Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Rode Duivels zijn stilaan wereldtop

Sport Posted on di, maart 26, 2013 13:06:40

‘We mogen dromen van het WK,’ zei aanvoerder Vincent Kompany
in het ene kranteninterview. ‘We hebben geen wereldelftal,’ zei hij in het
andere. Het eerste wil ik niet tegenspreken: iemands dromen neem je niet af.
Het tweede klinkt me al te bescheiden in de oren.

De Rode Duivels staan weliswaar ‘maar’ negentiende op de
FIFA-ranking, maar met de huidige spelerskern moet Top 10 makkelijk haalbaar
zijn. Meer nog: deze generatie moet in staat zijn tenminste de kwartfinales te
halen volgend jaar in Brazilië. Maar eerst moeten ze er geraken, natuurlijk.

Ik verklaar mij nader aan de hand van een ploegportret en
een vergelijking met de actuele Top 5 van de FIFA (Spanje, Duitsland,
Argentinië, Engeland, Italië), aangevuld met onze noorder- en zuiderburen. Als
je die spelerskernen tegen elkaar afzet, dan merk je dat er bij de grote landen
individueel heel wat betere spelers rondlopen, maar dat er veel minder
evenwicht is in het team.

Doelman

Thibaut Courtois. (Back-up:
Simon Mignolet)

De Limburger is nog altijd maar twintig. Hij is eigendom van
Chelsea, maar staat al twee jaar als huurling in de basis bij Atletico Madrid.
Daar doet hij het uitstekend. Er is nog groeimarge, maar déze Courtois zou nu
al een aanwinst zijn bij zowat alle Europese topclubs en bij Chelsea leunt hij
heel dicht tegen het niveau van de tot nog toe ongenaakbare Petr Cech aan.

Betere keepers: Iker Casillas, Manuel Neuer, waarschijnlijk
ook nog de oude Gianluigi Buffon. Maar Courtois zit zeker op hetzelfde niveau
als Joe Hart en Hugo Lloris, en hij is beter dan Maarten Stekelenburg en Sergio
Romero. Mignolet is een uitstekende back-up.

Conclusie: we zitten dicht tegen de wereldtop aan.

Verdediging

Toby Alderweireld – Vincent Kompany – Thomas Vermaelen – Jan
Vertonghen. (Back-ups: Guillaume Gillet, Nicolas
Lombaerts, Jelle Van Damme, in de toekomst allicht Laurens De Bock. U vergeeft
het me dat ik Daniël ‘Guust Flater’ Van Buyten bewust negeer)

Net als de meeste landen worstelt België met een probleem
van vleugelbacks. Spanje heeft Jordi Alba op links, maar op rechts staat de
stuntelige voetballer Alvaro Arbeloa. Een goeie verdediger, maar niet het type
mee oprukkende, technische sterke voetballer met een goeie voorzet die perfect zou
passen binnen het Spaanse stramien.

Duitsland heeft enkel Phillip Lahm, die zowel op rechts als
op links uit de voeten kan. Argentinië heeft Pablo Zabaleta en Cristian Ansaldi,
maar dat zijn geen absolute toppers. Engeland heeft die wel: Glen Johnson op
rechts, Ashley Cole of Leighton Baines op links. Al heeft Johnson iets te veel downs vertoond in zijn voetballoopbaan. Italië wisselt ook voortdurend
met zijn flankverdedigers. Bij Nederland is Gregory van der Wiel, ondanks de hoge verwachtingen bij zijn doorbraak, niet doorgegroeid tot de wereldtop en op
links blijft het sukkelen voor Oranje. Frankrijk heeft Patrice Evra op links,
maar rechtsback Bacary Sagna is nu al op de weg terug.

Ons centrale duo, Kompany-Vermaelen, kan zich zonder meer
meten met eender welk ander duo ter wereld. Misschien vormen Sergio Ramos en Gerard
Piqué een nog sterker tweetal (met Puyol als fantastisch alternatief), maar de ooit oninneembare
burcht Ferdinand-Terry vertoont steeds meer zwakke plekken. En Nederland is
centraal achterin een gatenkaas, met de trage en statische mannen Heitinga en
Mathijsen. Ook Frankrijk zoekt al jaren naar de juiste formule achterin. Andere
wereldtoppers zijn Mats Hummels en Giorgio Chiellini, maar die hebben geen
partner naast zich die hetzelfde niveau haalt.

Conclusie: centraal zijn we wereldtop, op de flanken blijft
het behelpen, maar dat geldt voor de meeste landen. Ons grootste probleem zal
nog het gebrek aan volwaardige invallers worden. Zeker op een intens toernooi
als een wereldbeker, met wedstrijden om de drie-vier dagen, is dat geen
overbodige luxe.

Middenveld

Axel Witsel – Moussa Dembele – Marouane Fellaini. (Back-ups: Steven Defour, Radja Nainggolan,
Kevin De Bruyne, Timmy Simons)

Een ijzersterk trio, zij het dat die drie spelers min of
meer hetzelfde type zijn. Een echte ‘spelmaker’ ontbreekt, tenzij Kevin De Bruyne
een rijtje zou terugzakken.

Tegen Spanje kunnen we onmogelijk op (Busquets-Xavi-Iniesta
of Fabregas), ook Duitsland is sterker (Khedira-Schweinsteiger-Özil, met Toni
Kroos achter de hand), maar de andere toppers kunnen we aan. Italië heeft
vanzelfsprekend Andrea Pirlo en Daniele De Rossi, maar de eerste is intussen stokoud
en de tweede zeer blessuregevoelig. Nederland heeft Wesley Sneijder en
eventueel Rafael van der Vaart, maar die laten steeds meer van hun pluimen. Ook
kuitenbijters Nigel de Jong en Mark van Bommel hebben hun beste dagen gehad.
Bij Frankrijk rekent men erop dat Yann M’Vila en Yohan Cabaye blijven
doorgroeien.

Argentinië? Ik zie enkel Esteban Cambiasso en Javier
Mascherano als wereldtop, maar dat zijn twee brekers, geen opbouwers. En
Engeland heeft weliswaar Frank Lampard en Steven Gerrard, maar die zitten in de
laatste rechte lijn van hun carrière. Jack Wilshere is wel op weg om een hele
grote te worden.

Conclusie: nog veel groeimarge met drie jonge getalenteerde
spelers, niet al te veel wisselspelers die hetzelfde niveau halen en wellicht is er ook nood aan een échte verdedigende middenvelder. Dat bleek ook uit bij
Servië en Macedonië, waar we bij momenten overspoeld werden, ook al omdat de
vleugelbacks te snel mee oprukten.

Aanval

Kevin De Bruyne – Eden Hazard – Christian Benteke. (Back-ups: Dries Mertens, Nacer Chadli,
Kevin Mirallas, Romelu Lukaku, Jelle Vossen)

Hazard is stilaan wereldtop, voor de rest veel spelers die
er dicht bij aanleunen. Bovendien ook onderling inwisselbare spelers, wat de
bondscoach voor positieve selectieproblemen stelt en de spelers onderling
scherp houdt. Als De Bruyne als spelmaker naar het middenveld verhuist, kunnen
Mertens, Chadli of Mirallas evenwaardig invallen.

Spanje is ongetwijfeld superieur voorin, met Silva-Iniesta
of Mata-Villa (en nog heel wat alternatieven op de bank). Ook Duitsland heeft
weelde (Müller-Götze-Gomez en stel gerust nog een drietal andere trio’s
samen!). Om over Argentinië nog maar te zwijgen (Messi-Agüero-Higuain-Tevez):
stuk voor stuk sterren op de voetbalvloer.

Maar Italië moet het doen met de onberekenbare voetballers
Balotelli en Cassano, en oude krijger Di Natale. En Engeland heeft Wayne
Rooney, and that’s it. (OK, Walcott, Young
en Lennon zijn goede vleugelspelers, maar ze vertonen te weinig regelmaat.)
Nederland heeft de egoïstische en blessuregevoelige Robben, de internationaal niet altijd even
goed renderende Van Persie en scoremachine Huntelaar. Bij la France steken Franck
Ribéry en Karim Benzema er bovenuit, terwijl Samir Nasri op zijn
vijfentwintigste al over zijn hoogtepunt heen lijkt. En laten we toch ook maar
die ene Cristiano Ronaldo vermelden, die tegenwoordig zowat op zijn eentje
Portugal overeind houdt.

Conclusie: ook hier nog veel groeimarge, zeker in de punt
van de aanval. Maar gelet op de zwakke punten in de verdedigingen van de
concurrentie, kunnen zelfs deze jonge jongens al behoorlijk renderen.

Algemene conclusie

We hebben misschien nog geen wereldelftal, maar de potentie
om er één te worden is er zeer zeker. En vermits al die jonge spelers bij
topclubs spelen en goed omringd worden zou dat wel eens heel snel kunnen gaan.
Op één jaar tijd kan er veel gebeuren in het voetbal. Ik schat dat de Rode
Duivels in 2014 op papier enkel nog moeten onderdoen voor Spanje en Duitsland.
De rest zullen we tegen dan aankunnen, daar moeten we echt durven in geloven!

Rest nog één klein, maar niet onbeduidend detail: de
kwalificatie voor het WK. In theorie zou dat moeten lukken (we zijn minstens
evenwaardig aan Kroatië en de andere landen staan al op een schier
onoverbrugbare achterstand), maar liefst rechtstreeks. Barrageduels spelen is
nooit prettig, zeker niet als je pech hebt in de loting en op Frankrijk of
Portugal zou stuiten, om maar iets te zeggen. Best maar winnen straks tegen
Macedonië.



Primavera

Sport Posted on za, maart 16, 2013 11:09:22

Ik heb iets met Milaan-San Remo (omgekeerd is dat ongetwijfeld veel minder het geval). De langste klassieke klassieker die het wielerpeloton
elk jaar onder de wielen geschoven krijgt, bijna 300 kilometer asfalt, is
nochtans voor negentig procent saai en voorspelbaar. Een peloton dat op een
lange sliert langs de prachtige Ligurische kust rijdt, een occasionele durfal
die een vergeefse ontsnappingspoging waagt, een gesloten groep die aan de
beklimmingen van de Cipressa en de Poggio begint. Tot een jaar of vijftien
geleden had je dan altijd wel iemand die op die laatste helling het verschil
maakte en solo over de aankomststreep reed, maar tegenwoordig krijgen we
steevast een halve of hele massaspurt als ontknoping.

