Goed, u bent er nog, waarvoor dank. Op basis van de
bestaande studies en de “economische leefbaarheidsdindicator” (ELI),
die ik gisteren zelf heb geïntroduceerd, wil ik in mijn slotbijdrage pleiten
voor een nieuwe, dit keer bijzonder drastische hervorming van de Jupiler Pro
League.

Om te beginnen moeten we het profvoetbal als een economische
sector gaan beschouwen. Ik kan daarbij lezing aanbevelen van het vuistdikke
boek Sport en economie, een noodzaak tot
symbiose
van de hier reeds genoemde Dr. Trudo Dejonghe. Ons voetbal moet
rationeel-economisch én sportief beheerd worden, niet langer louter
sportief-sentimenteel zoals dat nu nog al te vaak het geval is. Dejonghe noemt
dit het voorop zetten van “winstmaximalisatie” in plaats van
“nutmaximalisatie”. En tenslotte moet het aantal clubs drastisch
worden gereduceerd. Twaalf zou kunnen, maar ik pleit voor tien ploegen in
eerste klasse.

Gesloten competitie
of niet?

Je zou
daarbij kunnen vertrekken van een “gesloten” systeem, zonder degradanten, zoals
in de Amerikaanse professionele basketbalcompetitie, de NBA. Alleen omwille van
zwaarwichtige economische redenen, een faillissement bijvoorbeeld, kunnen clubs
verdwijnen en vervangen worden. Heel soms gebeurt het in de NBA dat een club
wordt overgenomen of van locatie verandert. Een aantal jaren geleden verhuisden
de Grizzlies van Vancouver naar Memphis en de Hornets van Charlotte naar New
Orleans. ‘Nieuwe clubs kunnen enkel toetreden na een grondige analyse van een
ingediend rapport of clubs kunnen reloceren naar een economisch meer rendabele
markt,’ noteerden W. Lagae en T. Dejonghe in hun studie Het Europees voetbal: een economische benadering en analyse.

In de NBA
gelden ook strenge regels qua “salary cap” (de totale som die clubs mogen
uitgeven aan salarissen), “player’s draft” (de verdeling van jonge spelers over
de clubs, waarbij de clubs die het in de voorbije competitie het minst goed
hebben gedaan, eerstekeuze-recht hebben, zodat er een betere herverdeling van
de beste spelers ontstaat) en “revenue sharing” (een solidariteitsprincipe
tussen rijkere en armere clubs om de inkomsten te herverdelen, wat eigenlijk
neerkomt op het systeem dat Europees parlementslid Ivo Belet vijf jaar geleden
bepleitte). Opvallend: de op economische maatstaven gebaseerde,
hypercommerciële NBA is dus véél solidairder dan de nationale én internationale
Europese voetbalcompetities!

Om een
gesloten competitie te creëren, zijn er grosso modo twee instapmogelijkheden:

– de
eindstand van de competitie van de jongste vijf seizoenen nemen en de hoogst
geplaatste tien clubs overhouden;

– een opdeling
op basis van regio, locatie en lokale ELI.

Het eerste
is duidelijk op papier. Het tweede zou in België moeten gebeuren op basis van
de bevolkingscijfers in de verschillende provincies.

Als we
uitgaan van 10.438.553 inwoners in België en vervolgens het aantal inwoners per
provincie erbij nemen, dan kunnen we de tien clubs als volgt alloceren. Tussen
haakjes staat het aantal vertegenwoordigers dat die provincie vandaag heeft in een
Jupiler Pro League met zestien clubs:


Antwerpen: 2 (3)

– Limburg:
1 (1)


Oost-Vlaanderen: 1 of 2 (3)


Vlaams-Brabant: 1 (1)

– West-Vlaanderen:
1 (4)


Henegouwen: 1 (2)

– Luik: 1
(1)


Luxemburg: 0 (0)

– Namen: 0
of 1 (0)


Waals-Brabant: 0 (0)

– Brussels
Gewest: 1 (1)

Je ziet al snel dat vooral West-Vlaanderen vandaag oververtegenwoordigd
is (Club Brugge, Cercle, Kortrijk, Zulte-Waregem) en dat er in Oost-Vlaanderen
(AA Gent, Lokeren, Waasland-Beveren) eveneens om elke morzel economische
voetbalgrond gevochten wordt. Als je dan analyseert dat clubs als Lokeren en
Waasland-Beveren het moeten stellen met respectievelijk iets meer en iets
minder dan 6.000 toeschouwers gemiddeld, dan weet je dat voetbal daar op
termijn niet rendabel is zonder (tijdelijke) mecenassen. Idem dito voor Kortrijk
en Zulte-Waregem die het elk met zo’n 7.500 fans moeten stellen, en Cercle dat
net boven de 8.000 uitkomt, terwijl Club Brugge met zijn 24.156 fans per
thuiswedstrijd er flink bovenuit torent.

Omdat de provincie Namen voorlopig geen club op niveau te bieden heeft, lijkt een tweede Oost-Vlaamse club het meest aangewezen.

