Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Terug naar school

Memories & mijmeringen Posted on ma, september 01, 2014 11:43:50

Lang geleden – héél lang geleden (de dieren
waren nog maar net gestopt met praten, kinderen werden nog geen ‘kids’ genoemd,
champagne was nog niet vermarketeerd tot ‘bubbels’ en werd nog niet vervangen
door cava – “Even lekker, maar veel goedkoper!” -, telefoons hadden nog
een grote hoorn en een draaischijf, langspeelplaten hadden nog maar net de overgang van bakeliet
naar vinyl gemaakt), zó lang geleden dus! – heb ik ook mijn eerste schooldagen
beleefd. Als ik goed kan tellen, waren het er in totaal twintig, eentje meer
dan er in het ideale levensscenario voorzien waren, maar dat was de schuld van
al die formules die ik uit het hoofd moest leren in de vakken Akoestiek, Optica
& Elektriciteit en nog wat van dat wiskundig gedoe waar ik kop noch staart
aan kreeg.

Ik herinner me geen grote trauma’s. Hooguit
wat gêne omdat mijn moeder zowat de enige was die haar zoontje de eerste jaren te
voet afzette aan de schoolpoort, boekentas in de hand (waarom dat ‘boeken’tas
heette, geen idee, het enige wat in de buurt kwam van een boek in die tas was
een schots en scheef gekafte agenda waarin we op straffe van een afgemeten tik
met een meetlat onze dagelijkse lesuren moesten noteren). Een rotbedorven moederskindje was ik volgens de anderen en dan nog met ros haar, dus mocht er in
koor “Rosse kater, springt in ’t water, met uw tenen boven water!”
vals gezongen worden. Prettig was anders, maar een trauma? Neen, toch niet.

Als ik goed nadenk, wat me soms overkomt, zie
ik nog een bedeesde, onzekere jongeling voor me, die op zijn twaalfde de overstap
moest maken van de beschermde omgeving van de lagere school (altijd 90% of meer
op het rapport), naar de onbekende en daardoor onveilige omgeving van het
middelbaar. Van Sint-Bartholomeus naar het Gemeentelijk Handelsinstituut. Van
de Sint-Bartholomeusstraat naar de Terlindenhofstraat. Van halve vriendjes die
je door en door kende, naar een stel onbekenden, waartussen misschien ook wat
schoelies of irritante leeftijdsgenootjes die de “Rosse
kater”-gezangen nog eens boven water zouden halen. Heb ik er mijn slaap
voor geslapen? Is het angstzweet bij me uitgebroken? Heb ik voor het eerst
sinds lang nog eens in bed geplast? Ik denk het niet en als het toch zo was is
het allang vergeten en dus niet zo traumatisch als ik toen misschien zelf wel dacht.

Huilende kindjes op de eerste schooldag aan de
schoolpoort, de media smullen ervan. “Vind je ’t zo erg dat je je mama
moet loslaten, jongen?” “Ik zie ook bij u een traantje, mevrouw, is
het moeilijk om uw zoontje af te geven?” “Kijkt u ernaar uit om les
te geven aan allemaal nieuwe gezichtjes, mevrouw de klastitularis?”. Er
bestaat zelfs een uitermate grappige, maar ongetwijfeld ook bijzonder accurate
bingo van. O wat zijn we toch voorspelbaar. Kijk en luister straks maar naar de
journaals op alle zenders, lees er morgen uitgebreid over in alle kranten. Als
er geen spontaan traantje opwelt bij de kleine, zal die er wel bij gephotoshopt
worden, want zo’n dag moet natuurlijk een beetje traumatisch lijken, nietwaar?

’t Is alsof we met zijn allen niet aanvaarden
dat 1 september eigenlijk een dag als een andere is. Het enige verschil:
gisteren was het nog vakantie, vandaag moeten de kinderen terug naar school. En
dan? Het is elk jaar Allerheiligen, Kerstmis en nieuwjaar, om maar
de eerstvolgende drie feestdagen op de schoolkalender te vermelden. Gaan we
daar telkens over zeuren (antwoord: ja, dus).

Feestdagen werden in de agenda’s uit mijn
jeugd niet speciaal aangeduid. De pagina’s bleven blank, alsof ik toen al wilde
aangeven dat er niets speciaals te melden viel. Zou dat geen tip zijn voor de
media? 1 september: ergens wordt de nieuwe president van Europa voorgesteld die
uiteraard naar ‘goede’ Europese gewoonte niet democratisch werd verkozen, in
Gaza wordt nog altijd niet gevochten maar elders bouwen de Israëli’s nog wat nieuwe nederzettingen, in Oekraïne wordt wel gevochten door Russische soldaten die
daar per ongeluk belandden tijdens hun verlof, in Syrië loopt de dodentol
almaar hoger op waardoor we zijn opgehouden met tellen, en, o ja, op het eind
van de journaals is er nog een doorlezertje om te melden dat vandaag de lessen
weer zijn begonnen.

Gewoon, een neutraal beeld van vrolijk
ravottende kinderen op de speelplaats en hier en daar een groepje dat samenklit
en “Rosse kater, spring in ’t water” roept naar een jongen met een
ietwat aparte haardos. Het schoolleven zoals het werkelijk is.



Borriquito

Memories & mijmeringen Posted on do, augustus 28, 2014 12:19:09

Het was een rillerige zomer, die van 1971.
Kille temperaturen, veel regen, onweders, hagelbuien. Ja, de tijden zijn dan
wel veranderd, maar toch ook niet zó veel. Mensen trokken zich op aan de goed
draaiende economie, er was werk voor alle mannen, de meeste vrouwen zaten nog
thuis aan de haard en iedereen voelde een warme gloed over zich neerdalen als
ze ’s zaterdags rond de middag naar de BRT
Top 30
luisterden. Want de zomer van 1971 was die van Borriquito, het kleine ezeltje, zoals de presentator het voor ons
vertaalde. Vijftien weken in de Top 30,
zes weken na elkaar op 1. Als wij niet naar Benidorm gingen, kwam het Benidormgevoel wel naar hier.