In het verleden werd M-SR gewonnen door de allerbeste
coureurs, van Alfredo Binda, Gino Bartali en Fausto Coppi over Rik Van Looy,
Eddy Merckx en Roger De Vlaeminck tot Laurent Fignon, Seán Kelly en Gianni
Bugno. Renners die een heel jaar meededen om de prijzen en die zowel in de
klassiekers als in de grote rondes uitblonken. Het keerpunt kwam er in 1997,
toen de Duitse spurtbom Erik Zabel zijn eerste van in totaal vier zeges
behaalde in San Remo. Op de historische erelijst komt hij daarmee achter Eddy
Merckx (7 overwinningen) en Costante Girardengo (6 stuks), maar op gelijke hoogte
met Gino Bartali.

Andrei Tchmil, Paolo Bettini en Fabian Cancellara slaagden
er nadien nog in om het peloton te verschalken, maar als je weet dat ene Mario
Cipollini M-SR ooit gewonnen heeft, in 2002, dan besef je dat deze koers flink in
waarde gedevalueerd is. De jongste vier winnaars waren in chronologische volgorde
Mark Cavendish, Oscar Freire, Matthew Goss en Simon Gerrans, stuk voor stuk
spurters. En de grote favoriet voor de editie 2013 is Peter Sagan. Say no more.

***

Er zijn een aantal redenen om van M-SR te houden. Er is het
onmiskenbare feit dat dit al vele jaren de eerste koers is die er écht toe doet
in het wielerseizoen (vergeet Omloop Het Nieuwsblad, Parijs-Nice en
Tirreno-Adriatico, dat zijn slechts opwarmingsoefeningen). Er is dat prachtige
land dat Italia heet en dat in die lange, saaie wedstrijd ongerept aan bod komt:
hoe vervelender de koers, hoe meer je van het landschap kunt genieten. Italië
Vakantieland! En er is tenslotte die bijnaam: Primavera. Lente. Het gevoel dat
die akelige winter stilaan koning-af is (moeilijk voor te stellen als het
buiten nog tegen het vriespunt aanleunt, maar soit). Zon, warmere temperaturen, zonder vijf kledinglagen het huis
kunnen verlaten, blijere gezichten op straat, kortom: aangenamer leven.

De Primavera is de belofte van een mooiere toekomst in het
verschiet. De pedaalridders geven het tempo aan, elke duw op de trappers lijkt
wel een extra zonnestraal die door de huiskamer flitst. En de Poggio, eigenlijk
een bergje van niks, heeft zo vroeg op het seizoen de allure van een Alpe
d’Huez, een alpenreus die voor de gelegenheid naar de Italiaanse provincie
Imperia werd overgebracht.

Ik heb één keer M-SR aan de aankomstplaats, toen nog op de
Via Roma, meegemaakt, braafjes zittend achter het VRT-commentatorenduo Karl
Vannieuwkerke-Mark Uytterhoeven en mee turend naar een veel te kleine monitor. De
avond voordien was ik met de heren op stap geweest in een typisch ristorante. Lekker gegeten, dat wel,
maar ik kan me niet meer herinneren wat er op het bord werd getoverd. Wat ik me
wel nog, vaagweg, herinner: de vele glazen limoncello après, waarbij Uytterhoeven mij genadeloos aftroefde. Hij stond ‘s
anderendaags wel zo fris als een hoentje aan de ontbijttafel, ik niet.

Ik had zelfs de euvele moed gehad om eerst nog te gaan
joggen met André Meganck, de onmisbare man-achter-de-schermen bij de VRT.
André, toen een flukse fifty-something met een uitstekende conditie, liep mij,
net 42 geworden, er bijna voortdurend af. Ik pufte en hijgde en kokhalsde en hoopte dat hij
het bij de korte toer rond het hotel zou houden, maar het woordje ‘pap’ vormde
zich niet meer op mijn lippen. Erik Zabel won later die dag, vanzelfsprekend in
de sprint. De ambiance in San Remo was uitstekend, maar ik besefte nogmaals dat
je wielerwedstrijden nergens beter kunt bekijken dan thuis voor de buis.

***

M-SR wordt dit jaar voor het eerst op zondag gereden, wat
jammer is. Weer een stukje traditie dat verdwijnt. Sagan wint, dat staat vast.
Tenzij hij pech heeft of er toch iemand iets kan forceren in de slotkilometers.
Philippe Gilbert misschien? Hoewel de tot Belg genaturaliseerde Moldaviër Andrei Tchmil in 1999 won, is Fons De Wolf toch gevoelsmatig de laatste Belgische winnaar, in 1981, inmiddels al tweeëndertig jaar geleden. Ons land snakt naar een primus in de Primavera.

Als er al een Belg tot het kransje favorieten behoort morgen, dan is het Gilbert, een man voor alle terreinen. Het zou mooi zijn, zo vroeg op het jaar al
uitblinken in de regenboogtrui. Het is maar te hopen dat er dan niemand hem
twintig meter voor de streep een Vlaamse vlag tussen de spaken steekt.



Antwerpse voetbalsupporters weten waarom

Sport Posted on di, maart 12, 2013 14:51:29

(Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk onder de titel ‘Eerste klasse is niet van A’ op www.deredactie.be.)

Flashback naar 6
mei 1973, net geen veertig jaar geleden. Op de dertigste en laatste speeldag
van de Belgische voetbalcompetitie speelt Beerschot op eigen veld 1-1 gelijk
tegen Union. De week voordien had het nog met zware 6-0 cijfers verloren tegen
rechtstreeks concurrent Standard. Met die 1 op 4 (in de huidige
driepuntentelling zou dat 1 op 6 zijn) zakt K. Beerschot V.A.V. finaal nog van
de tweede naar de vierde plaats, nog altijd goed voor een Europees ticket. Club
Brugge is kampioen in 1972-1973, R. Antwerp FC wordt zevende, K. Berchem Sport
achtste. Nog even herhalen, voor diegenen die tijdens het lezen van de vorige
zinnen hun wenkbrauwen fronsten: Beerschot op 4, Antwerp op 7, Berchem op
8. De drie Antwerpse clubs in de linkerkolom van de voorloper van de Jupiler
Pro League. Echt gebeurd!

Flash forward naar
9 maart 2013, 21u50. De spelers van Beerschot AC, nog niet helemaal bekomen van
een ongetwijfeld gezonde sportmaaltijd in een fastfood-restaurant langs de A12
(de gebruikelijke cateraar haakte af wegens al een tijdje niet meer betaald),
verliezen met 3-2 van Waasland-Beveren. Omdat concurrent Lierse wél wint, van
Kortrijk, is paarswit één speeldag van het einde van de reguliere competitie al
zeker dat het straks Play-off 3 moet spelen tegen Cercle Brugge. Eén van beide
clubs zakt rechtstreeks naar tweede klasse, de andere moet nog een eindronde
met de periodekampioenen uit tweede afwerken. De jongste seizoenen betekende
dat telkens degradatie voor de eersteklasser in dat mini-toernooi. Om maar te
zeggen: tweede klasse wenkt voor de club van het Kiel.

Twintig kilometer ten noordoosten van Beveren werd er wel
gejuicht. Antwerp had nog eens gewonnen. Weliswaar in tweede klasse en tegen de
voorlaatste in de stand, Sint-Niklaas, maar als er weinig vreugde te rapen
vallen, is een supporter al snel blij met een dode mus. Er zal ook wel
leedvermaak bij zijn geweest ten opzichte van de eeuwige rivaal. Berchem Sport
speelde zaterdag dan weer 1-1 gelijk op Torhout en behield daardoor de zesde
plaats in… derde klasse A.

***

Hoe is het zover kunnen komen? De neergang kan eenvoudig worden
samengevat in twee woorden: grootheidswaanzin en wanbeleid. Berchem Sport, de
kleinste en sympathiekste van de drie clubs, die destijds een socialistisch
label werd toebedeeld omdat voetbalclubs nu eenmaal aan een politieke beweging
moesten gelinkt worden in het verzuilde Vlaanderen, verdween in 1976 na vier
seizoenen uit eerste klasse, kwam weer even boven water in de periode
1978-1981, om na de jaargang 1986-1987 definitief te verdwijnen uit het
walhalla van het Belgisch voetbal.

Het ‘katholieke’ Antwerp, de oudste club van het land, trots
op stamnummer 1 (zo ongeveer het laatste om trots op te zijn, want de ooit zo
imposante Bosuil is nu een combinatie van ruïne en afzichtelijke nieuwe tribunes
geworden), zakte in 2004 en mag zich straks gaan opmaken voor een tiende
achtereenvolgende seizoen in tweede klasse.

Beerschot, historisch met ‘liberale’ stempel, ging een
eerste keer failliet in 1999, waarna het zijn legendarische stamnummer 13 moest
opgeven, maar wel kon fuseren met Germinal Ekeren, zodat men in het Olympisch
Stadion eersteklassevoetbal bleef spelen. Na een vijandige overname door de
Leuvense projectontwikkelaar Patrick Vanoppen werd Germinal Beerschot in juni
2011 opnieuw Beerschot AC, weliswaar met het stamnummer van Germinal, maar toch
met de ambitie om binnen de tien jaar mee te doen om de titel. De titel van
‘landskampioen’ is dat, niet die van ‘kneusje’ of ‘mooiste vertikale streep in
de truitjes’.

En nu? Het doemscenario, een ‘grote’ Antwerpse derby in de
‘kleine’ tweede klasse, komt in zicht. Kielse
Ratten
en roodwitte honden kijken
er niet echt naar uit. ’t Is alsof twee concurrerende filmvedetten mogen
meespelen in een ranzige B-film, laten we zeggen: een zombiefilm. Day of the living dead.