Voorstel-Van Laeken

Ik ben een
groot voorstander van een “gesloten” competitie met tien clubs op basis van een
indeling per regio en ELI, maar ik zou een begrenzing in tijd invoeren, zodat
clubs op basis van de gemiddelde rangschikking over de volgende vijf seizoenen
kunnen stijgen en degraderen. Als zulk systeem bijvoorbeeld zou worden
geïntroduceerd vanaf het seizoen 2014-2015 zou dit betekenen dat er aan het eind
van het seizoen 2018-2019 één of twee dalers (en dus ook stijgers) zijn. Pas na
het seizoen 2023-2024 zouden er dan opnieuw dalers en stijgers zijn (vervolgens
in 2029, 2034, 2039, enzovoort). Zo krijg je een combinatie tussen de voordelen
van “gesloten” en “open”. Let wel: als er een ploeg uit de provincie
Oost-Vlaanderen zou zakken, moet die uiteraard vervangen worden door een andere
ploeg uit die provincie, anders respecteer je de logica van het systeem niet
meer! (En ja, hier zit een probleem omdat er in Vlaams-Brabant geen alternatief is voor OHL. Misschien moet je de provinciegrenzen dan soepeler hanteren en bijvoorbeeld gaan kijken in een straal van dertig kilometer rond Leuven.)

Zulke
hervorming zou clubs toelaten een middellangetermijnbeleid te voeren. Als
tegenprestatie moeten clubs dan wel een open boekhouding voeren en mogen ze
maximaal 70% van hun budget spenderen aan spelerssalarissen. Er moet ook een
significant deel van het budget (25%?) naar jeugdwerking en accomodatie gaan.

Voor de
start van de nieuwe competitie (2014-2015) kan je je baseren op de gemiddelde
resultaten van de periode 2009-2014, vijf seizoenen, én op het aantal clubs
waarop een regio “recht” heeft, zodat er tien clubs “instappen”. Het licentiesysteem moet dan heel streng en strikt worden toegepast. Wie
economisch niet mee kan, hoort niet thuis in een “gesloten” competitie!

Al is er
vanaf dan vijf jaar lang geen sprake meer van degradatie, toch moeten de clubs
hun aantal punten opkrikken om na vijf seizoenen een goed gemiddelde te
bereiken. (Terloops: dr. Trudo Dejonghe
pleit voor economische relocatie, maar dat lijkt me een té grote inbreuk tegen
tradities en bestaande inplanting van voetbalclubs. België lijkt me niet rijp
voor een dergelijke strikt economische logica, waarbij je clubs onderbrengt op
een plek waar geen andere clubs actief zijn. Ik zie het niet direct gebeuren
dat Bergen in de provincie Namen moet gaan spelen of Beerschot in Vlaams-Brabant.)

De huidige
tweede klasse wordt omgevormd tot “Eerste klasse”, bestaande uit 16 clubs. De
“Tweede klasse” bestaat uit drie reeksen van 16 clubs, waarin onder meer de
invallersploegen uit de Jupiler League evenredig worden ondergebracht. Deze
B-teams kunnen noch stijgen, noch dalen. Er zakken elk jaar drie clubs uit
“Eerste klasse”; die plaatsen worden ingenomen door de drie kampioenen uit
“Tweede klasse”. De op drie na laatste uit “Eerste” speelt een eindronde met de
drie tweedes uit “Tweede”. De huidige bevorderingsreeksen vallen weg en worden
opgedeeld in strikt regionale afdelingen (zoals de huidige provinciale
reeksen).

In de
Jupiler Pro League zelf spelen de clubs vier keer per seizoen tegen elkaar, in
totaal over 36 wedstrijden. Minder clubs op het hoogste niveau, minder clubs
uit dezelfde regio en meer topwedstrijden op een seizoen moet gaan betekenen
dat het gemiddelde aantal toeschouwers stijgt (graag ook wel het comfort
verhogen door nieuwe stadions te bouwen of de huidige stadions drastisch op te
kalefateren!), dat de tv-rechten over minder clubs worden verdeeld (en die tien
clubs dus veel meer gaan verdienen), dat sponsors meer zullen investeren in de
overblijvende teams én dat de kwaliteit van ons voetbal zal stijgen. Wellicht
dat we dan op termijn ook weer eens voor een Europese uitschieter kunnen zorgen
en misschien wel aansluiting vinden bij de subtop (landen als Griekenland,
Nederland, Portugal en Turkije, of een uitschieter zoals de Schotse club Celtic
Glasgow).

En nu?

Is dit alles realistisch? Ik denk het helaas niet. Er blijft
een verschil tussen noodzaak en haalbaarheid, zeker in een land waar
sentimentaliteit het nog altijd haalt op realiteitszin. Tussen droom en
werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren, wist Elsschot lang
geleden al. En misschien, héél misschien, moeten we alles maar bij het oude
laten. Maar hou dan op met zeuren dat het Belgisch voetbal niet veel voorstelt,
dat we het hier met derderangs-buitenlanders moeten stellen, dat onze beste
spelers al op heel jonge leeftijd naar het buitenland vertrekken en dat onze
clubs Europees niets meer voorstellen. Dat hoort nu eenmaal bij ons
kleinschalig denken.