moet vragen. Dat was vroeger niet zo. Toen zei de arts gewoon: ‘We gaan u opereren’ of ‘We zullen deze behandeling opstarten’, zonder dat dit eigenlijk met de patiënt besproken werd. Zij vonden: we hebben daarvoor gestudeerd en moeten geen toestemming vragen, want wij weten het best wat er moet gebeuren. Die visie is totaal achterhaald. Helaas weten heel weinig mensen dat die wet bestaat: niet alleen burgers, maar ook artsen, verpleegkundigen en zorgverleners. Vandaag de dag hoor ik mensen soms vragen of ze het recht hebben om een behandeling te weigeren. Uiteraard! Je kan om het even welke behandeling weigeren, zelfs een levensreddende. Zeg je dat je dat niet wil, dan mogen artsen die behandeling niet opstarten.”

“Zoals bij veel dingen in het leven komen veranderingen vaak vanuit de basis. De huidige internetgeneratie begint te surfen en zoekt zelf uit wat alle mogelijkheden zijn. Het gaat niet meer op dat ‘meneer doktoor’ tegen de patiënt zegt ‘Ik ga u die behandeling geven’, terwijl er misschien tien andere mogelijk zijn. ‘Waarom spreekt u niet over die tien andere behandelingen?’ zal de internetgeneratie vragen. Mensen worden mondiger, artsen zullen zich moeten aanpassen, of ze dat nu willen of niet. Ze zullen verplicht worden de huidige tijdsgeest te volgen.”

***

“De wet op de palliatieve zorg, ook uit 2002, kan je samenvatten in één zin: ‘Iedereen heeft recht op palliatieve zorg in België’. En de tweede zin luidt: ‘En de koning bepaalt de middelen om palliatieve zorg toe te passen.’ Als ik kijk wat het landschap te bieden heeft, denk ik dat die koning nog wel een tandje kan bijsteken. Maar als je naar het buitenland kijkt, staan we aan de wereldtop.”

“Palliatieve zorg bestond hier tot eind jaren 80 niet. We zijn dat gaan bestuderen in Engeland, omdat we wisten dat het daar al sinds de jaren 60 bestond, vooral omdat de gezondheidszorg ginds — en ik druk me nog voorzichtig uit — van een veel minder niveau was en nog altijd is dan bij ons. We hebben er hospices bezocht, gezien hoe een palliatief team werkte binnen een palliatief dagcentrum. Die modellen hebben we vervolgens hier geïntroduceerd. Het eerste Belgische dagcentrum, Topaz, werd binnen onze universiteit, de VUB, opgericht. Daar mogen we fier op zijn. Vijfendertig jaar geleden was de overheid totaal niet geïnteresseerd in palliatieve zorg. Politici dachten dat dit ging om kaarsjes branden, over hoofden aaien en handjes vasthouden, met zachte muziek op de achtergrond. Wij hebben de politiek ervan moeten overtuigen dat dit een heel belangrijke zorg is, die gebaseerd is op vier pijlers: goede pijn- en symptoomcontrole, aandacht voor de psychologie van de mensen, aandacht voor hun sociale problematiek en, de moeilijkste van de vier, aandacht voor de zingevingsvraag, het existentiële lijden. Het heeft tien jaar geduurd voor de overheid met een experimenteel budget over de brug kwam. Vandaag worden we beter ondersteund, maar de problematiek blijft, omdat de loonkosten enorm gestegen zijn, en niet in dezelfde verhouding tot de inkomsten vanuit de overheid. Ondanks het feit dat we aan de wereldtop staan, hebben we nog altijd financiële problemen. Bij Topaz komen per dag twintig mensen binnen die ongeneeslijk ziek zijn. Als we die twee weken per jaar minder moeten hospitaliseren, is heel onze basisfinanciering opgelost. Een win-winsituatie, zeker omdat mensen liever in zo’n kleinschalige structuur terechtkomen dan in een groot ziekenhuis. Het is niet omdat iemand ernstig ziek is en mogelijk binnenkort zal overlijden, dat we hem of haar niet meer voor vol moeten aanzien. Die mensen zijn meer dan hun ziekte. Ze hebben behoeften zoals iedereen.”