***

De Antwerpenaar, dat is bekend, vindt zichzelf geweldig en
heeft geen boodschap aan bescheidenheid en zin voor perspectief. Clubbesturen
hebben in de voorbije decennia de meest waanzinnige samenwerkingen op poten
proberen te zetten om tot een topper uit te groeien. Het altijd al bescheidener
Berchem Sport ging er twaalf jaar geleden bijna onderdoor, toen hun voorzitter,
een Armeense diamantair, in de cel belandde wegens valsheid in geschrifte en
fiscale fraude.

Beerschot ging eind vorige eeuw financieel onderuit na jaren
boven zijn stand geleefd te hebben. Voorzitter Paul Nagels pompte miljoenen in
de club terwijl het sportief van kwaad naar erger ging. Geld maakt niet alleen
niet gelukkig; als het niet gekoppeld is aan visie staat het in het voetbal
gelijk met zinloze investeringen. Na de fusie met Germinal zwaaide de
zuinige provincialist Jos Verhaegen er de scepter, met als gevolg dat de ooit
zo trotse club een saaie en grijze middenmoter werd.

Nieuwkomer en niet-Antwerpenaar Vanoppen moest beginnen met
het wegwerken van een diepe financiële put en heeft zelf niet de middelen om
mecenas te spelen. Bovendien is zijn beleid gesteund op
waan-van-de-dag-beslissingen. Trainer Adrie Koster werd in november ontslagen
omdat ie slechts 17 op 51 had behaald en net een reeks van 4 op 27 had
neergezet. Diens opvolgers, Wim De Corte en Jacky Mathijssen, haalden
respectievelijk 1 en 2 op 18, nog een pak slechter dus, wat nogmaals bewijst
dat trainerswissels zelden renderen en eerder getuigen van verregaande
kortzichtigheid en regelrechte paniek.

Antwerp, tenslotte, werd meer dan veertig jaar lang
autocratisch geleid door bankier Eddy Wauters, die zich specialiseerde in wheelen & dealen en die zowat elk
seizoen een financiële noodoplossing uit de hoge hoed moest toveren. Halve en
hele gangsters passeerden met grootse plannen op de Bosuil, maar verdwenen
langs de achterdeur toen het er echt om ging. En na de overname door de bij
Beerschot buiten gebonjourde ‘clan’-Verhaegen gaat het geen haar beter. Onlangs
wilde het nieuwe clubbestuur in zee gaan met een wegens vrouwenhandel en
allerlei fraudepraktijken veroordeelde charlatan. Tja, de geschiedenis herhaalt
zich in het voetbal iets vaker dan in de rest van de samenleving.

Ach, en dan komt er in crisistijden altijd iemand naar voor
met het waanidee van een fusie, alsof dat de toveroplossing zou bieden. Van
twee slecht geleide clubs maak je in zulk geval één héél slecht geleide club.
Fusie rijmt bijna op ‘euthanasie’ en het rijmt helemaal op ‘ruzie’ en
‘illusie’. In Antwerpen ligt dat onderwerp ietwat gevoeliger dan overal elders
in het land. Best opnieuw achteraan in de onderste lade opbergen, dus.

***

Volgens de flamboyante voorzitter Vanoppen, een man die er met
zijn 99,7% van de aandelen prat op gaat dat Beerschot nu eigendom is van ‘Me,
Myself and I’, is de stad Antwerpen medeschuldige voor het huidige debâcle van
zijn club. Nu kan je veel zeggen over het gebrek aan sportvisie in het
Antwerpse schepencollege – ex-burgemeester Patrick Janssens (met een
uitgesproken paarswit hart) kon weinig bewerkstelligen tijdens zijn
ambtsperiode, en de opeenvolgende schepenen van Sport Chantal Pauwels en Ludo
Van Campenhout (met roodwit hart) evenmin – maar het is niet Janssens die als
doelman al een heel seizoen veel te veel doelpunten incasseert bij Beerschot en
het is niet spits Van Campenhout die te weinig doelpunten maakt voor Antwerp. Wat
je hen wél kan verwijten: ze zijn veel te lang sentimenteel blijven hameren op
dat fetisjdossier van het gemeenschappelijke stadion en ze hebben de clubs niet
gedwongen om een écht langetermijnbeleid uit te stippelen.

Wat Beerschot en Antwerp nodig hebben zijn bestuurders met
een duidelijke, welomlijnde langetermijnvisie, een ijzeren discipline op
budgettair vlak, het realisme om de lat niet té hoog te leggen en het geduld om
te bouwen aan een stevige eersteklasseclub. Liefst zelfs twéé clubs, want
Antwerpen is de enige Vlaamse stad waar sportief-economisch ruimte is voor twee
clubs.

Maar wie heeft er in de metropool visie, liefst ook wat centen, een
agenda vol bruikbare connecties, is voldoende realistisch en toch ambitieus, en
begint niet direct te panikeren wanneer het even niet goed gaat?



Waarom een voetbalterrein bij ons ‘veld’ heet

Sport Posted on za, maart 09, 2013 13:08:55

Op de voorlaatste speeldag van de reguliere competitie
schrijf je normaal iets als ‘de laatste loodjes wegen het zwaarst’ of een ander
cliché van hier tot in Tokyo. Maar de Belgische competitie is nu eenmaal een
‘specialleke’ en dus volgen er na die twee laatste speeldagen, nog minimaal
drie, zes of tien wedstrijden, naargelang je in Play-off 3, 2 of 1 terechtkomt.
Het maximum dat een club nog voor de boeg kan hebben, is zelfs dértien (13!) matchen: twee
van deze competitie, vijf in Play-off 3 en zes in de eindronde met tweedeklassers.
Ga er maar aanstaan, Lierse, Beerschot of Cercle Brugge!

Waar andere, beschaafde, voetballanden géén play-off-systeem
kennen of het allang weer hebben afgeschaft (Nederland!), worden er in de
Jupiler Pro League straks puntentotalen gehalveerd of gewoonweg afgeschaft,
alsof die dertig competitiewedstrijden tot nog toe slechts een voorspel waren, een
opwarmingsoefening. En al die extra wedstrijden worden gespeeld op terreinen
die er nu al als een akker bij liggen en die de komende weken nog intensiever
bespeeld zullen worden. Gesjoemel met punten en voetballen in uitermate slechte
omstandigheden, dat klinkt bijna als dubbele competitievervalsing.

Naast mijn recente pleidooi om de competitie drastisch te
hervormen (minder clubs, meer toppers, minder wedstrijden in totaal) lijkt het
me ook een overweging waard om een langere winterstop in te voeren. De
Duitsers, die met hun Bundesliga toch één van de toonaangevendste en
financieel-economisch rendabelste Europese voetbalcompetities hebben, stoppen
half december en hervatten pas eind januari (in een nog niet zo ver verleden
was dat zelfs half februari). Dan is, normaliter, het ergste van de winter al
voorbij en hebben de terreinen de kans gehad om te ‘rusten’.

Bij ons duurt de winterstop amper veertien dagen en wordt er
zelfs tussen kerst en nieuwjaar nog driftig gevoetbald. Een voetbalterrein mag
je hier dan ook met recht en reden ‘een veld’ noemen: het heeft niet kunnen
‘rusten’ en de combinatie van sneeuw, vriestemperaturen en langdurige regenval,
zorgt ervoor dat de sowieso al amateuristisch verzorgde groene rechthoeken er
bij liggen als een weide, compleet met losse graszoden, zandvlakten, bulten en
andere oneffenheden. Zuiver voetbal is hier niet mogelijk, ouderwetse kick ‘n’
rush eventueel nog wel. (De eerlijkheid gebiedt me te melden dat er in de
Eredivisie, met zijn winterstop van drie à vier weken, ook erbarmelijke
omstandigheden voorkomen. Afgelopen zondag zag ik een samenvatting van Roda JC
– FC Groningen: de bal hotste en botste alle kanten op.)

Ik wil hier dus pleiten voor een winterstop die loopt van
half december tot eind januari, net als in Duitsland. Natuurlijk kan je dan
pech hebben, wanneer het ook in februari hardnekkig koud is, sneeuwt en regent,
maar de ondergrond heeft dan tenminste toch vijf weken de tijd gehad om te
recupereren. Het drainagesysteem – als het er al is én als het al werkt! – moet
dan niet voortdurend overuren kloppen en de veldverwarming – als die er al is
en als die al werkt! – krijgt te maken met minder extreme weersomstandigheden.

***

De ploeg van mijn hart, Beerschot AC, bevindt zich in een
penibele situatie. Play-off 3, en daarna mogelijk tweede klasse, wenkt zeer
hardnekkig. Beerschot moet in de resterende twee wedstrijden drie punten méér
halen dan enige concurrent Lierse, dat op een voorlopig veilige veertiende plek staat. Dat kan. Als Beerschot vanavond op
Waasland-Beveren hetzelfde resultaat haalt als Lierse tegen Kortrijk, is het
zelfs een heel plausibel scenario, want op de laatste speeldag ontvangt
Beerschot rode lantaarn Cercle Brugge en moet Lierse naar Club Brugge.

Da’s echter de theorie. In de praktijk is Club al zeker van
Play-off 1 en bestaat de kans dat ze iets nonchalanter worden, zodat Lierse
alsnog iets raapt in het Jan Breydelstadion. Voor Beerschot komt het er hoe dan
ook op neer dat ze vanavond best winnen in Beveren en intussen hopen op een
bijdrage van Kortrijk in Lier. Mààr: bij Waasland-Beveren lopen een aantal
revanchisten rond (trainer Glen De Boeck, Wesley Sonck, Jürgen Cavens, Daniel
Cruz) die niet zullen vergeten zijn dat ze op een onvriendelijke manier de deur
gewezen werden op het Kiel.

Er is trouwens nog een groter doemscenario denkbaar: als Beerschot
nog twee keer verliest en Cercle wint twee keer, dan springt de vereniging alsnog
over de Kielse Ratten en mag het in Play-off 3 een thuiswedstrijd extra
afhaspelen.