Ik was twaalf, had nog geen smaakpapillen
ontwikkeld en kreeg voor het eerst zakgeld. Twintig frank zondag. Daarmee kocht ik aan het eind van die vervelende zomer (Klagende
boeren! Klagende horeca aan de kust! Klagende toeristen in hun doorweekte
tentjes!) mijn eerste 45-toerenplaatje. Borriquito
zat in een spuuglelijke groene hoes, met de titel in een lettertype dat de
Comic Sans van die tijd moet geweest zijn en daarnaast vooral de nadruk op het voor de platenmaatschappij heuglijke feit dat dit nummer 1 stond in vijf verschillende hitparades. Ik vond het
vrolijk klinken en vrolijkheid kon ik wel gebruiken nu ik van de ‘kleine’ naar
de ‘grote’ school overstapte. A small
step for mankind, but a rather large leap for a little man
.

Hoewel ik geen letter Spaans sprak of begreep,
kon ik luidkeels meezingen met Borriquito.
Dat ging zo: “Borriquito como tu / Tu-ru-ru / Yo se mas que tu”.
Waarna een letterspelletje begon: “A (A), E (E), I (I), O (O), U (U),
A—E, I, O, U!”. Koop een klinker! Mijn Spaans werd elke dag beter, ik
zong zelfs mee van “Yo soy el cantante / Yo soy el poeta”. Voor mijn
part had het “Ik ben een randdebiel / Ik ben niet goed snik” mogen
betekenen, het klonk goed en daarmee basta. Allemaal samen: “Y que tú, y que tú, y que tú que tú que tú!”

Het bleef niet bij die ene single. Elke maand
werd een deel van mijn zakgeld uitgegeven aan liedekijns die niet zouden misstaan op een verzamel-cd vol ‘foute
muziek’, wat zeg ik: ze staan er allemaal op! (Het duurde nog even voor ik The Jean Genie van David Bowie op een
fuif van de laatstejaars uit de luidsprekers van de turnzaal op school hoorde
weergalmen, waarna ik mijn puberale muziekkeuze onmiddellijk en drastisch
afzwoor. Ik begon ze zelfs te ontkennen. Ik weet ze aan een gebrekkige muzikale
opvoeding. U weet hoe dat gaat.)

Ik was enig kind en verzot op hitparades. Ik
bekeek ze allemaal, op de laatste pagina van de Humo. De Amerikaanse, de Engelse, de Nederlandse, de eigen Toppers van Tobbers van het weekblad en
natuurlijk ook de BRT Top 30. Ik
maakte zelfs voorspellingen hoe de lijsten er de week nadien zouden uitzien. En
ik dwong mijn ouders om mijn fascinatie mee te beleven. Met mijn groeiende
singlecollectie werd er wekelijks een Top 5 samengesteld, op basis van een
persoonlijke voorkeurlijst die vader, moeder en ik maakten. Op donderdagavond,
na het avondeten en tussen twee populaire tv-programma’s door, eiste ik dan
alle aandacht op, kondigde de plaatjes met ingehouden spanning aan en liet ze
dan op mijn trouwe publiek af. De luistercijfers waren zeer stabiel: elke week
drie luisteraars. Al moest ik ze soms persoonlijk tot de orde roepen omdat hun
aandacht begon te verslappen. Hitparades zijn heilig, u zult luisteren!

One Way
Wind
van The Cats stond lang op 1, opgevolgd door het
nog succesvollere Tie A Yellow Ribbon
van Dawn. Mijn vader was gek op Waarheen,
Waarvoor
van Mieke Telkamp, waardoor dat ellendige nummer, dat ook nog eens
volle vier minuten duurde, elke week een brokje ergernis bij een jongen van
twaalf-dertien-veertien zorgde. Voor zover ik me kan herinneren heeft Borriquito nooit op 1 gestaan in de hitpuree ten huize van Van Laeken. Het was
dan wel mijn eerste single, maar de liefde was alweer over. De zomers werden
ook warmer, er was geen nood aan hartverwarmende zuiderse klanken.

Toen ik mijn middelbare school afrondde en mij
klaarmaakte voor een volgende sprong in het onbekende, bood ik mijn
singlecollectie in een zotte bui te koop aan. Mijn zakgeld was inmiddels gestegen naar 100 frank
per week en werd niet altijd meer op zondag overhandigd, maar ik wou toch wat
meer in handen hebben om het studentenleven enigszins ad fundum in te kunnen stappen.
Duizend frank heb ik ervoor gekregen. Dat leek me best wel veel geld op dat
moment voor een stuk of honderd singles. Achteraf bekeken was het een weggever.

Een jaar of tien later kreeg ik daar dik spijt
van en heb ik een nieuwe collectie aangelegd, waarop ik zo trots ben dat ik ze recent
nog op Instagram zette. Er zitten singles tussen die de allerstrengste test van
de Smaakpolitie zouden overleven, maar ook het nagenoeg volledige œuvre van
Gary Glitter, Middle of the Road, Mud en The Sweet. Wat er niet tussenzit: The Jean Genie van Bowie en Borriquito van Peret.

De zanger van Borriquito is eergisteren gestorven. In Spanje noemden ze ‘m de
koning van de rumba, bij ons bleef het bij die ene zomerhit uit 1971. Zijn
deelname aan het Eurovisiesongfestival, in het gezegende Abbajaar 1974, bleef
bij ons nagenoeg onopgemerkt. Meer dan dat kleine ezeltje kon de man bij ons
niet slijten. Moge hij zacht rusten. Ik zal stilletjes “Yo soy el cantante
/ Yo soy el poeta” prevelen, nu ik weet wat die woorden betekenen. Borriquito como tu, tu-ru-ru, yo se mas que
tu
.



Afstand nemen

Memories & mijmeringen Posted on vr, augustus 22, 2014 11:55:59

Ik distantieer me nadrukkelijk van alle kwaad
dat het katholieke geloof – waarvan ik als abusievelijk gedoopte
lul-de-behanger helaas deel uitmaak – in de loop van de eeuwen heeft aangericht.

Ik distantieer me ondubbelzinnig van alle
miserie die één van de vorige koningen van mijn land – waar ik per ongeluk
geboren ben – heeft gebracht in een verre zwarte kolonie.

Ik distantieer me krachtig van de
aanhankelijkheid die een aantal gouwgenoten – die ik zonder dat ik dat zelf wil
als potentiële buren moet beschouwen – toonden ten aanzien van een vilein en ziekelijk gedachtengoed dat miljoenen onschuldige mensen heeft gedood.

Ik distantieer me honderd procent van alle
stadsgenoten – toevallig verblijvend op dezelfde plek die op mijn domicilie
vermeld stond – die jarenlang kozen voor zeventig tinten bruin.

Ik distantieer me onherroepelijk van alle
seksegenoten – eveneens eigenaar van een in lengte variërend aanhangsel – die
menen dat hun kunne zoveel waardevoller is dan die andere.

