Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Guy

Memories & mijmeringen Posted on za, september 19, 2015 17:58:00

Een avond in juli. Het schermpje van de
smartphone licht op. Een bekende naam en toch geheel onverwacht, want ik had
hem al een tijdje niet meer gezien of gehoord, had wel van een vriend vernomen
dat hij zwaar ziek was geweest. Guy. Ooit waren we heel close, woonden zelfs
een tijdje met nog vier andere twintigers en prille dertigers onder hetzelfde
lekkende dak. ‘The Young Ones’, zo noemden vrienden ons en ze gaven ons hooguit
drie maanden samen. Het werd bijna drie jaar. Maar zoals dat zo vaak gaat: het
contact verwaterde. Elke keer dat we elkaar zagen waren we echter in een
vingerknip opnieuw even close, hartelijk, respectvol.

De stem aan de andere kant van de lijn klonk
gebroken, versmoord, emotioneel. En toch ook strijdvaardig. “Ja, Frank,
waar moet ik beginnen? Vorig jaar had ik de Ten Miles gelopen in een zeer
behoorlijke tijd voor een man van zestig. Maar toen kreeg ik overal pijn en een
paar weken later stelde men de diagnose: blaaskanker. Chemo. Afzien. Herstellen. Maar
nu zijn de kankercellen verdwenen. In augustus heb ik nog een check-up en dan
hoop ik dat ik genezen wordt verklaard. Zeg, man, we moeten dringend eens
afspreken. Ik trakteer op een etentje.” We spraken af dat hij me half
september zou terugbellen, ik had veel werk en moest ook nog een boek schrijven.
Druk druk druk.

Vorige dinsdag, tien over zes. Ik zit in de wachtzaal
bij de huisarts — pijntje links, kuchje rechts — en zie de bekende naam weer
oplichten. Ik denk: ik bel straks wel terug, ik moet zo binnen bij de dokter.
Terug buiten luister ik naar de boodschap, denkend dat het Guy is en dat hij
wil afspreken voor dat etentje. Het is zijn schoonbroer, die mijn naam heeft teruggevonden op Guys telefoonlijst van de jongste maanden. Hij heeft slecht nieuws.
Check-up. Uitzaaiingen in het bot. Levensverwachting: drie maanden tot een
jaar. In realiteit: niet eens een maand. Dood. 61. Zaterdag
afscheidsplechtigheid. U kent dat cliché, dat het niet onmiddellijk tot je
doordringt. Bij mij is het net omgekeerd. Neus op de feiten. Shock. Maar ook,
heel egoïstisch, het besef van je eigen sterfelijkheid. Als iemand die vijf
jaar en één dag ouder is veel te jong sterft, kom je zelf ook in de gevarenzone
terecht. Guy, verdomme, en we gingen binnenkort eindelijk weer eens afspreken.

***

Madonna. Daar hadden we ’t uitgebreid over in
de onzalige jaren tachtig, waarin we allebei op zoek waren naar werk, een lief
en een beetje zekerheid, maar liefst niet te veel, want het leven moest
spannend blijven in de nog vervallen en wat vieze stad Antwerpen. Hij zei: ik
hou wel van die voortdurende switch tussen maagd en hoer. Ik zei: het is
allemaal marketing, want dat had ik ergens gelezen en het klonk wel goed. Hij
zei: zwart. Ik zei: wit. Maar na een tijdje schakelde hij over op wit en ik op
zwart. Zo ging dat: discussies met Guy. Het begon altijd bloedernstig en het
eindigde in grenzeloos ouwehoeren. Omstanders begrepen er geen snars van.

We gingen samen naar Koyaanisqatsi, waren danig onder de indruk en gingen vervolgens een
hele avond doorbomen over het leven, de zin ervan, de onzin die nodig is om te
kunnen overleven, en alles daartussenin. We vonden het beiden een meesterwerk,
om verschillende redenen. Ik geef toe: soms nam ik een ander standpunt in dan
ik écht meende, puur voor de discussie. Ik ben ervan overtuigd dat hij dat ook
deed. En het gerstenat werd in hoog tempo aangevoerd.

Daarom hield ik van hem. Hij kon serieus zijn,
bloody serious, zeker als het over politiek en economie ging, maar de nonsens was
nooit ver weg. Een neef beschreef hem in een afscheidsrede als een dandy, een koppigaard,
een zeer fiere man die zijn haar zwart bleef verven tot op het eind, iemand die
zelden een inkijk gaf in wie hij werkelijk was, een speelvogel, charmeur, man van uitgesproken
meningen. Ik dacht: hij is het, zo heb ik hem ook gekend. Bereisd. Belezen.
Vrijgezel, al wist je dat nooit zeker. Had elke film gezien, elk boek gelezen,
elke cd beluisterd, kende zijn lievelingsland Brazilië door en door.

En ja, we moesten dringend eens afspreken.

***

Geen flard van de soundtrack van Koyaanisqatsi op de plechtigheid. Geen
Madonna, wat me toch wel wat tegenviel. Wel enkele mij onbekende Braziliaanse
songs (voor mijn verjaardag gaf hij me wel eens een cd van een Braziliaanse
schone die ik na één beleefde luistersessie ergens diep in mijn collectie
opborg), Sodade van Cesaria Evora, Keep me in your heart for a while van
Warren Zevon. Zal ik doen, Guy. Het mag zelfs een hele wijl zijn.