Toch maar best tv-kijken met de hartslagmeter om straks…



Danke, Rik

Sport Posted on wo, maart 06, 2013 13:10:59

‘En ’t is allemaal in het centrum… Daar is ‘m, daar is ‘m!
… Daar is ‘m, daar is ‘m! … Gooooooooooooooool. Goool, goool, goool!… Ha,
maar de Argentijn naast mij doet mee’. Na de ontlading was er altijd weer die
nuchterheid en de droge humor. De dit weekend op 89-jarige leeftijd overleden
Rik De Saedeleer had het allebei. In de talloze obits werd hij terecht
getypeerd als ‘supporter-commentator’. Maar hij was vooral iemand van de Britse
school, die deskundig commentaar geven wilde combineren met entertainen en een
vleugje ontspanning bezorgen aan zijn luisteraars. Hij had geen Censydiam nodig
om te weten hoe hij zijn volk kon beroeren.

De bovenstaande scène staat nog altijd op mijn netvlies gebrand. De
bijhorende woorden zijn deel gaan uitmaken van ons collectieve geheugen. Maar
als ik dat doelpunt van Erwin Vandenbergh tegen Argentinië in de
openingswedstrijd van de Mundial 1982 in Spanje herbekijk, overkomt me telkens
opnieuw dezelfde emotie. Alsof ik de beelden nooit eerder zag en de match op dit
moment live wordt gespeeld.

Bal bij Vercauteren. Vercauteren draait een lange, kromme
voorzet richting vrijstaande Vandenbergh. Minder goede controle Vandenbergh.
Doelman aarzelt veel te lang. Vandenbergh schiet binnen. 1-0. Ontlading. Tranen
in mijn ogen. Ik heb het ook bij andere historische voetbalfragmenten van,
vooral, de Rode Duivels. Het is een Pavloviaanse reflex. Op het ogenblik dat de
bal tegen het net ploft en De Saedeleer de decibelmeter de hoogte injaagt met
zijn ‘Daar is ‘m!’, kan ik het niet droog houden. Dat is wat het samenbrengen
van sport en emotie met een mens doet, maar het is ondenkbaar dat diezelfde
emotie even groot zou zijn met een andere commentaarstem onder de beelden.
Daarin was hij uniek.

Rik, de
voetbalcommentator

Er zaten meerdere Rikken in De Saedeleer, maar veruit de
meest bekende was de voetbalcommentator. Een man die voetbal at en dronk, die
zelf in de jaren vijftig op hoog niveau had gespeeld bij toenmalig
eersteklasser Racing Mechelen. Een ouderwetse aanvallende spelmaker met vista
en techniek, die hield van het edele balspel en die er zijn missie van gemaakt
had om de Vlaamse (én Nederlandse!) tv-kijker deelgenoot te laten zijn van dat
kleine wonder dat zich afspeelde op die groene rechthoek.

Ik ga niet alle legendarische uitspraken van RDS opsommen,
daarvoor kunt u terecht in àlle kranten en op àlle nieuwssites. Ze zijn blijven
hangen, de ‘Dag moeder’s en de ‘Moet er nog zand zijn?’s. Dank zij RDS weten we
zelfs wat de ‘ramp van Kontich’ was. Hij kwam ook probleemloos weg met een taalgebruik
dat allesbehalve vlekkeloos Nederlands was. De ‘h’ werd zelden aangeblazen, dus
scoorde een spits met het ‘oofd’ of pakte een doelman de bal met de ‘anden’.
Het werd hem vergeven, omdat hij je meesleepte in momenten van be- of
verwondering.

RDS kon een wedstrijd uitzonderlijk goed ‘lezen’. Dat heeft
uiteraard met zijn eigen ervaring op Belgisch topniveau te maken. Hij voelde
aan wanneer een wedstrijd ging kantelen, wat er moest gebeuren om de
verdediging van de tegenstander te ontwrichten en welke wissels zich opdrongen.
Hij twijfelde daarbij nooit aan zichzelf. Rik had altijd gelijk, ook als ie
ongelijk had. Want dan gold toch regel 1: Rik had altijd gelijk!

Commentaar geven wil ook zeggen: geregeld zwijgen. Niet zo
erg als Duitse commentatoren, die vroeger soms zodanig lang zwegen dat je naar
je tv-toestel liep om te controleren of de klank nog wel openstond, maar ook
niet het andere uiterste, waarbij commentatoren de hele wedstrijd volpraten,
ook als dat als gevolg heeft dat ze negentig minuten uit hun nek moeten lullen.

Rik was een schoolvoorbeeld van een uitstekende
voetbalcommentator: goed doserend, uitgebreide kennis van zaken, tactisch
inzicht, invloed, rad van tong, humoristisch, toegevoegde waarde leverend. De
kunst is niet om te zeggen dat de bal tegen de paal vliegt, want dat ziet
iedereen. De kunst bestaat erin om te vertellen wat er zich buiten het
beeldkader afspeelt, zodat de kijker het gevoel krijgt dat hij zelf in het
stadion zit en een ruim overzicht heeft.

Toch een bedenking. Het is tegenwoordig bon ton om af te geven op de huidige generatie
voetbalcommentatoren. Ze praten te veel, weten er te weinig van af, zien het
niet juist. In de tijd van RDS werd een voetbalwedstrijd met hooguit een
handvol camera’s in beeld gebracht en werden we niet om de haverklap vergast op herhalingen en close-ups. Hij kon dus naar het veld blijven kijken,
het spel tactisch overschouwen en de actie volgen.

Vandaag wordt een
commentator ook geacht om zijn zegje te doen over de slow-motionbeelden: was
die rode kaart voor Nani nu al dan niet terecht? en o, kijk eens hoe kwaad Sir
Alex hier wordt. Commentaar geven is oneindig veel complexer geworden. En er
worden ook veel meer wedstrijden uitgezonden. Veel té veel. In de tijd van Rik De Saedeleer
werden alleen de absolute topaffiches live uitgezonden op televisie (en dan
nog: soms mocht een match niet op tv omdat er te veel reclameborden rond het
terrein stonden!). Er was geen oververzadiging. Nu wel. Zoals voetbal een heel andere sport is geworden ten
opzichte van dertig jaar geleden, zo is voetbalcommentaar geven ook een heel
ander vak dan toen.

Rik, de
wielerregisseur

Gaat hij de legende in als voetbalcommentator, dan mogen we
zeker niet vergeten dat RDS in de eerste plaats wielerregisseur was op den BRT. En daarin was hij zowaar nóg
bepalender dan als verslaggever in die andere volkssport. Onder impuls van RDS
werden live wielerwedstrijden verteld als ware het (levende) verhalen. Kijkers
moesten kunnen volgen wat er gebeurde. En dus introduceerde RDS bij de BRT een
systeem waarbij beeldovergangen bij voorkeur werden gemaakt met de helikopter.
Beeld van de kopgroep, helikopterbeeld, beeld van de achtervolgers,
helikopterbeeld, beeld van de kopgroep. Enzovoort.

Het lijkt een eenvoudig procédé en toch slagen buitenlandse
zenders er maar niet in om het te kunnen. Bekijk de Ronde van Frankrijk, de
meest gemediatiseerde wielerkoers ter wereld, en onze Ronde van Vlaanderen, en
u zult zeer zeker het verschil merken. In de Tour heb je als kijker vaak moeite
om te kunnen volgen, in de Ronde zit je op de eerste rij en weet je nagenoeg
van seconde tot seconde wat er gebeurt. RDS werd door buitenlandse
organisatoren gevraagd om de koers in beeld te brengen, onder meer het WK van
1986 in het Amerikaanse Colorado Springs (jawel, het 1986 van die
onvergetelijke Mundial!).

Het was de eerste keer, maar niet de laatste keer dat de
Vlaamse openbare omroep werd verzocht om internationale topevenementen te
verslaan. Op de Olympische Spelen worden VRT-equipes overgevlogen om het
wielrennen op de piste of het mountainbike deskundig te regisseren. Omdat ze de
beste zijn in hun vak.

Het is een métier dat aan de Reyerslaan nog altijd tot in de
puntjes beheerst wordt. De Rikken van vandaag heten Philippe Lombaerts en
Gunther Herregodts, en hun rénommée strijkt zich uit van Brussel tot Beijing.
Met dank aan hun leermeester.

Rik, de bondscoach

Er wordt gezegd dat RDS een stevige invloed had op
selectieheer Constant Vanden Stock (die in de jaren zestig, vóór hij Anderlecht
onder zijn hoede nam, de Rode Duivels leidde) en op bondscoach Guy Thys
(1976-1991). Er wordt ook gezegd dat met name de beminnelijke, sigaren rokende
en whisky drinkende Thys er alleen de dingen uitpikte die hij zelf interessant
vond (zoals het wederoproepen van Wilfried Van Moer, bijvoorbeeld) en dat hij
voor de rest zijn eigen gang ging, al dan niet met die spreekwoordelijke konijnenpoot
op zak.

Wat zeker is: RDS wilde meer zijn dan een afstandelijke,
onpartijdige commentator. Hij had zelf voortreffelijk gespeeld, hij wilde voor
eeuwig een Mitspieler blijven. En dus
deed en zei hij soms dingen die je van een journalist nooit zou mogen pikken. Hij
kraakte Enzo Scifo helemaal af in de eerste ronde van de Mundial in 1986, het
wereldkampioenschap dat na die catastrofale groepsfase nog zo triomfantelijk
zou verlopen voor ons land. Hij zaagde de poten weg onder de stoel van de
jonge, ambitieuze, misschien ietwat eigengereide bondscoach Walter Meeuws, die
het in 1989 over een heel andere boeg wilde gooien en minder bemoeienissen wilde van de betweterige voetbaljournalisten. Hij liet niet na om zijn
eigen mening te ventileren als dé mening, de enige mogelijke waarheid.

Hij was ook een zeer slecht interviewer, omdat ie zodanig
lange vragen stelde, dat de studiogast alleen nog maar met ja of neen kon
antwoorden, en dan liefst het antwoord dat RDS zelf in de vraag al had
gesuggereerd. Hij wilde zelf een punt maken en liet dat bij voorkeur niet over
aan de geïnterviewde: da’s natuurlijk de omgekeerde wereld van wat een goed interview behoort te zijn.