“Vroeger noemden we een dokter ‘geneesheer’. Het was meestal een man en hij werd geacht om mensen te genezen. In de moderne kijk op geneeskunde moet de arts iemand zijn die mensen met een gezondheidsprobleem begeleidt. Soms kun je hen genezen, soms kan je niet meer dan proberen hun leed te verzachten en soms moet je op hun verzoek ingaan om voor een alternatief voor hun ondraaglijk lijden te kiezen. Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven. Dat kun je je toch niet voorstellen! Er is één universiteit die dat in het basiscurriculum heeft opgenomen, de VUB. Omdat ik daarvoor geijverd heb. Toen ik nog assistent was, gingen artsen zelfs niet meer binnen op de kamer van een patiënt die aan het sterven was. ‘Dat is iets voor de verpleegster’, zeiden ze dan. Onwaarschijnlijk. Terwijl palliatieve zorg inhoudt dat je alles doet wat je nog kunt doen voor iemand die je niet meer kunt genezen. En dat is nog heel wat.”

***

“Wij zijn het enige land ter wereld met die drie wetten. Zoals wijlen Etienne Vermeersch zei: ‘Op dat vlak staat België op een eenzame ethische hoogte.’ Ik denk dat we fier mogen zijn, maar er zijn in dit land nog altijd mensen die het woord ‘euthanasie’ niet over de lippen krijgen. Gelukkig is dat een minderheid, maar ze krijgt disproportioneel veel aandacht in de media. Als er maar één iemand protesteert tegen de euthanasiewet, staat dat direct in alle media. Terwijl er over patiëntenrechten nergens gesproken wordt.”

“De euthanasiewet heeft mensen meer en meer emancipatorisch gemaakt. Ze weten nu dat ze op het einde van hun leven zelf aan de noodrem mogen trekken en zeggen dat het genoeg is geweest. Ze willen bij elke beslissing betrokken worden en het heft in eigen handen nemen. Een fundamentele verandering. Je moet maar even naar het buitenland kijken hoe geprivilegieerd wij in België zijn op dat vlak. Denk aan Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland waar dat recht nog altijd niet bestaat. Euthanasie is vandaag in iets meer dan een handvol landen toegelaten. Ik som ze even op: België, Nederland, Luxemburg — de Benelux dus —, Canada, Colombia, twee staten in Australië, sinds twee jaar Spanje en sinds dit jaar Portugal. Dat zijn redelijk recente verworvenheden.”

De naam Etienne Vermeersch viel al: de Gentse moraalfilosoof was een van de drijvende krachten achter de euthanasiewet, net als Wim Distelmans zelfs. Wie mag er nog vermeld worden? “Een van de belangrijkste namen is die van Jeannine Leduc, iemand uit deze streek trouwens (Jeannine Leduc is in 1939 geboren in Gutschoven, bij Heers, was actief in de lokale politiek in Wellen en werd later senator voor de VLD, FVL). In 1999 kregen we een nieuwe regering, zonder de CVP, een gevolg van de dioxinecrisis van enkele maanden voordien (een voedselschandaal in België en Nederland waarbij bleek dat er giftige dioxines in de voedselketen waren geraakt, met name via kippen. In België leidde dit tot het aftreden van de ministers Pinxten en Colla, respectievelijk verantwoordelijk voor Landbouw en Volksgezondheid. Bij de daaropvolgende verkiezingen kreeg de CVP van premier Dehaene flinke klappen en werd er een nieuwe regeringsmeerderheid gevormd met liberalen, sociaaldemocraten en groenen, FVL). Wij danken de euthanasiewet dus aan besmette kippen. Jeannine Leduc heeft toen het initiatief genomen om te benadrukken dat het dán, in die eerste regering sinds lang zonder de CVP, het moment was om een euthanasiewet te maken. We hebben maar vier jaar de tijd, dacht ze. Een aantal wetsvoorstellen van VLD, nu: Open VLD, sp.a, nu: Vooruit, en Agalev, nu: Groen, die nooit een kans hadden gemaakt omdat de CVP ze tegenhield en weigerde te discussiëren over ethische kwesties, heeft Jeannine bij elkaar gebracht en daar is dan één nieuw wetsvoorstel uit voortgekomen. Dat is echt wel haar verdienste geweest: een huzarenstukje om dat binnen de vier jaar tijd gestemd te krijgen. Ik heb een ongelofelijk respect voor die vrouw.”