U daar, als u dringend nog eens moet
afspreken, doe het dan ook. Beschouw die ‘dringend’ als een gebod. Je weet maar
nooit. Voor je ’t weet zit je in een kleine aula te luisteren naar goed
bedoelde toespraakjes die zelden tot de essentie doordringen en die niet op
kunnen tegen een persoonlijke herinnering aan een oude makker die zo mooi naast
het leven kon leven en dat zo intens deed dat het een zeer eigenzinnig kunstwerkje
werd, dat leven.

Rust zacht, Guy.



Efficiëntie

Memories & mijmeringen Posted on ma, juni 08, 2015 12:21:20

‘Efficiency efficiency they say / Get to know the date and tell the time of day’, zong John Cale een jaar of veertig geleden in ‘Paris 1919’. Toen was het een speelse vermelding in een cryptisch lied over een onbereikbare, spookachtige verschijning, vandaag is het vooral bloedernstig. Alles draait om efficiëntie. Efficiëntie die het ons allemaal makkelijker moet maken, zo luidt de officiële uitleg. Maar eigenlijk is het de bedoeling dat ‘zij’ (bedrijfsleiders, aandeelhouders, kringen waar ‘wij’ zelden toe behoren) meer winst maken en dat ‘wij’ de valse indruk krijgen dat we er zelf ook beter van worden.
Ik maakte me de bedenking toen ik stond aan te schuiven om tickets te kopen voor een boottocht op het Gardameer. Er zat één mannetje achter het loket en een collega van hem vroeg aan de ‘bootvluchtelingen’, voornamelijk toeristen die drieënhalf woord Italiaans spraken, waar ze naartoe moesten, waarna hij Loketman briefte wanneer ze aan de beurt waren. Nou, dat ging vlot! Geen misverstanden, niet met handen en voeten moeten uitleggen waar je wilde aanmeren, geen gedoe met een automaat die je muntstukken niet wil aanvaarden. Ik dacht: stel dat hier een automaat staat, dan mist de helft van de rij de boot of vertrekt die met een kwartier vertraging.
’s Avonds stond ik aan te schuiven aan een bemande (‘bevrouwde’, eigenlijk) kassa van een supermarkt. Naast me bevond zich de selfscan-kassa, de ‘Laten-we-de-klant-de-illusie-geven-dat-wat-hij-zelf-doet-beter-doet-en-intussen-vier-personeelsleden-op-straat-zetten-om-de-aandeelhouders-te-behagen’-ingreep van de supermarktbonzen van deze wereld, en dat ging allesbehalve verbazend goed vooruit. Om niet te zeggen: ik stak twee selfscan-adepten voorbij en moest me inhouden om geen zegegebaar te maken.
Ook thuis valt me dat voortdurend op. Als ik aan mijn treinhalte, in het lieftallig ingedommelde Tollembeek, een ticket wil kopen, móet dat – op straffe van een fikse boete en hoongelach – aan een automaat gebeuren. Eén keer op vier is die defect, de andere keren duurt het meer dan een minuut voor ik bediend ben (en dan mag ik niet abusievelijk op een verkeerde toets drukken).
Ik kan misschien ouderwets klinken, maar ik heb nog liever een warhoofd met een ochtendhumeur voor me zitten, dan een humeurige machine die mijn geld terugspuwt. Ik ben zelfs bereid iets meer te betalen voor service die niet ontmenselijkt werd, al vraag ik me tegelijk ook af waarom ik dat zou doen: die service zit namelijk al in de prijs, alleen willen de dames en heren daar nog enkele centjes extra aan overhouden, kwestie van de eurotekens in hun ogen te voederen.
Ach, de ene efficiëntie is de andere niet. ‘Zij’ content, ‘wij’ steeds minder. Dat is effectief zo.



Aftelrijmpje

Memories & mijmeringen Posted on ma, mei 25, 2015 14:03:11

En dan heeft die kwieke, haast schalkse, zelfs
ietwat uitdagende tred, meer schrijden dan stappen, plaats geruimd voor
voorzichtig schuifelen. Van houvast tot houvast, op zoek naar een evenwicht,
hoe wankel ook. Even niet goed opgelet of de harde realiteit niet onder ogen
durven zien, ik weet het niet zo goed, maar ik had het niet zien aankomen.
Misschien wou ik het gewoon niet zien, zit ik nog volop in de ontkenningsfase. Maar
het beeld heeft zich nu wel op mijn netvlies gebrand. Zoals het me ook opviel
dat het deugnietachtige sarcasme langzaam is overgegaan in berustend cynisme.

Het leven is een optelsom van gebeurtenissen,
ervaringen en emoties, tot het bijna ongemerkt overgaat in een aftelrijmpje. Van
optellen naar aftellen, het gebeurt in een vingerknip, een oogwenk. Even met de
ogen knipperen en het is er. En het rijmt niet echt, net als het leven zelf,
dat genadeloos voorbijvliegt. Waar is die teletijdmachine van professor Barabas
wanneer je hem nodig hebt?



Als het werk stopt

Memories & mijmeringen Posted on za, mei 16, 2015 12:34:57

(Onderstaande
paragrafen vormen het begin van hoofdstuk 1 van mijn boek ‘Als het werk stopt’,
waarin ik werkzoekende vijftigplussers en arbeidsmarktdeskundigen aan het woord
laat over de problematiek van oudere werknemers. In dat eerste hoofdstuk vertel ik mijn persoonlijke verhaal. In dit
uittreksel eindig ik op het ogenblik dat het werk begon. De rest kunt u in het boek ontdekken – zij het met een plotse opstoot van commerciële flair.)