RDS is dan ook nooit journalist geweest. Hij was regisseur
en commentator, en zijn onwankelbare geloof in zijn eigen Grote Gelijk maakte
hem soms dronken van machtswellust. Ook dat mag wel eens gezegd worden. Van de
doden niet alleen niets dan goeds.

Rik, de moeilijke
mens

Mijn eerste persoonlijke ontmoeting met RDS was ergens in
1981, toen ik in het kader van een schoolstage een week meeliep op de
sportredactie van de BRT. Ik zat rustig naar een reportage te kijken in een
beeldcel, toen in de cabine naast mij RDS zich onwaarschijnlijk boos maakte op
Carl Huybrechts wiens montage voor Sporttribune
een halve minuut te lang was. Ik dacht: is dat de manier waarop hier met
mensen wordt omgegaan? Wil ik hier ooit wel werken? Ik kon me echt niet
inbeelden dat De Saedeleer en Huybrechts het goed met elkaar konden vinden en
dat ze in de loop van de daaropvolgende decennia zelfs boezemvrienden zouden worden.

Jaren later, toen ik zelf eerst mijn jongensdroom had
waargemaakt door sportjournalist te worden en dan nog eens tot hoofdredacteur
werd bevorderd van dé sportredactie, die van de VRT Televisie, nodigde
Champions League-presentator Carl Huybrechts zijn goede vriend Rik eens uit als
analist op een thuiswedstrijd van Club Brugge. Club ontving Ajax, in de andere
groepswedstrijd nam het reeds geplaatste Milan het op tegen Celta de Vigo. Als
lange samenvatting had ik gekozen voor de affiche Sparta Praag – Lazio Roma,
een rechtstreeks duel voor een plaats in de achtste finales.

In het mini-busje
op weg naar het Jan Breydelstadion probeerde Rik mij met hand en tand duidelijk
te maken dat ik had moeten kiezen voor Real Madrid – FC Porto, ook al waren
beide teams al gekwalificeerd. ‘Dat spreekt de mensen meer aan,’ was zijn
visie. Ik hield voet bij stuk. Het was de journalistieke visie (waar gaat het
nog ergens om?) tegenover de populistische (welke zijn de bekendste ploegen die
in actie komen?). Dat vond ik toen toch. En nu nog altijd, als ik er goed over
nadenk.

Danke, Rik

Rik De Saedeleer heeft een flink deel van mijn jeugd mee
ingekleurd. Dat ik sportjournalist wilde worden, was voornamelijk aan hem te
danken. Ik wilde óók naast het veld zitten en commentaar leveren bij de
beelden. Ik oefende dat thuis, op het kamerbreed tapijt, in een stadion dat ik
zelf in Lego had gebouwd en met spelertjes die ik zelfbedachte namen gaf. Ik gaf commentaar en bootste tezelfdertijd ook het publiek in het stadion na. Tot
ergernis van mijn ouders, die zich iets anders hadden voorgesteld bij een
rustig avondje tv-kijken.

Als elfjarige zwart/wit-beelden zien van een
wereldkampioenschap in een heel ver land (Mexico), dat had iets magisch. Toen
veel meer dan nu, want vandaag is de wereld gevoelsmatig veel kleiner geworden.
Journalisten waren halve helden, het vertrouwen van de burger in de media was nog
lang niet opgezegd. Elke zuil had zijn (partij)krant, met een goeie antenne en
wat geluk kon je Brussel Vlaams, Brussels Frans en den ‘Ollander ontvangen, het ‘gesproken dagblad’ op radio en televisie bracht de
waarheid. Was het allemaal beter vroeger? Ach, neen, hou op! Maar de wereld zat
iets voorspelbaarder in elkaar en dat maakte het wat makkelijker. De cowboys
waren de goeden en de indianen de slechten, zo eenvoudig was dat.

Dat ik mijn jeugdige ambitie heb waargemaakt, is grotendeels
mijn eigen verdienste. Maar ik kan Rik niet dankbaar genoeg zijn, omdat hij die
voorheen onbekende vlam toen heeft aangewakkerd. En omdat hij mij, nog altijd,
tot tranen toe kan beroeren met zijn oprechte uitbundigheid en zijn kurkdroge
observaties. Er moet geen zand meer zijn. Legendarisch? Da wassem, da wassem. Dag, Rik. Danke.



Pleidooi voor een kleinere en betere voetbalcompetitie

Sport Posted on zo, februari 24, 2013 10:54:25

‘Degraderen,
ze zouden dat moeten afschaffen,’ zei Beerschot-trainer Jacky Mathijssen vorige
week in Knack. Hoongelach en hevige kritiek waren zijn deel. De paragraaf
waarin hij pleitte voor de invoering van een licentiesysteem en een gesloten
competitie, kreeg nauwelijks nog aandacht. Mathijssen was een opportunist, die
wel anders zou gepiept hebben als zijn club niet in degradatiegevaar zou
verkeerd hebben, zo klonk het (zij het dan in minder vriendelijke
bewoordingen).

Dat
laatste klopt wellicht nog ook. Vorig seizoen, toen Mathijssen Beerschot AC
veilig in de middenmoot parkeerde, heeft de Limburger nooit gepleit voor zo’n
competitiehervorming. Dat hij er nu wél over begint, valt ongetwijfeld samen
met de precaire situatie van zijn werkgever. Je hoort de trainers van pakweg
Bergen, Oud-Heverlee Leuven en Waasland-Beveren momenteel niet klagen over de
organisatie van de Jupiler Pro League, zij vertoeven in veiliger oorden.

Maar
laten we even de uitspraken van Mathijssen losweken van zijn werksituatie. Is
degradatie in een competitie als de Jupiler Pro League nog van deze tijd? Zou
de Belgische competitie, die allang niet meer aanleunt bij de Europese subtop,
laat staan de top, niet beter af zijn mocht je er een gesloten competitie van
maken, met minder ploegen?

Voetbal
= economische sector

Alles
hangt ervan af hoe je naar ons voetbal kijkt. Zie je het puur als een lokaal
gebeuren, waarin het sportieve en het spelplezier primeren, en waarbij voetbal
dus een “spelletje” blijft, dan hoeft er niets te veranderen.
Desnoods hervorm je zelfs opnieuw naar 18 of, waarom niet, 20 ploegen? Als je
niet wakker ligt van de prestaties van Belgische clubs in Europa, dan zou dat
zomaar kunnen.

Als
je voetbal niet sentimenteel bekijkt, maar het bestudeert als een economische
sector waarin verdomd veel geld omgaat, dan ben je geneigd een heel eind mee te
denken met Mathijssen. Persoonlijk pleit ik al veel langer voor een inkrimping
van onze competitie naar tien of (maximaal) twaalf ploegen die elkaar drie of
vier keer per seizoen bekampen, zonder ellendige play-offs met puntenaftrek, en
waarbij je die tien of twaalf clubs afschermt door de degradatie gedurende een
bepaalde periode af te schaffen. Ik maak daarbij graag de vergelijking met de
NBA. Eén van de commercieelste sportcompetities ter wereld, maar ook een
economische activiteit waarin solidariteit en verantwoordelijk beheer voorop
staan. Veel meer dan in onze halfslachtig-commerciële eerste klasse.

Ach,
er zijn al talloze ideeën de revue gepasseerd, vooral omdat de G-5 (Anderlecht,
Club Brugge, Standard, RC Genk en AA Gent) echt wel doorheeft dat je naar een
schaalvergroting moet (minder clubs die meer inkomsten en hogere budgetten
hebben), in plaats van naar een schaalverkleining. Toen in 2009 het aantal
clubs dan eindelijk gereduceerd werd van 18 naar 16 werd dat als een grote
toegeving van de “kleinere” clubs bestempeld, maar eigenlijk stelde
het niets voor. Peanuts.

Ook
grensoverschrijdende competities werden al vaak als tovermiddel gepresenteerd,
van een BeNeLiga (België en Nederland) tot een Atlantic League (België,
Nederland, Denemarken, Zweden, Schotland en Portugal), maar die stuitten ofwel
op verzet van de UEFA, ofwel op het gebrek aan interesse van belangrijke clubs
uit de betrokken liga’s. Meer dan een afrodiziac met beperkte werkingsduur voor
gefrusteerde voorzitters waren die voorstellen nooit.

Het
plan-Wijnants

In
eigen land was er in 2007 een vrij revolutionair plan van toenmalig
Westerlo-manager Herman Wijnants. Hij wou de competitie opdelen in twee
divisies van elk twaalf teams, waarbij de Pro League dus zou bestaan uit 24
clubs. Na een competitie over tweeëntwintig wedstrijden in Liga A en Liga B,
moesten de eerste acht van Liga A vervolgens nog een competitie over veertien
wedstrijden afwikkelen in een soort ‘Superliga’. De inzet: de titel en Europese
tickets.

De
laatste vier van Liga A en de eerste vier van Liga B werkten ook zo’n
competitie over veertien wedstrijden af, waarbij de nummers één tot en met vier
het seizoen daarop zouden mogen uitkomen in Liga A, en de andere vier in Liga
B.

Tenslotte
waren er de kneusjes: de laatste acht van Liga B speelden ook al zo’n
competitie van veertien matchen, waarbij de laatste drie zouden degraderen en de
op drie na laatste een eindronde moest spelen. Het klinkt allemaal
ingewikkelder dan het is, maar het was tenminste een aanzet tot iets nieuws.

Hoeft
het te verbazen dat het plan uiteindelijk diep onderaan in een lade werd
opgeborgen, ten voordele van ons huidige play-offsysteem waar niemand gelukkig
mee is? Je moet het maar bedenken: een systeem waarbij je eerst dertig
wedstrijden afhaspelt en vervolgens de helft van je punten moet inleveren.
Georganiseerde competitievervalsing is het!

Maar onze
eersteklassers kozen er dus voor om een Mickey Mouse-competitie te blijven,
waarmee we gemiddeld 11.000 toeschouwers per wedstrijd lokken en Europees niets
voorstellen. De stap naar échte professionalisering werd niet gezet.