Een minder bekende voorvechter van euthanasie was Hugo Van Den Enden, net als Vermeersch een moraalfilosoof aan de UGent. Hij schreef in 1995 het boek Ons levenseinde humaniseren, zeven jaar vóór de euthanasiewet er kwam. “Dat boek is ongelofelijk knap geschreven. Ik heb het verslonden, dat was een soort bijbel voor mij. En ik vind het nog altijd het beste boek in de Nederlandse taal over deze materie. Het is een privilege dat ik Hugo in die periode heel goed heb leren kennen: de man was zeer belezen en zeer kritisch, had een vlijmscherpe pen. Dat zijn naam minder bekend is, komt omdat hij de media niet opgezocht heeft. Jammer genoeg is het boek nog altijd brandend actueel. Vandaag gaan er nog te veel mensen in mensonwaardige omstandigheden naar hun einde toe. Ik heb het geluk dat de oorspronkelijke uitgever mij gevraagd heeft om dit boek, zestien jaar na de dood van Hugo Van Den Enden, te actualiseren. Zijn teksten zijn onaangeroerd gebleven, ik heb er alleen vooraan iets bijgeschreven. Het zal volgende maand uitkomen.”

Dat Wim Distelmans het ‘gezicht van de euthanasiestrijd’ is geworden, kwam haast als bij toeval. Het begon allemaal in mei 1993 met een telefoontje van een journaliste van De Standaard. “Ik heb een opleiding tot oncoloog gevolgd, ben dus kankerspecialist. Ik werkte toen, en nu nog altijd, in het UZ Brussel, waar ik instond voor het begeleiden van mensen die ongeneeslijk ziek waren. We zijn daar gestart met palliatieve zorg, wat in België nog niet bestond, maar merkten dat er mensen waren voor wie we niets meer konden doen. ‘Maak er alstublieft een einde aan!’, riepen sommigen. Soms voerden we dan een euthanasie uit: levensbeëindiging op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt, maar zonder wettelijk kader. Wij werkten toen met het zwaard van Damocles boven onze hoofden. Op zekere dag kreeg de secretaresse van de oncologische afdeling telefoon van Inge Ghijs, journaliste van De Standaard. Zij dacht: het is een ziekenhuis dat verbonden is aan een vrijzinnige universiteit, ze zullen wel iets willen zeggen hierover. De secretaresse verbond haar door met een van mijn collega’s, die doorverbond met een andere collega, die op zijn beurt doorverbond met nog een andere collega, enzovoort. Niemand wilde er iets over kwijt, ook al deden we het wel in de praktijk. Tot de telefoon bij mij kwam en ik besliste dat ik haar te woord wilde staan. Wij hebben een vrij diep gesprek gehad. Ik mocht de tekst nog nalezen, gezien het gevoelige onderwerp. Ik heb het ook laten nalezen door de toenmalige directeur van het ziekenhuis, die mij verzekerde dat ze mij financieel zouden ondersteunen mocht er een rechtszaak van komen. Zelf had ik daar nog niet over nagedacht, blijkbaar was het toch niet zo evident om erover te praten. ‘Mogen we ook nog een foto van u nemen?’, vroeg Inge Ghijs. Die foto nam een volledige pagina in het magazine in beslag. Een paar dagen later zat ik in De zevende dag, samen met Etienne Vermeersch, wellicht omdat ze dachten dat ik niet te veel zou durven te zeggen, dus zetten ze een verstandige mens naast mij. Sindsdien word ik door alle redacties gebeld als het over dit onderwerp gaat. Ik heb er geen enkele verdienste aan dat ik hierdoor bekend ben geworden. Het enige wat ik op dat moment dacht, was: dit moet stoppen, we moeten er maatschappelijk over praten.”