Toen ik acht was, wilde ik sportjournalist
worden. Dat was al heel snel duidelijk voor mijn ouders, want ik lag op het
kamerbreed tapijt voor de televisie voetbalwedstrijden te spelen met metalen
spelertjes die ik van een tafelvoetbalspel had losgewrikt. Geel-zwart tegen
rood-wit, waarbij de roodwitten slechts met zijn tienen waren. Een van die
metalen mannetjes was zoekgeraakt en werd dan maar vervangen door een
rondbuikig Lego-ventje. Rond het veld met zijn denkbeeldige lijnen had ik
kartonnen reclameborden met handgeschreven productnamen gedrapeerd. Het zag er
voldoende geloofwaardig uit, vond ik zelf.

Rik De Saedeleer was mijn icoon van die tijd.
De stem van het voetbal, toen nog in zwart-wit. Ik bediende dus niet alleen op
mijn eentje eenentwintig-en-een-halve voetballertjes, ik gaf er ook nog eens
luidop commentaar bij en bootste joelende supporters na. Voetbal, een feest.
Tv-kijken was voor mijn ouders op dat moment minder een feest, durf ik jaren
later te veronderstellen. O ja, mijn ploeg heette TAF, naar een merk van
sigarenbanden dat mijn vader toen verzamelde. TAF werd keer op keer kampioen,
terwijl de tevreden fans ‘T-A-F! T-A-F!’ scandeerden.

Je hebt van die tieners die al heel snel weten
wat ze met hun leven willen aanvangen. Ik niet. De droom om sportjournalist te
worden lag zo ver buiten mijn bereik, dacht ik, dat het niet meer dan een droom
bleef. Ik volgde braaf handel aan het Gemeentelijk Handelsinstituut in Merksem,
halfweg de jaren zeventig nog geen deelgemeente van de fusiestad Antwerpen, en
pas rond mijn zeventiende wist ik dat mijn toekomst niet achter een bureau lag.
Toch niet met een rekenmachine bij de hand.

Ik ging aan het RITCS studeren, toen nog met
de ‘C’ van ‘cultuur in de benaming, en koos in al mijn dwarsigheid voor de
afdeling Sociale Communicatie. Het kneusje van de opleidingen, want elk jaar
zaten er maar een paar studenten in die richting, ambitieuze types die
journalist of cultuurambtenaar wilden worden, al lag de nadruk toch op de
journalistiek. Na twee gemeenschappelijke jaren – oké, ik geef toe: het werden
er in de praktijk drie – kwamen de twee specialisatiejaren, waarin ik de helft
van de tijd gemeenschappelijke vakken met de afdelingen Film, Radio &
Televisie en Toneel volgde en de andere helft alleen in mijn afdeling zat. Die
‘alleen’ mag u letterlijk nemen, ik was de enige die voor Sociale Communicatie
had geopteerd. De andere studenten wilden later wereldberoemd cineast worden,
of befaamd dramaturg, of desnoods tv-regisseur. Geen journalist, wie wil dat
nou?

In het laatste jaar nam Maurice De Wilde een
kwart van de lesuren voor zijn rekening. U moet zich dat voorstellen:
1981-1982, de reeks over ‘De Nieuwe Orde’ beroerde net de Vlaamse gemoederen en
ik zat daar alleen tegenover die Grote Journalist, die vier uur ononderbroken
les gaf en ondertussen rookte als een Turk. Een mentor werd hij. Niet
verwonderlijk dat ik mijn burgerdienst – niemand zou me dwingen om braaf te
gehoorzamen in het leger! – bij de BRT wilde doen, op de dienst
Volwassenenvorming, waar De Wilde de reeksen over de collaboratie voorbereidde.

Tussen de dag dat ik afstudeerde en het moment
dat mijn burgerdienst zou aanvatten, moest ik werkloos toekijken. Dat betekende
in die dagen: een jaar wachten op een eerste uitkering, dan elke dag gaan
stempelen. Iedere dag op een ander tijdstip nog wel, want van stigmatiseren en
controleren wist de overheid alles in de woelige en uitzichtloze jaren tachtig.
Ik begon intussen te schrijven voor kleine bladen, onder meer het gereputeerde
De Nieuwe, waaraan een aantal uitermate kritische, prachtige linkse pennen
meewerkten. Et moi. A rato van
zevenhonderd vijftig frank per stuk; 18,75 euro voor wie vergeten is hoe dat
weer zat met dat omrekenen. Een habbekrats, maar wel een ontzettend fijne
leerschool. Uiteindelijk zou ik pas vanaf juni 1984, na bijna twee jaar
werkloos te zijn geweest en na een ultiem boos telefoontje van De Wilde naar
een of ander ministerie over die lange wachttijd, dagelijks naar de Reyerslaan
52 mogen pendelen.

Zoveel respect ik had voor de journalist en
tv-maker Maurice De Wilde, zo moeilijk had ik het om met de man samen te
werken. Zeker nadat ik de euvele moed had gehad om voor mijn bijdrage over de
jeugdcollaboratie in een van zijn boeken over ‘De Collaboratie’, die werden
uitgegeven bij een privé-uitgeverij, een bescheiden deel van de auteursrechten
te vragen. Er volgde een beleefd conflict, met een resem officiële nota’s heen
en weer, waarbij ik zelfs gelijk kreeg van de voorzitter van de raad van
bestuur van de BRT, en vervolgens een onvermijdelijke mutatie naar een
jeugdhuis in Antwerpen, in een gebouw waar FM 2000 gehuisvest was, de lokale
radiozender waar ik verantwoordelijk was voor de informatieve uitzendingen.

