Het was gisteren de verjaardag van één van mijn beste
vrienden. Vierenzestig zou hij geworden zijn, want geboren in 1949. Maar in
plaats van treiterig McCartneys ‘Will you still need me, will you still feed
me, when I’m sixty-four?’ aan te heffen, kon ik hem alleen maar in gedachten
fêteren. Omdat hij mààr tweeënzestig is mogen worden. Life sucks (af en toe/soms/dikwijls/altijd, schrapt u zelf maar wat volgens u niet past).

Rik was het soort vriend dat je maar een paar keer per jaar
moest zien of horen, om weer een tijdje vrolijker gezind door het leven te kunnen
stappen. Een bon-vivant, zo zegt men. Iemand die ontzettend goed kon
relativeren, geen waarde hechtte aan status en openlijke pracht en praal, en
leefde voor het moment. Ik moet er in alle eerlijkheid aan toevoegen: wellicht
te veel leefde voor het moment. Maar niemand is perfect, ook Rik niet.

Ik ben altijd een tikkeltje jaloers geweest op Rik. Hij was
tien jaar ouder en had bewust de jaren zestig beleefd. Ik heb de jaren zestig
méégemaakt, maar niet mee gemáákt. Dat vind ik ontzettend jammer. Ik was elf in
1970, dan had je niks aan The Beatles versus The Stones, de Summer of Love, Mei
68, ‘verboden te verbieden’ of ‘vrijheid blijheid’. Ik heb die dingen allemaal
achteraf leren ontdekken. Ja, ik was liever wat ouder geweest, hoe vreemd dat
ook moge klinken.

***

Het was bij de Antwerpse lokale radio FM2000 dat ik Rik heb
leren kennen. Hij werkte mee aan het cultuurprogramma Odeon en las recensies voor van moeilijke Nederlandstalige boeken,
moeilijke theaterstukken en moeilijke films. Maar hij ging ook makkelijk mee op
café en daar kon ik wel vlot in volgen.

Later gingen we met nog vier andere jonge turken samenwonen
in een gemeenschapshuis dat we vooral geen commune wilden noemen, want zó
hippieachtig waren we nou ook weer niet. Materialisme was niet helemaal fout.
Vijf mannen en een vrouw (neen, het is niet wat u denkt!), met uiteenlopende
leeftijden, karakters en interesses, bevolkten een
huis-in-niet-al-te-beste-staat in de Steenbokstraat in Antwerpen, maar dat ontdekten
we later pas, wanneer bij elke hevige regenbui zes emmers nodig waren om het
doorsijpelende regenwater op te vangen. Vervelend, maar we woonden wel lekker
op Zurenborg, een ooit bijzonder hippe wijk, vlakbij de mondaine maar wat
vervallen Cogels Osylei. Wisten we veel dat Zurenborg twintig jaar later
opnieuw hip en zelfs onbetaalbaar zou zijn!

Vrienden sloten weddenschappen af: hoe lang zou dat zootje
ongeregeld samen blijven wonen? En ze verwezen gretig naar de toen populaire
Engelse tv-serie The Young Ones,
waarin vier uiteenlopende karakters (punker, anarchist, hippie, rocker) een
gemeenschapshuis onveilig maakten. Als ik me goed herinner, was drie maanden de meeste pessimistische schatting, twee jaar de
meest optimistische. Het werden
er uiteindelijk bijna drie, tot eenieders verbazing, in de eerste plaats de onze.

Rik was veruit de oudste van het gezelschap en hij had
ervaring in samenwonen met anderen, maar hij hoedde zich ervoor om een
vaderlijke rol op zich te nemen. Hij leerde me onbewust om meer te relativeren, minder uit te
gaan van absolutistische waarden, want ik wist toen van naaldje tot draadje hoe
de wereld in elkaar stak (ja, zo’n baasje was ik halfweg de jaren tachtig). Hij leerde me Robert Wyatt kennen, en The
Jess Roden Band en Brecht & Weill. Maar ook Duitse schlagermuziek (op de
radio speelde hij in de rubriek ‘Die Schallplatte von die Woche’ een figuurtje
dat Uwe Schnellbinder heette, ja, humor!). Niet dat hij dat echt goeie muziek vond, maar hij hield er nu eenmaal van om mensen op het verkeerde been te zetten en hen daar nog een tijdje flamingogewijs op te laten hinkelen.