***

Vóór en na Bosman

‘Het
verschil tussen de periode voor Bosman en vandaag is dat niettegenstaande de
kwaliteit van de buitenlandse spelers afnam, de kwantiteit bleef toenemen.’ Aan
het woord is sporteconoom Trudo Dejonghe in zijn in 2005 gepubliceerde tekst 10
jaar Bosman: kan het recht het voetbal redden?

Verderop
in zijn tekst die hij schreef naar aanleiding van het colloquium voor de tiende
verjaardag van het arrest-Bosman noemde Dejonghe de Jupiler League een
“transitcompetitie” en een “parkeerplaats van jonge potentiële talenten”
of “mislukte/te dure spelers vanuit de toplanden”. Zijn conclusie was
hard: ‘De introductie van economische wetmatigheden en schaalvergroting in het
Europese voetbalbestel maakten dat België degradeerde van een kernland naar een
tweederangs- of semi-perifeer land.’

Ach,
laten we vooral niet nostalgisch worden. De tijd dat Belgische teams vrolijk
meededen op Europees topniveau ligt al enkele decennia achter ons. Oudere
jongeren herinneren zich nog dat in 1978 Club Brugge de finale van de
Europabeker voor Landskampioenen (de huidige Champions League) speelde en
verloor van Liverpool, terwijl Anderlecht twee weken voordien de Europabeker
voor Bekerwinnaars had gewonnen tegen Austria Wien.

België
stond toen in de top 3 van de UEFA-ranking, want ook de jaren voordien hadden
Anderlecht en Club Brugge Europese finales gespeeld. We vonden dat normaal,
toen. En we breidden de eerste klasse uit van 16 naar 18 clubs, want de
lichtpilonen leken tot in de hemel te groeien. Kortzichtigheid heeft zich wel
vaker meester gemaakt van de bestuurskamers van onze voetbalclubs.

Nochtans
hadden we beter moeten en kunnen weten. De gevolgen dragen we tot vandaag met
ons mee, zelfs al is de Jupiler Pro League intussen ingekrompen tot zestien
clubs. We zijn dus terug bij af, want die zestien hadden we al in de eerste
helft van de jaren zeventig. We zijn trouwens nog veel meer bij af, omdat
buitenlandse clubs wel veel geld verdienen aan profvoetbal en onze clubs niet.

ELI

Dat
we, nog altijd, te veel clubs tellen in onze hoogste voetbalafdeling, kan door
een eenvoudige berekening gestaafd worden. Als we de totale bevolking van de
voornaamste (voetbal)landen van de Europese Unie delen door het aantal clubs in
hun hoogste voetbalklasse kom je aan een resultaat dat ik de “economische
leefbaarheidsindicator” (ELI) zou willen noemen. Dat is het economische
hinterland, zeg maar: het gemiddelde aantal mensen dat elke club in theorie zou
kunnen bereiken.

België
telde in 2012 10.438.353 inwoners. Als je dat deelt door zestien, het aantal clubs
in de Jupiler Pro League, dan kom je aan een ELI van 652.397. Dat lijkt heel
veel, maar het stelt niets voor als je de cijfers van een aantal omringende
landen bekijkt:


Nederland: 16,7 miljoen inwoners, 18 clubs in de Eredivisie, ELI = 927.778.


Engeland: 50,7 miljoen, 20 clubs in de Premier League, 2.535.000.


Duitsland: 81,3 miljoen, 18 clubs in de Bundesliga, 4.516.667.


Frankrijk: 62,8 miljoen, 20 clubs in de Ligue 1, 3.140.000.

Laten
we er ook nog twee andere landen uit de Europese Top 5 bij halen:


Italië: 61,3 miljoen, 20 clubs in de Serie A, 3.065.000.


Spanje: 47 miljoen, 20 clubs in de Primera Divisiòn, 2.350.000.

Van
de voetballanden die er enigszins toe doen in Europa hebben enkel Schotland,
Denemarken, Bulgarije, Hongarije, Tsjechië en Zweden een lagere ELI dan België.

Duitsland
telt dus een ELI van 4,5 miljoen. Theoretisch kan elke Bundesliga-club een
gigantisch economisch veld bestrijken, zowel qua toeschouwersaantallen als qua
potentiële sponsors. En nu mag u één keer raden welk land het hoogste
gemiddelde toeschouwersaantal heeft van Europa (45.116 in het seizoen
2011/2012) én als een voorbeeld wordt gezien van gezond economisch
voetbalbeleid. Juist, ja… Duitsland.

Andere
schrijnende getallen: het gemiddelde toeschouwersaantal in de Engelse en de
Duitse twééde klasse ligt ruim anderhalve keer hoger dan dat van onze éérste
klasse, en dan ligt die 11.726 van vorig seizoen bij ons nog een flink stuk
boven de 9.176 van tien jaar geleden.

Illusie

Onze
beste clubs moeten het met veel minder middelen doen dan hun buitenlandse
concurrenten. Ik grijp opnieuw naar de studie van Trudo Dejonghe uit 2005,
waarin hij de gecumuleerde bedragen vermeldt die de clubs in de periode
1992-2005 hadden verdiend aan de Champions League. Engelse clubs kwamen aan een
totaal van bijna 570 miljoen euro, Spaanse aan ruim 525, Italiaanse aan 509,
Belgische aan… 55,24 miljoen euro.

Door
de hervorming van de Champions League, waarbij de grote landen drie tot vier
clubs mogen afvaardigen op het kampioenenbal, is het zogeheten Mattheuseffect
(“De rijken worden rijker, de armen worden armer”) alleen maar groter
geworden. Het is een illusie om te denken dat we dit gat kunnen dicht rijden.
Het is geen illusie om te geloven dat we onze topclubs competitiever kunnen maken
door de eigen competitie drastisch te hervormen op basis van economisch
maatstaven.

***

Drastische hervorming

Op
basis van de bestaande studies en de “economische
leefbaarheidsdindicator” (ELI), die ik hierboven zelf heb geïntroduceerd,
wil ik pleiten voor een nieuwe, dit keer bijzonder drastische hervorming van de
Jupiler Pro League.

Om
te beginnen moeten we het profvoetbal als een economische sector gaan
beschouwen. Ik kan daarbij lezing aanbevelen van het vuistdikke boek Sport
en economie, een noodzaak tot symbiose
van de hier reeds genoemde Dr. Trudo
Dejonghe. Ons voetbal moet rationeel-economisch én sportief beheerd worden,
niet langer louter sportief-sentimenteel zoals dat nu nog al te vaak het geval
is. Dejonghe noemt dit het voorop zetten van “winstmaximalisatie” in
plaats van “nutmaximalisatie”. En tenslotte moet het aantal clubs
drastisch worden gereduceerd. Twaalf zou kunnen, maar ik pleit voor tien
ploegen in eerste klasse.

Gesloten
competitie of niet?

Je
zou daarbij kunnen vertrekken van een “gesloten” systeem, zonder degradanten,
zoals in de Amerikaanse professionele basketbalcompetitie, de NBA. Alleen
omwille van zwaarwichtige economische redenen, een faillissement bijvoorbeeld,
kunnen clubs verdwijnen en vervangen worden. Heel soms gebeurt het in de NBA
dat een club wordt overgenomen of van locatie verandert. Een aantal jaren
geleden verhuisden de Grizzlies van Vancouver naar Memphis en de Hornets van
Charlotte naar New Orleans. ‘Nieuwe clubs kunnen enkel toetreden na een grondige
analyse van een ingediend rapport of clubs kunnen reloceren naar een economisch
meer rendabele markt,’ noteerden W. Lagae en T. Dejonghe in hun studie Het
Europees voetbal: een economische benadering en analyse
.

In
de NBA gelden ook strenge regels qua “salary cap” (de totale som die clubs
mogen uitgeven aan salarissen), “player’s draft” (de verdeling van jonge
spelers over de clubs, waarbij de clubs die het in de voorbije competitie het
minst goed hebben gedaan, eerstekeuze-recht hebben, zodat er een betere
herverdeling van de beste spelers ontstaat) en “revenue sharing” (een
solidariteitsprincipe tussen rijkere en armere clubs om de inkomsten te
herverdelen, wat eigenlijk neerkomt op het systeem dat Europees parlementslid
Ivo Belet vijf jaar geleden bepleitte). Opvallend: de op economische maatstaven
gebaseerde, hypercommerciële NBA is dus véél solidairder dan de nationale én
internationale Europese voetbalcompetities!

Om
een gesloten competitie te creëren, zijn er grosso modo twee
instapmogelijkheden:


de eindstand van de competitie van de jongste vijf seizoenen nemen en de hoogst
geplaatste tien clubs overhouden;


een opdeling op basis van regio, locatie en lokale ELI.

Het
eerste is duidelijk op papier. Het tweede zou in België moeten gebeuren op
basis van de bevolkingscijfers in de verschillende provincies.

Als
we uitgaan van 10.438.553 inwoners in België en vervolgens het aantal inwoners
per provincie erbij nemen, dan kunnen we de tien clubs als volgt alloceren.
Tussen haakjes staat het aantal vertegenwoordigers dat die provincie vandaag
heeft in een Jupiler Pro League met zestien clubs:


Antwerpen: 2 (3)


Limburg: 1 (1)


Oost-Vlaanderen: 1 of 2 (3)


Vlaams-Brabant: 1 (1)


West-Vlaanderen: 1 (4)


Henegouwen: 1 (2)


Luik: 1 (1)


Luxemburg: 0 (0)


Namen: 0 of 1 (0)


Waals-Brabant: 0 (0)


Brussels Gewest: 1 (1)

Je
ziet al snel dat vooral West-Vlaanderen vandaag oververtegenwoordigd is (Club
Brugge, Cercle, Kortrijk, Zulte-Waregem) en dat er in Oost-Vlaanderen (AA Gent,
Lokeren, Waasland-Beveren) eveneens om elke morzel economische voetbalgrond
gevochten wordt. Als je dan analyseert dat clubs als Lokeren en
Waasland-Beveren het moeten stellen met respectievelijk iets meer en iets
minder dan 6.000 toeschouwers gemiddeld, dan weet je dat voetbal daar op
termijn niet rendabel is zonder (tijdelijke) mecenassen. Idem dito voor
Kortrijk en Zulte-Waregem die het elk met zo’n 7.500 fans moeten stellen, en
Cercle dat net boven de 8.000 uitkomt, terwijl Club Brugge met zijn 24.156 fans
per thuiswedstrijd er flink bovenuit torent.