Ik distantieer me ontegensprekelijk van alle rasgenoten
– wiens vale teint flink afsteekt tegen al die anderen – die ervan overtuigd
zijn dat zij uitverkorenen zijn en daardoor superieur ten opzichte van alle
andere kleurtjes.

Ik distantieer me met al mijn lichaamsvezels van
alle op twee poten lopende apen – die door een speling van het lot plots
rechtop zijn beginnen lopen – die in al hun grootheidswaanzin denken dat ze meer
waard zijn dan andere levende wezens.

Ik distantieer me vol overtuiging van geloof,
seksisme, racisme, nationalisme en nog wat andere -ismen waarvan ik nog eerst
even de exacte betekenis moet opzoeken alvorens ik stommiteiten uitkraam.

Tenslotte, neem ik afstand van al dat
distantiëren.

(Hé, dat lucht op! Geef hier die ijsemmer!)



Bart

Memories & mijmeringen Posted on di, augustus 19, 2014 13:11:15

Bart liep al een tijdje rond op de
sportredactie toen ik er mijn eerste voorzichtig geformuleerde bindtekstjes mocht inlezen op
onbeduidende stukjes van een halve minuut waar ik uren op gezwoegd had. Dan
zette hij me aan tot spoed, kordaat maar niet onvriendelijk. De kijkers wisten
niet wie Bart was: hij kwam niet in beeld, gaf geen commentaar, deed geen
interviews, las geen bindteksten in.

Hij was de man achter de schermen: de gedreven
leraar die tijdens het weekend en bij grote sportevenementen een centje
bijverdiende door de boel te coördineren tussen al die grote ego’s. Het soort
werk waar de op glamour ende glitter
uit zijnde jongens en een paar meisjes van de redactie op neerkeken, wegens:
hard werken, weinig verdienen, altijd weer de bagger over je heen krijgen van
ontevreden journalisten, met zevenentwintig dingen tegelijk rekening moeten
houden. Bart was wat ze in Antwerpen een ‘zenuwpierke’ noemen: het nerveuze
type en toch op één of andere manier stressbestendig. Altijd druk in de weer,
gesticulerend, meer roepend dan pratend, effectief met zevenentwintig dingen
tegelijk bezig. Een man die kon multitasken. Een zeldzaamheid.

Er was enige verwantschap tussen Bart en mij.
Allebei geboren in het gezegende post-Expojaar 1959, hij wel zes maanden
jonger, dus verwekt naar het einde van de wereldtentoonstelling in Brussel,
terwijl mijn ouders het begin van die voor dit land zo grootse gebeurtenis hadden
uitgepikt om iets frivools te doen. Allebei uit de omgeving van Antwerpen.
Allebei beschermd opgegroeid met de vaste wil om er iets van te maken in het
leven. Allebei met twee linkerhanden en -benen in het leven staand, en dat
bedoel ik dan politiek en ideologisch, met oog voor wat er zoal misliep in de
samenleving.

Een jaar of vijf na onze eerste ontmoeting
werd ik hoofdredacteur. Ondanks budgettaire restricties bleef ik Bart inzetten
als coördinator van drukke sportzomers. Zoals die van 2002, met een WK Voetbal
in Zuid-Korea en Japan, tennissende Belgische vrouwen in Parijs en Londen, en
de Tour. Het Excelschema van Bart was een soort bijbel waarop de hele redactie
vertrouwde. Er liep niets mis, toch niet in de programma’s die Bart onder zijn
hoede nam.

Op het eind van de Tour voelde Bart het voor
het eerst, zo werd me pas weken later toevertrouwd. Tintelingen in een
been. Pijnscheuten. Adem die stokte. Vreemde gewaarwordingen op je 42ste en dus
ging hij voor alle zekerheid maar even naar de dokter, waar hij werd
doorverwezen en nogmaals doorverwezen en opnieuw doorverwezen en…

Het was een raadsel, tot een specialist met de
juiste diagnose kwam: ALS. Amyotrofe laterale sclerose, een uiterste zeldzame
neurologische ziekte, waarbij de zenuwcellen en spieren van het lichaam één
voor één afsterven, tot je volledig verlamd bent en finaal ook je ademhaling stopt.
Levensverwachting: gemiddeld vijf jaar, tenzij je Stephen Hawking heet, in
remissie gaat en levenslang als verlamd genie in een rolstoel moet doorbrengen.
In de Verenigde Staten noemen ze het Lou
Gehrig’s Disease
, naar de beroemde honkballer die er kort voor zijn
achtendertigste verjaardag aan overleed.

ALS. Het bleef veraf klinken, ook toen ik Bart
na een paar weken thuis ging bezoeken. De handdruk was niet meer zo stevig als
voordien, hij kon met moeite stappen, had een eeuwigheid nodig om de trap op te
raken, liet zich bij gebrek aan beter neerploffen in de zetel. Daar zat die
dynamische zenuwpees dan, bijna bewegingloos. Het beeld staat op mijn netvlies
gegrift. Een schok was het. Op twee maanden tijd had de onbekende ziekte al
heel veel energie weggevreten bij een man bij wie je voordien het adjectief
’tomeloos’ moest gebruiken als je het over zijn energieniveau had.

Bart praatte nuchter over zijn ziekte.
Natuurlijk was het heel erg, maar dat was het ook voor zijn vrouw en vier jonge
kinderen. Natuurlijk had hij liever voor de klas gestaan of op de sportredactie
bevelen uitgedeeld en gefoeterd op Jan en alleman, maar dat zat er niet meer
in. Natuurlijk wilde hij nog wandelen, zwemmen, fietsen en volleyen, maar
dat was voltooid verleden tijd. De dokter had er niet omheen gedraaid: zijn
levensverwachting was een jaar of twee, hij zou steeds minder kunnen, vrij snel in een
rolstoel belanden, maar geestelijk tot de laatste snik alert en helder bleven.
Dat leek me nog het verschrikkelijkst: het besef. Weten dat je binnenkort een
denkende plant zal worden, afhankelijk zult zijn van anderen, je onvermijdelijke
einde tegemoet zien.

We bleven in contact, andere collega’s gingen
Bart bezoeken. Er was geen ruimte voor optimisme: hij ging snel achteruit, héél
snel, veel sneller dan de meest pessimistische prognose van de gespecialiseerde
artsen. Hij kon niet meer stappen, niet meer zelfstandig gaan zitten, zijn
handen niet meer bewegen, begon onverstaanbaar te prevelen en dat allemaal op
een half jaar tijd.