En we gingen
samen naar concerten. Hij had ooit nog Creedence Clearwater Revival live gezien
in het Sportpaleis, in 1971, en, als ik me niet vergis, Pink Floyd in zaal
Billiard Palace op het Astridplein. Maar hij ging met even veel plezier naar De
Strangers of Juul Kabas, om daar, na het nuttigen van enkele glaasjes, volop mee
te joelen met de andere toeschouwers.

Hij nam zelden een blad voor de mond en kwam daar meestal
nog mee weg ook. Ik heb Rik nooit weten ruzie maken, ook al zei hij, ondersteund
door de bravoure die alcohol je bezorgt, wel eens dingen waarvan je dacht: hier
komt hommeles van! Maar hij straalde ook iets onschuldigs uit. Dus kon hij
controversiële dingen zeggen als ‘Wijven, kom hier da’k jullie aan mijn degen
rijg!’ (ook al was hij in wezen de vrouwvriendelijkste man die je je maar kon
inbeelden). Provocatie als levenskunst, het is weinigen gegeven.

***

Ooit belandden we samen in Kortrijk, op weg naar het Honky
Tonk Jazz Festival in Dendermonde. In 1988 was dat. We namen de trein in
Berchem en wisten we veel dat we niet zomaar in Dendermonde zouden stoppen,
maar moesten overstappen in Lokeren. Dus babbelden we een heel eind weg over film, muziek
en vrouwen, en passeerden we nauwelijks opkijkend intussen de stations Sint-Niklaas,
Lokeren, Gent-Dampoort en Gent-Sint Pieters. Tot we aan de laatste halte in
Kortrijk bedachten dat dit toch echt wel niet Dendermonde was en dat we ons,
met onze beperkte geografische kennis van Vlaanderen, nauwelijks konden inbeelden dat de steden Kortrijk en Dendermonde vlakbij elkaar lagen. De controleur had wel begrip voor onze vergissing en
dus mochten we met een biljetje ‘verdwaalde reizigers’ terug richting Lokeren. We waren nog net
op tijd in Dendermonde om een vlak en routineus optreden van Ray Charles and his Raelettes bij te
wonen. Georgia on my Mind.

Nadat ik Antwerpen inruilde voor Grote Liefde en
Pajottenland werden de contacten schaarser, maar daarom niet minder hartelijk.
En de onweerstaanbare drang om te relativeren en het leven met een kwinkslag te
bekijken, had Rik aan mij doorgegeven. Ik vind het goed zo. Er lopen al te veel
mensen rond die zichzelf te ernstig nemen, met alle gevolgen van dien. Ik zag
hem nog bij feestjes en in het Openluchttheater in Deurne, als Richard Thompson
of Los Lobos er optraden. Maar het viel me wel op dat hij er wat afgeleefd
begon uit te zien, fel vermagerd ook, en ik begon me ongerust te maken. Een verdwaalde reiziger, ja, zo zag hij er
uit. September 2011 begaf zijn hart het en werd ik keihard met sterfelijkheid
en afscheid nemen geconfronteerd.

***

Een gemeenschappelijke vriend, die Rik al veel langer kende,
vertelde geregeld over een zwaar auto-ongeluk, ergens eind jaren zeventig, waarna Rik
dagenlang tussen leven en dood zweefde en zijn lust for life het uiteindelijk
haalde, ook al was hij daarna zijn reukzin kwijt en herinnerden enkele littekens aan wat er gebeurd was.

‘Voor dat ongeval was Rik een
hele mooie man, de vrouwen vielen in bosjes voor hem,’ zei die vriend altijd.
Ik heb hem toen niet gekend, ik kende alleen de Rik van na het ongeval. Voor
mij is hij altijd een mooie mens gebleven. Waarom zijn er zo weinig mooie
mensen op deze aardkloot? En waarom moeten the
good
altijd young dieën?