Eind februari 1986 was mijn burgerdienst
afgelopen en voelde ik me even uitgebuit en gekleineerd als een doorsnee
milicien, alleen had ik dubbel zo lang moeten dienen: twintig maanden in plaats
van tien. Het was crisis, de regering had kort voordien bijzondere machten
uitgevaardigd, ‘volmachten’ in de volksmond, waardoor ze het parlement straal
kon negeren, en er werd hevig actie gevoerd tegen het neoliberale beleid. Voor
een jongeman van 27 zag de toekomst er niet bepaald rooskleurig uit. Herkent u
het een beetje?

Een eerste werkervaring duurde welgeteld twee
dagen, bij een bruut van een zaakvoerder die in opdracht bedrijfsfilms maakte
en de hele dag zijn werknemers kleineerde in het bijzijn van alle anderen. Ik
zag me echt niet langer voor zo’n slavendrijver opdraven, dat pover contract
ondertekenen hoefde niet eens voor mij.

Ik solliciteerde dat het een lieve lust was:
per handgeschreven brief, want zo ging dat toen nog. Bedrijven mochten in hun
vacatures nog leeftijdslimieten opleggen en dat deden ze dan ook gretig. De
eisen lagen onrealistisch hoog: voor sommige jobs mocht je maximaal 25 jaar oud
zijn, maar moest je minstens tien jaar ervaring hebben en vanzelfsprekend
perfect zeventalig zijn. Dat soort gevoel kreeg je tenminste nadat je de
vacature gelezen had.

Ik greep net naast een job als copywriter bij
Colruyt, maar werd daardoor opgevist als kandidaat voor een baan op de
marketingafdeling van dochterbedrijf Dolmen Computer Applications. De tests
waren prima, het gesprek verliep rimpelloos. Op het eind vroeg mijn toekomstige
werkgever hoe lang ik van plan was voor hem te komen werken. ‘Tot mijn
pensioen?’, vroeg ik ietwat verbouwereerd. Daar werd hartelijk om gelachen door
de twee mensen aan de andere kant van de tafel, die al wel wat jobhoppers hadden zien passeren in het
era van de yuppies en de carrièrejagers. Op 27 mei 1986 mocht ik eindelijk
beginnen werken, bijna vier jaar nadat ik met voldoening was afgestudeerd.



Evelien S.

Memories & mijmeringen Posted on do, april 16, 2015 11:37:21

There’s
a killer on the road / His brain is squirmin’ like a toad / Take a long holiday
/ Let your children play / If you give this man a ride / Sweet family will die
/ Killer on the road, yeah

Een jonge vrouw is gestorven. Dertig was ze,
een leeftijd waarop het leven pas echt zou mogen beginnen. Jeugdige overmoed
wordt afgeschud, volwassenheid omarmd, zo hoort dat te gaan. Niet zo voor
Evelien S. Zij is er niet meer. Ik kende haar niet, wist niet dat ze
ongeneeslijk ziek was (de verschrikkelijke killer
on the road
K), werd me pas bewust van haar bestaan door haar ultieme
blogpost, die maandag verscheen, minder dan vierentwintig uur voor haar dood.
Een afscheid in stijl.

Ze schrijft over de verjaardagstress die ze
had toen ze op het punt stond dertig te worden. ‘Het gevaar loerde overal. Ik
werd oud. En dertig worden was de eerste stap in de afgrond’. Belachelijk
natuurlijk, maar wel typisch voor die leeftijd. Je denkt als lezer: Evelien,
meisje, get a life, dertig is niets,
net zomin als veertig of vijftig, ga toch gewoon door. Maar dan lees je verder
en vervloekt ze zichzelf dat ze dertig worden niet heeft omarmd. Dat ze niet
‘Laat maar komen’ heeft geroepen. ‘Want nu zit ik er mee. Voor altijd dertig
jaar oud. Een 31ste feestje zit er niet meer aan te komen. Neen, een cirkel is
niet eindeloos’.

En dan ga je verder op zoek in haar tijdslijn
naar aanwijzingen voor deze cryptische omschrijving en ontdek je dat deze jonge
vrouw, die zo worstelde met het overschrijden van die onschuldige
leeftijdsbarrière, van dag tot dag moest leven. Overleven, eigenlijk. There’s
a killer on the road
. Hij is afgestapt bij haar huis. K is in the house. Onwezenlijk moet het zijn om zo jong nog zo’n
hard verdict te moeten aanhoren.

Gisteren stond er een kritische beschouwing over de
perverse effecten van de sociale media in De
Morgen
. Gisteren ook werd Evelien S. herdacht door bekenden en onbekenden,
vrienden voor het leven en vrienden voor even. Mannen en vrouwen tekenden hartjes op hun
pols, zetten er de hashtag #teamevelien bij en verspreidden dit op Twitter,
Facebook en Instagram. Volkomen zinledig, want je brengt er haar niet mee terug
en je zorgt er al evenmin voor dat al die andere K-patiënten, jong en oud,
genezen worden. Maar niet alles hoeft zin te hebben in dit leven. Dit was zo
intens mooi, zo geweldig empathisch, zo sociaal, dat je even weer kon geloven
in de positieve kracht van de sociale media. Even, want die hartelijke, warme
mensen zijn diegenen die anders ook al hartelijk en warm zijn. Zij zijn het
waarom je op de sociale media zit en er besluit te blijven. Tussen alle
absolutistische meningen, gore ranzigheid en leeghoofdige opmerkingen door zijn zij
het die de moeite waard zijn.