“Ik zeg altijd: de mensen vragen niet voor hun plezier om euthanasie. Dat was destijds wel de vrees van de tegenstanders van de wet. Zij beweerden dat in de toekomst iederéén euthanasie zou aanvragen. Compleet idioot. Het enige wat de mensen echt willen is zo oud mogelijk worden en zo goed mogelijk leven. Alleen als het leven ondraaglijk wordt, zullen ze vragen naar een alternatief. Het blijkt dat mensen alvorens ze er met hun arts over praten, al een heel denkproces achter de rug hebben. Dat ze het recht hebben om in geval van een terminale ziekte en ondraaglijk lijden euthanasie aan te vragen, geeft hen een onwaarschijnlijke gemoedsrust. Het bekendste voorbeeld is Marieke Vervoort. Zij kwam met een euthanasieaanvraag bij mij, we hebben daar toen heel open over gepraat. Ik voelde tijdens het gesprek dat zij het gevoel had dat ze eindelijk erkend werd. Het feit dat ze wist dat ze ooit kon vragen dat euthanasie zou worden uitgevoerd, gaf haar de kracht om door te gaan. De rest van het verhaal is bekend: ze behaalde nog de ene na de andere medaille. Tot het in haar ogen op een bepaald moment onmenselijk werd.”

Marieke Vervoort (1979-2019) was een bekende persoon bij wie euthanasie werd uitgevoerd, net als Hugo Claus in 2008 of, recent nog, zangeres en presentatrice Bea Van der Maat. Zij zijn ongewild rolmodellen geworden. “Ik ben zelf covoorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, die moet nagaan of euthanasie correct werd toegepast. Na de dood van Hugo Claus zagen wij een plotse stijging van het aantal aanvragen. Mensen begrepen dat het kón, iets waar ze zich, zelfs zes jaar na het stemmen van de wet, nog niet bewust van waren.”

“Voor alle duidelijkheid: de euthanasiewet is een goede wet. Als we vergelijken met het nabije buitenland, mogen we onze handen kussen dat we die wet hebben. Maar geen enkele wet is perfect. Ik geef nog altijd gemiddeld drie lezingen per week en wat ik op het einde vaak hoor, is dat mensen euthanasie zouden willen op een moment dat ze het niet meer zelf kunnen aanvragen. Meestal bedoelen ze dan: als ze dement zijn. De huidige wet laat dat niet toe. Je kan geen euthanasie aanvragen wanneer je niet meer bij je volle verstand bent, zelfs als je vooraf een wilsverklaring hebt laten opstellen. Het kan enkel in het geval van een onomkeerbare coma. Voor iemand die een hersentumor heeft gekregen en de hele tijd in zijn bed ligt te kermen en te roepen, kan het niet. Al sinds de wet gestemd is, ijveren we ervoor om dat wél toe te laten. Op LEIF, het LevensEinde InformatieForum, hebben we een petitie lopen, waarop al ongeveer 80.000 Vlamingen hebben ingetekend. Dit thema leeft ongelofelijk bij de bevolking, maar de Vivaldi-regering heeft afgesproken om tijdens deze legislatuur alleen in consensus over ethische kwesties te praten, dat was de pasmunt om de CD&V mee aan boord te krijgen. Met alle respect voor die partij, maar zij gijzelt eigenlijk de regering. Hugo Claus, bijvoorbeeld, wist perfect dat hij geen euthanasie kon verkrijgen op het moment dat hij wilsonbekwaam zou geworden zijn (Claus was twee jaar voor zijn dood gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer, FVL) en hij wou niet dement worden. Voor hem zou het ondraaglijk geweest zijn dat hij niet meer had kunnen schrijven. Hij viel perfect onder de voorwaarden van de wet, omdat hij psychisch leed door het vooruitzicht dat hij dement zou worden. Dan ging hij nog liever te vroeg. Onwaarschijnlijk, toch?”

