Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Meningen

Journalistiek, Samenleving Posted on za, maart 02, 2024 12:18:58

Ze zijn met veel te veel, raken het zelden eens met elkaar, botsen voortdurend, buitelen over elkaar heen, nodigen anderen uit om hen te komen helpen in de boksring, houden van scherpte, houden niet overdreven veel van nuance, focussen vaak op ‘wij’ tegen ‘zij’, lijken zeer hardnekkig, vormen stilaan een groter leger dan dat van Rusland.

Meningen.

Ze zijn vaak ongerijmd. Niet voor niets rijmt er niets op ‘opinie’ en weinig op ‘mening’. (Ja, ‘lening’, maar dat is niet geruststellend, want ofwel heb je iets uitgeleend en is het angstig afwachten of je ooit zult worden terugbetaald, ofwel heb je geleend en is het al even angstig afwachten of je zult kunnen terugbetalen.)

Ik weet van mezelf dat ik een meningenfabriekje ben. Veertien maanden lang heb ik me bewust gedeisd gehouden, op een uitzonderlijke opmerking op Facebook na. Dat was soms slikken, moet ik toegeven. Maar ik heb volgehouden. Dus hebt u niet in een blogpost van mij vernomen dat Bart De Wever niet altijd consequent is (17x), dat diezelfde BDW heel sterk lijkt op een pester op de speelplaats die zelf begint te huilen omdat er niemand nog met hem wil spelen (5x), dat er door mensen & media de hele tijd aan victim blaming wordt gedaan richting zwakkere weggebruikers in het verkeer (3x), dat we moeten afleren om van een ongeval te spreken als de dader roekeloos of onder invloed (of een combinatie van beide) reed (tig x), en dat politieke partijen niet de kiezer moeten nahollen maar vanuit hun, gemoderniseerde, ideologische principes moeten praten en handelen (elk uur van de dag).

Enfin, u hebt dat niet gemist, want er waren ontelbare anderen die dat wel schreven, of het tegenovergestelde ervan, of nog iets anders, of iets compleet ridicuul (Mia Doornaert, Rik Torfs).

Wat ik maar wil zeggen in deze voor één keer korte bijdrage: het meningenfabriekje is terug vanaf volgende zaterdag (als ik het zolang uithoud). Er komt weer stoom uit mijn oren en straks veelkleurige rook uit de schoorsteen. Het zal kiezen worden tussen de onderwerpen die zich struikelend aandienen.

The bitch is back, pardon: I’m back, bitches!



Uit mijn archief (29/29, slot): ‘God zat in elke wagon en in elke trein’ (interview Holocaustoverlever Tobias Schiff in De Financieel-Economische Tijd, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on do, februari 29, 2024 07:24:32

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag de 29ste en laatste bijdrage.

Ik heb geen aanleg voor idolatrie. Altijd blijft de kritische journalist in mij waakzaam, gedreven door verontwaardiging, op zoek wat niet klopt. Ik hou van de muziek van Van Morrison, maar ben best in staat te zeggen dat hij sinds 1986 geen meesterwerk meer heeft gemaakt, meer nog: dat wat hij deze eeuw heeft voortgebracht vaak middelmatig was. Om het nog niet over zijn houding tijdens de coronacrisis te hebben. Mijn antenne staat altijd op. Ik heb veel mensen mogen interviewen die ik respecteerde, ja, soms ook bewonderde, maar steeds weer met de nodige reserve. In deze laatste archiefbijdrage wil ik even die journalistieke pet afzetten, beter nog: afnemen uit heel diep respect voor misschien wel het meest beklijvende gesprek dat ik ooit heb mogen voeren. Op zaterdag 22 november 1997 publiceerde De Financieel-Economische Tijd mijn interview met Auschwitzoverlever Tobias Schiff, een Belgische Jood die het kwaad in de ogen had mogen kijken, een van die uitzonderingen die de hel overleefde en die het kon en wilde navertellen. Dat deed hij onder meer in zijn aangrijpende boek Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten. Prachtig boek, prachtige man en een levensverhaal om heel stil van te worden.

***

‘God zat in elke wagon en in elke trein’

***

“Alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd; het is nooit echt verleden”, schrijft Tobias Schiff ergens in zijn memorabele Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, een belangrijk en — hoe onwezenlijk dit in deze context ook moge klinken — verschrikkelijk mooi boek over hoe hij 52 jaar geleden Auschwitz overleefde. De thans 72-jarige joodse auteur probeert opnieuw te kijken door de ogen van de 17-jarige knaap die in augustus 1942 brutaal in een beestenwagon werd geduwd, samen met zijn familieleden, en die drie jaar later verweesd terugkeerde naar Antwerpen.

Op 9 november was het 59 jaar geleden dat onder impuls van Josef Goebbels leden van de SA en NSDAP-jongeren overgingen tot het terroriseren van joodse winkeliers. Winkels werden vernield, boeken verbrand, synagogen in brand gestoken. Die voorbode van de Holocaust is de geschiedenis ingegaan als de Kristallnacht. Op 11 november was het dan weer 79 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog officieel werd beëindigd. Meer nog dan 8 mei (1940) is 11 november (1918) een wereldwijd symbool van het einde van de oorlog.

Tobias Schiff, 72, overleefde de Tweede Wereldoorlog. Als Antwerpse jood, weliswaar in 1925 geboren in Polen, ontsnapte hij niet aan de jodentransporten.

Ontsnappen deed hij wel aan de dood, zij het dan ternauwernood. Hij maakte verschillende concentratiekampen mee, tot en met Auschwitz-Birkenau. “Sei froh dass du noch lebst”, kreeg hij vaak te horen van zijn Duitse bewakers.

In 1993 was Schiff een van De laatste getuigen uit Luckas Vander Taelens gelijknamige VTM-serie. Twee jaar later ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn onverdroten inzet om de wandaden van nazi-Duitsland onder de aandacht van de jongeren van vandaag te brengen. En nu is er het in boekvorm weergegeven relaas van zijn verblijf in de kampen: Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten.

Schiff heeft dit boek, in nauwe samenwerking met uitgever Hugo Franssen, geschreven als ware het een lang prozagedicht, in een verschroeiend tempo, alsof de schrijver haast had om het allemaal te vertellen in de tijd die hem nog rest. Toch ziet Schiff er nog altijd heel patent uit, op de naweeën van een zwaar auto-ongeval op 21 juli van dit jaar na. Hij houdt nog altijd een fotowinkel open in het Brusselse Manhattan Center.

Het belang van Schiffs boek kan niet voldoende onderstreept worden. Tijdens zijn gelegenheidsspeech bij de persvoorstelling drukte gastspreker Jean-Luc Dehaene de hoop uit dat dit boek “bijna verplichte lectuur wordt in onze scholen”. Gewezen politica Paula D’Hondt-Van Opdenbosch vraagt zich af waar Tobias Schiff de kracht vandaan blijft halen om Vlaanderen rond te toeren met zijn boodschap van vrede en verdraagzaamheid. Ze gaf het boek cadeau aan haar kleinzoon, met de boodschap: “Bernard, dit is het waargebeurde verhaal van Tobias Schiff. Moge dit jou over de drempel van de 21ste eeuw leren hoe de mens werd onteerd. Dat dit nooit meer gebeure. Tobias Schiff was mijn vriend. Jouw oma.”

Bekroond thrillerauteur Bob Mendes weet waarover Schiff praat, schrijft hij in een brief aan de auteur. “Ik ben zelf, als halve jood, opgepakt geweest en dank zij de tussenkomst van een naamloze held aan het concentratiekamp ontkomen, de angst heeft me nooit losgelaten. Toch is mij pas sinds gisteren de volle omvang van de shoah duidelijk geworden.”

Bij het begin van het interview benadrukt Schiff dat hij het spreken, schrijven en getuigen niet voor zichzelf doet, maar voor al die naamloze joden die de terreur van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, en dan zeker voor hen die het niet overleefden. De cursief gezette citaten zijn er om de interviewtekst extra in de verf te zetten, maar ook om de toch wel verschroeiende schoonheid van Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten te illustreren.

Het interview vond plaats in het unieke kader van het Hôtel Albert Premier op het Rogierplein in Brussel. Het hotel — een prachtig gerestaureerd exempel van Bauhausarchitectuur — speelde een belangrijke rol bij het totstandkomen van het boek. Gedurende zowat een jaar zaten Tobias Schiff en Hugo Franssen hier, aan een rustige tafel in een hoek, samen te praten en te redigeren. Hugo Franssen, die Schiff tijdens zijn dankwoord bij de presentatie van het boek zowaar vergat te vermelden. Daar schaamt hij zich toch zó over!

“Vlak vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 gaf ik een lezing in Dendermonde”, vertelt Schiff bij wijze van introductie. “Achteraf kwam een meisje van 18 naar me toe. Ze zei: ‘Meneer Schiff, u weet niet hoeveel mensen zondag anders zullen stemmen na wat u hier vandaag gezegd hebt.’ Dat heeft me diep getroffen. Daarvoor blijf ik het doen, die spreekbeurten. Ik krijg honderden brieven van jongeren en die zijn zo on-ge-lo-fe-lijk positief. De jeugd heeft de toekomst, jazeker.”

Terug naar hoe ouder ik word

hoe dichter ik bij die periode kom

in plaats van mij ervan te verwijderen

(…)

ik probeer te begrijpen

ik denk al 50 jaar

soms zonder het te weten

zonder te weten dat ik denk

en me vragen stel

ik vraag en twijfel

wat is er gebeurd?

hoe is het gebeurd?

altijd dezelfde vragen

het laat niet los nooit

waar zijn ze allemaal?

hebben ze ooit bestaan?

ja er zijn herinneringen

als ik het niet schrijf

dan hebben ze nooit bestaan

als ik het niet schrijf

als ik het niet zelf lees

dan verdwijnen ze als ik zelf verdwijn

dan verdwijnen ze met mij

(…)

iemand vroeg me

‘hebt u nooit geprobeerd

om dat nummer op uw arm te verwijderen?’

ik antwoordde

‘wie zal mijn hoofd vervangen?’

Tobias Schiff praat zoals hij schrijft: aarzelend, op zoek naar de juiste woorden, die er onveranderlijk toch komen. Want iemand die de kampen heeft overleefd, vindt altijd wel het juiste woord. Maar wie zal ná hem de morele kracht en de juiste woorden vinden om de gruwel te omschrijven? “De films over de kampen bestaan”, weet Schiff. “Je ziet de uitgemergelde lijken op die Britse film van de bevrijding van Bergen-Belsen. Iets zal er toch blijven.”

Zou de aanwezigheid van televisie de Holocaust onmogelijk hebben gemaakt, vraag ik hem voorzichtig. “Ach, beelden. We hebben allemaal de beelden gezien van Rwanda en van Bosnië. Mensen zien die op tv wanneer de soep op tafel komt. Wie gevoelig is, kijkt en laat de soep heel eventjes koud worden. Anderen eten rustig voort of ze veranderen van zender.”

Eli Wiesel, gewezen winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, zei ooit: “Wie luistert naar een getuige, wordt zelf een getuige.” Schiff trekt zich op aan die uitspraak. “Misschien zullen de jongeren van nu later doen wat ik vandaag doe. Als ik ga spreken voor een klas, verwittigen de leraars mij soms voor een groepje Vlaams Blok-sympathisanten. Maar dat is nooit een probleem. Na twee minuten is het muisstil in de klas, altijd.”

Op zijn linkerarm is het nummer 160.275 een stille getuige van de kampen. Hij wil het niet laten verwijderen, hoewel dat met de moderne plastische chirurgie perfect kan. Schiff: “Ik kan mijn familie toch niet verloochenen, alsof ze nooit bestaan heeft? Weet je, iemand heeft me eens in de winkel gevraagd wat er gebeurd was op 16 februari 1975. En ik maar denken: de moord op Kennedy was veel vroeger, de oorlog in Vietnam was beëindigd, enfin, ik wist het niet. ‘Jamaar,’ zei ze, ‘wat is er met ú gebeurd die dag?’ Ik wist het niet meer. ‘Waarom staat die datum dan op uw arm?’ vroeg ze. Toen ik haar het hele verhaal had verteld, was ze zó aangedaan, dat ik medelijden met haar kreeg en haar moest troosten. Een man pakte ooit mijn arm vast en gaf er een zoen op. ‘At this time we were in Miami, drinking Coca Cola’, verontschuldigde hij zich.”

Hij aarzelt even. “Het is heel eigenaardig: hoe verder ik er in tijd vandaan ga, hoe dichter ik er weer bij kom. Die beelden zijn er altijd, die geraak je niet kwijt, of ik er nu zelf over begin of niet. Ik zie alles. Het wordt direct tegenwoordige tijd. En het drukt meer en meer op me.”

Eén van de acht

transport nummer 25 van vrijdag 28 augustus 1942

telde 1.000 gedeporteerden

ongeveer 280 kinderen 220 vrouwen en 500 mannen

en

zoals ik al zei

slechts 8 van hen keerden terug

8

(…)

het was alsof ik een geheim had

concentratiekamp

waarover ik nauwelijks kon praten

(…)

ons leven was van geen tel

het had geen enkele betekenis

Schiff: “Omdat ik er levend uitgeraakt ben, voel ik me verplicht de boodschap van de doden uit te dragen. Ik heb geluk gehad, de anderen niet.

“Ik stel mezelf altijd nieuwe vragen. Zo zit mijn leven nu eenmaal in mekaar. Ik vraag voortdurend: ‘Waarom?’ Met waaroms kan een dictatuur niet leven, die vraag kan je alleen in een democratie stellen.

“Ik reageer ook helemaal anders dan andere mensen. Als in een kamer een deur hard wordt dichtgeslagen, zal het hele gezelschap opkijken. Behalve ik, ik knipper niet eens met mijn ogen.”

Honger

men stierf van kou

van honger

men stierf van uitputting

van ziekte

men stierf van alles

men stierf van sterven

een schimmenkonvooi

van mensen die amper 35 kg wogen

een doodskist op wielen

naast je achter je voor je

was er de dood

je sprak met iemand

en het ogenblik daarna

was hij er niet meer

je sprak met doden

de trein werd bewoond door de dood

(…)

de levenden hadden het niet beter dan de doden

ze waren dood van last en ellende

verstard en verkrampt

de levenden waren net skeletten

die zich nog konden bewegen

(…)

honger

concrete alle zinnen bezettende honger

alle zinnen staan op scherp

alle zinnen staan op brood

alle zinnen staan op honger

men ziet honger

men voelt honger

men hoort honger

men is honger

geknaag

uur na uur minuut na minuut

dag en nacht altijd

we waren gek van honger

pijn van honger

stierven van honger

we waren P>men at zich op langs binnen

buiten niets te zien

langs binnen vrat men zich op

“Honger kan je niet beschrijven. Daar bestaan geen woorden voor. Ik had zelf nog nooit over honger gelezen, gewoon omdat het onbeschrijfelijk ís. Ik hoop dat ik er in mijn boek in geslaagd ben over te brengen wat het betekent. Te horen aan de reacties ben ik er schijnbaar een beetje in gelukt.”

Afscheid nemen

ik ging naast vader zitten

hij keek me kalm aan

hij hield mijn hand vast

ik wist dat het gedaan was

vader zei

‘dit is het lot van ons volk

ik weet dat ik nu moet sterven

ik zou getroost zijn en sereen sterven

als ik wist dat jij er levend uit kwam’

(…)

alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd

het is nooit echt verleden

Op 18 januari 1944 vernam Schiff dat zijn vader naar de gaskamer moest. Dat gebeurde drie dagen later. “Als ze met hun hoofd knikten, wist je al dat je erbij was. Reageren kon niet. Zelfs met je ogen knipperen was voldoende om je mee naar de gaskamer te laten voeren. Hoe vader dat drie dagen uitgehouden heeft! Hij heeft míj getroost, ik hem niet.”

Bij het vertrek naar de kampen, in augustus 1942, wist hij nog niet dat de joden systematisch werden uitgeroeid. “Wij wisten van niets. Zelfs niet toen we al in de kampen zaten. Een groep gevangenen werd afgevoerd en een bewaker zei: ‘Kijk, die daar, over een uur zijn ze rook.’ En ik wist niet waar hij het over had! Volgens mij trekken onze hersenen een grens tot waar ze informatie accepteren. Dat is zoals met een tas koffie. Vol is vol. Al wat je er dan nog bijgiet, komt terecht in de ondertas of op tafel. Het kan er niet meer bij. Dat gaat ver voorbij ons verbeeldingsvermogen. Men zegt wel eens: ‘Je moet het hebben gezien, om het te kunnen geloven.’ Maar zelfs dat gaat niet ver genoeg. We zagen het gebeuren — want niemand keerde terug — en we geloofden het nog niet.

“Ik had een enorm schuldgevoel. Ik heb mijn vader tegengehouden toen die op het punt stond naar Warschau overgebracht te worden. In Warschau waren geen gaskamers, weet je.”

Zelf werd hij ook aangewezen om afgevoerd te worden, maar bij een hertelling bleek dat er al 301 aangeduide gevangenen waren, in plaats van de gevraagde 300 en dat kon niet volgens de op mathematische regels gebaseerde Duitse uitroeiingsmethodes. Tobias Schiff was Nummer 301 en bleef leven. “Ik was niet bang, begon niet te bibberen of zo. Ik aanvaardde dat als iets dat onvermijdelijk was. Wat konden ze nog met mij doen dat erger was dan wat ik al had meegemaakt?”

Gewillige beulen

ik ben geen rechter

maar ik kan u zeggen dat velen stopten

om ons spottend te bekijken

Schiff heeft Hitlers gewillige beulen van Daniel J. Goldhagen doorgenomen, maar niet helemaal uitgelezen. Hij wordt opstandig als het ‘Wir haben es nicht gewußt’ ter sprake komt. “Dat is toch niet waar! Ik zal niet zeggen dat iedereen álles wist, maar… Als je als soldaat een week lang mensen hebt vermoord, vrouwen en kinderen, verzwijg je dat toch niet aan je familieleden? Dat nieuws verspreidt zich toch? De Duitsers hebben hun gezicht niet afgekeerd, zo is het niet gegaan. Op een bepaald moment was de jood voor hen de vijand van de staat, zo is het hen immers jarenlang voorgesteld.’

“Zo’n soldaat, die kwam thuis, zoende zijn vrouw en zijn kinderen, aaide de hond over zijn hoofd, deed zijn gordel met zijn revolver uit en ging aan de piano een stuk van Chopin spelen. Die deed normaal, zoals iedereen die aan het eind van de dag gedaan had met werken.