Omdat
de provincie Namen voorlopig geen club op niveau te bieden heeft, lijkt een
tweede Oost-Vlaamse club het meest aangewezen.

Voorstel-Van
Laeken

Ik
ben een groot voorstander van een “gesloten” competitie met tien clubs op basis
van een indeling per regio en ELI, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren,
zodat clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende vijf
seizoenen kunnen stijgen en degraderen. Als zulk systeem bijvoorbeeld zou
worden geïntroduceerd vanaf het seizoen 2014-2015 zou dit betekenen dat er aan
het eind van het seizoen 2018-2019 één of twee dalers (en dus ook stijgers)
zijn. Pas na het seizoen 2023-2024 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers
zijn (vervolgens in 2029, 2034, 2039, enzovoort). Zo krijg je een combinatie
tussen de voordelen van “gesloten” en “open”. Let wel: als er een ploeg uit de
provincie Oost-Vlaanderen zou zakken, moet die uiteraard vervangen worden door
een andere ploeg uit die provincie, anders respecteer je de logica van het
systeem niet meer! (En ja, hier zit een probleem omdat er in Vlaams-Brabant
geen alternatief is voor OHL. Misschien moet je de provinciegrenzen dan
soepeler hanteren en bijvoorbeeld gaan kijken in een straal van dertig
kilometer rond Leuven.)

Zulke
hervorming zou clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als
tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze
maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een
significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor
de start van de nieuwe competitie (2014-2015) kan je je baseren op de
gemiddelde resultaten van de periode 2009-2014, vijf seizoenen, én op het
aantal clubs waarop een regio “recht” heeft, zodat er tien clubs
“instappen”. Het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden
toegepast. Wie economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten”
competitie!

Al
is er vanaf dan vijf jaar lang geen sprake meer van degradatie, toch moeten de
clubs hun aantal punten opkrikken om na vijf seizoenen een goed gemiddelde te
bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe pleit voor economische relocatie,
maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen tradities en bestaande inplanting
van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp voor een dergelijke strikt
economische logica, waarbij je clubs onderbrengt op een plek waar geen andere
clubs actief zijn. Ik zie het niet direct gebeuren dat Bergen in de provincie
Namen moet gaan spelen of Beerschot in Vlaams-Brabant.)

De
huidige tweede klasse wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16
clubs. De “Tweede klasse” bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder
meer de invallersploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht.
Deze B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit
“Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit
“Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de
drie tweedes uit “Tweede”. De huidige bevorderingsreeksen vallen weg en worden
opgedeeld in strikt regionale afdelingen (zoals de huidige provinciale
reeksen).

In
de Jupiler Pro League zelf spelen de clubs vier keer per seizoen tegen elkaar,
in totaal over 36 wedstrijden. Minder clubs op het hoogste niveau, minder clubs
uit dezelfde regio en meer topwedstrijden op een seizoen moet gaan betekenen
dat het gemiddelde aantal toeschouwers stijgt (graag ook wel het comfort
verhogen door nieuwe stadions te bouwen of de huidige stadions drastisch op te
kalefateren!), dat de tv-rechten over minder clubs worden verdeeld (en die tien
clubs dus veel meer gaan verdienen), dat sponsors meer zullen investeren in de
overblijvende teams én dat de kwaliteit van ons voetbal zal stijgen. Wellicht
dat we dan op termijn ook weer eens voor een Europese uitschieter kunnen zorgen
en misschien wel aansluiting vinden bij de subtop (landen als Griekenland,
Nederland, Portugal en Turkije, of een uitschieter zoals de Schotse club Celtic
Glasgow).

En
nu?

Is dit alles
realistisch? Ik denk het helaas niet. Er blijft een verschil tussen noodzaak en
haalbaarheid, zeker in een land waar sentimentaliteit het nog altijd haalt op
realiteitszin. Tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en
praktische bezwaren, wist Elsschot lang geleden al. En misschien, héél
misschien, moeten we alles maar bij het oude laten. Maar hou dan op met zeuren
dat het Belgisch voetbal niet veel voorstelt, dat we het hier met derderangs-buitenlanders
moeten stellen, dat onze beste spelers al op heel jonge leeftijd naar het
buitenland vertrekken en dat onze clubs Europees niets meer voorstellen. Dat
hoort nu eenmaal bij ons kleinschalig denken.



Pleidooi voor een kleinere en betere voetbalcompetitie (3/3)

Sport Posted on za, februari 23, 2013 10:42:24

Goed, u bent er nog, waarvoor dank. Op basis van de
bestaande studies en de “economische leefbaarheidsdindicator” (ELI),
die ik gisteren zelf heb geïntroduceerd, wil ik in mijn slotbijdrage pleiten
voor een nieuwe, dit keer bijzonder drastische hervorming van de Jupiler Pro
League.

Om te beginnen moeten we het profvoetbal als een economische
sector gaan beschouwen. Ik kan daarbij lezing aanbevelen van het vuistdikke
boek Sport en economie, een noodzaak tot
symbiose
van de hier reeds genoemde Dr. Trudo Dejonghe. Ons voetbal moet
rationeel-economisch én sportief beheerd worden, niet langer louter
sportief-sentimenteel zoals dat nu nog al te vaak het geval is. Dejonghe noemt
dit het voorop zetten van “winstmaximalisatie” in plaats van
“nutmaximalisatie”. En tenslotte moet het aantal clubs drastisch
worden gereduceerd. Twaalf zou kunnen, maar ik pleit voor tien ploegen in
eerste klasse.

Gesloten competitie
of niet?

Je zou
daarbij kunnen vertrekken van een “gesloten” systeem, zonder degradanten, zoals
in de Amerikaanse professionele basketbalcompetitie, de NBA. Alleen omwille van
zwaarwichtige economische redenen, een faillissement bijvoorbeeld, kunnen clubs
verdwijnen en vervangen worden. Heel soms gebeurt het in de NBA dat een club
wordt overgenomen of van locatie verandert. Een aantal jaren geleden verhuisden
de Grizzlies van Vancouver naar Memphis en de Hornets van Charlotte naar New
Orleans. ‘Nieuwe clubs kunnen enkel toetreden na een grondige analyse van een
ingediend rapport of clubs kunnen reloceren naar een economisch meer rendabele
markt,’ noteerden W. Lagae en T. Dejonghe in hun studie Het Europees voetbal: een economische benadering en analyse.

In de NBA
gelden ook strenge regels qua “salary cap” (de totale som die clubs mogen
uitgeven aan salarissen), “player’s draft” (de verdeling van jonge spelers over
de clubs, waarbij de clubs die het in de voorbije competitie het minst goed
hebben gedaan, eerstekeuze-recht hebben, zodat er een betere herverdeling van
de beste spelers ontstaat) en “revenue sharing” (een solidariteitsprincipe
tussen rijkere en armere clubs om de inkomsten te herverdelen, wat eigenlijk
neerkomt op het systeem dat Europees parlementslid Ivo Belet vijf jaar geleden
bepleitte). Opvallend: de op economische maatstaven gebaseerde,
hypercommerciële NBA is dus véél solidairder dan de nationale én internationale
Europese voetbalcompetities!

Om een
gesloten competitie te creëren, zijn er grosso modo twee instapmogelijkheden:

– de
eindstand van de competitie van de jongste vijf seizoenen nemen en de hoogst
geplaatste tien clubs overhouden;

– een opdeling
op basis van regio, locatie en lokale ELI.

Het eerste
is duidelijk op papier. Het tweede zou in België moeten gebeuren op basis van
de bevolkingscijfers in de verschillende provincies.

Als we
uitgaan van 10.438.553 inwoners in België en vervolgens het aantal inwoners per
provincie erbij nemen, dan kunnen we de tien clubs als volgt alloceren. Tussen
haakjes staat het aantal vertegenwoordigers dat die provincie vandaag heeft in een
Jupiler Pro League met zestien clubs:


Antwerpen: 2 (3)

– Limburg:
1 (1)


Oost-Vlaanderen: 1 of 2 (3)


Vlaams-Brabant: 1 (1)

– West-Vlaanderen:
1 (4)


Henegouwen: 1 (2)

– Luik: 1
(1)


Luxemburg: 0 (0)

– Namen: 0
of 1 (0)


Waals-Brabant: 0 (0)

– Brussels
Gewest: 1 (1)

Je ziet al snel dat vooral West-Vlaanderen vandaag oververtegenwoordigd
is (Club Brugge, Cercle, Kortrijk, Zulte-Waregem) en dat er in Oost-Vlaanderen
(AA Gent, Lokeren, Waasland-Beveren) eveneens om elke morzel economische
voetbalgrond gevochten wordt. Als je dan analyseert dat clubs als Lokeren en
Waasland-Beveren het moeten stellen met respectievelijk iets meer en iets
minder dan 6.000 toeschouwers gemiddeld, dan weet je dat voetbal daar op
termijn niet rendabel is zonder (tijdelijke) mecenassen. Idem dito voor Kortrijk
en Zulte-Waregem die het elk met zo’n 7.500 fans moeten stellen, en Cercle dat
net boven de 8.000 uitkomt, terwijl Club Brugge met zijn 24.156 fans per
thuiswedstrijd er flink bovenuit torent.

Omdat de provincie Namen voorlopig geen club op niveau te bieden heeft, lijkt een tweede Oost-Vlaamse club het meest aangewezen.