We organiseerden een volleybalwedstrijd om
Bart op te beuren. Ik zag hem voor het eerst in maanden weer. Wilde hem een
hand geven en realiseerde me veel te laat dat hij dat gebaar niet kon
beantwoorden. Legde dan maar een hand op zijn schouder, machteloos, meelevend
en kwaad tegelijk, omdat je dit niemand toewenst, zeker niet iemand als Bart.
Hij coachte het ene team, Gert Vande Broek (op dat moment succescoach van het
vrouwenteam Asterix Kieldrecht, later van het nationale vrouwenteam en chef
sport op het kabinet van de Vlaamse minister van Sport) het andere. Het team van
Bart won. Ik hield een geïmproviseerde toespraak waarvan ik me geen letter meer
herinner, maar waarvan ik goed weet dat ik zelden zo hulpeloos moet hebben
geklonken.

Een maand later had ik een incentive voor de
sportredactie geregeld: met zijn allen naar Bruce Springsteen in het Koning
Boudewijnstadion. De organisator had voor Bart een plekje op het rolstoelpodium
voorzien. Het was een kille en regenachtige dag in mei. Vlak voor het concert
ontwaarde ik hem achteraan dat speciale podium. Zijn vrouw stond achter hem.
Toen het concert vijf nummers onderweg was, keek ik opnieuw. Bart was weg.
Achteraf zei zijn vrouw dat hij toch even had kunnen genieten, zeker toen
Springsteen solo opende met The River,
Barts lievelingsnummer. “We’d go down to the river / And into the river
we’d dive”.

Pinkstermaandag 2003 kreeg ik telefoon van een
collega: Bart was dood. Het klonk zo onwezenlijk en tezelfdertijd ook zo onvermijdelijk.
Je had hem zien aftakelen, je had de signalen gehoord dat het onverwacht snel
achteruit ging met hem, je had via via vernomen wat de dokters hadden gezegd.
En toch: een leeftijdgenoot, in minder dan tien maanden van vervelende
tintelingen tot dood. Hij had nog bewust afscheid kunnen nemen van
zijn gezin, zei zijn vrouw na de begrafenis. Hij wist het. Het zal deze nacht
gebeuren. Een gezonde geest in een op een paar tellen na uitgestorven lichaam.
Noem me laf, maar ik hoop dat het mij nooit overkomt.

Dag Bart, waar je ook bent (jij was
diepgelovig, ik absoluut niet). Je was een hele prima kerel, een fijne collega,
een goed mens.

***

(Na Bart werd ik nog één keer geconfronteerd
met ALS, toen de vader van een collega op het werk eraan stierf. Zo zeldzaam is
de ziekte dan toch ook weer niet, bedacht ik me. Het is goed dat er nu via de
Ice Bucket Challenge aandacht wordt geschonken aan deze aandoening en hopelijk
komt er, naast meer bewustwording, ook voldoende geld voor meer onderzoek, want
nog altijd is onduidelijk hoe de ziekte ontstaat en hoe je ze vervolgens moet
behandelen.)



Mamzel

Memories & mijmeringen Posted on do, juli 24, 2014 14:01:25

Het vroor dat het kraakte, die zaterdag de
20ste november 1998. Min zes, min zeven, schatte ik. Het kwik zou de
daaropvolgende dagen nog een fikse duik maken tot min vijftien. Brrr. De
weekendplanner van de VRT-sportredactie had me als interviewer op de
voetbalwedstrijd Standard – Harelbeke gezet, geen prettig vooruitzicht op barkoude
dagen, zo’n trip naar Sclessin over licht beijzelde wegen.

Die namiddag ging mijn aandacht nog niet naar
een partijtje voetbal in onze hoogste voetbalklasse. Buurvrouw kwam ons rond
een uur of vier attent maken op de aanwezigheid van een klein, vinnig wezentje
naast de houtstapel achter de schuur van het huis dat we toen huurden. De
buurmeisjes hadden er een hele jonge poes zien ritselen en hadden het diertje,
dat duidelijk zijn ouderlijke nest was ontvlucht, in melk gedoopt brood geserveerd.

Ondanks de bijtende koude bleven we in het
achtertuintje wachten tot het mormel zich liet zien. Dat liet even op zich
wachten, maar aan het zachtjes morrelen aan een struik kon het zwart/wit
gevlekt ding niet weerstaan. Als je even niet goed oplette, tikte het je
zachtjes aan, om dan, betrapt, weg te spurten op die kleine pootjes, richting
schuiloord. Zo ging dat nog een uurtje door, tot de kou in mijn knoken kroop en
het stilaan tijd was om naar Luik te vertrekken.

We hadden die nacht het al jaren buiten
gebruik zijnde kippenhok open gezet en er een bordje met melk gezet, om het
mormel te lokken en zo van de vriesdood te redden. ’s Ochtends was de melk op
en het katje zoek. Pas toen ik vele uren later terugkwam van een nieuwe dagtaak
aan de Reyerslaan, belde mijn vrouw me op met wat klonk als verlossend nieuws:
“Ik heb haar kunnen binnen lokken!” Dat ging niet zonder
tegensputteren, maar eens het mormel in het warme huis was, gaf het blijkbaar alle
weerstand op. Alsof het wilde zeggen: “Hé, dit is mijn nieuwe thuis, oké
dan!”

De consumptie van melk had het mormel
weliswaar in leven gehouden, maar zorgde ook voor een ongewenst neveneffect:
diarree. Het kleine achterwerk zat helemaal dichtgekleefd met klodders kak. Een
bezoek aan een dierenarts drong zich op. Onderweg ernaartoe hadden we het over
een naam voor het mormel, vooral omdat ‘Het Mormel’ niet echt sympathiek bekte.
“Hoe gaan we Mamzel noemen?”, vroeg mijn vrouw, waarbij de ‘mamzel’
een Brabantse verbastering is van ‘mademoiselle’. Dat klonk wel goed, vond ik. “Mamzel”,
was mijn prompte repliek. En zo geschiedde.

De dierenarts onderzocht Mamzel op allerlei
ziekten die zes à zeven weken oude poezen kunnen hebben. En ze zei nog iets
opmerkelijks: “Hij is verdorie goed geschapen”. Daar hadden we niet
aan gedacht: dat Het Mormel, voortaan: Mamzel, een mannetje kon zijn. Door die
strontpoep hadden we de balletjes niet zien hangen. Zouden we hem dan wel Mamzel
kunnen blijven noemen? Ach, als er a boy
named Sue
kon bestaan, waarom dan geen kater genaamd Mamzel!