“Stel je voor: je pakt vandaag in een winkelcentrum vijfhonderd mensen op en je zet die drie dagen zonder eten en drinken in gesloten beestenwagons. En als ze aankomen worden ze uit de trein geslagen, uitgekleed, geschoren en krijgen ze versleten vodden als kledij. Die voelen zich vernederd, die zijn ontmenselijkt. Ze staan daar als uitgemergelde skeletten. Op dat ogenblik zíjn dat Untermenschen, ze hoeven dat woord niet eens meer uit te vinden voor hen.”

God

God zat in elke wagon en in elke trein

die naar Auschwitz reed

aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt

hij heeft erover gewaakt

dat de kinderen in de wagons klommen

hij heeft erover gewaakt

dat de deuren goed gesloten waren

hij heeft erover gewaakt

dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed

dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken

omdat het zelfs voor God lastig was

het was veel

het was te veel

en dan is hij teruggekeerd met een andere trein

Zijn geloof is gekneusd. Meer nog: hij is boos op de katholieke kerk. Tobias Schiff: “De kerk heeft het 2000 jaar lang gezegd: de joden hebben Jezus Christus vermoord. En die godsmoordenaars werden eeuwenlang met de vinger gewezen. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven, maar ’s zondags in de kerk werd telkens weer herhaald dat de joden God de Zoon hadden laten kruisigen. Als er dan een partij aan de macht komt in een land waar het brood op dat ogenblik twee miljard mark kost is de schuldige snel gevonden: de jood. Iedereen was klaar voor de wraak. Vandaag doet uiterst rechts er alles aan om Marokkanen en Turken de schuld te geven van alles wat fout gaat in onze samenleving. De voorbereiding is net dezelfde, hopelijk zal de uitvoering niet dezelfde zijn!

“Natuurlijk heeft God mij gered, hij heeft mij uit Auschwitz gehaald. Maar ik vind dat zó’n belediging voor diegenen die het niet gehaald hebben. Ik vraag me af over welke God we het hier hebben. De God die alles geschapen heeft en die vervolgens naar een ander intergalactisch stelsel is vertrokken, die kan ik accepteren. De God die van bij onze geboorte elke stap die we zetten heeft geregeld, mag ik niet. Ik geloof dat God bij elke schepping iets uit handen heeft gegeven. En op het einde was hij machteloos.”

Duisternis

meer dan 40 jaar lang al

doe ik ’s nachts nooit het licht in mijn kamer uit

voor het bed staat een radio

en de hele nacht luister ik naar klassieke muziek

naast mij staat een andere radio

om naar de nieuwsberichten op de BBC te luisteren

en in mijn handen heb ik een boek

ik word wakker met het boek op mijn borst

(…)

duisternis is het kamp

Hij zweert bij de BBC World Service om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Dat radiostation is ook een gezel tijdens de moeilijke momenten van de dag, na zonsondergang. De duisternis roept altijd weer herinneringen op aan de kampen. Hij leest voortdurend, in verscheidene talen. “Ik lees veel boeken over geschiedenis, en zeker niet alleen over de oorlog, en biografieën. Geen romans, die interesseren mij niet.”

Een normaal leven zat er na 28 augustus 1942 niet meer in. “Er is me een stuk van mijn leven afgenomen. Als vader of moeder kwaad zijn, loop je als kind naar je oma, die je koffie met koekjes geeft en je troost. Als je weer naar huis gaat, kan je je vader en je moeder vergeven voor al het kwaad dat ze je hebben aangedaan. Ik kon dat niet. Mijn grootouders, mijn ouders en mijn zus zijn uit mijn leven gestolen.

“Eli Wiesel zei ooit: ‘Niet alle slachtoffers in de oorlog waren joden, maar alle joden waren slachtoffers.’ Ze moesten allemaal vrezen voor hun leven.”

Aan een rustige oude dag denkt Tobias Schiff hoegenaamd niet. “Ik interesseer mij aan ontmoetingen met allerlei soorten mensen. Ik zit niet te wachten op die fameuze klok die gaat luiden. Die zal nog een minuutje moeten wachten, we gaan dat uitstellen. We moeten voort.”

Tobias Schiff, Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, 1997, Epo, 206 blz., 598 frank.



Uit mijn archief (28/29): ‘Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof’ (reportage in De Morgen, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 28, 2024 08:21:13

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 28, de voorlaatste.

Ik mocht voor De Morgen geregeld een bijdrage publiceren in de rubriek ‘Blik op België’. Kleine observaties van vierduizend tekens over het kleinere nieuws, ver van de gekke wereld. Ik vind van mezelf dat ik minder geschikt ben voor het korte werk, maar over deze bijdrage over de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof, verschenen op 31 oktober 2022, de dag voor Allerheiligen, was ik best tevreden. Nu u nog.

***

Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof

***

Tranen biggelen uit de hemel wanneer ik het Schoonselhofbetreed. Ik heb Père Lachaise bezocht, in Parijs, en de Joodse begraafplaats in Praag, maar nooit eerder wandelde ik rond op dit indrukwekkende kerkhof in Hoboken, wat voor een geboren Antwerpenaar niets minder dan een schande is.

Sinds 1921 is dit de plek waar le tout Anvers ooit wil eindigen — het liefst niet te vroeg. Premiers, ministers, burgemeesters, andere hoogwaardigheids- bekleders en vooraanstaande burgers, maar ook de gewone Antwerpenaar: ze vonden hier allemaal hun laatste rustplaats. Ik ga er op zoek naar de graven van een handvol schrijvers. Kraaien zorgen voor de gepaste soundtrack, ze maken er zowaar een nog luguberdere plek van. “’t Is hier groot”, waarschuwt de medewerkster die me een handige plattegrond meegeeft. Een understatement van formaat. Pas na twintig minuten flink doorstappen arriveer ik in een statige wandellaan naast perk U, waar een monumentale grafsteen eer betoont aan de man die zijn volk leerde lezen, Hendrik Conscience (1812-1883). De schrijver van De leeuw van Vlaanderen wordt er bewaakt door een bronzen leeuw, hoe kan het anders.

Op de bijzonder informatieve website van Schoonselhof verneem ik dat er in september 1883 uit elke Vlaamse provincie een schop aarde op de kist werd gestrooid, zodat Conscience kon rusten onder een laag gemeenschappelijke Vlaamse grond. Ha, identiteit!

Café De Raaf finaal gesloten

Op ereperk R vind ik een favoriete schrijver terug. “Hier dwaalt J.M.H. Berckmans in de grauwzone van Barakstad”, staat er te lezen. Aan de voet van de schijnbaar argeloos opgestapelde zwarte stenen liggen enkele lege blikjes pils en al even lege flessen wijn en champagne, als om te benadrukken dat Jean-Marie Berckmans (1953-2008) in zijn laatste levensjaren in de duistere marge van het bestaan vertoefde. Door deze ietwat vreemde hommage wordt Berckmans zo’n beetje de Jim Morrison van het Schoonselhof. Zou de auteur van Café De Raaf nog steeds gesloten weten dat zijn officieuze verblijfplaats van weleer inmiddels definitief dicht is?

“Daar moet je vandaag voor zorgen, voor sterfelijkheid”, geeft Herman de Coninck (1944-1997) mee aan de passanten. De dichter zeeg op zijn 53ste neer op een trottoir in Lissabon. Zijn kleurrijk grafmonument steekt schril af bij deze zwart-witte omgeving met dat grijze wolkendek erboven. De Coninck schreef in 1980 in de dichtbundel Een klank van hobo een toepasselijk gedicht over een begraafplaats. “Op dit kerkhof lijkt de dood zelfs op haar beurt gestorven, / de zerken op hun beurt begraven, onder gras / dat leeft en vrolijk overleeft / op grond van wat er destijds was. / Heden en verleden ontmoeten / elkaar hier op elke hoek, en dan groeten / ze, deftig comme il faut, / Heden en Verleden, van de firma Tijd en co.”

‘Dag mensen, dat ’t welga’

Pardoes stap ik, aangekomen op perk N, op de grafsteen van Gerard Walschap (1898-1989). Nu ik toch oneerbiedig ben, veeg ik dan maar meteen ook de neergedwarrelde herfstbladeren opzij, zodat zijn naam leesbaar wordt. Alles voor de foto. Verschoning! En de schrijver van Houtekiet was dan nog zo vriendelijk om ons, eenvoudige stervelingen, te begroeten met een vriendelijk “Dag mensen, dat ’t welga”. Ach ja, Walschap wist het al bij leven, “de mens, ge kunt gij daar niet aan uit”.

Verder op dit ereperk kijken twee Grote Schrijvers voor eeuwig op elkaar uit. Links van mij — Boem Paukeslag! — de expressionistische dichter Paul van Ostaijen (1896-1928), rechts reclameman Alfons de Ridder (1882-1960), die als Willem Elsschot een onvergetelijk oeuvre naliet. Ik zou beide literaire reuzen het liefst omarmen en danken voor zoveel moois, maar tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren.

Bij het verlaten van het perk ontdek ik op het graf van ‘letterkundige’ Roger van de Velde het opschrift “Recht op antwoord, recht op leven”, maar de tand des tijds heeft de ‘l’ doen verdwijnen, waardoor dit ongewild een perfecte omschrijving wordt van de tijd die ons gegund is op aarde: recht op even.

Schoonselhof (Krijgsbaan 100, Antwerpen) is dagelijks toegankelijk van 8 tot 17.30 uur (van april tot oktober tot 20 uur). schoonselhof.be



Uit mijn archief (27/29): ‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’ (interview Tine Vertommen over seksueel misbruik in de sport, 2018)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on di, februari 27, 2024 08:21:58

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 27.

Ik heb nooit begrepen waarom de meeste sportjournalisten zich beperken tot het beschrijven van sportevenementen en gesprekken met sporters. Net als in de samenleving als geheel loopt er heel wat mis in de sport, maar als dat gebeurt duiken sportjournalisten onder hun bureau: ze laten dat vuile werk over aan collega’s van de algemene redactie. Bang dat ze niet meer welkom zullen zijn bij hun favoriete voetbalclub of dat hun favoriete atleet niet meer zal willen praten. Eigenlijk zijn ze meer sportliefhebber dan journalist. Voordeel: zo bleef er speelruimte voor mensen zoals ik. Of zoals Jan Hauspie en Hans Vandeweghe, en er zijn er nog, maar niet al te veel.

Voor de talkshow Van Gils & gasten had ik al mee de problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport op de kaart gezet. Voor Sporta Magazine had ik in juni 2018 een goed gesprek met Tine Vertommen, de onderzoekster die de problematiek in het openbaar had gebracht.

***

‘Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters reageerde op het misbruik’

***

Van opmerkingen over te kleine borsten tot aanranding en verkrachting. Het Voice-onderzoek rond seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport deed stof opwaaien en resulteerde al in concrete beleidsmaatregelen. Criminologe Tine Vertommen mag nu 41 diepte-interviews in een eindrapport gieten. “Het ging om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun levensverhaal, dat schept een band.”

Sport en criminologie. Veel verder van elkaar kunnen twee onderwerpen niet af staan, althans zo lijkt het toch. Voor onderzoekster Tine Vertommen, verbonden aan de Thomas More-hogeschool en de Universiteit Antwerpen, komen ze elke dag samen. Zo is haar leven tot nog toe ook verlopen: beloftevolle zwemster, mocht op haar veertiende deelnemen aan de European Youth Olympic Days en twee jaar later aan de Europese Jeugdkampioenschappen, behaalde als studente achtereenvolgens masters in de ethiek en de criminologie, is doctor in de Medische Wetenschappen. En haar man heet Ronald Gaastra, gelauwerd zwemcoach, dus ook bij het ontbijt is sport een voor de hand liggend thema.

Zelf kreeg ze niet te maken met opdringerige trainers of andere zwemmertjes met losse handen. “Dit is iets wat je meestal niet te zien krijgt. Het gebeurt in kleedkamers, achter gesloten deuren. Wat ik wel heb gemerkt: psychisch grensoverschrijdend gedrag. Op internationale toernooien zag ik hoe coaches hun zwemmers uitscholden, hen hardhandig aanpakten, trainingsregimes oplegden waar ik van schrok. Rare praktijken, vooral in de Oostbloklanden. Zaken waarmee ik in mijn klassieke begeleiding niet te maken kreeg. Dat was een van mijn drijfveren om me tijdens mijn studies te verdiepen in kinderrechten in de sport: fysiek geweld, intimideren, chanteren, mensenhandel. Maar dus ook: seksuele intimidatie. Dat vond ik heel intrigerend.”

Voice

Eind 2015 werd Vertommen coördinator van het Vlaamse luik van Voice, een Europees onderzoeksproject over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportwereld. “Op dat ogenblik waren we er als onderzoekers al wel bijna twee jaar mee bezig: om een consortium op te richten, de methodologie op poten te zetten en na te gaan hoe we de financiering konden rond krijgen. Voor mij startte Voice dus niet op 1 januari 2016, ook de jaren voordien waren belangrijk. We zijn dan ieder voor zich in onze eigen achtertuin gaan kijken hoe groot het probleem was en wat er al gebeurde qua preventie. En de vaststelling was: we hébben al cijfermateriaal. In Engeland, Duitsland, Nederland en Vlaanderen werd er al aan studenten gevraagd of ze als kind tijdens het sporten in een georganiseerde context te maken hadden gehad met grensoverschrijdend gedrag. We wisten dus dat het gebeurde. En toch hadden we het gevoel dat die cijfers niet de nodige impact creëerden bij het beleid. In Vlaanderen waren er nochtans opvallend véél gevallen van seksueel misbruik, in 2014 hadden we daar al met de minister (toen al Philippe Muyters, red.) over gepraat, maar het drong precies niet goed door. Ook in andere landen was dat het geval.”

Niet dat er helemaal niets gebeurde op overheidsvlak. Er werden preventie-instrumenten ontwikkeld en het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) ontving financiële steun om sportorganisaties te helpen om een beleid op poten te zetten. Maar de vrijblijvendheid bleef groot. “Dan hebben we op initiatief van Mike Hartill, van de Edge Hill University in Engeland, de koppen bij elkaar gestoken. De conclusie was: we moeten de stemmen van de slachtoffers meer naar buiten brengen. Het onderwerp was taboe, werd onderdrukt. Als er mensen kunnen luisteren naar de verhalen, zal de impact groter zijn, dachten we. Maar hoe moesten we eraan beginnen? Hoe zorgden we ervoor dat we slachtoffers tot bij ons kregen? We zijn zeker een halfjaar bezig geweest met het afbakenen van onze eigen ethische spelregels. Er moest professionele hulp paraat staan, alle data moesten geanonimiseerd worden, deelnemers moesten op elk moment kunnen beslissen dat ze ermee stopten, tot acht weken na het gesprek moesten ze opnamen kunnen laten wissen of notities verscheuren.”

Er volgden Facebook-oproepen, er werd geflyerd in sporthallen en cafés, de sociale media werden bespeeld om ruchtbaarheid te geven aan Voice. Met relatief succes. Tot er in mei 2017 een sensibiliseringsfilmpje werd gemaakt met medewerking van gerenommeerde topsporters. Zwemmer Pieter Timmers, zilveren medaille op de Olympische Spelen in Rio, wielrenster Ann-Sophie Duyck, Belgisch kampioene tijdrijden, taekwondoka Jaouad Achab, wereldkampioen, ex-judoka Ann Simons, brons op de Spelen in 2000. ‘Het hoort er écht niet bij!’, was de teneur. Op het eind verscheen er een contactadres in beeld. In De Standaard en in de tv-talkshow Van Gils & gasten getuigde Ann Simons dat ze zelf een slachtoffer was, ook al werd ze niet graag in die rol geduwd. Een hooggeplaatste man uit de judofederatie had haar en collega-judoka’s jarenlang geïntimideerd, denigrerende opmerkingen gemaakt over hun lichaam, seksuele toespelingen geroepen. Vertommen: “Dat iemand als Pieter Timmers, die zelf geen slachtoffer is, zich achter het project schaarde, was heel belangrijk. Natuurlijk heb ik een direct contact met Pieter, omdat mijn man zijn persoonlijke coach is, maar ik hoefde hem niet te overtuigen om dit te doen. Hij deed dit niet voor mijn plezier, kwam zelf af met voorbeelden die hij had gehoord of gezien. En van toen af stroomden de mails binnen.”

41 getuigenissen

Meer dan honderdtwintig mensen contacteerden haar. Slachtoffers, of getuigen, occasioneel zelfs een dader die zijn spijt betuigde. Geregeld iemand die schreef: “Ik heb het zelf meegemaakt, ik wil niet meewerken omdat ik niet wil riskeren dat ik door het oprakelen van mijn ervaringen opnieuw mijn balans verlies, maar ik steun je onderzoek ten volle.” Eénenveertig uitvoerige getuigenissen nam ze op. Diepte-interviews die soms tot zes uur duurden of over verschillende dagen werden verspreid. Verhalen die gingen van verbale intimidatie tot verkrachting. “We zijn vaak geneigd om dat laatste veel erger te vinden dan het eerste, maar als je op heel jonge leeftijd in zo’n precaire omgeving de hele tijd opmerkingen te horen krijgt, kan ook die impact enorm zijn. Over te dik zijn, of te dun, over te grote of te kleine borsten, seksmopjes. Ann Simons noemt dat een ‘cultuur van normvervaging’. Ik heb uit verschillende getuigenissen opgemaakt dat dit zeer ver kan gaan, waardoor grensoverschrijdend gedrag per generatie wordt doorgegeven in een sportvereniging. Uit onderzoek weten we dat intimidatie evenveel of meer effect kan hebben dan een fysieke aanranding of zelfs verkrachting. Je verliest vertrouwen in je omgeving, je voelt je voortdurend onveilig.”

“In de media kreeg je aanvankelijk de indruk dat de toestand in het judo het ergst was, maar dat blijkt niet uit het onderzoek in zijn geheel. Bij Voice hadden we tot dan toe één enkele getuigenis uit het judo. Vergeet niet: Ann Simons kwam niet naar ons als slachtoffer, maar als ambassadeur. Daarna hebben er wel meerdere judoka’s mij gecontacteerd. Heel wat getuigenissen waren er ook uit het zwemmen en het voetbal, maar dat zijn dan ook de sporten die het vaakst beoefend worden in ons land. Je kunt daaruit niet besluiten dat seksueel grensoverschrijdend gedrag typisch is voor díe sporten. Het kan in iedere sport gebeuren, hoe klein ook. Dat bleek al uit het prevalentie-onderzoek dat we in 2014 hadden gedaan met tweeduizend mensen uit álle sporttakken. Seksueel grensoverschrijdend gedrag werd gerapporteerd in vrijwel elke van de tweeënzeventig bevraagde sporttakken! We hebben ook in het buitenland gemerkt dat een getuigenis uit één sport kan leiden tot een sneeuwbaleffect: bij ons was dat in het judo, in Engeland in het voetbal, in de Verenigde Staten in het turnen. Wie een publieke getuigenis zag uit zijn of haar sport, is eerder geneigd om te praten, maar in andere sporten blijft men vooralsnog zwijgen.”