“We hebben LEIF opgestart begin 2003, een paar maanden nadat de drie wetten van 2002 gestemd waren, omdat we vonden dat mensen een plek moesten vinden waar ze objectieve informatie konden krijgen over die wetten. Ik leg de nadruk op ‘objectief’, want er wordt wat afgezwamd in dit land. Patiënten krijgen niet altijd de juiste informatie. Tegenstanders van euthanasie zeggen dat LEIF alleen maar daarmee bezig is, maar dat is niet zo. Wij stellen euthanasie voor als een evenwaardige optie. Daarom is het nog niet ‘de beste’ maar het is een van de opties. Wij geven net zo goed informatie over palliatieve zorg en patiëntenrechten.”

***

Begin 2020 was er het flink gemediatiseerde assisenproces tegen twee huisartsen en een psychiater, naar aanleiding van de euthanasie van Tine Nys, een vrouw van 38 die ondraaglijk psychisch leed, bijna tien jaar eerder. Wim Distelmans werd er als getuige opgeroepen en stevig aangepakt door de raadsmannen van de burgerlijke partij. De artsen werden uiteindelijk vrijgesproken, maar de angst zit er flink in bij hen. “Dat proces had er nooit mogen komen. Onwaarschijnlijk dat drie artsen voor assisen moesten verschijnen voor een situatie die in België wettelijk geregeld is. Bovendien gaven twee van de drie artsen enkel een advies, dat niet eens bindend is. Achter de schermen zijn er dingen gebeurd die het daglicht schuwen (over die machinaties verscheen eind september een boek van advocaat Walter Van Steenbrugge, Operatie Kerk, FVL). Er is absoluut een chilling effect geweest door dat proces. Ik hoor heel wat artsen zeggen: ‘Mij niet gezien!’ Er zijn zelfs artsen die geen euthanasie meer willen uitvoeren bij terminale kankerpatiënten. Stel je voor! Eigenlijk hebben de tegenstanders bereikt wat ze wilden bereiken, ondanks de vrijspraken. Het aantal geregistreerde euthanasie-uitvoeringen stijgt elk jaar, wat betekent dat nu minder artsen vaker euthanasie moeten uitvoeren. Zij worden bijna overbevraagd. Maar ik ben optimistisch: het menselijke geheugen is kort, ik hoop dat dit zich op termijn normaliseert.”

Wat kan er nu tegen een waardig levenseinde zijn? “Dat vraag ik me ook al lang af. Een aantal mensen heeft het blijkbaar moeilijk met het zelfbeschikkingsrecht. Sommigen hebben een probleem met het zelfgekozen levenseinde. Alle respect voor die visie, maar wanneer men die probeert op te dringen aan andere mensen, is men verkeerd bezig. Om u een idee te geven: er overlijden per jaar 110.000 mensen in België, vorig jaar waren er 3.000 euthanasiegevallen. Dat is een klein percentage en toch wordt er ongelofelijk veel over gezeurd en wordt er obstructie gevoerd. In tegenstelling hiermee sterven er minstens vier keer zoveel patiënten door palliatieve sedatie (een methode waarbij terminale patiënten op het einde van hun leven kunstmatig in slaap worden gebracht tot ze sterven, en waarbij in de loop van de sedatie de dosissen om de persoon in coma te houden indien nodig nog worden verhoogd, FVL), iets wat totaal niet wettelijk geregeld is en waarbij in 90 procent van de gevallen de dokter beslist om het toe te passen. In landen zonder euthanasiewet gebeurt palliatieve sedatie zelfs massaal. Waarom? Omdat de artsen zelf kunnen beslissen. Daarom is de meerderheid van de Franse artsen tégen euthanasie, want dan zijn ze hun controle kwijt.”