De eerste weken werkte ik als zelfstandig
journalist voornamelijk vanuit de keuken, boeken lezend ter voorbereiding van
interviews, met Mamzel op schoot. Slapend. Veilig binnenshuis. Spinnend, wat
een kalmerend effect had op hem én op mij. Vooral op mij. Hij paste toen
perfect in mijn hand, zo klein, zo kwetsbaar en toch zo dapper. Knuffelding.

Wonderbaarlijk hoe zo’n klein wezentje direct
een plaats opeiste in ons gezin. Nog wonderbaarlijker hoe twee volwassen mensen
binnen de kortste keren overstapten op een idioom dat ze al op zoveel plekken
gehoord hadden en waarvan ze telkens weer verbaasd opkeken hoe kinderachtig het
wel klonk: en ja, hoor, het ging ook bij ons van ‘papa’ hier en ‘mama’ daar en
‘Mamzelleke’, ‘kleine jongen’ en wat er zo nog allemaal in een onbewaakt
ogenblik werd uitgeflapt.

Kleine katers worden snel groot en omvangrijk,
vooral wanneer ze jong gecastreerd worden. Inderdaad, die balletjes kregen al
snel een knip. U weet hoe dat gaat: er zijn al te veel katten in de wereld, een
kater is zeer onrustig, blijft soms dagenlang weg op jacht naar kattinnen die
hij achterwaarts in de poes kan naaien, en wie wil er nu een dierlijke versie
van Herman B. in huis?

Ik geloof de pseudowetenschappers niet die
stellen dat een dier, en al zeker een solitair dier als een kat, niet in staat is
tot affectie. Ik ben anderzijds evenmin zo naïef om te geloven dat een kat
onvoorwaardelijk van je gaat houden. Maar het was wel prettig om tenminste dat fijne
gevoel van complete aanhankelijkheid te hebben. Mamzel was een huispoes, die
alleen maar voor korte wandelingen naar buiten trok en af en toe gewond
terugkeerde omdat de wilde katten uit de buurt minder vredelievend waren dan
hij. Dan miauwde hij zachtjes. Of hij ging stilletjes in een hoekje liggen en
werd agressief wanneer je hem probeerde te strelen. Bleek zijn rug open te
liggen. Of had hij een gewonde poot. Soms bracht hij een cadeautje mee: een
vogel die hij in een zeldzaam jachtmoment te grazen had genomen. Alstublieft,
dankuwel.

Je denkt dat jouw kat volstrekt uniek is, maar
in de praktijk merk je achteraf veel parallellen in de andere kattenverhalen
die je hoort en leest. Dus negeerde ook Mamzel, net als de meeste van zijn
soortgenoten, de aangekochte krabpaal straal en scherpte hij zijn nagels bij
voorkeur aan de poten van de keukentafel. Het schuilhok annex zitvlak dat bij
die krabpaal hoorde, bleef eveneens ongebruikt, want hé, daar is een lege doos.
Véél spannender! Waarna je bij het passeren een klauw kreeg, terwijl de ogen
zwarte kooltjes waren geworden. Ik heb het herhaaldelijk uitgeprobeerd: een kat
heeft veel snellere reflexen dan een mens. En het duurt een week of drie voor
zo’n wondje genezen is, ook dat is proefondervindelijk bewezen.

Kleine rubberen balletjes waren zijn geliefde
speelgoed, al moesten we er telkens nieuwe kopen omdat ze systematisch
verdwenen. Tot we op een dag negentien stuks ontdekten achter een boekenkast.
Vlak voor het slapengaan bestond de sport erin om balletjes in het donker net
boven zijn hoofd te smijten. Er volgde dan een flukse achterwaartse sprong, flink
wat gedruis alsof het meubilair opzij werd geschoven, waarna Mamzel binnen de vijf seconden op het bed sprong en het
balletje uit zijn muil liet vallen. “Zeker dat het geen hond is?”, vroeg mijn vrouw.

Hij was klemvaster dan Jean-Marie Pfaff als je
hem zo’n balletje toewierp. Of hij smashte het als een volleerd volleyballer op
de grond. Ik, zittend op de grond, hij, bovenop de eetkamertafel (“Neen,
daar mag je niet op zitten, allee ja, ’t is goed voor één keer!”).
Opvoeding is een kunst, ook van katten.

Een kat gaat zich hechten aan één plek, luidt
het gezegde, en toch zorgde een verhuis naar een nieuwe woonst niet voor
problemen. Zo werd Mamzel, de gecastreerde kater uit Gooik, de ‘leeuw van
Tollembeek’. En ‘bereke’, ‘patatje’ of ‘hangbuikzwijntje’, want als je eenmaal
begonnen bent met ridicule koosnaampjes is het einde niet in zicht, kan ik u
verzekeren. Dat daar kleine beledigingen tussen zaten, geen probleem, hij
reageerde toch alleen maar op ‘garnaaltjes’ en zelfs dat had eerder met het
tonen van het pak te maken dan met de benaming van zijn geliefkoosde ontbijt,
lunch en avondmaal.

Kan je zo’n huisdier écht graag zien? Ja. Jááááááá.
Zeer zeker. Een kat die zich ’s avonds op je schoot nestelt, heeft een
kalmerend effect, kon ik dag na dag vaststellen. Op hem. Op mij. Maar toch weer
vooral op mij. Je gaat er beter door relativeren, van zo’n dier dat je, al is
het maar voor heel even, zijn volle vertrouwen schenkt. Ontelbaar waren ze, de
dagen dat ik op het einde van een tv-avond met een volle blaas zat en een sprintje naar het toilet moest inzetten, want uiteraard wou ik zo’n magisch moment niet onderbreken voor iets aards als plassen.

Tot die verfoeide 24ste juli 2007, vandaag
precies zeven jaar geleden. Een warme zomervooravond, waarop ik vroeger dan
gebruikelijk naar huis reed om van een rustige avond te genieten en met nog een
paar kilometer voor de boeg telefoon kreeg van een snikkende echtgenote.
Mamzel. Ligt in de tuin. Aangereden, denk ik. Dood, denk ik. Dood, zo
bevestigde de dierenarts. Dood, zo wilde ik maar niet geloven.