“Wat we vooral niet mogen vergeten is dat het niet alleen gaat over coaches en officials die zich misdragen. Uit onderzoek van het Kinderrechtencommissariaat bleek dat grensoverschrijdend gedrag voornamelijk voorkomt onder jongeren onderling. Ongepaste opmerkingen, ongewenste aanrakingen, pesten, groepsdruk, seksueel experimenteergedrag. Als je aan kinderen vraagt van wie ze het meeste hinder ondervinden, zijn dat meestal leeftijdsgenoten. Maar dat normaliseren we. En toch: dáár liggen kinderen het vaakst wakker van. We mogen de coach niet zien als Verdachte Nummer Eén, maar in de eerste plaats als de vertrouwenspersoon die tussen zijn sporters staat en zulke signalen kan opvangen om er gepast op te reageren.”

Loyauteit aan de hiërarchie

Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport is niet iets van de jaren tien van de 21ste eeuw, integendeel zelfs, weet Tine Vertommen. “Heel wat van die getuigenissen gaan over de jaren tachtig en negentig. Volwassenen die nu vertellen over wat ze jaren geleden als kind hebben meegemaakt. Het is van alle tijden en alle culturen. Scheefgegroeide sociale relaties, uitbuiting van bepaalde groepen, vertrouwenspersonen die misbruik maken van kwetsbare kinderen en jongeren. We hebben dat ook gezien in de Kerk. Vroeger werd daar minder over gezegd, vond men het ‘normaler’, keken we ervan weg. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Seksueel misbruik komt voor in alle geledingen van de samenleving, maar in de sport zijn er specifieke risicofactoren. En wat in de topsport meer speelt dan elders in de maatschappij: het taboe is veel groter, het is een cultuur van ons-kent-ons, van je carrière beschermen, van topcoaches hun gang laten gaan omdat ze zo goed zijn in hun vak. De loyauteit aan de hiërarchie is enorm groot in de sportwereld, vaak zelfs vele jaren nadat je gestopt bent.”

Van al wie seksueel geweld meemaakt, zijn er maar vijf à tien op honderd die daar officieel aangifte van doen op het politiekantoor, zo weten we. De andere negentig of vijfennegentig zwijgen, vormen een dark number, zoals dat in wetenschappelijke kringen heet. “Ik denk dat dit in de sport vergelijkbaar zal zijn. Trouwens, als je bij Voice je verhaal doet, zit je nog altijd niet in de officiële statistieken. Het is aan de getuigen om die stap te zetten. Als er geen acuut gevaar voor hen of voor anderen was, drong ik ook niet aan om naar de politie te stappen.”

Nieuw was het overigens allemaal niet, wat Vertommen te horen kreeg. In het verleden werkte ze in het kader van ander onderzoek al met plegers van seksuele misdrijven. Ze kon dus tegen een tik, toen ze hieraan begon. En toch. “Wat me diep raakte, was hoe slecht de omgeving van de sporters vaak reageerde op het misbruik. Ze kregen het deksel op de neus, konden nergens terecht en stuitten op ongeloof. Daardoor waren ze al helemaal niet geneigd om naar buiten te treden. Hoe dikwijls ik tijdens een interview te horen kreeg: ‘Het zal wel niet erg genoeg zijn wat ik u vertel, zeker?’ ‘Je hebt al vreselijkere dingen gehoord, neem ik aan?’ ‘Bij mij was het máár aanranding, ik ben natuurlijk niet verkracht geweest.’ Slachtoffers minimaliseren de feiten, schamen zich ervoor. Het is dan wel een wetenschappelijk onderzoek, maar negentig procent van mijn tijd heb ik besteed aan het opvangen en doorverwijzen van die mensen, een netwerk voor hen opzetten, informele dingen organiseren. Een picknick. Een barbecue. Er was heel veel nood om elkaar te leren kennen, steun bij elkaar te zoeken. Het ging hier om zoveel meer dan het afvinken van een checklist met vragen. Mensen vertelden hun hele levensverhaal, dat schept een band.”

Er waren ook plegers onder de personen die haar contacteerden. “Een aantal onder hen is tot inzicht gekomen, wilden mijn onderzoek zelfs steunen, maar binnen het kader van het ethisch protocol kon ik geen officiële getuigenis van hen afnemen. Met sommigen heb ik wel gesproken, ja. Anderen reageerden dan weer negatief, vonden dat alles overdreven werd. ‘Als dat al niet meer mag!’, die toon. ‘Die kinderen hebben dat toch zelf gewild’, las ik ook eens.”

Meldpunt

Zeventien procent van de jonge Vlaamse sporters heeft ooit al een of andere vorm van seksuele intimidatie meegemaakt. Dit gegeven maakte het verzamelen van getuigenissen en het geven van een stem aan de slachtoffers tot een belangrijk onderdeel van het Voice-onderzoek. Het tweede, even onmisbare, luik is preventie: ervoor zorgen dat het niet meer kan gebeuren in de toekomst. Liefst in samenwerking met de overheid en de sportbonden. Minister van Sport Muyters pakte eind februari uit met zes maatregelen: een aanspreekpunt rond integriteit, het opstellen van een handelingsprotocol, de oprichting van een ethische adviescommissie, gedragscodes, een tuchtrechtelijk systeem, en preventie, vorming en sensibilisering. Wat de minister nadrukkelijk niet wilde, ondanks aandringen van onderzoekers en slachtoffers: een verplicht uittreksel uit het strafregister (het vroegere bewijs van goed gedrag en zeden) voor wie trainer wil zijn en een apart meldpunt voor slachtoffers.

“Leg maar eens uit aan ouders van seksueel misbruikte kinderen waarom de sport geen uittreksel uit het strafregister mag eisen van trainers,” werpt Vertommen op. “Als je de sportieve en pedagogische vaardigheden checkt, kun je dat aspect er net zo goed bijnemen. Om twee uur per week aardrijkskunde te mogen geven, heb je dat wél nodig, en als je twintig uur per week training geeft niet, dat begrijp ik niet. En ik heb er niets op tegen dat slachtoffers moeten bellen naar een algemeen meldpunt, op voorwaarde dat de hulpverleners een opleiding hebben gekregen om te praten met mensen uit de sportsector. Ik ken een verhaal uit het buitenland van een meisje dat basket speelde en aangerand werd door haar coach. Op die hulplijn zeiden ze: ‘Zoek dan een andere coach’. Zo simpel is het natuurlijk niet. Ambitieuze sporters zitten in een tunnel, het zal voor hen díe coach zijn en blijven, omdat hij in hun ogen nu eenmaal de beste is. Je hebt dus advies op maat nodig. Sporters kennen 1712 niet, of de drempel is veel te groot.”

“Toch zijn we behoorlijk tevreden,” zegt ze. “De meeste federaties hebben ingezien dat er iets moet veranderen. Er zijn veel goede bedoelingen, nu moet dat in de praktijk worden omgezet. Daar is tijd voor nodig. Slachtoffers beseffen tegenwoordig veel meer dat wat hen overkomen is, absoluut niet normaal is. Ik heb dat gemerkt tijdens mijn onderzoek: naar het einde toe kwamen er meer getuigenissen van jonge mensen, die nog heel recent misbruikt waren en die niet tot hun veertigste of vijftigste wilden wachten om erover te praten. Dat is een teken dat het tij aan het keren is. Ze vinden het oké om hulp te zoeken. De media hebben er ook veel aandacht aan besteed. Ik verwacht niet dat ze nu elke week een artikel zullen schrijven over iemand die misbruikt is geweest, maar mijn vrees is wel dat ze alleen de zeer zware gevallen nog aan bod zullen laten komen. Terwijl ook de mildere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onze aandacht verdienen. Dat is óók erg.”

“Wat heel positief is: er is een beleidsshift gekomen, van vrijblijvend naar verplicht. Dat zie je niet in elk land dat deelneemt aan Voice. Daardoor was ik aangenaam verrast: eerst wilde minister Muyters al die regeltjes niet, omdat er al zoveel waren volgens hem, een paar maanden later pakte hij zelf uit met die zes maatregelen.”

Voice liep alleen in Vlaanderen, niet in Brussel of Wallonië. “Er zijn geen cijfers voor Wallonië, er is niemand in de openbaarheid gekomen met een verhaal. Bij mijn weten is er ook geen actieve beleidsvoering. Daar is het dus erg stil rond dit thema. Sport is in dit land gescheiden materie. Ik kreeg weleens telefoon van een Waalse journalist, om te vragen hem aan een Waalse getuigenis te helpen, maar die heb ik niet. Ik ben er nochtans rotsvast van overtuigd dat het probleem zich daar minstens in dezelfde mate stelt. Seksueel misbruik houdt niet op bij de taalgrens.”

Rapport

Het definitieve, Engelstalige Voice-rapport verschijnt eind augustus, met aanbevelingen voor de Europese Commissie. Daar wordt nu overal in de deelnemende landen hard aan gewerkt, ook in een bureautje in Antwerpen. “Wat ik nóg belangrijker vind dan het uiteindelijke rapport, is wat ermee gebeurt,” stelt Tine Vertommen. “Slachtoffers hebben geen boodschap aan een wetenschappelijk rapport van tachtig pagina’s. Er moeten handleidingen worden geschreven, opvang geregeld, een veilige omgeving gecreëerd, aan preventie en vorming gedaan. Federaties en clubs moeten dit een belangrijk thema vinden en er ook werk van maken. Voor mij wordt dát de echte meerwaarde van Voice.”

Of haar kinderen zelf nog naar de sportclub mogen, vragen we tot slot. “Ik voel me daar geen seconde ongerust over”, lacht ze. “Op dat vlak ben ik geen model-sportouder, helaas, en doe ik zoals de meeste anderen: afzetten en komen halen. Niet te veel bemoeien met wat ze doen, een beetje met de andere ouders praten en proberen te voelen wat er leeft. Ik spreek daar ook over met mijn kinderen. Vanaf hun derde weten mijn dochters dat er niemand onder hun ondergoed mag tasten en dat als iemand iets zegt wat ze niet leuk vinden, ze dat aan mij of hun papa kunnen zeggen. Omgekeerd moeten ze ook niet aan het been van de buurman gaan hangen. Een paar maanden geleden had ik een cameraploeg van ATV op bezoek. Terwijl ik in de tuin werd geïnterviewd, zaten zij aan de keukentafel te tekenen. Mijn oudste had een tekening gemaakt van de journalist, de cameraman en ik, en uit mijn mond kwam een tekstballonnetje: ‘Omdat de sporters dat gewoon niet leuk vinden!’ Ik dacht: dat is het, daar draait het allemaal om!”



Uit mijn archief (26/29): ‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’ (interview Wim Distelmans op MoMeNT, 2023)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on ma, februari 26, 2024 10:05:21

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 26.

Gisteren had ik het al over MoMeNT. Wat is er voor een journalist heerlijker dan breeduit met interessante mensen kunnen praten? Wat is er prettiger om daar ook nog eens voor betaald te worden? Vier edities van dit fijne culturele evenement in Tongeren nodigde ik telkens drie gasten uit voor een gesprek van twaalf tot twee ’s middags. Voor de editie van dit jaar werd er geopteerd voor vier donderdagavondgesprekken met telkens één gast. Het lijstje: Sien Eggers, Marcel Vanthilt, dit jaar curator van het MoMeNT-festival, Carmen Willems, directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, en Wim Distelmans. De gesprekken werden telkens netjes uitgetikt en op de blog van MoMeNT gezet (moment.tongeren.be/blog). Hieronder de weergave van de uitgebreide babbel met Wim Distelmans op donderdag 24 augustus 2023, een man die ik al jaren bewonderde en met wie ik, als ghostwriter, samen het boek Het levenseinde in eigen regie (Houtekiet, 2022) heb mogen schrijven.

***

‘Op het vlak van palliatieve zorg staan we aan de wereldtop, maar we mogen nog een tandje bijsteken’

***

Donderdag 24 augustus vond de vierde en laatste TIJDsessie van deze zomer plaats. Opnieuw onder de galerijen van het Teseum, want het weer zat weer eens tegen. Dat kwakkelweer weerhield de geïnteresseerden voor het gesprek met oncoloog Wim Distelmans niet om aanwezig te zijn, want er was ruime belangstelling voor deze man die er zijn missie van gemaakt heeft om mensen een waardig levenseinde te gunnen. “Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven.”

Wim Distelmans wordt vooral geassocieerd met euthanasie. Dat is voor een flink stuk de schuld van de media, want blijkbaar is hij de enige naam in de fichebakken van journalisten wanneer er nog eens een deskundige moet worden opgetrommeld om over dit nog altijd heikele onderwerp te komen praten. Vorig jaar schreef hij het boek Het levenseinde in eigen regie, om twintig jaar euthanasiewet te gedenken. Tegelijkertijd was dit voor hem een uitgelezen mogelijkheid om die andere, eveneens twintig jaar oude en volgens hem even belangrijke wetten onder de aandacht te brengen: de wet op de palliatieve zorg en de wet op de patiëntenrechten.

“De wet op de patiëntenrechten vind ik de meest belangrijke van de drie, omdat die uitgebreid een aantal mensen- en patiëntenrechten regelt. Ze is redelijk moeilijk tot stand gekomen: artsen waren ertegen. Ik herinner me nog dat artsen toen zeiden: ‘’t Is ver gekomen dat men nu al rechten gaat geven aan patiënten!’ Artsen hebben altijd graag de controle in eigen handen. Dat die wet er toch is gekomen, had te maken met de veranderende tijdsgeest, waarin men vond dat mensen een houvast moesten kunnen hebben naar artsen en zorgverleners toe. Dat men in België recht heeft op kwaliteitsvolle zorg, is nogal evident, maar er staat ook in dat een arts wanneer hij een bepaalde behandeling wil opstarten of een onderzoek wil doen, daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt moet vragen. Dat was vroeger niet zo. Toen zei de arts gewoon: ‘We gaan u opereren’ of ‘We zullen deze behandeling opstarten’, zonder dat dit eigenlijk met de patiënt besproken werd. Zij vonden: we hebben daarvoor gestudeerd en moeten geen toestemming vragen, want wij weten het best wat er moet gebeuren. Die visie is totaal achterhaald. Helaas weten heel weinig mensen dat die wet bestaat: niet alleen burgers, maar ook artsen, verpleegkundigen en zorgverleners. Vandaag de dag hoor ik mensen soms vragen of ze het recht hebben om een behandeling te weigeren. Uiteraard! Je kan om het even welke behandeling weigeren, zelfs een levensreddende. Zeg je dat je dat niet wil, dan mogen artsen die behandeling niet opstarten.”

“Zoals bij veel dingen in het leven komen veranderingen vaak vanuit de basis. De huidige internetgeneratie begint te surfen en zoekt zelf uit wat alle mogelijkheden zijn. Het gaat niet meer op dat ‘meneer doktoor’ tegen de patiënt zegt ‘Ik ga u die behandeling geven’, terwijl er misschien tien andere mogelijk zijn. ‘Waarom spreekt u niet over die tien andere behandelingen?’ zal de internetgeneratie vragen. Mensen worden mondiger, artsen zullen zich moeten aanpassen, of ze dat nu willen of niet. Ze zullen verplicht worden de huidige tijdsgeest te volgen.”

***

“De wet op de palliatieve zorg, ook uit 2002, kan je samenvatten in één zin: ‘Iedereen heeft recht op palliatieve zorg in België’. En de tweede zin luidt: ‘En de koning bepaalt de middelen om palliatieve zorg toe te passen.’ Als ik kijk wat het landschap te bieden heeft, denk ik dat die koning nog wel een tandje kan bijsteken. Maar als je naar het buitenland kijkt, staan we aan de wereldtop.”

“Palliatieve zorg bestond hier tot eind jaren 80 niet. We zijn dat gaan bestuderen in Engeland, omdat we wisten dat het daar al sinds de jaren 60 bestond, vooral omdat de gezondheidszorg ginds — en ik druk me nog voorzichtig uit — van een veel minder niveau was en nog altijd is dan bij ons. We hebben er hospices bezocht, gezien hoe een palliatief team werkte binnen een palliatief dagcentrum. Die modellen hebben we vervolgens hier geïntroduceerd. Het eerste Belgische dagcentrum, Topaz, werd binnen onze universiteit, de VUB, opgericht. Daar mogen we fier op zijn. Vijfendertig jaar geleden was de overheid totaal niet geïnteresseerd in palliatieve zorg. Politici dachten dat dit ging om kaarsjes branden, over hoofden aaien en handjes vasthouden, met zachte muziek op de achtergrond. Wij hebben de politiek ervan moeten overtuigen dat dit een heel belangrijke zorg is, die gebaseerd is op vier pijlers: goede pijn- en symptoomcontrole, aandacht voor de psychologie van de mensen, aandacht voor hun sociale problematiek en, de moeilijkste van de vier, aandacht voor de zingevingsvraag, het existentiële lijden. Het heeft tien jaar geduurd voor de overheid met een experimenteel budget over de brug kwam. Vandaag worden we beter ondersteund, maar de problematiek blijft, omdat de loonkosten enorm gestegen zijn, en niet in dezelfde verhouding tot de inkomsten vanuit de overheid. Ondanks het feit dat we aan de wereldtop staan, hebben we nog altijd financiële problemen. Bij Topaz komen per dag twintig mensen binnen die ongeneeslijk ziek zijn. Als we die twee weken per jaar minder moeten hospitaliseren, is heel onze basisfinanciering opgelost. Een win-winsituatie, zeker omdat mensen liever in zo’n kleinschalige structuur terechtkomen dan in een groot ziekenhuis. Het is niet omdat iemand ernstig ziek is en mogelijk binnenkort zal overlijden, dat we hem of haar niet meer voor vol moeten aanzien. Die mensen zijn meer dan hun ziekte. Ze hebben behoeften zoals iedereen.”