“De uitvoering van euthanasie moet mild gebeuren. Je doet dat niet door een revolver te kopen en iemand dood te schieten. Wij weten intussen hoe we dat moeten doen. Je kunt dat nog het best vergelijken met anesthesie op iemand die moet geopereerd worden. Er ligt iemand op bed, er wordt een baxter geplaatst die verbonden wordt met een ader en op het moment dat de patiënt zegt dat het mag gebeuren, spuit de arts een product via het infuus in de ader. Binnen enkele seconden is de patiënt buiten bewustzijn, de rest van het verhaal weet hij niet meer. Het enige verschil met een anesthesie is dat je niet meer wakker wordt. Dat is het technische gedeelte. De arts is aanwezig om te zien dat dit technisch luik optimaal verloopt. Voor de rest maak je je figuurlijk zo klein mogelijk. Zelf verstop ik me bijna achter het bed. Ik zeg altijd tegen de aanwezigen: let niet op mij, jullie doen wat jullie willen. Wil je mee op bed gaan liggen, of muziek spelen, of nog een fles prosecco drinken: doe maar. Soms verloopt dat heel ontroerend, soms triest, soms wordt er gelachen. Het is hún moment. Uiteraard is dat voor een arts een handeling die niet evident is. Voor mij is het moment dat ik het spuitje zet het technische sluitstuk van een besluitvorming die al weken of maanden aan de gang is en waarbij je samen met de patiënt alle mogelijkheden hebt afgetoetst, zonder te vervallen in therapeutische hardnekkigheid. Actrice Dora Van der Groen zei ooit: ‘Euthanasie is een ultieme vorm van liefde.’ Ze had daar gelijk in. Ik heb nog nooit spijt gehad dat ik een euthanasie heb uitgevoerd. Ik heb wel al spijt gehad dat ik het te laat heb gedaan, omdat ik te lang had geaarzeld en de patiënt mij voor was.”

***

Het lijkt wel alsof Wim een rechtlijnige carrière heeft beleefd: oncologie, palliatieve zorg, euthanasie, consequent handelen. Maar in de jaren 70 en begin jaren 80 was hij zoekende. “Als adolescent had ik een enorme passie om films te maken. Nog altijd trouwens. Ik wilde naar de filmschool, maar mijn vader, die ik enorm respecteerde en die een verstandig man was, zei: ‘Leer eerst een stiel waarmee je je brood kunt verdienen!’ Als je films wil maken, moet je altijd subsidies aanvragen, voerde hij aan. Eigenlijk is dat wat ik vandaag de hele dag doe: subsidies aanvragen voor palliatieve zorg… Maar goed, ik ben dan maar geneeskunde gaan studeren, maar na drie jaar vroeg ik me af ‘Is het dit nu wel?’ Ik heb toen een sabbatjaar genomen en ben naar Frankrijk getrokken, wat ik een fantastisch land vond en vind, behalve dan dat ze er geen euthanasie en palliatieve zorg kennen. Ik ben schapen gaan hoeden in de Alpes-Maritimes, in het zuiden, lag er onder de blote hemel, leerde er Gitanes roken en Pastis drinken. De verantwoordelijke herder dronk een halve fles Pastis en rookte twee tot drie pakjes Gitanes per dag. Tot hij op een bloedwarme dag naar boven keek, ‘Il fait chaud’ zei en dood neerviel. Herder zijn bleek dan toch ook niet zó gezond te zijn. Mijn Frans lief, die ook zoekende was, werkte toen als kassierster in een privéclub in Monaco, waar ze een badmeester zochten. Ik wilde dat wel doen. Je moest een beetje Duits en Engels spreken, er kwam een internationaal publiek. Veel stelde dat niet voor: ik zorgde ervoor dat alles proper was, ’s morgens de condooms uit de cabines verwijderen en zo. Prinses Grace kwam daar met haar drie kinderen af en toe zwemmen. Dat was toen nog een zeer mooie vrouw van in de veertig. Alleen vond ze dat ze een beetje last van cellulitis had en dan moest ik met de handdoek naast haar lopen om haar benen te bedekken, wanneer ze wilde gaan zwemmen. Er liepen daar ook acteurs rond die tot de top behoorden, mensen als Alain Delon en Jean-Paul Belmondo. Ik vond het wel plezant om alles te observeren, maar het had allemaal weinig inhoud. Wat maakte dat ik, ook na gesprekken die ik ’s avonds met mijn lief op het strand voerde, besliste om mijn studies geneeskunde af te werken. Eigenlijk wilde ik in Frankrijk blijven, maar de toenmalige Franse president besliste net op dat moment dat buitenlandse studenten nog wel welkom waren, maar dat ze de volle pot moesten betalen, een behoorlijke som. Toen ben ik maar naar Brussel gegaan.”