Ik had familieleden, vrienden en collega’s
begraven zonder een traan te laten, hooguit een geïsoleerde straal water die
over mijn wagen liep omdat ik die mensen echt wel graag had gezien. Nu weende ik van machteloosheid en woede. Ik bleef hangen
in de eerste van de vijf fasen die een mens na een traumatische ervaring
meemaakt: ontkenning. Zelfs nadat we hem een definitieve rustplaats hadden
gegeven onder de woekerende rabarberplant, zijn geheime plekje vanwaar hij de dingen des
kattenlevens aanschouwde, bleef ik opstandig. Dit kon niet. Dit mocht niet. Dit
was, helaas.

“Ga je een nieuwe poes in huis
halen?”, vroeg iemand een paar dagen nadien. Ik kookte inwendig. Alsof je
een wezen dat je graag gezien hebt, onmiddellijk kunt inruilen voor een ander
exemplaar. Onvervangbaar, was het gevoel dat ik op dat moment had over Mamzel.
Natuurlijk slijt dat verdriet, ongetwijfeld veel sneller dan het verdriet dat
je hebt wanneer een lief of een vader of een moeder of een zus of een goede
vriend of een andere dierbare mens sterft. Toch kwam er in de loop van de jaren
geen nieuw huisdier, waarschijnlijk omdat het arme wezen slechts een
ersatz-Marmel had kunnen zijn.

Nu begint het toch weer te kriebelen. Al was
het maar om me te kalmeren. Een vrouwtje met een mannennaam, om de natuur terug
in evenwicht te brengen. Even overleggen thuis.



Zelfstandig

Memories & mijmeringen Posted on do, april 03, 2014 11:35:06

1 april, dat leek me een uitermate geschikte datum om
opnieuw zelfstandig journalist te worden. Als het me lukt, heeft die datum
hoegenaamd geen belang. Als het mislukt, kan ik altijd roepen dat het maar een
grap was (een flauwe, akkoord, maar zijn niet alle 1 aprilgrappen dat?). (Oké, er is een veel aardsere reden voor die startdatum: begin van
een nieuw kwartaal, maar who cares?)

Ik las vandaag nog een interessante column van Jeroen
Olyslaegers in De Morgen. Hij had het
over het romanpersonage Oblomov uit het gelijknamige boek van de Russische
schrijver Ivan Gontsjarov uit 1858. Oblomov is een luie, besluiteloze nietsnut.
De eerste 150 pagina’s van het boek komt hij zijn bed niet uit. Slechte
karakters en ongeïnformeerde burgers zien er een hedendaagse metafoor van de
luie werkloze in, die zich genesteld heeft in het vangnet van de sociale
zekerheid.

Vijftig procent van de werklozen zoekt niet naar werk, zo
stond er recent nog in de kranten te lezen. Olyslaegers weerlegt dat aan de
hand van RVA-cijfers die eerder al op deredactie.be te lezen stonden. In
werkelijkheid is niet 50% maar welgeteld… 1,01% van de werklozen
werkonwillig. En het aantal fraudeurs bedraagt amper 0,4%. Dat scheelt een slok
op een borrel (die vele werklozen zich niet eens kunnen veroorloven).
‘Werkloosheid in dit land is een bron van ellende, geen zetel’, besluit
Olyslaegers zijn stuk.

Drie periodes van werkloosheid heb ik zelf al gekend: na het
einde van mijn studies en in afwachting van mijn burgerdienst tijdens de
politiek-economisch duistere jaren tachtig (1982-1984), drie maanden aan het
eind van 1993 en van de zomer van 2012 tot nu (met de jongste tijd geregeld wel
interimopdrachten voor verschillende media). Ik kan u verzekeren: prettig is
anders. Ik heb ontelbare sollicitaties verstuurd, maar eerst was ik te jong en
te onervaren, nu ben ik te oud en wellicht ook té ervaren, in een wereld waarin
bedrijven oudere werknemers steeds meer als een last beschouwen. Ze zouden wel
eens mondig kunnen zijn, die rakkers op leeftijd, stel je voor!

Vergeet die zetel, dus, ik zit meestal voor mijn pc. En ik
ben blij dat ik dat nu weer mag doen, met zicht op meer journalistieke
avonturen. Mijn vorige periode als kleine zelfstandige, van begin 1994 tot eind
1999, heb ik ervaren als mijn professioneel prettigste tijd. Niet dat
naamkaartje van ‘direct marketing & communications manager’, ‘eindredacteur’,
‘hoofdredacteur’ of ‘pers & communicatiemanager’ deed me het meeste
plezier, maar het gevoel van vrijheid dat je hebt als éénmanszaak met pen en
papier, al is dat tegenwoordig veeleer toetsenbord en pc geworden.

Uiteraard is dat een vals gevoel, want als freelancer heb je
geen totale vrijheid. Je blijft afhankelijk van opdrachtgevers, moet rekening
houden met strikte deadlines en die bankrekening dient op regelmatige
tijdstippen gespekt worden. De druk is allicht nog veel groter dan die op de
schouders van iemand in vaste dienst, want die heeft tenminste zijn
maandelijkse vaste salaris en zijn contractueel vastgelegde extraatjes.

En toch… Als ik nog maar de helft van de professionele
voldoening weervind van de jaren negentig, ben ik een gelukkig man. Ik houd u
op de hoogte.



Dixieland

Memories & mijmeringen Posted on wo, april 02, 2014 09:52:19

Groot is hij niet. Breed evenmin. En hij staat zo scherp als
een mes. Ik weet niet of je met hem naar de oorlog kunt, maar naar de Zuidpool
zeer zeker wel. Het overkomt me niet zo vaak dat ik tijdens een interview vol
bewondering ben voor mijn gesprekspartner. Respect, ja. Interesse, zeer zeker.
Bewondering, uiterst zelden. Ik ben niet zo’n dweper.

Het mooie aan Dixie Dansercoer is dat hij niet alleen
goedlachs is, vlot praat, vol dynamiek zit en dat hij op zijn bijna
tweeënvijftigste zijn jongensachtige branie niet verloren heeft, maar dat hij
je ook kan enthousiasmeren voor de projecten waar hij mee bezig is. En dat de nederigheid die hij voelt tegenover
Moeder Natuur ook de jouwe wordt, ook al is het dan maar voor heel even, tijdens de
duur van het gesprek.