“Vroeger noemden we een dokter ‘geneesheer’. Het was meestal een man en hij werd geacht om mensen te genezen. In de moderne kijk op geneeskunde moet de arts iemand zijn die mensen met een gezondheidsprobleem begeleidt. Soms kun je hen genezen, soms kan je niet meer dan proberen hun leed te verzachten en soms moet je op hun verzoek ingaan om voor een alternatief voor hun ondraaglijk lijden te kiezen. Het drama is dat in de meeste basisopleidingen van artsen amper één woord gerept wordt over de meest frequente kwaal die ons allemaal sowieso overkomt: sterven. Dat kun je je toch niet voorstellen! Er is één universiteit die dat in het basiscurriculum heeft opgenomen, de VUB. Omdat ik daarvoor geijverd heb. Toen ik nog assistent was, gingen artsen zelfs niet meer binnen op de kamer van een patiënt die aan het sterven was. ‘Dat is iets voor de verpleegster’, zeiden ze dan. Onwaarschijnlijk. Terwijl palliatieve zorg inhoudt dat je alles doet wat je nog kunt doen voor iemand die je niet meer kunt genezen. En dat is nog heel wat.”

***

“Wij zijn het enige land ter wereld met die drie wetten. Zoals wijlen Etienne Vermeersch zei: ‘Op dat vlak staat België op een eenzame ethische hoogte.’ Ik denk dat we fier mogen zijn, maar er zijn in dit land nog altijd mensen die het woord ‘euthanasie’ niet over de lippen krijgen. Gelukkig is dat een minderheid, maar ze krijgt disproportioneel veel aandacht in de media. Als er maar één iemand protesteert tegen de euthanasiewet, staat dat direct in alle media. Terwijl er over patiëntenrechten nergens gesproken wordt.”

“De euthanasiewet heeft mensen meer en meer emancipatorisch gemaakt. Ze weten nu dat ze op het einde van hun leven zelf aan de noodrem mogen trekken en zeggen dat het genoeg is geweest. Ze willen bij elke beslissing betrokken worden en het heft in eigen handen nemen. Een fundamentele verandering. Je moet maar even naar het buitenland kijken hoe geprivilegieerd wij in België zijn op dat vlak. Denk aan Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland waar dat recht nog altijd niet bestaat. Euthanasie is vandaag in iets meer dan een handvol landen toegelaten. Ik som ze even op: België, Nederland, Luxemburg — de Benelux dus —, Canada, Colombia, twee staten in Australië, sinds twee jaar Spanje en sinds dit jaar Portugal. Dat zijn redelijk recente verworvenheden.”

De naam Etienne Vermeersch viel al: de Gentse moraalfilosoof was een van de drijvende krachten achter de euthanasiewet, net als Wim Distelmans zelfs. Wie mag er nog vermeld worden? “Een van de belangrijkste namen is die van Jeannine Leduc, iemand uit deze streek trouwens (Jeannine Leduc is in 1939 geboren in Gutschoven, bij Heers, was actief in de lokale politiek in Wellen en werd later senator voor de VLD, FVL). In 1999 kregen we een nieuwe regering, zonder de CVP, een gevolg van de dioxinecrisis van enkele maanden voordien (een voedselschandaal in België en Nederland waarbij bleek dat er giftige dioxines in de voedselketen waren geraakt, met name via kippen. In België leidde dit tot het aftreden van de ministers Pinxten en Colla, respectievelijk verantwoordelijk voor Landbouw en Volksgezondheid. Bij de daaropvolgende verkiezingen kreeg de CVP van premier Dehaene flinke klappen en werd er een nieuwe regeringsmeerderheid gevormd met liberalen, sociaaldemocraten en groenen, FVL). Wij danken de euthanasiewet dus aan besmette kippen. Jeannine Leduc heeft toen het initiatief genomen om te benadrukken dat het dán, in die eerste regering sinds lang zonder de CVP, het moment was om een euthanasiewet te maken. We hebben maar vier jaar de tijd, dacht ze. Een aantal wetsvoorstellen van VLD, nu: Open VLD, sp.a, nu: Vooruit, en Agalev, nu: Groen, die nooit een kans hadden gemaakt omdat de CVP ze tegenhield en weigerde te discussiëren over ethische kwesties, heeft Jeannine bij elkaar gebracht en daar is dan één nieuw wetsvoorstel uit voortgekomen. Dat is echt wel haar verdienste geweest: een huzarenstukje om dat binnen de vier jaar tijd gestemd te krijgen. Ik heb een ongelofelijk respect voor die vrouw.”

Een minder bekende voorvechter van euthanasie was Hugo Van Den Enden, net als Vermeersch een moraalfilosoof aan de UGent. Hij schreef in 1995 het boek Ons levenseinde humaniseren, zeven jaar vóór de euthanasiewet er kwam. “Dat boek is ongelofelijk knap geschreven. Ik heb het verslonden, dat was een soort bijbel voor mij. En ik vind het nog altijd het beste boek in de Nederlandse taal over deze materie. Het is een privilege dat ik Hugo in die periode heel goed heb leren kennen: de man was zeer belezen en zeer kritisch, had een vlijmscherpe pen. Dat zijn naam minder bekend is, komt omdat hij de media niet opgezocht heeft. Jammer genoeg is het boek nog altijd brandend actueel. Vandaag gaan er nog te veel mensen in mensonwaardige omstandigheden naar hun einde toe. Ik heb het geluk dat de oorspronkelijke uitgever mij gevraagd heeft om dit boek, zestien jaar na de dood van Hugo Van Den Enden, te actualiseren. Zijn teksten zijn onaangeroerd gebleven, ik heb er alleen vooraan iets bijgeschreven. Het zal volgende maand uitkomen.”

Dat Wim Distelmans het ‘gezicht van de euthanasiestrijd’ is geworden, kwam haast als bij toeval. Het begon allemaal in mei 1993 met een telefoontje van een journaliste van De Standaard. “Ik heb een opleiding tot oncoloog gevolgd, ben dus kankerspecialist. Ik werkte toen, en nu nog altijd, in het UZ Brussel, waar ik instond voor het begeleiden van mensen die ongeneeslijk ziek waren. We zijn daar gestart met palliatieve zorg, wat in België nog niet bestond, maar merkten dat er mensen waren voor wie we niets meer konden doen. ‘Maak er alstublieft een einde aan!’, riepen sommigen. Soms voerden we dan een euthanasie uit: levensbeëindiging op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt, maar zonder wettelijk kader. Wij werkten toen met het zwaard van Damocles boven onze hoofden. Op zekere dag kreeg de secretaresse van de oncologische afdeling telefoon van Inge Ghijs, journaliste van De Standaard. Zij dacht: het is een ziekenhuis dat verbonden is aan een vrijzinnige universiteit, ze zullen wel iets willen zeggen hierover. De secretaresse verbond haar door met een van mijn collega’s, die doorverbond met een andere collega, die op zijn beurt doorverbond met nog een andere collega, enzovoort. Niemand wilde er iets over kwijt, ook al deden we het wel in de praktijk. Tot de telefoon bij mij kwam en ik besliste dat ik haar te woord wilde staan. Wij hebben een vrij diep gesprek gehad. Ik mocht de tekst nog nalezen, gezien het gevoelige onderwerp. Ik heb het ook laten nalezen door de toenmalige directeur van het ziekenhuis, die mij verzekerde dat ze mij financieel zouden ondersteunen mocht er een rechtszaak van komen. Zelf had ik daar nog niet over nagedacht, blijkbaar was het toch niet zo evident om erover te praten. ‘Mogen we ook nog een foto van u nemen?’, vroeg Inge Ghijs. Die foto nam een volledige pagina in het magazine in beslag. Een paar dagen later zat ik in De zevende dag, samen met Etienne Vermeersch, wellicht omdat ze dachten dat ik niet te veel zou durven te zeggen, dus zetten ze een verstandige mens naast mij. Sindsdien word ik door alle redacties gebeld als het over dit onderwerp gaat. Ik heb er geen enkele verdienste aan dat ik hierdoor bekend ben geworden. Het enige wat ik op dat moment dacht, was: dit moet stoppen, we moeten er maatschappelijk over praten.”

“Ik zeg altijd: de mensen vragen niet voor hun plezier om euthanasie. Dat was destijds wel de vrees van de tegenstanders van de wet. Zij beweerden dat in de toekomst iederéén euthanasie zou aanvragen. Compleet idioot. Het enige wat de mensen echt willen is zo oud mogelijk worden en zo goed mogelijk leven. Alleen als het leven ondraaglijk wordt, zullen ze vragen naar een alternatief. Het blijkt dat mensen alvorens ze er met hun arts over praten, al een heel denkproces achter de rug hebben. Dat ze het recht hebben om in geval van een terminale ziekte en ondraaglijk lijden euthanasie aan te vragen, geeft hen een onwaarschijnlijke gemoedsrust. Het bekendste voorbeeld is Marieke Vervoort. Zij kwam met een euthanasieaanvraag bij mij, we hebben daar toen heel open over gepraat. Ik voelde tijdens het gesprek dat zij het gevoel had dat ze eindelijk erkend werd. Het feit dat ze wist dat ze ooit kon vragen dat euthanasie zou worden uitgevoerd, gaf haar de kracht om door te gaan. De rest van het verhaal is bekend: ze behaalde nog de ene na de andere medaille. Tot het in haar ogen op een bepaald moment onmenselijk werd.”

Marieke Vervoort (1979-2019) was een bekende persoon bij wie euthanasie werd uitgevoerd, net als Hugo Claus in 2008 of, recent nog, zangeres en presentatrice Bea Van der Maat. Zij zijn ongewild rolmodellen geworden. “Ik ben zelf covoorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, die moet nagaan of euthanasie correct werd toegepast. Na de dood van Hugo Claus zagen wij een plotse stijging van het aantal aanvragen. Mensen begrepen dat het kón, iets waar ze zich, zelfs zes jaar na het stemmen van de wet, nog niet bewust van waren.”

“Voor alle duidelijkheid: de euthanasiewet is een goede wet. Als we vergelijken met het nabije buitenland, mogen we onze handen kussen dat we die wet hebben. Maar geen enkele wet is perfect. Ik geef nog altijd gemiddeld drie lezingen per week en wat ik op het einde vaak hoor, is dat mensen euthanasie zouden willen op een moment dat ze het niet meer zelf kunnen aanvragen. Meestal bedoelen ze dan: als ze dement zijn. De huidige wet laat dat niet toe. Je kan geen euthanasie aanvragen wanneer je niet meer bij je volle verstand bent, zelfs als je vooraf een wilsverklaring hebt laten opstellen. Het kan enkel in het geval van een onomkeerbare coma. Voor iemand die een hersentumor heeft gekregen en de hele tijd in zijn bed ligt te kermen en te roepen, kan het niet. Al sinds de wet gestemd is, ijveren we ervoor om dat wél toe te laten. Op LEIF, het LevensEinde InformatieForum, hebben we een petitie lopen, waarop al ongeveer 80.000 Vlamingen hebben ingetekend. Dit thema leeft ongelofelijk bij de bevolking, maar de Vivaldi-regering heeft afgesproken om tijdens deze legislatuur alleen in consensus over ethische kwesties te praten, dat was de pasmunt om de CD&V mee aan boord te krijgen. Met alle respect voor die partij, maar zij gijzelt eigenlijk de regering. Hugo Claus, bijvoorbeeld, wist perfect dat hij geen euthanasie kon verkrijgen op het moment dat hij wilsonbekwaam zou geworden zijn (Claus was twee jaar voor zijn dood gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer, FVL) en hij wou niet dement worden. Voor hem zou het ondraaglijk geweest zijn dat hij niet meer had kunnen schrijven. Hij viel perfect onder de voorwaarden van de wet, omdat hij psychisch leed door het vooruitzicht dat hij dement zou worden. Dan ging hij nog liever te vroeg. Onwaarschijnlijk, toch?”

“We hebben LEIF opgestart begin 2003, een paar maanden nadat de drie wetten van 2002 gestemd waren, omdat we vonden dat mensen een plek moesten vinden waar ze objectieve informatie konden krijgen over die wetten. Ik leg de nadruk op ‘objectief’, want er wordt wat afgezwamd in dit land. Patiënten krijgen niet altijd de juiste informatie. Tegenstanders van euthanasie zeggen dat LEIF alleen maar daarmee bezig is, maar dat is niet zo. Wij stellen euthanasie voor als een evenwaardige optie. Daarom is het nog niet ‘de beste’ maar het is een van de opties. Wij geven net zo goed informatie over palliatieve zorg en patiëntenrechten.”

***

Begin 2020 was er het flink gemediatiseerde assisenproces tegen twee huisartsen en een psychiater, naar aanleiding van de euthanasie van Tine Nys, een vrouw van 38 die ondraaglijk psychisch leed, bijna tien jaar eerder. Wim Distelmans werd er als getuige opgeroepen en stevig aangepakt door de raadsmannen van de burgerlijke partij. De artsen werden uiteindelijk vrijgesproken, maar de angst zit er flink in bij hen. “Dat proces had er nooit mogen komen. Onwaarschijnlijk dat drie artsen voor assisen moesten verschijnen voor een situatie die in België wettelijk geregeld is. Bovendien gaven twee van de drie artsen enkel een advies, dat niet eens bindend is. Achter de schermen zijn er dingen gebeurd die het daglicht schuwen (over die machinaties verscheen eind september een boek van advocaat Walter Van Steenbrugge, Operatie Kerk, FVL). Er is absoluut een chilling effect geweest door dat proces. Ik hoor heel wat artsen zeggen: ‘Mij niet gezien!’ Er zijn zelfs artsen die geen euthanasie meer willen uitvoeren bij terminale kankerpatiënten. Stel je voor! Eigenlijk hebben de tegenstanders bereikt wat ze wilden bereiken, ondanks de vrijspraken. Het aantal geregistreerde euthanasie-uitvoeringen stijgt elk jaar, wat betekent dat nu minder artsen vaker euthanasie moeten uitvoeren. Zij worden bijna overbevraagd. Maar ik ben optimistisch: het menselijke geheugen is kort, ik hoop dat dit zich op termijn normaliseert.”

Wat kan er nu tegen een waardig levenseinde zijn? “Dat vraag ik me ook al lang af. Een aantal mensen heeft het blijkbaar moeilijk met het zelfbeschikkingsrecht. Sommigen hebben een probleem met het zelfgekozen levenseinde. Alle respect voor die visie, maar wanneer men die probeert op te dringen aan andere mensen, is men verkeerd bezig. Om u een idee te geven: er overlijden per jaar 110.000 mensen in België, vorig jaar waren er 3.000 euthanasiegevallen. Dat is een klein percentage en toch wordt er ongelofelijk veel over gezeurd en wordt er obstructie gevoerd. In tegenstelling hiermee sterven er minstens vier keer zoveel patiënten door palliatieve sedatie (een methode waarbij terminale patiënten op het einde van hun leven kunstmatig in slaap worden gebracht tot ze sterven, en waarbij in de loop van de sedatie de dosissen om de persoon in coma te houden indien nodig nog worden verhoogd, FVL), iets wat totaal niet wettelijk geregeld is en waarbij in 90 procent van de gevallen de dokter beslist om het toe te passen. In landen zonder euthanasiewet gebeurt palliatieve sedatie zelfs massaal. Waarom? Omdat de artsen zelf kunnen beslissen. Daarom is de meerderheid van de Franse artsen tégen euthanasie, want dan zijn ze hun controle kwijt.”

“De uitvoering van euthanasie moet mild gebeuren. Je doet dat niet door een revolver te kopen en iemand dood te schieten. Wij weten intussen hoe we dat moeten doen. Je kunt dat nog het best vergelijken met anesthesie op iemand die moet geopereerd worden. Er ligt iemand op bed, er wordt een baxter geplaatst die verbonden wordt met een ader en op het moment dat de patiënt zegt dat het mag gebeuren, spuit de arts een product via het infuus in de ader. Binnen enkele seconden is de patiënt buiten bewustzijn, de rest van het verhaal weet hij niet meer. Het enige verschil met een anesthesie is dat je niet meer wakker wordt. Dat is het technische gedeelte. De arts is aanwezig om te zien dat dit technisch luik optimaal verloopt. Voor de rest maak je je figuurlijk zo klein mogelijk. Zelf verstop ik me bijna achter het bed. Ik zeg altijd tegen de aanwezigen: let niet op mij, jullie doen wat jullie willen. Wil je mee op bed gaan liggen, of muziek spelen, of nog een fles prosecco drinken: doe maar. Soms verloopt dat heel ontroerend, soms triest, soms wordt er gelachen. Het is hún moment. Uiteraard is dat voor een arts een handeling die niet evident is. Voor mij is het moment dat ik het spuitje zet het technische sluitstuk van een besluitvorming die al weken of maanden aan de gang is en waarbij je samen met de patiënt alle mogelijkheden hebt afgetoetst, zonder te vervallen in therapeutische hardnekkigheid. Actrice Dora Van der Groen zei ooit: ‘Euthanasie is een ultieme vorm van liefde.’ Ze had daar gelijk in. Ik heb nog nooit spijt gehad dat ik een euthanasie heb uitgevoerd. Ik heb wel al spijt gehad dat ik het te laat heb gedaan, omdat ik te lang had geaarzeld en de patiënt mij voor was.”

***

Het lijkt wel alsof Wim een rechtlijnige carrière heeft beleefd: oncologie, palliatieve zorg, euthanasie, consequent handelen. Maar in de jaren 70 en begin jaren 80 was hij zoekende. “Als adolescent had ik een enorme passie om films te maken. Nog altijd trouwens. Ik wilde naar de filmschool, maar mijn vader, die ik enorm respecteerde en die een verstandig man was, zei: ‘Leer eerst een stiel waarmee je je brood kunt verdienen!’ Als je films wil maken, moet je altijd subsidies aanvragen, voerde hij aan. Eigenlijk is dat wat ik vandaag de hele dag doe: subsidies aanvragen voor palliatieve zorg… Maar goed, ik ben dan maar geneeskunde gaan studeren, maar na drie jaar vroeg ik me af ‘Is het dit nu wel?’ Ik heb toen een sabbatjaar genomen en ben naar Frankrijk getrokken, wat ik een fantastisch land vond en vind, behalve dan dat ze er geen euthanasie en palliatieve zorg kennen. Ik ben schapen gaan hoeden in de Alpes-Maritimes, in het zuiden, lag er onder de blote hemel, leerde er Gitanes roken en Pastis drinken. De verantwoordelijke herder dronk een halve fles Pastis en rookte twee tot drie pakjes Gitanes per dag. Tot hij op een bloedwarme dag naar boven keek, ‘Il fait chaud’ zei en dood neerviel. Herder zijn bleek dan toch ook niet zó gezond te zijn. Mijn Frans lief, die ook zoekende was, werkte toen als kassierster in een privéclub in Monaco, waar ze een badmeester zochten. Ik wilde dat wel doen. Je moest een beetje Duits en Engels spreken, er kwam een internationaal publiek. Veel stelde dat niet voor: ik zorgde ervoor dat alles proper was, ’s morgens de condooms uit de cabines verwijderen en zo. Prinses Grace kwam daar met haar drie kinderen af en toe zwemmen. Dat was toen nog een zeer mooie vrouw van in de veertig. Alleen vond ze dat ze een beetje last van cellulitis had en dan moest ik met de handdoek naast haar lopen om haar benen te bedekken, wanneer ze wilde gaan zwemmen. Er liepen daar ook acteurs rond die tot de top behoorden, mensen als Alain Delon en Jean-Paul Belmondo. Ik vond het wel plezant om alles te observeren, maar het had allemaal weinig inhoud. Wat maakte dat ik, ook na gesprekken die ik ’s avonds met mijn lief op het strand voerde, besliste om mijn studies geneeskunde af te werken. Eigenlijk wilde ik in Frankrijk blijven, maar de toenmalige Franse president besliste net op dat moment dat buitenlandse studenten nog wel welkom waren, maar dat ze de volle pot moesten betalen, een behoorlijke som. Toen ben ik maar naar Brussel gegaan.”