***

Hij noemt zichzelf een levensgenieter. Wat dat inhoudt? “Gewoon: genieten van het leven. Proberen de dingen die je graag doet, zoveel mogelijk te doen. Ik zeg soms al lachend in mezelf of tegen mijn partner: het feit dat ik dit werk doe, heeft er misschien wel mee te maken dat ik angst heb voor de dood en denk dat ik de dood zo kan overwinnen. Flauwekul, natuurlijk. Mijn beroep kan heel zwaar lijken, maar door samen met patiënten een traject af te leggen en iets voor hen te kunnen betekenen, kun je het mooi afronden en dat zware aspect achterlaten op het werk. Ik heb geleerd om die knop om te draaien. Dat is het voordeel van ouder worden: ongeveer het enige trouwens.”

In welk tijdperk had Wim graag geleefd? “We zeggen vaak dat het niet evident is om nu te leven, met al die oorlogen, de vluchtelingenproblematiek en de klimaatverandering, maar toch zeg ik: vandaag. Omdat de gemiddelde levensverwachting nog nooit zo hoog is geweest. In 1960, nog niet zo lang geleden, werd de gemiddelde mens zestig jaar oud. Vandaag is dat meer dan tachtig jaar. Op ongeveer zestig jaar tijd hebben we een winst gemaakt van minstens twintig jaar. Aangezien ik doodgraag leef, vind ik dat geweldig. Dat heeft overigens niets te maken met de geneeskunde, maar met onze verbeterde levensomstandigheden: gezond voedsel, zuiverder drinkwater.”

Distelmans werd in februari van dit jaar 71. Wat drijft hem nog? “Zo lang ik het gevoel heb dat ik dingen doe die ik graag doe en die ik zinvol vind, wil ik wel voortdoen met wat ik bezig ben. Dat betekent niet dat je geen balans moet zoeken: er is nog iets anders dan je job. Maar ik zie me op dit moment nog niet in een hoekje kruiswoordraadsels zitten oplossen. En ik wil consequent verder gaan in wat mij drijft: verontwaardiging en onrecht. Als ik zie dat er nog steeds veel mensen in mensonwaardige omstandigheden sterven, geeft mij dat voldoende kracht om door te gaan.”

Of hij zelf voor euthanasie zal kiezen? “Ik zou het niet weten. Want wat ik ook heb geleerd: mensen die jarenlang roepen dat ze voor euthanasie zullen kiezen, overlijden vaak op een andere manier. Anderen zeggen dan weer dat euthanasie niet hun ding is, maar kiezen er uiteindelijk toch voor. Je moet in zo’n situatie zitten, om te weten wat je wel of niet wil. Dus als je mij nu vraagt hoe ik dat zie: wel, ik zie het niet, ik wil geen levenseinde.” Hoe wil hij hopelijk veel later herinnerd worden? “Als iemand die consequent is geweest.”

Een makkelijke vraag om af te ronden: is er leven na de dood? “Ik weet het niet, want er is nog nooit iemand uit teruggekomen. Ik zou voorstellen dat we het op een praktische manier oplossen: ga ervan uit dat er géén leven is na de dood en doe de dingen nu al.”

leif.be



Volgende »