Hartje voor Evelien S. Hartjes voor die
hartelijke, warme mensen die haar gepast herdachten en die tranen wegpinkten
bij het droevige lot van iemand die ze nauwelijks of niet kenden. Klein, bang
hartje voor de sociale media. Het is er niet al kommer en kwel, maar de volgende
storm staat ongetwijfeld weer op losbarsten.

Dat is nu even niet belangrijk. Laten we dit
moment even vasthouden, koesteren en vermenigvuldigen, als verzet tegen alle killers on the road. Voor Evelien S.

Riders
on the storm / Into this house we’re born / Into this world we’re thrown / Like
a dog without a bone / An actor out on loan / Riders on the storm
.

(tekstfragment uit Riders On The Storm van The
Doors
, 1971)



Ontmoetingen

Memories & mijmeringen Posted on di, april 07, 2015 12:29:21

Let’s go
walkin’ up that mountainside / Look down in the valley down below / And we
survey this wondrous scene
.

Op het gevaar af dat u mij ervan verdenkt dat
ik mezelf Martin Luther King-allures aanmeet: ja, ik heb de heuvelrug die
Carrière heet tot op redelijk grote hoogte beklommen. Mijn sociale status steeg
bij elk nieuw visitekaartje, dat telkens nog net iets meer blonk dan het
vorige. Functietitels gingen opeens een hele lijn beslaan, in drie talen nog wel,
gewone belettering werd zilver, zilver werd goud, dat soort dingen. Aanzien
werd met een hoofdletter geschreven en niet alleen bij het begin van een zin.
De lucht werd ijler bij elke volgende stap hemelwaarts. Dat heb je met gebakken
lucht in een zuurstofarme omgeving, alleen besef je dat niet wanneer je
Carrière probeert te bedwingen.

Je ziet op de duur die wonderbaarlijke vallei
niet meer. Je bent zo druk bezig om je een weg naar de top te banen, met het
ellebogenwerk en het ‘politieke’ gekonkelfoes dat daarbij hoort, dat je geen oog
meer hebt voor de schoonheid van de omgeving. Of de lelijkheid, want die negeer
je even straal. Niet dat ik een haai was, zo iemand die openlijk naar boven
likt en beneden trapt en stiekem zijn bazen zit zwart te maken, daarvoor ben ik
te eerlijk. Typisch Waterman, naar het schijnt, mocht u in die astrologische
onzin geloven.

Van driekwart hoog op de heuvel naar beneden
tuimelen is pijnlijk. Er waren gelukkig weer die ellebogen om de val enigszins te
breken, maar toch. Je voelt het niet aankomen. Je ziet alleen de zon, niet de
onoverbrugbare afstand er naartoe. Icarus deed het je al voor, maar ach, wie ligt er wakker
van een mythologische figuur? Je vindt die gevulde bankrekening heel aardig,
ook al moet je zoveel compromissen met jezelf en je diepste overtuigingen sluiten dat het al snel
compromitterend wordt. En confronterend.

***

De voorbije drie jaar waren louterend.
Teruggeworpen worden op jezelf is best hard. Waar is je netwerk wanneer je het
nodig hebt? Wat stelt je curriculum voor in tijden van crisis? Wie ben ik nog? Wie
wil mij nog? Waar zijn al die collega’s waarmee je dacht een hartelijk contact te
hebben, dat uiteindelijk niet meer bleek te zijn dan functioneel? Aarrggh, het
verschrikkelijke woord ‘functioneel’, dat heel precies aangeeft hoe je leven
lange tijd in elkaar heeft gezeten: functioneel, dribbelend van vergadering
naar budgetcontrole naar maildiscussie naar functioneringsgesprek naar een
nieuwe vergadering. Ad infinitum. From
here to eternity
.

Ik ging vervolgens leven als een kluizenaar,
verankerd aan zijn toetsenbord, gehoorzamend aan de stemmen in zijn hoofd (‘Gij
zult dringend werk zoeken’, ‘Gij zult veel schrijven’, ‘Gij zult uw leven
ondergaan’), tot het moment aanbreekt dat je Peggy Lee-gewijs Is that all there is? schreeuwt en het
antwoord al heel snel komt: neen, dit is zeer zeker niet all there is. Een iel stemmetje fluisterde zacht maar kordaat: open
je oren, je ogen, je hart, ga buiten waar het echte leven is, ontmoet andere
mensen dan diegene die je al kent.

***

‘Ont-moeten’, las ik een tijdje geleden in een
Phil Bosmansachtige leuze, waarvan ik de rest al uit mijn geheugen
gebannen heb. Pseudopsychologen en woordmarktkramers leggen er de nadruk op dat
dit het tegenovergestelde betekent van ‘moeten’. Wat een lulkoek, maar goed,
het komt dan ook van luitjes die alleen maar kunnen ont-goochelen: de magie uit
woorden verwijderen. Tijdens een ontmoeting moet juist heel veel: je moet
jezelf proberen te zijn, oprechte belangstelling tonen, veel praten en nog veel
meer luisteren, indrukken opzuigen, de valkuil van de oppervlakkigheid
vermijden. Maar het is o zo boeiend als het onvoorwaardelijk gebeurt, zonder
verborgen agenda.