***

Hij noemt zichzelf een levensgenieter. Wat dat inhoudt? “Gewoon: genieten van het leven. Proberen de dingen die je graag doet, zoveel mogelijk te doen. Ik zeg soms al lachend in mezelf of tegen mijn partner: het feit dat ik dit werk doe, heeft er misschien wel mee te maken dat ik angst heb voor de dood en denk dat ik de dood zo kan overwinnen. Flauwekul, natuurlijk. Mijn beroep kan heel zwaar lijken, maar door samen met patiënten een traject af te leggen en iets voor hen te kunnen betekenen, kun je het mooi afronden en dat zware aspect achterlaten op het werk. Ik heb geleerd om die knop om te draaien. Dat is het voordeel van ouder worden: ongeveer het enige trouwens.”

In welk tijdperk had Wim graag geleefd? “We zeggen vaak dat het niet evident is om nu te leven, met al die oorlogen, de vluchtelingenproblematiek en de klimaatverandering, maar toch zeg ik: vandaag. Omdat de gemiddelde levensverwachting nog nooit zo hoog is geweest. In 1960, nog niet zo lang geleden, werd de gemiddelde mens zestig jaar oud. Vandaag is dat meer dan tachtig jaar. Op ongeveer zestig jaar tijd hebben we een winst gemaakt van minstens twintig jaar. Aangezien ik doodgraag leef, vind ik dat geweldig. Dat heeft overigens niets te maken met de geneeskunde, maar met onze verbeterde levensomstandigheden: gezond voedsel, zuiverder drinkwater.”

Distelmans werd in februari van dit jaar 71. Wat drijft hem nog? “Zo lang ik het gevoel heb dat ik dingen doe die ik graag doe en die ik zinvol vind, wil ik wel voortdoen met wat ik bezig ben. Dat betekent niet dat je geen balans moet zoeken: er is nog iets anders dan je job. Maar ik zie me op dit moment nog niet in een hoekje kruiswoordraadsels zitten oplossen. En ik wil consequent verder gaan in wat mij drijft: verontwaardiging en onrecht. Als ik zie dat er nog steeds veel mensen in mensonwaardige omstandigheden sterven, geeft mij dat voldoende kracht om door te gaan.”

Of hij zelf voor euthanasie zal kiezen? “Ik zou het niet weten. Want wat ik ook heb geleerd: mensen die jarenlang roepen dat ze voor euthanasie zullen kiezen, overlijden vaak op een andere manier. Anderen zeggen dan weer dat euthanasie niet hun ding is, maar kiezen er uiteindelijk toch voor. Je moet in zo’n situatie zitten, om te weten wat je wel of niet wil. Dus als je mij nu vraagt hoe ik dat zie: wel, ik zie het niet, ik wil geen levenseinde.” Hoe wil hij hopelijk veel later herinnerd worden? “Als iemand die consequent is geweest.”

Een makkelijke vraag om af te ronden: is er leven na de dood? “Ik weet het niet, want er is nog nooit iemand uit teruggekomen. Ik zou voorstellen dat we het op een praktische manier oplossen: ga ervan uit dat er géén leven is na de dood en doe de dingen nu al.”

leif.be



Uit mijn archief (25/29): ‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’ (interview Bart Van Loo, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on zo, februari 25, 2024 09:41:31

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 25.

Op MoMeNT, het cultuurevenement dat vanaf 2017 wordt georganiseerd in Tongeren, werd ik in 2018 ingeschakeld als Tijdgeest. Bedoeling was om, vertrekkend van het centrale gegeven Tijd, interviews te doen met interessante gasten. Het lijstje oogt indrukwekkend, al zeg ik het zelf. Ik plaats ze hier even in chronologische en alfabetische volgorde.

2018: Zohra Ait-Fath – Samira Atillah – Paul Beloy – Johan Braeckman – Robert Cailliau – Liliana Casagrande – Guy Cassiers – Herman Clerinx – Stijn Coninx – Guido Degraen – Patrick Dewael – Eddy Eerdekens – Jo Grootaers – Wilfried Gyselaers – Ludo Kelchtermans – Meryame Kitir – Willy Miermans – Yasmien Naciri – Rombout Nijssen – Jeroen Olyslaegers – Rik Palmans – Yves Petry – Marina Riemslagh – Jan Swerts – Jan Vaes – Katrijn Van Bouwel – Christophe Vandegoor – Ivo Vandekerckhove – Francesca Vanthielen – Michiel Vandeweert

2019: Mattice Boets – Willy Claes – Imke Courtois – Luc Daelemans – Veva Daniels – Stijn De Paepe – Steven Degryse (Lectrr) – Khalid El Jafoufi – Waas Gramser – Tom Hannes – Geert Hautekiet – Liesbeth Kennes – Stijn Meuris – Mohamed Ouaamari – Elena Peeters – Kyoko Scholiers – Hedwig Snoeckx – Sigrid Spruyt – Astrid Stockman – Wouter Torfs – Mathias Van de Winkel – Lieven Van Gils – Luc Van Gorp – Saskia Van Nieuwenhove – Joris Vanvinckenroye – Erik Vlaeminck – Louis de Vries

2020: afgelast wegens corona

2021: Jerry Aerts – Peter Adriaenssens – Bert Anciaux – Anneliese Billen – Esmé Bos – Elise Bundervoet – Stefan Everts – Hans Geybels – Laura Janssens – Roger Lybaert – Judith Nab – Sofie Peeters – Dahlia Pessemiers-Benamar – Jan Peumans – Bieke Purnelle – Jean Paul Van Bendegem – Koen Vanmechelen – Caroline Vermeir

2022: Naima Charkaoui – Gerda Dendooven – Ignaas Devisch – Koen Froberg – Tine Hens – Herwig Ilegems – Armand Schreurs – Hilde Van Mieghem – Maud Vanhauwaert.

2023: daarover heb ik het morgen.

Al die jaren trok ik aan de mouw van Bart Van Loo, die ik had leren kennen op een treinreis voor Vlaamse en Waalse perslui naar de woonst van Charles Aznavour, maar de francofiele succesauteur van De Bourgondiërs en andere boeken was in augustus altijd met vakantie. Tot ik het idee opvatte om een avond met hem alleen op te zetten. En kijk, zijn agenda vertoonde een gaatje op donderdag 8 september 2022. Het werd een mooie avond — Bart is een gedreven verteller en bovenal een authentieke kerel —, op zijn suggestie schreef ik het gesprek uit, wat dan weer resulteerde in een artikel in de boekenbijlage van De Morgen op zaterdag 29 oktober 2022.

***

‘Ik heb duizenden bladzijden porno gelezen. Iemand moest het doen’

***

Voor ruim 300.000 lezers is Bart Van Loo ‘die schrijver’ van ‘dat boek’. Maar er is meer dan De Bourgondiërs: zijn eerste vier Frankrijkboeken krijgen een luxe-uitgave. Reizen, eten, drinken, vrijen, lezen, schrijven en weer doorgaan. “De verbeelding: we zijn dat afgeleerd.”

3.888 gram weegt het verzamelde werk van Bart Van Loo intussen. Bijna vier kilo literatuur over Frankrijk, Willem Elsschot, Napoleon en de aartsvaders van de Lage Landen. “Een flinke pasgeboren baby”, noemt hij het zelf.

Seks, drugs en rock-‘n-roll, dat wordt in zijn oeuvre seks, eten en chansons. In Napoleon. De schaduw van de revolutie schetste Van Loo een tegelijk genadig en genadeloos portret van de Franse generaal en keizer. Met De Bourgondiërs scoorde hij een ongekende bestseller. En dus begint dit gesprek onvermijdelijk toch bij dat boek.

De Bourgondiërs is ontstaan uit nieuwsgierigheid”, zegt Van Loo. “Ik wilde weten hoe onze contreien geworden zijn tot wat ze nu zijn. Namen en evenementen flikkeren als neonletters voor onze geest: de val van Antwerpen, de scheiding tussen Noord en Zuid, het ontstaan van België in 1830. Alsof ons verhaal dan pas begint.

“Toen stootte ik op Filips de Stoute, Jan Zonder Vrees, Filips de Goede, namen die we allang vergeten waren. Ons collectieve verhaal begint veel vroeger dan we zouden denken, bij het ontstaan van de Lage Landen, onder aanvoering van deze Filipsen. Als Nederlandstalige Belg ben ik ‘onverklaarbaar’ zonder die Bourgondische hertogen. Zonder hen hadden we in 1830 ons land nooit kunnen uitvinden. Tegen een Frans publiek zeg ik dan ook altijd dat ze zonder de Bourgondiërs nooit hun Belgenmoppen zouden kunnen vertellen.

“Het toeval wil dat De Bourgondiërs ongeveer op hetzelfde moment een grote massa heeft bereikt als Game of Thrones, nog zo’n verhaal over bastaards en krijgsheren, maar dan wel fictief.”

Had u, toen u in 2015 de eerste woorden van De Bourgondiërs schreef, enig idee wat de impact van dit boek vier jaar later zou kunnen zijn?

“Absoluut niet. Mijn vorige boeken hadden het naar Vlaamse normen zeker niet slecht gedaan, tien- of twintigduizend exemplaren verkopen blijft hier uitzonderlijk. Mocht De Bourgondiërs twintigduizend exemplaren hebben gehaald, zou dat voor de uitgeverij een mission accomplie zijn geweest. Maar kijk, we zitten nu aan meer dan 310.000, waarvan zo’n 90.000 in het buitenland.

“Waaraan dat succes te danken is? Misschien komt het omdat het boek vertelt waar we nu juist vandaan komen? Tegelijk bezit het blijkbaar een Europese dimensie die ook elders aanslaat.

“De podcast is intussen meer dan vier miljoen keer beluisterd, terwijl ik die aanvankelijk vooral zag als zinvolle promotie voor het boek. Alleen het begin en het einde waren uitgeschreven, voor de rest baseerde ik mij op sleutelwoorden die ik met potlood had opgeschreven, een beetje fluo links en rechts in mijn boek. Ik was na al die jaren lezen en schrijven helemaal volgetankt. Het kwam er in één geut uit.”

Misschien komt het ook wel omdat u door uw enthousiasme en bevlogenheid de geschiedenisleraar bent die we allemaal graag gehad zouden hebben.

“Natuurlijk hoop ik dat er een aanstekelijke drive in De Bourgondiërs zit, maar vergeet niet dat het om een boek van zeshonderd bladzijden gaat, waarvan de eerste vijftig best pittig zijn omdat er duizend jaar geschiedenis passeert. Na een optreden vragen toeschouwers dikwijls om een opdracht te schrijven in hun exemplaar en dan zie ik dat ze passages met fluostift hebben opgelicht of dat ze zelf een stamboom hebben gereconstrueerd. De betrokkenheid is groot, mijn dankbaarheid ook.

“Ik ben, voor alle duidelijkheid, geen historicus. Ik ben een romanist die gretig leest, graag research doet en aan het associëren slaat. Literatuur en onderzoek zijn mijn leven. Aan de universiteit droomde ik er al van om daar de hele tijd mee bezig te kunnen zijn.”

U bent overigens leraar geweest en dat was geen gelukkige periode.

“Ik kwam van de universiteit, waar ik me had ondergedompeld in de Balzacs en de Flauberts van deze wereld, en opeens stond ik als leraar Frans in het technisch onderwijs, in een school in Merksem, de banlieue van Antwerpen.

“Niet dat het onhebbelijke leerlingen waren, maar het pakte niet. De eerste jaren liep ik tussen twee lesuren soms een blokje om, de tranen verbijtend. Toch leerde ik een publiek te boeien door bijvoorbeeld live commentaar te geven bij een grammaticaoefening. ‘De bank rechts op de eerste rij heeft de kop genomen, maar ik zie daar de middelste bank die een demarrage heeft ingezet…’ Dat soort dingen.

“‘We krijgen graag les van u, meneer Van Loo’, zeiden mijn leerlingen, maar ze interesseerden zich niet voor de inhoud van mijn vak. Daar kreeg ik het steeds moeilijker mee. Ik stortte me op de Franse literatuur, schreef af en toe zelf een stukje. Tot ik in 2004 helemaal heb afgehaakt met iets tussen een depressie en een burn-out. Ik kreeg last van mijn borstbeen, helse pijnen die tot in mijn keel doorschoten, de dokters konden niets vinden. Ik heb toen een jaar thuisgezeten. Je lichaam is een barometer.

“Ik besliste dat ik voortaan van mijn pen en mijn stem wilde leven, ondanks die vaste benoeming. Ik had nog wel vier jaar lang recht op loopbaanonderbreking, goed voor 400 euro in de maand, net voldoende om mijn huishuur te kunnen betalen. Van mijn ouders kreeg ik gratis groenten uit hun tuin en ik gaf ook al wel wat lezingen, waarvoor ik matig gevulde envelopjes ontving. De briefjes van 20 euro stak ik in een boek van Flaubert, die van 50 euro in een Balzac en die van 100 euro, als die er al waren, in een Simenon. Mijn bibliotheek werd mijn bank. Ik heb onlangs bij het verplaatsen van een deel van mijn boeken nog een briefje van 5 euro teruggevonden.”

Het gevolg van dat leven van pen en stem was een serie van vier boeken (Parijs retour uit 2006, Als kok in Frankrijk uit 2008, O vermiljoenen spleet uit 2010, en Chanson uit 2011) die nu gebundeld worden in de luxueus uitgegeven kanjer Mijn Frankrijk. Literatuur, cuisine, erotiek en chanson, goed voor meer dan 1.200 pagina’s. Die boeken bezorgden u de reputatie van eminente Frankrijkkenner.

“Het was een onorthodoxe leerkracht Frans in het middelbaar, Herman Geudens, die de weg wees. Die man vertelde over de Franse cultuur alsof het een door de conquistadores veroverde schatkist was en hij zette die schatkist op een kier. Dat is wat leraars moeten doen. Et je suis tombé dedans, een beetje zoals Obelix in de toverdrank, al lijk ik zelf meer op Asterix. Ik wilde Herman Geudens wórden. En ik ben hem voor een stuk ook geworden.

“Ik verzamel informatie, vermaal die, zoek een toon en een stijl, een manier van vertellen. Meer is het niet, al is het wel handen uit de mouwen. Van een businessplan was nooit sprake. Stel je voor: ik nam me voor om als Vlaming op mijn 31ste drie boeken over de Franse literatuur te schrijven. Wie zat daarop te wachten? En toch wilde ik dat doen en héb ik dat gedaan: die boeken zijn mijn liefdesverklaring aan de Franse literatuur. Ik wilde het stof van de oude klassiekers afblazen. En ik ben gaan reizen in het spoor van die Franse schrijvers. Fictieve personages achternareizen, mais quelle idée!

“Het einde van het boek zal ik nooit vergeten. Ik was destijds hopeloos verliefd op een vrouw, gevoelens die niet wederzijds waren, en op een dag zat ik in een Parijs restaurant brieven van Flaubert te lezen. Ik wilde haar een ultieme liefdesbrief schrijven door de beste zinnen van Flaubert te stelen. Daar begon ik aan, op een wit servet, maar in plaats van ‘Liefste xxx’ schreef ik ‘Beste Gustave’ en plots was ik vertrokken voor een correspondentie met een lang geleden overleden schrijver, brieven die ik schreef op plekken die voor hem belangrijk waren. Het eindpunt van jaren lezen en reizen.

“Dat eerste boek is voor mij nog altijd even belangrijk als De Bourgondiërs.”

Vooraan in Parijs retour staat een citaat van Honoré de Balzac: ‘Een mens is pas echt een mens te noemen als hij een of andere hartstocht bezit.’

(declameert) “‘… Een mens zonder passie is een embryonale engel aan wie geen vleugels zijn gegroeid.’ Wat ik toen nog niet doorhad, is dat je je vleugels ook kunt verschroeien en als een Icarus te pletter vallen. De verheerlijking van zulke romantische gedachten kan gevaarlijk zijn, daar ben ik in mijn persoonlijke leven wel achtergekomen. Anderzijds kwam stoppen met lesgeven ook professioneel neer op springen zonder vangnet.

“Wat ben ik blij dat ik het deed, ook al kon ik pas vanaf Chanson, na vijf boeken dus, leven van pen en stem. “

Als u het heeft over Alexandre Dumas père, auteur van De drie musketiers, maakt u het onderscheid tussen hoofd- en buikliteratuur. Hoofdliteratuur mikt op het intellect, buikliteratuur bezorgt de lezer vlinders in de buik. Wat doet u?

“Beide. Als jongetje voetbalde ik en verzamelde ik tegelijk doodsprentjes en deed ik archiefonderzoek naar mijn eigen wortels. Als schrijver wil ik intellectueel werk verrichten, ernstig onderzoek doen, maar in mijn boeken en mijn shows moet humor zitten. Zonder kwinkslagen hou ik het niet vol. Het stelt je in staat ogenschijnlijk onverteerbare onderwerpen te temmen. Ik hou van die spreidstand tussen het elitaire en het volkse, van eerst naar het veldrijden kijken en daarna voortlezen in Balzac.”

Een quote uit O vermiljoenen spleet, over erotische Franse literatuur: ‘Sade thuis uitproberen leidt tot een vernielend spoor van tranen, bloed en dood; Louÿs (Pierre Louÿs, red.) thuis uitproberen bezorgt je nu en dan de slappe lach en een flink aantal spierscheuren.’ Hebt u dat werkelijk allemaal uitgeprobeerd?

“Dan had ik hier niet meer gezeten, maar ik heb wel duizenden bladzijden porno gelezen. En ik kan je verzekeren: er is heel veel slechte erotische literatuur geschreven. Maar ja, iemand moest het doen…

“Een rode draad door mijn zoektocht was censuur. Als iets niet mocht worden gelezen, gingen mensen ernaar op zoek. Verbod als ultieme vorm van promotie.