Laat Dansercoer de wereld rondgaan om de opwarming van de
aarde aan te klagen en de mensen zullen hem geloven. Hij heeft de gevolgen met
eigen ogen aanschouwd op de poolkappen. Laat een politicus dit doen en je
krijgt automatisch drie kampen: de believers,
de non-believers en de onverschilligen.
Ook al heet die politicus Al Gore en is hij vice-president van de machtigste
natie ter wereld geweest. Maar Al Gore heeft nooit de polen bedwongen, hij haalt zijn wijsheid uit boeken en bij zijn dure adviseurs.

‘Zonder opgestoken vingertje’, zo wil Dixie Dansercoer zijn
boodschap brengen. Net dat vingertje is wat politici, ecologisten en
klimatologen al te vaak hanteren. Het helpt niet. Mensen sluiten zich ervan af,
ze verbergen zich in hun eigen cocon, de goedbedoelde en o zo noodzakelijke
boodschap blijft in de steeds onfrissere lucht hangen. Je moet de mensen
masseren. Of zodanig geloofwaardig en overtuigend zijn, dat de mensen je wel
moeten volgen. Dictator zijn helpt ook, dan hebben je onderdanen geen keuze.

Ik klaag over de wifi die niet werkt in mijn hotelkamer,
mijn iPhone die nauwelijks nog in staat blijkt om sms’jes te versturen, de
dvd-speler die niet onmiddellijk reageert op de afstandsbediening, een tractor
die me ophoudt als ik weer net iets te laat dan goed voor me is thuis ben
vertrokken naar een vanzelfsprekend levensbelangrijke afspraak, de motregen die
ik niet verwacht had, en ga zo nog maar even door. U doet dat ook. We doen dat
allemaal. Behalve mensen die geleerd hebben om nederig te zijn tegenover
grootsere zaken dan wij, mensen. De natuur, bijvoorbeeld.

Dixie Dansercoer heeft oog in oog gestaan met een ijsbeer.
Mijn dapperste ervaring was een blaffende hond, die dan nog achter een hek zat.
Schrikken! Ik overdrijf, maar u weet wat ik bedoel. We hebben het met zijn
allen zo druk-druk-druk, stilstaan is achteruitgaan, we moeten nog naar een
twunch of een tentoonstelling of een concert of een voetbalwedstrijd of een
babyborrel of een nieuw record in dat computerspelletje vestigen of…

De poolreiziger vertelde me wat hij doet om te ontspannen op
het ijs. ‘Muziek luisteren’, was het eenvoudige antwoord. ‘Intensiteit in het
kwadraat’, voegde hij eraan toe. Ik probeer het me in te beelden, bij min
dertig, in een knalrood pak, hoofd omgord door warm bont, uitkijkend over een
eindeloze ijsvlakte. Hoe zou mijn geliefde Van Morrison dan klinken? Of Bawb?
En Miles? Intensiteit in het kwadraat, overleef ik dat wel?

De komende maanden tovert Dixie Dansercoer Groenland om tot
Dixieland. Ik probeer van mijn nederige stulp Frankrijk te maken, niet te verwarren met die nabije speeltuin voor extreem-rechts. Een
denkbeeldige enclave waar heel eventjes, al was het maar een halve dag, niet
geklaagd wordt over de wifi die het weer laat afweten, tweets die maar niet
verstuurd raken of taalfouten in de krant.

Gaat het me lukken? Ongetwijfeld niet of misschien heel nipt
wel. Maar alleen al het feit dat ik er even aan denk dat het ook anders kan dan
die alledaagse waanzin, is al een stap in de goede richting. En ik moet er geen
ski’s voor aandoen, hopen dat de wind mijn kite in de goede richting blaast en
een slede met 170 kilogram materiaal achter me aan sleuren.

Goede reis, meneer Dansercoer!



Qué?

Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 19, 2014 09:11:40

Beste (pdw),

Eén jaar. Driehonderdvijfenzestig dagen. Ze zijn voorbij
gevlogen. Vele lieve woorden onmiddellijk na de droevige tijding, mooie
hommages in alle media, hier en daar een ranzige opmerking van een
lul-de-behanger die door jou nog niet zo lang voordien deskundig in de zeik was
gezet zoals jij alleen dat kon, nog flink wat nasnikken, nu een boek, binnenkort
een huldeconcert, maar het leven is wel degelijk verder gegaan zonder jou.

‘Ja, we zijn op Mars geraakt maar we zijn en blijven een ras
van idioten,’ schreef je ooit en dat is ook tussen 19 februari 2013 en 19
februari 2014 overvloedig gebleken. De door jou geliefde en middels een
fijnzinnige intro op Acht parels voor de zwijnen-gewijs voorgestelde Bill Hicks
had het over de mens als ‘een virus met schoenen’. Ik kan niet over de anderen
spreken, maar ik heb jouw in een combinatie van vitriool en balsem gedoopte pen gemist.

Wat had ik het afgelopen jaar graag jouw spits commentaar gelezen op een
politica die racisme een relatief begrip noemde, de troonswissels hier en bij
de buren, de Nobelprijs voor een François van bij ons, het
Eurovisiesongfestival, de nieuwe paus, ‘Hij Wiens Beentjes De Grond Niet Raken
Als Hij Schrijlings Op Een Cocker Spaniël Zit’ die concerten filmende fans een
proces wil aandoen, NewsMonkey, de ene Oostendenaar die de andere de
Electrawinds van voren gaf, de verkiezingsslogan waarmee het Blauwe Fabriekje
een vliegende start dacht te maken, de aartsbisschop en de pseudo-feministische
blote-borsten-bende; ik som kriskras wat brokjes actualiteit van het voorbije
jaar op, het was weer te veel om op te noemen.

***

‘Als u ‘manager’ op uw
naamkaartje hebt staan, weze het manager natuur of voorafgegaan door een prefix
à la ‘general’, ‘assistant’ of ‘business’: scheer uw scrotum met een bot
steakmes want u bent even nuttig voor de maatschappij als een valluik voor een
zweefvliegtuig.’

***

We moeten het vandaag stellen met Qué?, een handig in de, euh, hand liggend, beschaafd vormgegeven
boek – waarvan de titel trouwens perfect aangeeft wat exact een jaar geleden de reactie bij de meesten was nadat ze het verschrikkelijke nieuws hadden vernomen – met ‘vree wijze’ teksten van jouw hand, van lang geleden, maar ook van zo
kortbij dat ze bijna tastbaar worden. Zoals die tweet van 17 februari: ‘Begin
er een beetje door te komen, voel ik. Krijg weer zin om een paar koortsige
ego’s tot aan de oorlellen aan de zeik te zetten. Fuck de griep.’