Twee ogen die veel te lang op waakstand hadden
gestaan, gingen wijd open. Ik heb de voorbije maanden meer oprechte mensen
ontmoet dan in de twintig jaar daarvoor. Klinkt hard, maar het is wel zo. Mensen
die ik voordien niet kende en die ik zonder mijn tuimelpartij van die heuvel en
mijn plots ongeremde aanwezigheid op de zo verfoeide sociale media nooit had leren
kennen. Zou zonde geweest zijn. In plaats van te zeuren over tijdverlies in de
file van het leven probeer ik nu de platge(t)reden paden te ontwijken. Het
rijplezier wordt er alleen maar groter om.

Doet me eraan denken dat ik snel nog eens moet
afspreken in plaats van hier weer amechtige pogingen te doen om samenhangende
zinnen bij elkaar te tokkelen.

***

(Misschien moet ik toch drie lijntjes
toevoegen aan mijn cv. Wil werken voor een redelijk loon, maar zoekt vooral een
prettige ervaring in een sympathieke, optimistische, mensvriendelijke omgeving.
Heeft geen carrièreplanning meer voor ogen, maar wil zich honderd procent smijten
op een inhoudelijk razend interessante job. Heeft tegenwoordig meer oog voor
inhoud dan vorm en is daar ontzettend blij om.)

And when
heart is open / You will change just like a flower slowly openin’ / When
there’s no comin’ / And there’s no goin’
.

(Tekstfragmenten uit ‘Satisfied’ en ‘When
heart is open’, Van Morrison, ‘Common One’, 1980. Ja, ik ben een fan van Van.)



Het spijt me, José

Memories & mijmeringen Posted on ma, april 06, 2015 12:47:17

Bekentenis: ik hou niet van feestdagen. Ik mis
mijn kranten, ik voel me slachtoffer van een stilte die me wordt
opgedrongen door lieden die ooit vanuit hun geloofsovertuiging hebben beslist
dat iederéén, ook de niet-gelovigen, een dag van rust moeten respecteren.
Versta me niet verkeerd: ik wil die tien vrije dagen niet afnemen, wel
integendeel, maar ik zou het veel prettiger vinden mochten mensen individueel
kunnen bepalen wanneer ze die nemen in plaats van dat die opgelegd worden door
de overheid of een geloof waar ze verder niets mee te maken willen hebben.

Voordeel van zo’n verplichte nuldag is dan
weer dat je wat achterstallige weekendlectuur kunt inhalen. Zo kwam ik in De Standaard Weekblad uit bij een fijn
interview met de fijne mens José De Cauwer, de slimste en beste
wielerco-commentator van Vlaanderen en zeer wijde omgeving. Aimabele mens ook,
mocht ik ondervinden in de jaren dat ik hoofdredacteur Sport was op de VRT.
Iemand om te koesteren, als medewerker. Waar je gezellig mee kon doorbomen over
de koers en het leven, dat hem niet altijd even goed gediend had. Daar hoorde
enig gerstenat bij, zo doen levensgenieters dat.

En toch… Toch lag deze fijne mens aan de
basis van een van de moeilijkste beslissingen die ik ooit moest nemen. Laten we
zeggen dat ze in de Top 5 van Moeilijke Beslissingen Privé én Professioneel
staat. Ergens half april 2001, vlak na een Scheldeprijs die hij mee van
commentaar had voorzien, kwam mij ter ore dat de toenmalige bondscoach genoemd
werd in een dopingaffaire rond een amateurwielrenner. Er was sprake van
amfetaminepreparaten in een brievenbus, waar de tamtam uiteraard veel meer van
maakte dan nodig was.

Ik zat wel met een probleem: een
medewerker van de openbare omroep werd genoemd in een affaire waarmee je als omroep
die leeft van belastinggeld niet wil geconfronteerd worden. Ik overlegde met de
algemeen directeur Televisie, mijn rechtstreekse chef, en omdat het voorlopig
om geruchten ging die nog niet in de openbaarheid waren gekomen – er waren nog
geen sociale media of nieuwssites, de traditionele media bepaalden nog het
ritme van de nieuwsdag – besloten we nog even om niets te doen. Dit was een
zaak voor het gerecht, of net niet, dat zou moeten blijken. Als het in de pers
zou komen, bleef er echter niets anders over dan hem te schorsen, concludeerden
we eensluidend, stiekem hopend dat het niet zover zou komen.

’s Zaterdags verslikte ik me in mijn eerste
koffie van de dag. Een krant bracht het hele verhaal, met naam en toenaam, met heel veel
voorwaardelijke wijs, maar goed: dit was het sportnieuws van de dag, alweer een
dopingzaak. De Festina-affaire lag nog maar drie jaar achter ons, het
wielrennen kon geen verdere bezoedeling meer verdragen. Voor alle zekerheid
belde ik toch nog even met mijn baas, maar zij was niet van gedacht veranderd,
net zomin als ik trouwens.

Volgde een pijnlijk telefoontje, waarbij ik
zachtjes bevend het bekende nummer intikte. ‘Het spijt me, maar we zullen je tijdelijk
op non-actief moeten zetten.’ Een zucht, lange stilte, berusting, een droog ‘Oké, dan’.
Michel Wuyts moest die Amstel Gold Race alleen verslaan of werd er alsnog een invaller opgetrommeld, ik weet het begot niet meer. Ik voelde me rotslecht,
omdat ik een fijne mens een droge, vervelende boodschap had moeten brengen. Ik
voelde me professioneel wel oké, omdat ik heel sterk van ‘Do the right thing‘ doordrongen was en dit mij de right thing leek, ook al wist ik dat hij
in een toen al door perceptie gedomineerde samenleving – waarin ‘Je bent
onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt’ zomaar onder de mat geveegd wordt –
door de lynchzuchtige meute veroordeeld zou worden.