Voorstel-Van Laeken

Ik ben een
groot voorstander van een “gesloten” competitie met tien clubs op basis van een
indeling per regio en ELI, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren, zodat
clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende vijf seizoenen
kunnen stijgen en degraderen. Als zulk systeem bijvoorbeeld zou worden
geïntroduceerd vanaf het seizoen 2014-2015 zou dit betekenen dat er aan het eind
van het seizoen 2018-2019 één of twee dalers (en dus ook stijgers) zijn. Pas na
het seizoen 2023-2024 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers zijn (vervolgens
in 2029, 2034, 2039, enzovoort). Zo krijg je een combinatie tussen de voordelen
van “gesloten” en “open”. Let wel: als er een ploeg uit de provincie
Oost-Vlaanderen zou zakken, moet die uiteraard vervangen worden door een andere
ploeg uit die provincie, anders respecteer je de logica van het systeem niet
meer! (En ja, hier zit een probleem omdat er in Vlaams-Brabant geen alternatief is voor OHL. Misschien moet je de provinciegrenzen dan soepeler hanteren en bijvoorbeeld gaan kijken in een straal van dertig kilometer rond Leuven.)

Zulke
hervorming zou clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als
tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze
maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een
significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor de
start van de nieuwe competitie (2014-2015) kan je je baseren op de gemiddelde
resultaten van de periode 2009-2014, vijf seizoenen, én op het aantal clubs
waarop een regio “recht” heeft, zodat er tien clubs “instappen”. Het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden toegepast. Wie
economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten” competitie!

Al is er
vanaf dan vijf jaar lang geen sprake meer van degradatie, toch moeten de clubs
hun aantal punten opkrikken om na vijf seizoenen een goed gemiddelde te
bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe
pleit voor economische relocatie, maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen
tradities en bestaande inplanting van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp
voor een dergelijke strikt economische logica, waarbij je clubs onderbrengt op
een plek waar geen andere clubs actief zijn. Ik zie het niet direct gebeuren
dat Bergen in de provincie Namen moet gaan spelen of Beerschot in Vlaams-Brabant.)

De huidige
tweede klasse wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16 clubs. De
“Tweede klasse” bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder meer de
invallersploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht. Deze
B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit
“Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit
“Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de
drie tweedes uit “Tweede”. De huidige bevorderingsreeksen vallen weg en worden
opgedeeld in strikt regionale afdelingen (zoals de huidige provinciale
reeksen).

In de
Jupiler Pro League zelf spelen de clubs vier keer per seizoen tegen elkaar, in
totaal over 36 wedstrijden. Minder clubs op het hoogste niveau, minder clubs
uit dezelfde regio en meer topwedstrijden op een seizoen moet gaan betekenen
dat het gemiddelde aantal toeschouwers stijgt (graag ook wel het comfort
verhogen door nieuwe stadions te bouwen of de huidige stadions drastisch op te
kalefateren!), dat de tv-rechten over minder clubs worden verdeeld (en die tien
clubs dus veel meer gaan verdienen), dat sponsors meer zullen investeren in de
overblijvende teams én dat de kwaliteit van ons voetbal zal stijgen. Wellicht
dat we dan op termijn ook weer eens voor een Europese uitschieter kunnen zorgen
en misschien wel aansluiting vinden bij de subtop (landen als Griekenland,
Nederland, Portugal en Turkije, of een uitschieter zoals de Schotse club Celtic
Glasgow).

En nu?

Is dit alles realistisch? Ik denk het helaas niet. Er blijft
een verschil tussen noodzaak en haalbaarheid, zeker in een land waar
sentimentaliteit het nog altijd haalt op realiteitszin. Tussen droom en
werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren, wist Elsschot lang
geleden al. En misschien, héél misschien, moeten we alles maar bij het oude
laten. Maar hou dan op met zeuren dat het Belgisch voetbal niet veel voorstelt,
dat we het hier met derderangs-buitenlanders moeten stellen, dat onze beste
spelers al op heel jonge leeftijd naar het buitenland vertrekken en dat onze
clubs Europees niets meer voorstellen. Dat hoort nu eenmaal bij ons
kleinschalig denken.



Pleidooi voor een kleinere en betere voetbalcompetitie (2/3)

Sport Posted on vr, februari 22, 2013 10:13:46

‘Het verschil tussen de periode voor Bosman en vandaag is
dat niettegenstaande de kwaliteit van de buitenlandse spelers afnam, de
kwantiteit bleef toenemen.’ Aan het woord is sporteconoom Trudo Dejonghe in
zijn in 2005 gepubliceerde tekst 10 jaar
Bosman: kan het recht het voetbal redden?

Verderop in zijn tekst die hij schreef naar aanleiding van
het colloquium voor de tiende verjaardag van het arrest-Bosman noemde Dejonghe
de Jupiler League een “transitcompetitie” en een “parkeerplaats
van jonge potentiële talenten” of “mislukte/te dure spelers vanuit de
toplanden”. Zijn conclusie was hard: ‘De introductie van economische
wetmatigheden en schaalvergroting in het Europese voetbalbestel maakten dat
België degradeerde van een kernland naar een tweederangs- of semi-perifeer
land.’

Ach, laten we vooral niet nostalgisch worden. De tijd dat
Belgische teams vrolijk meededen op Europees topniveau ligt al enkele decennia
achter ons. Oudere jongeren herinneren zich nog dat in 1978 Club Brugge de
finale van de Europabeker voor Landskampioenen (de huidige Champions League)
speelde en verloor van Liverpool, terwijl Anderlecht twee weken voordien de
Europabeker voor Bekerwinnaars had gewonnen tegen Austria Wien.

België stond toen in de top 3 van de UEFA-ranking, want ook
de jaren voordien hadden Anderlecht en Club Brugge Europese finales gespeeld.
We vonden dat normaal, toen. En we breidden de eerste klasse uit van 16 naar 18
clubs, want de lichtpilonen leken tot in de hemel te groeien. Kortzichtigheid
heeft zich wel vaker meester gemaakt van de bestuurskamers van onze
voetbalclubs.

Nochtans hadden we beter moeten en kunnen weten. De gevolgen
dragen we tot vandaag met ons mee, zelfs al is de Jupiler Pro League intussen
ingekrompen tot zestien clubs. We zijn dus terug bij af, want die zestien
hadden we al in de eerste helft van de jaren zeventig. We zijn trouwens nog veel
meer bij af, omdat buitenlandse clubs wel veel geld verdienen aan profvoetbal
en onze clubs niet.

ELI

Dat we, nog altijd, te veel clubs tellen in onze hoogste
voetbalafdeling, kan door een eenvoudige berekening gestaafd worden. Als we de
totale bevolking van de voornaamste (voetbal)landen van de Europese Unie delen
door het aantal clubs in hun hoogste voetbalklasse kom je aan een resultaat dat
ik de “economische leefbaarheidsindicator” (ELI) zou willen noemen.
Dat is het economische hinterland, zeg maar: het gemiddelde aantal mensen dat
elke club in theorie zou kunnen bereiken.

België telde in 2012 10.438.353 inwoners. Als je dat deelt
door zestien, het aantal clubs in de Jupiler Pro League, dan kom je aan een ELI
van 652.397. Dat lijkt heel veel, maar het stelt niets voor als je de cijfers
van een aantal omringende landen bekijkt:

– Nederland: 16,7 miljoen inwoners, 18 clubs in de
Eredivisie, ELI = 927.778.

– Engeland: 50,7 miljoen, 20 clubs in de Premier League,
2.535.000.

– Duitsland: 81,3 miljoen, 18 clubs in de Bundesliga,
4.516.667.

– Frankrijk: 62,8 miljoen, 20 clubs in de Ligue 1,
3.140.000.

Laten we er ook nog twee andere landen uit de Europese Top 5
bij halen:

– Italië: 61,3 miljoen, 20 clubs in de Serie A, 3.065.000.

– Spanje: 47 miljoen, 20 clubs in de Primera Divisiòn,
2.350.000.

Van de voetballanden die er enigszins toe doen in Europa
hebben enkel Schotland, Denemarken, Bulgarije, Hongarije, Tsjechië en Zweden
een lagere ELI dan België.

Duitsland telt dus een ELI van 4,5 miljoen. Theoretisch kan
elke Bundesliga-club een gigantisch economisch veld bestrijken, zowel qua
toeschouwersaantallen als qua potentiële sponsors. En nu mag u één keer raden
welk land het hoogste gemiddelde toeschouwersaantal heeft van Europa (45.116 in
het seizoen 2011/2012) én als een voorbeeld wordt gezien van gezond economisch voetbalbeleid.
Juist, ja… Duitsland.

Andere schrijnende getallen: het gemiddelde
toeschouwersaantal in de Engelse en de Duitse twééde klasse ligt ruim
anderhalve keer hoger dan dat van onze éérste klasse, en dan ligt die 11.726
van vorig seizoen bij ons nog een flink stuk boven de 9.176 van tien jaar geleden.

Illusie

Onze beste clubs moeten het met veel minder middelen doen
dan hun buitenlandse concurrenten. Ik grijp opnieuw naar de studie van Trudo
Dejonghe uit 2005, waarin hij de gecumuleerde bedragen vermeldt die de clubs in
de periode 1992-2005 hadden verdiend aan de Champions League. Engelse clubs
kwamen aan een totaal van bijna 570 miljoen euro, Spaanse aan ruim 525,
Italiaanse aan 509, Belgische aan… 55,24 miljoen euro.

Door de hervorming van de Champions League, waarbij de grote
landen drie tot vier clubs mogen afvaardigen op het kampioenenbal, is het
zogeheten Mattheuseffect (“De rijken worden rijker, de armen worden armer”)
alleen maar groter geworden. Het is een illusie om te denken dat we dit gat kunnen
dicht rijden. Het is geen illusie om te geloven dat we onze topclubs
competitiever kunnen maken door de eigen competitie drastisch te hervormen op
basis van economisch maatstaven.

Daarover meer in de slotbijdrage, waarin ik een concreet
voorstel zal formuleren van een halfgesloten competitie met tien clubs. Tien,
ja. Fans van kleinere clubs kunnen nu alvast in hun pen kruipen. Het wordt geen
prettige lectuur. Tenzij, ik herhaal het, we het er allemaal over eens zouden
worden dat de Jupiler Pro League blijft verder spelen in de lagere middenmoot
van de Europese regionen. Dan hoeven we niets te veranderen: doe voort, zie
niet om, blijf amateuristisch bezig.



« VorigeVolgende »