Tot de griep jou fuckte
en die koortsige ego’s, tenzij ze zich toevallig de voorbije dagen in de buurt
van de Theems begaven, helemaal niet kopje onder zijn gegaan. Wat ontzettend
jammer en betreurenswaardig is.

Een boek dat opent met ‘Ik discrimineer niemand. Iederéén is
een kalf’ en daarmee de toon zet, al zullen die kalveren in kwestie de
relativerende kwinkslag in die als vanouds provocerende uitspraak toch weer als een
kaakslag lezen. Een boek dat het ook goed doet op de salontafel. Een boek dat
ik graag heb gelezen, maar dat ik liever niet had gelezen.

Je schrijft ergens: ‘een opportunistisch klootzak zoals u en
ik’, wat me naadloos bij de P brengt,
waarvoor ik me een week na je plotse verdwijnen enigszins opportunistisch, toch
ook wel schroomvallig en met de (pot)sierlijke landingscapaciteiten van een
aasgier op leeftijd kandidaat had gesteld om jou op te volgen. Ik was één van de twee
resterende kandidaten, zo bleek, maar ik slaagde er als Beerschotman blijkbaar niet in om
de Antwerpsupporter-met-stadionverbod die het blad runt te overtuigen. Hij die
het uiteindelijk gehaald heeft wilde opnieuw elke week vrouwenborsten op de
cover, ik niet. Waarna een nieuw tet-offensief volgde, daar ging jouw
journalistieke erfenis…

***

‘Planten in de maling
nemen is een hobby van mij. Ik jaag ze soms de stuipen op het lijf door ostentatief
voor te lezen uit een vegetarisch kookboek.’

***

Jij, verdomde Skyblaster, ik vind je nog altijd geen
rastaman. Als ik de teksten in Qué?
herlees dan is dat pure, onversneden rock ’n roll. Rock ’n roll zoals die in
zijn oervorm wilde zijn: een mokerslag, wild om zich heen slaand, enorm storend
voor de puriteinen en andere kwezels, af en toe flink naast de maat, maar wel
met overtuiging gebracht. Geen Mark ‘Ik beloof dat ik u op het einde van het
concert zal wakker schudden’ Knopfler, ‘Plinkeplonke artyfarty wij doen dit
enkel voor onszelf’ Radiohead of Mumford, Een Stel Door Clevere Marketing Boys
Bijeengeharkte Banjospelende Dorpsidioten & Sons, maar the real thing.

Je was een drummer, je sloeg dus wel eens door als je het bijvoorbeeld over roken op café en vegetariërs had, al heb ik me een breuk gelachen wanneer
je tofu, quorn en seitan ‘de Emerson, Lake & Palmer van de gastronomie’
noemde. Zelfs als ik het niet met je eens was, bleef ik je lezen. Goed
geformuleerde nonsens blijft in de eerste plaats ‘goed geformuleerd’. En ook:
‘nonsens’.

Maar dan lees ik dat ‘Wiegeliedje’ op bladzijde 95 en kan ik
alleen maar denken: wat een warme man, zoals je daar over ‘het ventje Benno’
schrijft. Of die quasi achteloze manier waarop je een paar pagina’s verderop over
je eigen ervaringen met een pedofiele buurman vertelt. Literatuur. Een man met een groot hart en laat nu net dat orgaan je die negentiende februari in de steek hebben gelaten.

***

‘Het waaide onlangs zo
hard, dat ik een van mijn kippen – de kont naar de wind gekeerd – drie keer
hetzelfde ei heb zien leggen.’

***

Het meest heb ik nog genoten van die oude platenbesprekingen
uit Humo, omdat die ergens heel ver
in mijn geheugen weggestoken zaten. Teksten van soms bijna dertig jaar geleden,
maar nog altijd genietbaar. Over Pink Floyd-zonder-Roger-Waters (‘Ik wens me
hier niet meer druk over te maken. U bekijkt het maar. Beluisteren zou ik het
niet doen’). Over de latere Prince, die zich TAFKAP liet noemen en dat
vergezeld liet gaan van een teken dat ik niet terugvindt op mijn toetsenbord
(‘In hoeverre ben ik bereid U nog op deze weg te volgen, Uwe Vaak In
Kikkerperspectief Gefotografeerdheid? Even ver als een dwerg een piano kan
gooien’). Over Kiss (‘Voor 350 snaren krijgt u 10 waardeloze riffs, zo luid en
lomp mogelijk gespeeld. Geen wonder dat ze hun smoelen niet laten zien’). Over
The Scorpions (‘Dertig jaar geleden werd de hardrockgroep The Scorpions
opgericht, Duitslands rijkelijk late antwoord op de landing van de geallieerden
in Normandië, maar desalniettemin een wraakactie waar de wereld niet van terug
had’).

En om het af te leren een paragraafje uit je recensie van Spice World, de tweede cd van The Spice
Girls, uit 1997. ‘The Spice Girls – Sporty
Spice, Sexy Spice, Baby Spice, Posh Spice, Scary Spice
, ze missen eigenlijk
alleen een Serge Spice – zijn het
grootste marketingsucces sinds Eva Herzigova haar joekels in een Wonderbra
wurmde en boven het onderschrift ‘Hello
boys!
‘ alle bushokjes tussen De Pinte en Parijs opfleurde. En dàt was het
grootste marketingsucces sinds Hitler een swastika op zijn boxershort naaide en
zijn maats opbelde met ‘Laten we Europa
gaan verkennen
‘.’

Ik heb je altijd graag gelezen, (pdw), maar ik had dat nog
veel liever blijven doen. Grasduinen door
die afgestofte pareltjes is Viagra voor de ziel; het helpt maar even en de
bevrediging maakt snel plaats voor de orde van de dag en die luidt: we missen jouw
onafhankelijk geest, jouw vlijmscherpe analyses, jouw genadeloze humor en,
bovenal, jouw unieke schrijfstijl.

(Die laatste zin is overigens onder voorbehoud, want ik ken
het effect van Viagra vooralsnog niet!)

***

‘Geld en gevoel voor
humor, het zijn twee dingen waar de Vlaming het over het algemeen knap lastig
mee heeft. Van het eerste denkt hij dat alle anderen er meer van hebben, van
het tweede denkt hij dat hij er meer van heeft dan alle anderen.’

***

Muskatnuss.

***

(pdw), Qué? (Het
allerbeste van Patrick De Witte), Borgerhoff & Lamberigts, 192 pagina’s,
24,95 euro, ISBN 9-789089-314406.



« VorigeVolgende »