Een tijdje later mocht José wel co-commentaar
geven bij de commerciële concurrent, terwijl hij door de VRT en de wielerbond
voor onbepaalde tijd geschorst was. Humo
wijdde daar zowaar een pagina aan, waarbij ik op het eind omschreven werd als
‘heiliger dan de paus’. Het klonk als een belediging, maar ik aanvaardde het
als een compliment. In sommige functies moet je harde beslissingen nemen, met
je hersenen, ook al druisen ze in tegen wat je hart wil. Had ik maar geen
hoofdredacteur moeten worden!

Niet zo lang daarna bleek de zaak veel minder
om het lijf te hebben dan oorspronkelijk vanuit gerechtelijke- en mediakringen
geïnsinueerd. De VRT en de wielerbond maakten de tijdelijke schorsing ongedaan,
bondscoach De Cauwer hielp Tom Boonen mee aan de wereldtitel en gaf bij ontelbare
koersen deskundig commentaar. Iedereen blij. Hij zal ook wel binnensmonds
gevloekt hebben op het ogenblik dat mijn opvolgster en de nieuwe
VRT-verantwoordelijken veel toleranter omsprongen met ethiek toen een andere,
in veel ernstigere dopingzaken betrokken ex-coureur later wél vrolijk zijn
zelfstandig bijberoep mocht blijven uitoefenen. Dat zal gestoken hebben. Mij stak het
alleszins. U moet me daarom nog geen heilige noemen en al zeker geen paus.

‘Als was het een spelletje ‘kijken zonder te
knipperen’, zo staart hij me plots indringend aan’, schrijft de interviewer in De Standaard Weekblad. Ik herken dat
gevoel. Een paar jaar later zat ik, als hoofdredacteur van Kanaal 3, de regionale tv-zender die tegenwoordig TV Oost heet,
tegenover José in een baanrestaurant in Waasmunster. We spraken over samenwerken,
maar ik voelde dat er nog wrok zat, ongemak, wantrouwen, en ik begreep hem volkomen,
al hoopte ik dat hij mij ook een beetje begreep intussen. Ik dacht: fijne mens,
wat jammer toch dat die zaak tussen ons is komen te staan.

‘Ik kan heel veel mensen recht in de ogen
kijken’, zegt de man die wielrennen ademt in het interview. ‘Héél veel. Wat niet
iedereen kan zeggen. Maar ik wist wat die zaak zou doen met al wat ik intussen
had opgebouwd.’ Ik proef de verbittering in die woorden en ik heb daar alle
begrip voor. Genoemd worden in een gerechtelijke affaire gooit een mensenleven
overhoop, dat hebben we vorige week nog van minuut tot minuut kunnen volgen. Schuld en onschuld worden
daarbij plots relatieve begrippen: het is de perceptie die telt en die is
ongenadig.

Het spijt me, José, al zou ik vandaag krek
dezelfde beslissing nemen. Een fijne mens blijf je hoe dan ook.



Mededogen

Memories & mijmeringen Posted on vr, april 03, 2015 12:17:53

Er is een mens gestorven. Hij was God niet en
al evenmin een heilige, al had hij zo rond de millenniumwende gedurende een
jaar of zeven, acht een goddelijke status in ons politieke landschap. Hij heeft
misschien een vrouw verkracht, misschien ook niet, wie zal het zeggen. Hij koos
voor de vlucht vooruit, al kan het ook best zijn dat hij op de loop ging voor
de perceptie, dat genadeloze fenomeen dat waarheid en vermoeden de hele tijd door elkaar
haspelt, wie zal het zeggen. Hij is geen held, noch is hij een lafaard, daar
moeten wij niet over oordelen.

Waar moeten we dan wel over oordelen? Over
niets, eigenlijk, in dit geval. Waarom zouden we? Wie geeft ons het recht om
een oordeel te vellen over iemand die we alleen maar van zijn publieke
optredens kennen? Wat is onze drijfveer om te doen alsof we het onbegrijpelijke
begrijpen en dat dan ook nog eens te delen met de rest van de wereld? Hoeveel
pretentie mag een mens bezitten?

Ze stonden gisteren de hele namiddag te
drummen langs het jaagpad, een benaming die kan tellen qua double entendre, mijn collega’s. Ik schrijf ‘collega’s’ met de
nodige schroom, een beetje plaatsvervangende schaamte, want op zulke momenten
van nieuwsjagerij langs een jaagpad op een kille dag in april, voel ik me eventjes
minder journalist, ook al ben ik het wellicht meer dan de meeste anderen. Ach,
ik voel best met hen mee, hoor, en niet omdat ze in weer en wind moesten
wachten tot eindelijk dat lijk werd bovengehaald – wat een teleurstelling zou
het geweest zijn mochten de duikers alleen maar een jas uit het water hebben gevist!
– en kon bevestigd worden wat iedereen diep vanbinnen al wist.

Ze deden hun job, meneer, mevrouw. Als de
redactie zegt dat je daar en dan moet staan, dan doe je dat gewoon.
Terughoudendheid en sereniteit zijn dan wel de laatste principes waar je
rekening mee houdt. De concurrent staat naast je, je wil niet teleurstellen,
dat bericht moet het eerste zijn dat straks op vele duizenden schermen
flikkert. Ga ervoor!

