Het was een rillerige zomer, die van 1971.
Kille temperaturen, veel regen, onweders, hagelbuien. Ja, de tijden zijn dan
wel veranderd, maar toch ook niet zó veel. Mensen trokken zich op aan de goed
draaiende economie, er was werk voor alle mannen, de meeste vrouwen zaten nog
thuis aan de haard en iedereen voelde een warme gloed over zich neerdalen als
ze ’s zaterdags rond de middag naar de BRT
Top 30
luisterden. Want de zomer van 1971 was die van Borriquito, het kleine ezeltje, zoals de presentator het voor ons
vertaalde. Vijftien weken in de Top 30,
zes weken na elkaar op 1. Als wij niet naar Benidorm gingen, kwam het Benidormgevoel wel naar hier.

Ik was twaalf, had nog geen smaakpapillen
ontwikkeld en kreeg voor het eerst zakgeld. Twintig frank zondag. Daarmee kocht ik aan het eind van die vervelende zomer (Klagende
boeren! Klagende horeca aan de kust! Klagende toeristen in hun doorweekte
tentjes!) mijn eerste 45-toerenplaatje. Borriquito
zat in een spuuglelijke groene hoes, met de titel in een lettertype dat de
Comic Sans van die tijd moet geweest zijn en daarnaast vooral de nadruk op het voor de platenmaatschappij heuglijke feit dat dit nummer 1 stond in vijf verschillende hitparades. Ik vond het
vrolijk klinken en vrolijkheid kon ik wel gebruiken nu ik van de ‘kleine’ naar
de ‘grote’ school overstapte. A small
step for mankind, but a rather large leap for a little man
.

Hoewel ik geen letter Spaans sprak of begreep,
kon ik luidkeels meezingen met Borriquito.
Dat ging zo: “Borriquito como tu / Tu-ru-ru / Yo se mas que tu”.
Waarna een letterspelletje begon: “A (A), E (E), I (I), O (O), U (U),
A—E, I, O, U!”. Koop een klinker! Mijn Spaans werd elke dag beter, ik
zong zelfs mee van “Yo soy el cantante / Yo soy el poeta”. Voor mijn
part had het “Ik ben een randdebiel / Ik ben niet goed snik” mogen
betekenen, het klonk goed en daarmee basta. Allemaal samen: “Y que tú, y que tú, y que tú que tú que tú!”

Het bleef niet bij die ene single. Elke maand
werd een deel van mijn zakgeld uitgegeven aan liedekijns die niet zouden misstaan op een verzamel-cd vol ‘foute
muziek’, wat zeg ik: ze staan er allemaal op! (Het duurde nog even voor ik The Jean Genie van David Bowie op een
fuif van de laatstejaars uit de luidsprekers van de turnzaal op school hoorde
weergalmen, waarna ik mijn puberale muziekkeuze onmiddellijk en drastisch
afzwoor. Ik begon ze zelfs te ontkennen. Ik weet ze aan een gebrekkige muzikale
opvoeding. U weet hoe dat gaat.)

Ik was enig kind en verzot op hitparades. Ik
bekeek ze allemaal, op de laatste pagina van de Humo. De Amerikaanse, de Engelse, de Nederlandse, de eigen Toppers van Tobbers van het weekblad en
natuurlijk ook de BRT Top 30. Ik
maakte zelfs voorspellingen hoe de lijsten er de week nadien zouden uitzien. En
ik dwong mijn ouders om mijn fascinatie mee te beleven. Met mijn groeiende
singlecollectie werd er wekelijks een Top 5 samengesteld, op basis van een
persoonlijke voorkeurlijst die vader, moeder en ik maakten. Op donderdagavond,
na het avondeten en tussen twee populaire tv-programma’s door, eiste ik dan
alle aandacht op, kondigde de plaatjes met ingehouden spanning aan en liet ze
dan op mijn trouwe publiek af. De luistercijfers waren zeer stabiel: elke week
drie luisteraars. Al moest ik ze soms persoonlijk tot de orde roepen omdat hun
aandacht begon te verslappen. Hitparades zijn heilig, u zult luisteren!

One Way
Wind
van The Cats stond lang op 1, opgevolgd door het
nog succesvollere Tie A Yellow Ribbon
van Dawn. Mijn vader was gek op Waarheen,
Waarvoor
van Mieke Telkamp, waardoor dat ellendige nummer, dat ook nog eens
volle vier minuten duurde, elke week een brokje ergernis bij een jongen van
twaalf-dertien-veertien zorgde. Voor zover ik me kan herinneren heeft Borriquito nooit op 1 gestaan in de hitpuree ten huize van Van Laeken. Het was
dan wel mijn eerste single, maar de liefde was alweer over. De zomers werden
ook warmer, er was geen nood aan hartverwarmende zuiderse klanken.

Toen ik mijn middelbare school afrondde en mij
klaarmaakte voor een volgende sprong in het onbekende, bood ik mijn
singlecollectie in een zotte bui te koop aan. Mijn zakgeld was inmiddels gestegen naar 100 frank
per week en werd niet altijd meer op zondag overhandigd, maar ik wou toch wat
meer in handen hebben om het studentenleven enigszins ad fundum in te kunnen stappen.
Duizend frank heb ik ervoor gekregen. Dat leek me best wel veel geld op dat
moment voor een stuk of honderd singles. Achteraf bekeken was het een weggever.

Een jaar of tien later kreeg ik daar dik spijt
van en heb ik een nieuwe collectie aangelegd, waarop ik zo trots ben dat ik ze recent
nog op Instagram zette. Er zitten singles tussen die de allerstrengste test van
de Smaakpolitie zouden overleven, maar ook het nagenoeg volledige œuvre van
Gary Glitter, Middle of the Road, Mud en The Sweet. Wat er niet tussenzit: The Jean Genie van Bowie en Borriquito van Peret.

De zanger van Borriquito is eergisteren gestorven. In Spanje noemden ze ‘m de
koning van de rumba, bij ons bleef het bij die ene zomerhit uit 1971. Zijn
deelname aan het Eurovisiesongfestival, in het gezegende Abbajaar 1974, bleef
bij ons nagenoeg onopgemerkt. Meer dan dat kleine ezeltje kon de man bij ons
niet slijten. Moge hij zacht rusten. Ik zal stilletjes “Yo soy el cantante
/ Yo soy el poeta” prevelen, nu ik weet wat die woorden betekenen. Borriquito como tu, tu-ru-ru, yo se mas que
tu
.