“Vreemd genoeg was het mijn minst verkochte boek. Ik kan me wel voorstellen dat het niet zo voor de hand lag dat mensen in de boekhandel naar de Vermiljoenen spleet vroegen. (lacht) Achteraf gezien was dat niet zo’n goede commerciële zet. De voorzienigheid heeft me bij wijze van wiedergutmachung tijdens het schrijven van dat boek wel mijn toekomstige echtgenote op mijn pad gestuurd.”

‘Bij het bekijken van een pornofilm zie je een kant-en-klare voorstelling van de werkelijkheid, terwijl je bij het lezen van een boek verplicht wordt de film van je verbeelding te laten spelen’, schrijft u. L’imagination au pouvoir?

“Dat is een feit. Helaas zijn we dat afgeleerd. Wie leest er vandaag nog een roman om zijn verlangens aan te zwengelen? Het erotische boek is een uitstervend genre. Porno kijken is een vorm van directe consumptie, heel makkelijk. Er komt nog weinig verbeelding bij te pas.”

Zo belanden we bij Chanson, het boek van de doorbraak.

“Na reizen, eten en vrijen kwam ik uit bij zingen, met telkens diezelfde rode draad: lezen. Wat had ik daarna nog kunnen doen? De bouwvakker in de Franse literatuur? Neen, na dat boek moest ik het roer omgooien.

“Er was plots een klik: en als ik nu eens Franse geschiedenis verbind met chansons terwijl ik zelf door de straten van Parijs loop, vroeg ik me af. Het boek er kwam er vervolgens in negen maanden uitgerold in het tuinhuisje van mijn vrouw, die toen nog mijn lief was, in Rijsel.

“Opeens mocht ik naar De laatste show, dat toen aan zijn laatste seizoen bezig was. Als je daar zat, wist je dat iedereen het gezien zou hebben. Bij het buitengaan vroeg Michiel De Vlieger me of ik vaste gast wilde worden met een aparte rubriek over Frankrijk. Daarna belde Karl Vannieuwkerke me om samen met hem een reisprogramma te maken naar aanleiding van honderd jaar Tour de France. En ik mocht ook nog naar De wereld draait door. Spannend! Matthijs van Nieuwkerk was zo in de wolken, dat ik vanaf dan geregeld mocht terugkeren. Daar zat ik dan naast Mies Bouwman, Paul de Leeuw of Marco van Basten.

“Ik kreeg toen ook weleens de vraag om over Tom Boonen te komen praten, of over de Belgische politiek, maar dan zou ik een tv-figuur zijn geworden. Dat wilde ik niet. We hebben thuis niet eens een televisie. Ik wil boeken schrijven en over mijn onderwerpen komen vertellen. Dan smijt ik mij met veel plezier. Anders hoeft het niet per se.”

Wie is uw uitverkoren chansonnier?

“Er is Brel en er is Aznavour. Dat is zo’n beetje als de eeuwige discussie: The Beatles of The Stones? Ik weiger te kiezen. Jacques Brel is iemand die vooruitkijkt, ook naar

het einde, de dood is een terugkomend thema, hij zingt zelfs over de het leven na de dood. Charles Aznavour kijkt terug, die is nostalgisch. Tot haar vierde zong ik mijn dochter elke avond bij het slapengaan Sa jeunesse toe, tot ze mij in een mengeling van Nederlands en Frans zei ‘Papa, ik ben het beu, uw Aznavour, j’en ai marre!'” (lacht)

Eerder dit jaar kwam een nieuwe editie van Boerenpsalm van Felix Timmermans uit, waarin u een introductie hebt geschreven. Wat is er nu nog interessant aan dat boek uit 1935, waarin het hoofdpersonage, Boer Wortel, zijn persoonlijke levensgeschiedenis vertelt?

Boerenpsalm is van het mooiste wat er ooit in onze taal is geschreven. Een meesterwerk, geschreven door een man die was opgegroeid in een tijd dat hij vanaf het middelbaar geen school kon lopen in zijn moedertaal. Timmermans was een autodidact, maar daardoor kon hij zijn taal ook aanvullen en het Nederlands helemaal naar zijn hand zetten. Boerenpsalm is wereldliteratuur van de bovenste plank.”

Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan de Kempen, de streek waar u geboren bent?

“De Kempen is een vruchtbare bodem voor talent. Altijd gaat het over Brussel, Antwerpen of Gent, maar denk ook eens aan Koen Peeters, Walter Van den Broeck, Leo Pleysier…

“Ik ben opgegroeid in Bouwel, daarna verhuisd naar Antwerpen, waar ik heb gestudeerd, en ben nadat ik mijn echtgenote Coraline heb leren kennen, een Française, in een uithoek van West-Vlaanderen gaan wonen, Moorsele. Dat was voor mij een grote stap, een vorm van ontworteling. Stel je voor, honderd kilometer weg van Antwerpen. Daar moest mijn vrouw toch hartelijk om lachen, want in Frankrijk stelt zoiets niets voor, zij woont op vijfhonderd kilometer afstand van haar ouders. ‘La Belgique, c’est une maquette’, stelt ze. ‘Wat is dat toch met jullie, dat je het als een prestatie beschouwt om honderd kilometer verderop te gaan wonen?’”

Een uitspraak van Boer Wortel in Boerenpsalm: ‘Wie zich niet spiegelt, ziet niet hoe lelijk hij is.’ Zijn we in deze samenleving te kritisch voor anderen en te weinig kritisch voor onszelf?

“Zeker als je op Twitter zit, krijg je de indruk dat iedereen altijd kwaad is op alle anderen en alles wat er in de maatschappij gebeurt. Veertig jaar geleden zaten we allemaal op donderdagavond op de BRT naar Hoger, lager te kijken met Walter Capiau, of we dat nu wilden of niet. Van die familiale tv-avonden zijn we geëvolueerd naar een situatie waarbij we allemaal op ons eigen scherm naar onze eigen programma’s zitten te kijken. Ik weet niet of dat een goede zaak is. Allicht niet echt.

“Als het om woede gaat vandaag kom je natuurlijk snel uit bij de woke-discussie. Die boosheid en verontwaardiging tegen sociaal onrecht is uiteraard goed en we moeten er vooral naar luisteren. Het gaat om een colère saine, een gezonde woede, maar als we niet oppassen slaat die om in een soort van ‘superzuiverheid’. Dat is gevaarlijk. Kijk maar naar de Franse Revolutie. Die begon vanuit de principes ‘Liberté, égalité, fraternité’ maar op zeker moment moest iedereen daar ook echt in uitblinken, en incorruptible zijn, zuiver. Robespierre en Danton zeiden hoe de mensen moesten leven, de aristocratie moest weg, alle rijkdom moest worden verdeeld, allemaal goed en wel, maar wie het daar niet op de juiste manier mee eens was belandde onder de guillotine, ook zijzelf uiteindelijk. In het streven naar zuiverheid doken er steeds andere mensen op die nóg zuiverder waren, waardoor diegenen die eerst heel zuiver waren uiteindelijk zelf ook onthoofd werden.

“We moeten daarin een gulden middenweg zien te vinden, mensen die moedig in het midden durven te gaan staan, en niet bang zijn om soms een stap naar links, dan weer naar rechts te zetten. Waar is de CD&V wanneer je ze nodig hebt?” (lacht)

Volgend jaar wordt u 50. Doet dat iets met u?

“Ik ben veel bezig met de dood. Als ik naar To be or not to be van Ernst Lubitsch kijk — een film uit 1942 en een van mijn lievelingsfilms — en ik zie daarin een meisje van dertien een deur openen, dan denk ik onwillekeurig: ze is geboren in 1929, zou ze nu nog leven? Sta ik voor de etalage van een begrafenisondernemer en ik zie een doodsbrief hangen van een man die geboren is in 1957, dan begin ik uit te rekenen hoe oud hij is geworden. In een museum doe ik dat ook bij de informatie over de schilders.

“Ik vraag me weleens af hoe lang ik dit nog zal volhouden. Mijn optredens zijn heel fysiek, boeken schrijven is een intense bezigheid. Ik zag onlangs in de spiegel dat ik een grijs haar heb. ’t Is zover!”

Nochtans zei u vier jaar geleden in deze krant: ‘Ik voel me geestelijk even oud als toen ik mijn thesis maakte aan de unief.’

“Geestelijk wel, ja. In mijn hoofd blijk ik een spring-in-’t-veld, maar mijn lichaam wringt soms tegen. Ik doe sinds een tijdje aan omnisport in de turnzaal van Gullegem. Twee keer al heb ik een spierscheur opgelopen bij het badmintonnen, maar ja, ik speelde dan tegen iemand die 23 jaar jonger is dan ik.”

U moet maar bedenken dat Jacques Brel amper 49 jaar en 185 dagen was toen hij stierf. Die barrière bent u al gepasseerd.

“Brel heeft zichzelf opgebrand. Hij zei niet voor niets ‘Vivre, c’est mauvais pour la santé!’ Hij was daar een extreem voorbeeld van. Édith Piaf is ook maar 47 geworden.”

Nu ligt de luxe-editie van uw Frankrijkboeken in de handel, maar wat we écht willen weten: wanneer komt er een volgend Groot Boek aan?

“De late middeleeuwen laten me niet los, toch niet ons Bourgondisch oerverhaal. Waar De Bourgondiërs een wetenschappelijk-historisch epos was, is het volgende een tijdreis, het tweede deel van een diptiek; hierna houd ik ermee op. Ik reis de hertogen en hun entourage achterna in Vlaanderen, Wallonië, Nederland, Zwitserland en Bourgondië. Het wordt een verdieping en verbreding van De Bourgondiërs. Ik heb al een titel, écht een hele goeie, maar die geef ik nog niet prijs. Ik heb ook geen vaste deadline. Bij De Bezige Bij zitten ze me niet op te jutten, integendeel, tot twee keer toe heeft de man die het boek begeleid me gevraagd of ik het nog wel plezant vind. Já, dus!”



Uit mijn archief (24/29): ‘Illusies en desillusies van een droomwereld’ (interview Olga Tokarczuk, 1998)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on za, februari 24, 2024 09:26:47

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 24.

Ik heb dus ooit een Nobelprijswinnaar Literatuur geïnterviewd. Wist ik op dat moment, november 1998, veel dat de op dat ogenblik 36-jarige Poolse schrijfster Olga Tokarczuk negentien jaar later de International Booker Prize zou winnen en weer een jaar later bekroond zou worden met de ultieme literaire prijs. “Voor een verhalende verbeelding die met encyclopedische passie het overschrijden van grenzen voorstelt als een vorm van leven”, zo stond er in het juryrapport van de Nobelheren en -dames te lezen.

Nou, zo had ik het dus twintig jaar eerder niet gezien. Ik vond het gewoon een leuk idee om een mij onbekende schrijfster in een klein maar gezellig Antwerps hotel wat vragen te stellen. En De Financieel-Economische Tijd vond het een leuk idee om de tekst zaterdag 21 november 1998 te publiceren in de zaterdagbijlage. Leuk!

***

Illusies en desillusies van een droomwereld

***

De Poolse schrijfster Olga Tokarczuk brengt in Oer en andere tijden een universeel, sprookjesachtig verhaal dat zich afspeelt in het denkbeeldige stadje Oer, dat zich zowel in Polen als waar elders ook ter wereld kan bevinden. Het is een wrang sprookje, de droomwereld van de personages is er een zonder illusies. Het lijkt wel de hedendaagse wereld zoals hij is. “Zolang ik me kan herinneren heb ik al een boek als dit willen schrijven”, zegt ze. “Een wereld scheppen en die beschrijven. Het is de geschiedenis van de wereld die, zoals alles wat levend is, wordt geboren, zich ontwikkelt en ten slotte sterft.”

“Oer bestond niet. Was zelfs niet ontstaan, want over de aarde, waar iemand het zou hebben kunnen vestigen, trokken aanhoudend horden uitgehongerde legers van oost naar west. Niets had een naam. De aarde zat vol bomkraters, de beide rivieren, ziek en gewond, stuwden troebel water voort en waren moeilijk van elkaar te onderscheiden. Stenen verpulverden in de handen van hongerige kinderen.”

Het Oer waar Olga Tokarczuk het over heeft in Oer en andere tijden (originele titel: Prawiek i inne czasy, verschenen in 1996) is een illusoir stadje, een plaats die overal ter wereld kan liggen. “Het was mijn bedoeling een andere kijk op de wereld te brengen”, vertelt de 36-jarige schrijfster. “De geschiedenis beschrijft de zaken van buitenuit, mijn visie komt van binnenuit. Het is dan ook een zeer subjectieve wereld. Het gaat over sprookjes, mythen, dromen. Ik ben al heel mijn leven bezig geweest met dromen. Persoonlijk vind ik dat interessanter dan de echte geschiedenis.”

Toch is er een link met de realiteit: de (Poolse?) personages maken twee wereldoorlogen mee in nauwelijks dertig jaar. Tokarczuk: “Subjectieve beleving is één ding, maar het is natuurlijk zo dat de mens nu eenmaal in deze wereld en in deze eeuw leeft, hij heeft er een plaats in.”

“Wat is die werkelijke wereld?”, repliceert ze op onze vraag of de inwoners van Oer moeite hebben om de realiteit te aanvaarden. “Het is dan wel een sprookje, maar ik wilde toch de wereld omschrijven zoals hij is. Om dat te bereiken moest ik de werkelijkheid overstijgen. Het is zoals oude mensen die verhalen vertellen aan kleine kinderen: ook zij gaan verder dan de werkelijkheid, ze maken er altijd een soort sprookje van.”

Bouwen/afbreken

“De mensen van Oer hebben problemen, ze proberen orde te scheppen en de zin van hun leven te ontdekken”, vervolgt ze. Dat lukt niet, aan het eind van het boek is er alleen chaos. Iedereen wantrouwt iedereen, gezinnen vallen uit elkaar, er worden geen zonen meer geboren om de familienaam in stand te houden. Een pessimistisch slot, in onze ervaring tenminste. Tokarczuk: “Dat einde is allicht een gevolg van mijn persoonlijke opvatting; hoe ik als mens — niet als schrijver — in de wereld sta. Heel wat Poolse lezers zeggen me nochtans dat dit boek een optimistische geest uitstraalt; ze vertellen me dat het hen geholpen heeft. Interessant dat u dan weer net denkt dat dit een pessimistisch boek is. Is het niet zo dat de lezer zijn eigen realiteit in het verhaal projecteert en dat hij op basis daarvan een oordeel vormt?”

Het optimisme waar Olga Tokarczuk het over heeft, blijkt niet uit de relaties tussen de personages onderling. Zo zijn er bijvoorbeeld de jongeman Izydor en het meisje Ruta — hij, zoon van een alcoholistische bruut; zij, dochter van een ongehuwde, halfwilde uitgestotene — die op elkaar verliefd worden. Ruta wil echter geen formele relatie, omdat ze verkiest te trouwen met iemand waar ze absoluut niet van houdt (ze worstelt met een jeugdtrauma; aan het eind van de oorlog werd ze als klein meisje door een groep soldaten verkracht). Tokarczuk: “Aan de ene kant bouwen de personages de wereld op, maar tegelijkertijd is er een vernietigende kracht die alles weer kapot maakt. Die twee krachten vormen de wereld. In de streek waar ik woon, Neder-Silezië, zie je dat zeer goed: het ene jaar wordt er een huis gebouwd, het jaar daarop wordt het alweer vernield. Mijn eigen dualisme zit dan ook in het boek: bouwen en afbreken liggen heel dicht bij elkaar.”

Neder-Silezië was deze eeuw een hele tijd Duits grondgebied. De Poolse staat heeft weinig in de streek geïnvesteerd, zegt ze. “De regering had blijkbaar het gevoel dat Neder-Silezië snel weer tot Duitsland zou gaan behoren en vond het niet zinvol er geld in te steken. Neder-Silezië is een beetje de woestijn van Europa.”

Het beeld dat ze in haar hoofd had om Oer te creëren, was dat van de vakantiestreek waar ze in haar jeugd vaak kwam, zo’n honderd kilometer ten noorden van Krakau, vrij centraal in Polen. Polen zat de hele 20ste eeuw geprangd tussen twee invloedssferen. In het oosten was er de Sovje-Unie, in het westen Duitsland (later: de geallieerde troepen in de DDR). “De inwoners van Polen hebben die dualiteit altijd aangevoeld”, vertelt ze. “Er is bijvoorbeeld de wil om tot het moderne Europa te behoren, maar toch ook het gevoel dat we een grensstaat vormen tussen Europa en Azië, tussen de geciviliseerde en de niet-geciviliseerde wereld.”

Een rode draad door het verhaal in Oer en andere tijden is een oude koffiemolen die telkens op het nippertje van de vernieling gered wordt. Het is het laatste object dat in het boek voorkomt. Dingen zijn belangrijk voor Olga Tokarczuk, zo merken we ook in volgende passage uit het boek: “Mensen denken dat ze intenser leven dan dieren, dan planten en zeker dan dingen. Dieren vermoeden dat ze intenser leven dan planten en dingen. Planten dromen dat ze intenser leven dan dingen. En dingen duren voort en in dat voortduren zit meer leven dan in al het andere.”

“Dat is precies het optimistische element in mijn boek”, vertelt ze. “Het is belangrijk dat die koffiemolen gered wordt. De wereld valt uit elkaar, maar die koffiemolen zal later op een andere plaats weer gebruikt worden. Het is in Polen wel vaker gebeurd dat alles vernield werd, op één object na. Precies dat object zorgde ervoor dat mensen hun leven weer konden opbouwen.”

Het is ook een oproep tot meer menselijke bescheidenheid. “De talenten die mensen van de Schepper hebben gekregen, zijn heel broos. De verbinding van die broosheid met hun overlevingsdrang stelt hen in staat verder te leven.”

Mensen moeten ook leren het absolute begrip Tijd te relativeren. Ze schrijft: “Om te kunnen denken moet men (…) de tijd inslikken: verleden, heden, toekomst en hun voortdurende veranderingen verinnerlijken. Tijd is werkzaam in het menselijke brein.”

God (m/v)

Opvallend in Oer en andere tijden is de dubbelzinnige, vaak zelfs dubieuze rol die God speelt. Via het achtdelige (tussen)spel ‘Ignis fatuus, oftewel Het Leerzame Spel voor één speler’ voert Tokarczuk een opperwezen op dat van karakter verandert naarmate Hij meer werelden ontdekt. In de Zevende Wereld aangekomen, merkt Hij dat de mensen proberen een hoge constructie te bouwen (de toren van Babel?) die hen naar de hemel moet voeren.

God vindt dat niet echt leuk, lezen we in het boek. “God keek op hen neer en dacht verontrust: zolang ze één volk blijven dat één taal spreekt, zullen ze alles kunnen doen wat bij hen opkomt… Ik zal dan ook verwarring zaaien in hun taal, ik zal ze in zichzelf opsluiten en ervoor zorgen dat de een de ander niet meer verstaat. Dan zullen ze tegen elkaar in opstand komen en mij verder met rust laten. En dat is wat God deed. De mensen verspreidden zich over alle windstreken en werden elkanders vijanden. Maar de herinnering aan wat ze hadden gezien bleef. En wie eenmaal de grenzen van de wereld heeft gezien, die zal des te pijnlijker zijn opsluiting beleven.”

De God die Tokarczuk opvoert is allesbehalve de perfectie zelve. “Ik heb God erbij gehaald als middel om te zien hoe de wereld in elkaar zit; Hij vertaalt alles. De alomtegenwoordige God, die het symbool is van liefde en goedheid, is eigenlijk vals. Het klopt gewoon niet. De God in mijn boek is een demiurg, een wereldbouwer die niet goed weet wat Hij wil en wie Hij is. Wij, mensen, denken dan weer soms dat we God genaderd zijn, dat we Hem bij de benen kunnen pakken, maar dan is Hij plots weer verdwenen. We kunnen geen vat op Hem krijgen.”

Wanneer Izydor, gefrustreerd omdat Ruta niet met hem wil trouwen, het klooster in wil, wordt hij onheus bejegend door een monnik. En een priester probeert Pawel, de vader van Izydor, geld af te troggelen wanneer die zijn overleden vader ten grave wil dragen, zogezegd omdat die zelden naar de kerk ging. Niet alleen God komt er belabberd uit, ook Zijn vertegenwoordigers op aarde. “Religie is een zeer intieme zaak”, antwoordt ze. “Ik heb geen vertrouwen in Gods vertegenwoordigers. En ik niet alleen. Het is een beetje een Pools syndroom dat mensen buiten de formele wegen om in contact proberen te komen met God. Ik was dan ook zeer verbaasd te horen dat een Duitse recensent mijn boek als zeer katholiek omschreef.”

Religie is altijd heel belangrijk geweest in Polen. Het land leverde niet alleen de huidige paus; toen eind de jaren zeventig de vrije vakbond Solidariteit van Lech Walesa opdook, werd die openlijk gesteund door aartsbisschop Glemp. Tokarczuk: “Ik stel vast dat de Polen inderdaad meer met hun geestelijke leven bezig zijn dan de West-Europeanen. Er zijn veranderingen bezig, de kerk zoekt een andere weg. Ze scheidt zich af van de politiek. Ik vind het goed zo. De kerk is er voor het geestelijke welzijn van de mensen, niet om hen in een politieke richting te duwen. Religie is voor een groot deel instinctief: je moet geloven in iets of iemand.”

Interessante passage: tijdens een van Izydors geloofscrisissen gelooft hij, een paragraaf lang, dat God niet een Hij, maar een Zij is. “God was een vrouw, machtig, groot, vochtig en dampend als de aarde in de lente. Godin bestond ergens in de ruimte en leek op een onweersvolk vol water. Haar macht was verpletterend en deed denken aan een bepaalde kinderlijke ervaring waar hij bang voor was. Iedere keer als hij zich tot Haar wendde, antwoordde Ze hem met een opmerking die hem de mond snoerde.”

Weg met het traditionele beeld van de oude wijze man met de lange witte baard? “Izydor komt uiteindelijk tot de vaststelling dat God noch een Hij, noch een Zij is”, zegt Tokarczuk. “Een Het, als het ware, een onzijdig wezen. Op zich is dat niets nieuws. In de geschiedenis werd wel vaker naar de vrouwelijkheid in de figuur van God gezocht. Dat thema zal trouwens ook in mijn volgende boek ter sprake komen.”

Feminisme

God die — al is het dan maar heel eventjes — als vrouw wordt afgeschilderd, de vrouwelijke personages die veel meer geestelijke kracht bezitten dan hun mannen, vrouwen die nadrukkelijk zorgen voor de toekomst (het opvoeden van hun kinderen),… Het lijkt een sterk feministisch geïnspireerd boek. In het tweede hoofdstuk zegt een vrouw uit Oer zelfs: ”Wat wij nodig hebben, zijn dochters. Als alle vrouwen nu eens in één keer dochters begonnen te baren, dan zou er vrede op aarde zijn.”

Tokarczuk weet het zelf niet. “Wat is dat: feminisme? In de wereld waarin ik leef moeten vrouwen opkomen voor hun eigen positie. Rechten en plichten zijn nu eenmaal niet gelijk verdeeld in de wereld. Ik vind het een goede oefening een wereld te scheppen waarin vrouwen meer mogelijkheden hebben. Waarschijnlijk is het naïef wat ik nu zeg, maar ik veronderstel dat er minder oorlogen zouden zijn. Misschien moeten we eens onderzoeken hoe de wereld dan zou functioneren. Het thema houdt me in ieder geval heel erg bezig. Weet je, waar ik nu verblijf — in de buurt van Verdun, in Frankrijk — vind je op de soldatenkerkhoven alleen maar graven van gesneuvelde mannen, geen enkele vrouw.”

Een wereld met alleen maar dochters, dat zou over een aantal jaren ook het einde van de menselijke soort betekenen, werpen we op. “Ach, maar die opmerking was pure verbeelding”, lacht ze.

Mannen en vrouwen leven in gescheiden werelden. In het boek wordt dat gesymboliseerd door het letterlijk in tweeën verdelen van het bed van Pawel en Mysia. “De scheiding begint al bij de opvoeding”, zegt ze. “Meisjes worden helemaal anders opgevoed dan jongens. Wat ik interessant vind, is wat er gebeurt op het moment dat een meisje en een jongen samenkomen.”

Dromen

“Zich iets verbeelden is eigenlijk een vorm van scheppen”, schrijft ze in het boek, “het is de brug van verzoening tussen materie en geest. Als je het maar vaak en intensief genoeg doet. Dan wordt het beeld omgezet in een druppel materie en voegt zich bij de stromen van het leven. Soms raakt er onderweg iets in misvormd en verandert. Vandaar dat alle menselijke verlangens, mits ze voldoende sterk zijn, in vervulling gaan. Niet alles helemaal, tot het einde, zoals je had verwacht.”

De mens moet niet alleen creatief zijn om te overleven, maar ook om te kunnen dromen. Tokarczuk: “We maken de realiteit veeleer dan dat we ze tot ons nemen. De werkelijkheid wordt telkens vernieuwd: we verbeelden ze en we interpreteren ze.”

Dit inzicht is een gevolg van haar ‘vorig leven’. Ze studeerde psychologie en werkte vervolgens een tijdje als psychotherapeute. “Het is me inderdaad opgevallen hoezeer we apart van elkaar leven: ieder heeft zijn eigen wereld, maar die verschillende werelden botsen voortdurend. Ik ben op zoek naar de betekenis van alle gebeurtenissen in ons leven.”

Oer en andere tijden was haar derde roman, zopas verscheen in Polen haar vierde. Ze ontving in eigen land de prestigieuze Koscielski-prijs en werd in Frankrijk genomineerd voor het beste buitenlandse boek van 1998. Momenteel verblijft ze met een schrijversbeurs in Noord-Frankrijk. Waarom ze schrijfster werd, is ook voor haar een raadsel. “Op een bepaald moment vond ik zo’n innerlijke kracht dat ik wel moest opschrijven wat er met me gebeurde en wat ik wilde zeggen. Maar ik wilde zeker geen schrijfster worden: mijn eerste boek heb ik niet geschreven met de gedachte dat ik het ook ging publiceren. Dat ik het uiteindelijk toch ben geworden, heeft vooral met mijn introvertie te maken. Het interesseerde me op zeker ogenblik veel meer wat er binnenin mij leefde, dan wat er met mijn patiënten aan de hand was. Als ik psychotherapeute zou zijn gebleven, zou ik dat heel slecht gedaan hebben. Ik zou alleen maar zijn blijven wegdromen bij de verhalen van mijn patiënten. Vandaag is dromen mijn job geworden.”

Olga Tokarczuk, Oer en andere tijden (Een tijdloze literaire caleidoscoop), 1998, Breda,

De Geus, 239 blz., 798 frank.



Uit mijn archief (23/29): ‘Op school dacht ik: die andere kinderen maken toch hetzelfde mee als ik, en die zijn toch perfect gelukkig? En ik zweeg’ (interview Anne Marie West, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on vr, februari 23, 2024 10:04:58

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 23.

Jaren heb ik geprobeerd om mij binnen te wurmen bij mijn favoriete (linkse) bladen, De Morgen en Humo. Sinds begin 2022 schrijf ik sportbijdragen voor Zeno, de weekendbijlage van De Morgen: je zou kunnen stellen dat ik me in mijn journalistieke nadagen eindelijk een plekje heb verworven. Bij Humo is dat nooit gelukt. Ik vermoed dat mijn voorstellen altijd net iets te intellectualistisch waren (of dat ik te veel een ideaalbeeld had van wat Humo betekende; in de jaren 70 was dat een weekblad dat bergen verzette, een (populaire) roepende in de woestenij die de Vlaamse pers nog was, later — en zeker ná de Mortier-periode — werd het gewoon een populair blad als een ander, met dien verstande dat de populariteit zoals je die kan afmeten in de verkoopcijfers jaar na jaar afkalfde). Als ik Guy Mortier aan de lijn had, was dat altijd correct en hoffelijk, maar, neen, jammer, volgende keer beter…

In 1997 publiceerde Humo twee weken na elkaar uittreksels uit het hoofdstuk over de omkopingsaffaire Anderlecht-Nottingham Forest in mijn boek Blunderboek van het Belgisch voetbal. Eerder datzelfde jaar mocht ik op stap om Anne Marie West te interviewen, de dochter van seriemoordenaars Fred en Rosemary West. Zij had net een boek geschreven met haar versie van de gruwelijke feiten, Out of the shadows (Huis van angst). Ik logeerde bij haar en haar vriend thuis, dat spaarde een hotel uit, maar ik herinner me ook nog dat ik zodra ik de logeerkamer binnenstapte, dacht: kan de deur op slot? Of zal ik ze barricaderen?

Ik heb toen ontdekt hoe goed Guy Mortier was als eindredacteur. Ik kende zijn reputatie al wel en daar bleek geen woord van gelogen. Mijn tekst zag er helemaal anders uit: beter, leesbaarder, interessanter. Een slechte eindredacteur — en zo zijn er veel — denkt dat hij (m/v/x) het beter weet en verkracht je tekst. Een middelmatige eindredacteur — de grote hoop — verbetert je tekst niet, hoewel er altijd verbeteringen mogelijk zijn. Een goede eindredacteur doet je tekst meer tot z’n recht komen. Waarvoor dank, Guy.

***

‘Op school dacht ik: die andere kinderen maken toch hetzelfde mee als ik, en die zijn toch perfect gelukkig? En ik zweeg’

***

“Niets ter wereld is zo waardevol als het gevoel gewenst te zijn”, schrijft Anne Marie West in de inleiding tot haar boek Out of the shadows (Huis van angst). Anne Marie voelde zich ongewenst. Haar ouders, Fred West en Catherine Costello, scheidden toen ze nog heel jong was, waarna Fred een relatie begon met de op dat moment vijftienjarige Rosemary Letts. Fred en Rosemary trouwden op 29 januari 1972.

Tweeëntwintig jaar later werden in en om Cromwell Street 25 in het provinciestadje Gloucester, zo’n 200 kilometer ten westen van Londen, twaalf lijken opgedolven. Het beruchte huis is inmiddels met de grond gelijkgemaakt om ramptoeristen en seriemoordenaars-in-spe weg te houden uit deze stad, waar normaliter niks, maar dan ook niks gebeurt.

***

Anne Marie West heeft me bij haar thuis uitgenodigd in een rustige wijk van Gloucester. Een hotel hoeft niet, zegt ze door de telefoon. Kan eindelijk de logeerkamer ingewijd worden. Dochter Carole (10) is bij vrienden, zij hoeft niet opnieuw, voor de zoveelste keer, de gruwelijke feiten aan te horen. Annes vriend Phil is de perfecte gastheer, die zich al heel snel nagenoeg onzichtbaar maakt.

Anne Marie heeft heel wat te vertellen. Ze praat zacht, kalm, weloverwogen. Maar de boodschap is zeer emotioneel.

“Mijn hele leven al ben ik op de vlucht. Mensen vragen mij: waarom blijf je in Gloucester wonen? Ik heb een paar keer ernstig overwogen hier weg te gaan, maar Phil zegt mij dat ik dat niet mag doen. Het is niet omdat de mensen vinden dat ik hier niet langer thuishoor, dat ik daaraan moet toegeven. Het probleem is natuurlijk dat iedereen mij hier kent. Uiterlijk lijk ik heel sterk op mijn vader, zie je. Mensen maken daar opmerkingen over, ze kwetsen me.

“Ik voel niet de behoefte iedereen ervan te overtuigen dat ik niét het karakter van mijn vader heb, maar dat van mijn moeder. Mijn échte moeder, die door mijn vader en mijn stiefmoeder Rose vermoord is.

“Ik heb mijn familie verloren, ik ben alles kwijt. Mijn vader is dood, mijn moeder is dood, mijn zus is dood, mijn stiefzus is dood, mijn oom is dood, en de rest van de familie mijdt mij als de pest. Het is je verdiende loon, wordt achter mijn rug verteld. Is dat zo? Is het mijn fout dat mijn vader en stiefmoeder die afschuwelijke dingen hebben gedaan? Ik ben onschuldig, maar toch voel ik me schuldig.

“Ik besef dat ik het Phil en onze dochter Carole niet makkelijk maak. De jongste weken ben ik weer zwaar aan de drank. Dat is mijn manier om dingen te verwerken: ik pijnig mezelf. Het kan er bij maar niet in hoe je iemand anders kwaad kunt doen. Toch voel ik geen haat, tegen niemand. Phil zou willen dat ik af en toe ‘ns uit mijn vel spring, maar dat kán ik niet. Zo zit ik niet in mekaar.

“Carole is pas tien geworden. Wie haar ook maar met een scheef oog durft te bekijken, krijgt meteen met mij te maken. Laten we de keten verbreken, laten we de kinderen heel duidelijk maken wat goed en fout voor hen is. En laten we hun een stem geven, zodat ze elke keer dat ze mishandeld dreigen te worden, ‘nee’ durven te zeggen en ermee naar buiten komen. Elk kind dat zo reageert, is een gered kind. Veel mensen draaien zich om wanneer ze iemand horen klagen, omdat ze vinden dat ze zelf al genoeg problemen hebben. Dat is niet goed. Waarom communiceren we niet met elkaar? Waarom sluiten we ons van de buitenwereld af?

“Mijn neef moet nu ook voor de rechter verschijnen wegens zedenfeiten. Toen mijn oom het nieuws vernam, heeft hij zich verhangen. Vorige week wilde ik mijn tante gaan opzoeken, om haar te troosten. Maar de vrouw die de deur opendeed, zei me dat tante niks meer met mij te maken wilde hebben. Dat is hard. Ik wil zo graag met haar praten, haar duidelijk maken dat ik niet heb gewild wat ons allemaal is overkomen. Ik ben mijn hele familie kwijt. Alleen Phil en Carole blijven over. Ik ben compleet geïsoleerd, ik heb behoefte aan een vriendelijk woord en een knuffel. En ik ben bang. Mijn vader heeft zich opgehangen, mijn oom ook, wat zal mijn neef doen? Hij heeft zelf een dochtertje. En dan denk ik: waarom vernietig ik zo veel families?”

Waarom heb je dit boek geschreven? Daarmee breng je de hele zaak weer in de aandacht.

“De titel van mijn boek, Out of the shadows, bedoel ik heel letterlijk: ik wil uit de schaduw weg. Je moet ook weten dat ik twee dochters heb: Carole en Michelle, die binnenkort dertien wordt en die bij mijn ex-man woont. Michelle wil mij niet meer zien. Ik heb dit voor hen geschreven, opdat ze door de mediaheisa heen toch nog de waarheid zouden zien. Ik wil geen geld verdienen met dit boek, ik wil alleen maar contact krijgen met mijn familieleden. En als andere mensen dit lezen, eruit concluderen dat we me meer moeten doen voor de bescherming van onze kinderen, is dat mooi meegenomen. De achterliggende gedachte is: wees een nieuwsgierige buur! Laat je niet afschepen met een ‘Mind your own business!’ Heb aandacht voor kinderen die er ongelukkig uitzien.”

Wat weet je eigenlijk over je vaders jeugd?

“Hij is grootgebracht op het platteland. Vader was de lieveling van zijn moeder, mijn grootmoeder. Hij werd door haar ook seksueel misbruikt. Mijn vader heeft daarna een van zijn zusters verkracht en zwanger gemaakt. Hij was een flirter: altijd lachen en grappen vertellen. Een happy go lucky-figuur, al kon je bezwaarlijk van een normale opvoeding spreken.

“Op z’n zeventiende had-ie een zwaar motorongeval. Hij heeft toen heel lang in het ziekenhuis gelegen. Op een dag dachten ze zelfs dat hij dood was. Pas toen ze hem in het dodenhuisje op een marmeren steen legden, begon zijn hart opnieuw te kloppen en hebben ze hem snel weer naar het ziekenhuis overgebracht. Terugkijkend denk ik dat ik mijn vader tóen verloren heb, nog vóór ik geboren was. Van dan af was hij mentaal ziek. Hij werd schizofreen, was een soort Dr. Jekyll and Mr. Hyde-creatuur.”

Zelf ben je in 1964 geboren.

“In Brixton, de sloppenwijk van Glasgow. Toen ik klein was had ik zo’n verschrikkelijk accent dat niemand mij verstond. Ik heb speciale lessen moeten volgen om me verstaanbaar te maken. Mijn moeder kwam uit de omgeving van Edinburgh.”

Hoe waren je eerste jaren? Was het een gelukkige tijd of was er toen al iets mis?

“Mijn moeder was prostituee. Het gebeurde geregeld dat ze voor een tijdje verdween. Mijn ouders hadden dikwijls ruzie en na elke ruzie stapte ze op, maar ze keerde telkens terug. Ik heb haar voor het laatst gezien toen ik acht was. We woonden toen al in Gloucester, in Midland Road. Ze zei me dat ze definitief het huis uitging en vroeg of ik met haar meeging. Maar ik ben altijd daddy’s little girl geweest, in tegenstelling tot mijn zus Charmaine. Toen jaren later Rose, mijn stiefmoeder, zei dat Charmaine naar onze moeder was vertrokken, voelde ik dat als een opluchting aan, want Charmaine was rebels en had voortdurend herrie met Rose. Maar ze gunde Rose nooit het genot haar te zien wenen na alweer een pak rammel. Wist ik op dat moment veel dat Rose in feite bedoelde dat zij en mijn vader moeder en Charmaine al vermoord en begraven hadden!”

Hoe oud was Rosemary toen?

“Zestien. Ze trouwde met mijn vader toen ze vijftien was. Ze was zelf nog een kind, geen wonder dat ze geen kinderen kon grootbrengen. Ze is maar tien jaar ouder dan ik. Ik weet zeker dat zij in haar eentje Charmaine heeft vermoord, omdat mijn vader toen in de gevangenis zat. (Zucht) Weet je, ik heb soms het gevoel dat ik al jaren midden in een verschrikkelijke droom zit en dat ik er maar niet in slaag wakker te worden. Dit soort dingen kende ik voordien alleen van Amerikaanse griezelfilms.”

Heel wat mensen verdwenen in de loop der jaren uit je leven. Had je echt geen vermoeden wat er met hen gebeurd was?

“Nee, Charmaine en ik behoorden volgens de Social Services tot een risicogroep. Normaal hadden ze ons twee tot drie keer per dag moeten komen observeren, maar dat is nooit gebeurd. Wat vader en Rosemary hen op de mouw hebben gespeld, moet wel héél overtuigend geklonken hebben.

“Vanaf mijn achtste was ik de kok in huis. Rosemary had al haar tijd nodig om voor de drie nieuwe kinderen te zorgen. Ze was ontzettend bazig. Niemand durfde haar tegen te spreken. Wij hebben nu oogcontact, maar dat zou ik bij Rosemary nooit geriskeerd hebben. Als ze kwaad werd, kreeg ze werkelijk het schuim om de mond. Afschuwelijk. Ik probeerde zo vaak mogelijk de schuld van alles op mij te nemen, om de jongste kinderen wat te ontzien. Want áls Rosemary woedend werd, deed ze niks liever dan ons slaan met een leren riem, liefst van al nog met de gesp. Ze was mensonterend streng. Als ze je vroeg te springen, vroeg je niet ‘waarom?’, maar ‘hoe hoog?’ Het is makkelijk achteraf te zeggen dat we ons hadden moeten verzetten, maar wij wisten niet beter of het behoorde tot het gewone gezinsleven.”

Het was ‘normaal’?

“Voor ons wel, ja. Op mijn achtste had ik mijn eerste seksuele ‘ontmoeting’ met Rosemary en mijn vader. Vanaf mijn tiende entertainde ik samen met Rosemary vier zwarte mannen, die geregeld ons huis bezochten. Op mijn vijftiende onderging ik een abortus en bleek ook dat ik syfilis had. De enige die me die week in het ziekenhuis bezocht was Phil, mijn schoolvriendje.

“Jaren later, op het proces, moest ik voor het eerst in het openbaar over mijn ervaringen vertellen. Voordien was de politie bijna elke dag langs geweest om vragen te stellen. Zeshonderd pagina’s verklaringen hebben ze van me liggen. Over de incest, de folteringen, de seksuele vernederingen, de gedwongen prostitutie. Phil wist niet wat-ie hoorde. Hij had er geen idee van wat mij overkomen was. Maar hij is me wel blijven steunen.”

Ook die rituele ontmaagding vond je destijds ‘normaal’?

“Vader en Rosemary zeiden me dat het in elk gezin gebeurde, dat het nodig was om van mij een beter mens te maken en me te preparen voor mijn latere echtgenoot. Ik wist niet beter. Rose zei: ‘Het gebeurt voortdurend, maar niemand praat erover.’ En ik zag de blije gezichten van de kinderen in school en ik dacht: waarom zou ik me er dik over maken, de anderen hebben het óók meegemaakt en die zijn toch perfect gelukkig? Ik heb er nooit met iemand over gesproken.

“Toen het zover was, legden ze me op een tafel. Ik zag allerlei spuiten op de grond liggen. Rose vroeg voor de grap welke maat ik prefereerde. Ze bonden me vast, blinddoekten me en Rose ging op mijn gezicht zitten. Vlak daarna was er die onbeschrijflijke pijn van een vibrator die in me werd gestopt. Ik was zó bang, ik wilde alleen nog sterven en liefst zo vlug mogelijk. En dan te bedenken dat hetzelfde ook die andere meisjes in ons huis is overkomen, en erger! Het klinkt wellicht vreemd, maar voor hen is het misschien beter dat ze er niet meer zijn, dat ze die fysieke en psychische pijn niet meer elke dag hoeven mee te maken. Want die pijn zal nooit verdwijnen.

“Op zekere keer had ik van Rose weer trappen in mijn buik gekregen. De volgende dag huilde ik op school zo hard, dat ik naar huis werd gestuurd. Ik was amper thuis of er klopte al een welzijnswerkster aan. Rosemary vroeg me om me te kleden en thee te zetten. Tegen dat ik daarmee klaar was, stond de welzijnswerkster op: ‘Sorry for the misunderstanding, Mrs. West, everything’s fine. Wat een onhandig kind is die Anne Marie toch, om zo domweg van de trap te vallen!’ Achteraf kreeg ik het grootste pak rammel van mijn leven. Mijn vader gaf Rose vaak goeie raad: ‘Als je haar slaat of trapt, doe het dan niet in haar gezicht of op haar armen, dan valt het niet op.’”

Dwong Rose je met mannen naar bed te gaan?

“Rosemary was dol op zwarte mannen. Ze had vier vaste ‘klanten’. Vaak moest ik mee in de kamer en verplichtte ze me te doen wat me werd opgedragen. En dat deed ik. Een van die mannen was zó zwaargeschapen, dat mijn vagina ervan scheurde. Dat gebeurde toen ik tien jaar oud was.

“Eén keer heeft Rosemary me ook gebruikt voor een experiment met kunstmatige inseminatie. Ik herinner het me alsof het gisteren is gebeurd. Rosemary was naar bed geweest met een zwarte, die was klaargekomen in een condoom. Het condoom werd daarna in mijn vagina gestoken en er werd me gezegd dat ik een uur lang moest stilzitten. Zogezegd om het sperma op temperatuur te houden. Even later legden ze me op bed, haalden ze het condoom uit me en werd het sperma in een spuitje overgebracht. Vervolgens werd het in Rosemary geïnjecteerd. Achteraf realiseerde ik me pas wat voor complicaties zich hadden kunnen voordoen, maar op dat moment was het a normal family situation.”

Werd er voortdurend geëxperimenteerd?

“Ik vertel jou meer dan ik ooit tevoren aan iemand heb verteld, maar goed (verveeld lachje). Op zekere dag trokken Rosemary en mijn vader met de bestelwagen naar een wei, waar Rosemary met een stier probeerde te neuken. Ik weet het, omdat ze er nadien de hele tijd op alludeerden en er grapjes over maakten. De stier was echter niet al te welwillend, dus daar kwam niks van. Maar ze heeft het wel met een varken, een hond en een ezel gedaan. Nu ik dat vertel, krijg ik zelfs medelijden met die arme dieren. Maar zo waren Rosemary en mijn vader nu eenmaal. Ze waren krankzinnig.

“Rose sliep op de kamer van mijn vader, maar ze had daarnaast een eigen kamer, waar ze heren ontving. Eén keer wou ze dat ik oraal bevredigde. Terwijl ik dat deed, slaakte ze verrukte kreetjes. Ik vond het walgelijk. Ik begrijp het niet: ergens moet ze toch van me gehouden hebben, waarom dan al die vernederingen en die onmenselijke behandelingen? Waren die seksuele uitspattingen waarbij ik betrokken werd een blijk van liefde? Phil vindt in elk geval van niet, hij zegt dat liefde onvoorwaardelijk gegeven wort.

“Ik ben opgegroeid met de idee dat je niets krijgt, tenzij je iets in ruil geeft. Op mijn vijftiende ben ik van huis weggelopen en overleefde ik door me te prostitueren. Ik kende het verschil niet tussen echte en betaalde liefde. Seks was de enige manier die ik kende om mij geliefd te maken.

“Ook dat is een schrikbarende gedachte: hoe kunnen mijn dochters me ooit respecteren? Prostitutie, gebroken huwelijk, gebroken familie. Maar altijd weer, nu al achttien jaar lang, was daar Phil om me op te vangen. Hij zal nooit zout in de wonde strooien. He’s a good person. Ik aanbid de grond waarop hij loopt. Maar ik voel me zo… zo vuil. Er is een hele tijd geweest dat ik Phil niet durfde te kussen. Hij zegt: da’s het verleden, we moeten vooruit. Maar ik haat mezelf zo erg, ik vind mezelf zo misselijkmakend, dat ik niet eens begrijp waarom jij met me zou willen praten.”

Maar je bent een slachtoffer!

“Een lafaard, dát ben ik! Ik heb zo veel mensen teleurgesteld. Net voor mijn stiefzus Heather vermist werd — ik was nog getrouwd met Chris en we vierden net de verjaardag van mijn oudste dochter, Michelle — vroeg ze of ze bij mij mocht intrekken. Ik zei: ‘Nee!’ Ik verweet haar iets dat ze een paar jaar eerder had gezegd. Maar weet je wat het was? Ik was bang dat Rosemary en mijn vader zouden langskomen om me een pak slaag te geven. En dus stuurde ik Heather weg, en wat is er met haar gebeurd? Ze is vermoord. Als ik een beetje moedig was geweest, en niet zo’n ellendige lafbek, zou mijn zuster nog geleefd hebben.”

Als je op de hoogte was geweest van de moordpartijen in Cromwell Street 25, dán zou je jezelf iets mogen verwijten. Maar je wist toch van niks?

“Dat klopt. Er lagen lijken in en om het huis en ik merkte er niks van. Geen vreemde geurtjes, geen bloedsporen, niks. Mijn vader was bouwvakker, hij was altijd bezig met verbouwen. Ik hielp hem vaak cementzakken verslepen.”

De huwelijksreceptie van jou en Chris vond in de kelder plaats, terwijl er onder de keldervloer lijken begraven lagen.

“Correctie: de plechtigheid was op het gelijkvloers, net boven de kelder dus. Maar je hebt gelijk: achteraf bekeken hebben we op een kerkhof gedanst. Ook met mijn stiefzuster Heather gebeurde zoiets. Als mijn vader en Rosemary een barbecue organiseerden, deden ze dat in de tuin, precies op de plek waar ze Heather begraven hadden.

“Ik heb de meeste gruweldaden van mijn vader vernomen via de televisie of via de telefoon. De politie had nooit het fatsoen om het bij mij thuis te komen vertellen. Ook toen ze Heather hadden opgegraven, kwamen ze niet zelf langs, maar belden ze op. Het was Caroles verjaardag, er liepen zo’n vijftien kinderen in huis rond. Opeens werd er gebeld: ‘Is dat Anne Marie? We hebben net uw zus gevonden in de tuin van Cromwell Street 25.’ Mijn eigen moeder hebben ze gevonden op de dag dat ze vijftig werd. (Denkt even na) Bizar, al die dagen lijken een bijzondere betekenis te hebben. Mijn vader verhing zich op nieuwjaarsdag, het lijk van mijn moeder werd ontdekt op haar eigen verjaardag, Heather op Caroles verjaardag, mijn oom John pleegde zelfmoord op Rosemary’s verjaardag… Angstaanjagend, toch? (Stilte) Soms denk ik dat mijn ouders hier morgen weer voor de deur zullen staan, terug van vakantie.”

Je vaders dood was een schok, schrijf je. Je zou veeleer denken dat het een bevrijding moet zijn geweest.

“Ik denk dat mijn vader zich realiseerde dat hij het gevangenisleven niet zou overleven. Hij had een pact gesloten met Rosemary om niets te lossen en allebei zelfmoord te plegen. Op 1 januari 1995 hoorde ik op het nieuws dat hij zich had verhangen en ik dacht direct: ‘Nee, dit kan niet. Ik zit nog met zoveel onbeantwoorde vragen.’

“Ik besef heus wel dat mijn vader geen goed man was, maar hij is en blijft mijn vader. Ik mis hem. Als iemand mij zou vragen: ‘Heeft jouw vader zelfmoord gepleegd?’ dan zeg ik ‘Nee’. Daar had hij de moed niet voor. Hij moet dus wel in een vlaag van krankzinnigheid gehandeld hebben. De Mr. Hyde in hem moet tot die beslissing gekomen zijn.”

‘Een deel van me houdt nog steeds van mijn vader’, schrijf je. Hoe kán dat, na alles wat hij je heeft aangedaan?

“Hij deed wat hij deed omdat hij van me hield. Ik heb het geluk gehad dat mijn ouders geprobeerd hebben me goed op te voeden en een goed mens van me te maken.”

Dit kun je niet menen.

“Toch wel! En ik ben er dankbaar voor. Ik kan niet accepteren dat wat ze met mij gedaan hebben, fout was. Ze hebben hun best gedaan. Daar kun je toch alleen maar dankbaar voor zijn, neen,”

Komáán!

“We voeden onze kinderen toch allemáál anders op? En ze wáren er toch altijd voor mij? Misschien ga ik er later wel anders over denken, hoor, maar op dit moment mis ik ze. Echt waar. De hele familie is uit elkaar gerukt en daar voel ik me oneindig schuldig over.”

Heb je er dan spijt van dat je voor de rechtbank tegen Fred en Rosemary hebt getuigd?

“Nee. Ik heb de waarheid verteld. Meer niet.”

Je had de keuze: de familie verenigd houden en liegen, of de waarheid vertellen.

“Ik voelde dat het mijn plicht was om de waarheid te vertellen. Ik was ook de voornaamste getuige omdat ik alles van nabij had meegemaakt.

“Maar het blijft moeilijk om te beseffen dat twee gewone mensen achteraf massamoordenaars blijken te zijn. Als ik foto’s van mijn vader en Rosemary in de krant of op tv zie, denk ik nog altijd: ‘Hé, ik kén die mensen ergens van!’ (Zucht) Het is zo moeilijk uit te leggen.”

Wat ik niet begrijp, is dat je niet uitzinnig van woede bent, omdat je hele jeugd een verschrikkelijk griezelverhaal is geweest.

“Dat zegt Phil ook altijd. Waarom vloek je niet? Waarom verwens je hen niet?”

Phil: (die zich de hele tijd op de achtergrond heeft gehouden) Yes! Schreeuw het uit!”

Anne Marie: (tegen Phil)I love everybody, but I love you more! Er is al genoeg bitterheid in deze wereld, ik wil daar niets mee te maken hebben. Bovendien kán ik niet schreeuwen. Ik zou niet weten hoe ik het moet doen. Zelfs niet als ik zwaar gedronken heb, want dan val ik gewoon in slaap. Ik ben als een stoomketel: af en toe laat ik wat stoom af om niet helemaal gek te worden. Maar het is alsof ik in mijn jeugd nooit emoties heb gekend. Alles is nieuw voor me, ik kan niks onderscheiden. Toch denk ik dat er veel emotie in mij zit. Ooit zal het er wel uitkomen. Nu is het een voortdurend gevecht tussen krankzinnig of beter worden.”

De vraag waarmee je worstelt is: waarom?

“Ja. Why? Drie kleine letters, maar een groot woord. Misschien… misschien wisten mijn vader en Rosemary zelf niet wat ze deden en waarom ze het deden. Misschien waren ze geestelijk zó ver weg, dat ze het moesten doen.”

Heo verwerkte je het nieuws, toen al die moorden uitkwamen?

“Door alles voor mezelf te ontkennen. Elke keer dat ik een nieuw verhaal hoorde, dacht ik: ‘Dit is niet waar.’ Dit kan niet waar zijn! Deze twee mensen die ik zie als Mum en Dad hebben twaalf mensen vermoord — als het daar tenminste bij blijft, als ze geen nieuwe lijken ontdekken.”

Heb je de zaak-Dutroux in België gevolgd?

“Vanop een afstand. Toen ik er voor het eerst van hoorde op het tv-journaal, draaide ik me om naar Phil en zei: ‘Kijk, dit gebeurt niet alleen bij ons!’ Mijn eerste reactie was ook: ‘Laat de families gerust, verstoor hun rouwproces niet, geef hen de ruimte om verder te leven.’ Ik weet waarover ik praat.”

Je hebt drie keer een overdosis met geneesmiddelen genomen. Per ongeluk, zeg je in het boek.

“Ja… wel… niet helemaal (toont een litteken van een snijwonde aan haar linkerpols). Het waren zulke traumatische ervaringen… Het feit dat ik hier nog ben en dat mensen telkens weer zeggen dat ik mij gelukkig mag prijzen dat ik er nog ben, bezorgt me alleen maar méér schuldgevoelens. Het doet zo’n pijn… (lange stilte) Als ik het goed had gedaan (ze bedoelt: zelfmoord plegen, fvl), was het prima voor mij geweest, hoor. Mensen zien mij niet, ze zien Fred West. Dat is angstaanjagend. Maar goed, ik heb het overleefd en ik heb Phil en Carole om voor te zorgen. Anderzijds geloof ik niet dat ik écht iets voor hen kan betekenen.

“Phil heeft me al ettelijke keren gevraagd om met hem te trouwen, maar ik kán niet. Ik kan mijn schaamte niet overladen op de mensen met wie ik samenleef, daarvoor zie ik hen te graag.”

Waarom blijf je eigenlijk hier in Gloucester wonen, met al die nare herinneringen en mensen die in jouw trekken je vader herkennen?

“Waarom zouden Phil en Carole moeten vluchten voor iets waar ze niks mee te maken hebben? En zelf heb ik óók niks misdaan. Ik heb erover gedacht mijn naam te wijzigen, maar dat lost evenmin iets op. Ik heb mijn haar kort laten knippen, ik heb het laten verven, maar het helpt geen zier: ze blijven me herkennen.

“Onlangs kwam Carole huilend naar huis. Hadden ze haar op school wijsgemaakt dat haar grootvader met een keukenmes de foetus uit een zwanger meisje had verwijderd. Phil en ik hebben dan maar besloten haar alles te vertellen, zodat ze voortaan niet meer voor nare verrassingen zou staan.”

Hoe moet het nu verder?

“Het eerste wat ik wil is mijn leven terugkrijgen. Maar er staan nog heel wat horden in de weg.”

Phil: “Uiteindelijk zal ze toch met me trouwen. Dáár ben ik zeker van.”



« VorigeVolgende »