***

Ik weet nog goed waar en wanneer de kentering er is gekomen. Het gebeurde in twee opeenvolgende
jaren, 1996 en 1997, o ironie ook de jaren dat de politicus die gisteren zijn
eigen doodsbad tegemoet fietste voor het eerst op de nationale radar verscheen.
Eerst was er in augustus ’96 de arrestatie van een kinderverkrachter en
-moordenaar, die plots een naam kreeg: Marc Dutroux. Een paar jaar voordien zou
hij nog Marc D. hebben geheten, zoals Freddy Horion aanvankelijk ook Freddy H.
heette in de krant, zoals het hoort. Zelfs het smerigste individu is onschuldig
tot het tegendeel wordt bewezen, versta: tot er een uitspraak is van de
rechtbank. Dat is, op papier althans, een van de fundamenten van onze
rechtsstaat, zoals ook de scheiding der machten een van de basisprincipes is in
een democratie. Iemand moet dit ook eens even op een paar partijhoofdkwartieren
gaan vertellen, er bestaat daar blijkbaar wat onduidelijkheid over.

Ik pleit ervoor om het opnieuw over Freddy H.
en Marc D. te hebben. Ik weet het, ik ben niet meer zo jong en toch nog naïef.
In het geval van onze verdronken politicus had De Tijd het recht om het bericht sec te brengen, deontologisch was
er niets mis mee, zeker omdat de betrokkene de kans had gekregen om te
reageren. Je kunt je wel afvragen wat de drijfveer was van diegene die vanuit
het gerechtelijk apparaat de informatie gelekt heeft. Zou zo’n man (m/v) rustig
hebben geslapen vannacht? Of vinden we dat intussen normaal, dat het geheim van
het onderzoek voortdurend met voeten wordt getreden?

Iets meer dan een jaar nadat Marc D. net niet
publiek gelyncht werd, reed een wagen zich aan hoge snelheid te pletter in een
Parijse tunnel. Aan boord: een Britse prinses en haar lief. Opgejaagd door
paparazzi, daarna bewierookt door hagiografen. Twee dagen later zou de VRT
starten met een middagjournaal. Een hele week was er gerepeteerd, alles stond
klaar om op maandag 2 september 1997 van start te gaan. De toenmalige
hoofdredacteur, vandaag CEO op de Reyerslaan 52, besliste desondanks dat een
extra journaal die zaterdagmiddag niet nodig was voor de dood van een figuur op een koekjestrommel en dat zou hij geweten hebben.
Bakken kritiek kreeg hij over zich heen gekieperd. In de toekomst mochten er
geen kansen meer gemist worden.

Sindsdien worden verdachten met naam en
toenaam genoemd en door de publieke opinie veroordeeld nog voor ze een eerlijk
proces hebben gekregen, en worden we overstelpt met extra journaals op eender
welk moment van de dag, meestal om te zeggen dat er nog niet zoveel te zeggen
valt, maar dat we daar later wel meer over zullen vernemen. En zo kregen we
gisteren luidruchtige stillevens van het kabbelende kanaal te zien met
reporters die de hun toegemeten tijd zo zinvol mogelijk probeerden te vullen.
Onbegonnen werk. De voorwaardelijke wijs leent zich niet tot rechtstreekse
verslaggeving, omdat ze zo nietszeggend is als het over feiten gaat.

***

In mijn stiel wil iedereen altijd de grootste
hebben. Alles moet snel gaan, in plaats van doordacht. De eerste zijn is
ontiegelijk veel belangrijker geworden dan de beste zijn. De juiste toedracht is
ondergeschikt aan de eerste impressie. Journalistiek is impressionisme
geworden, realisme is vaak ver zoek. Denken is verboden; doen luidt de opdracht
en daarna zien we wel. Double checking
is half checking geworden. Niet dat
het vroeger beter was, want toen werden feiten verzwegen omdat nagenoeg elk
medium een marionet was in de handen van de oppermachtige zuilen, nu worden
halve feiten gemeld uit commerciële overwegingen. U mag zelf oordelen of dit vooruitgang is.

‘We moeten ons bezinnen’, riepen Yves Desmet
van De Morgen en Indra Dewitte van Het Belang van Limburg haast in koor in
een inderhaast omgegooide aflevering van Reyers
Laat
. Ik dacht: tot de volgende scoop zich aandient, tot er weer een half
gecontroleerd maar o zo pittig bericht via een gunstige wind de redactie komt
binnenwaaien, tot de waan van de dag het opnieuw haalt van de redelijkheid.

Hamsters in een rad zijn we geworden,
eindeloos ronddraaiend in een eeuwigdurende vicieuze cirkel: mediaproducenten
én -consumenten, we zijn even schuldig. Give
the people what they need
, het ietwat pompeuze uitgangspunt van de
oerreporter, heet nu Give the people what
they want
, het adagium van de hoerreporter. Ik zie een slinger die helemaal
naar de andere kant is doorgeslagen.

Bezinning, ja, graag, maar dan wel consequent.
Denk opnieuw na over zin en onzin van juridische berichtgeving, gebruik die
saaie voorwaardelijke wijs voor wat niet bewezen is, speculeer niet live in prime time, ga voor een correct verslag
in plaats van een snel, laat de primeurs over aan de primeurjagers en zorg
ervoor dat je eigen bijdrage van a tot z juist zit. Neen, je zult de
sensatiezoekers niet meer bereiken dan, die stellen zich tevreden met hapklare
brokken en onmiddellijke conclusies. En dan? Kwaliteit heeft ook zo zijn
rechten en er zal altijd plaats zijn voor degelijkheid.

Maar vooral: heb mededogen. Met vermeende
daders en vermeende slachtoffers. Probeer je even in te beelden dat dit een
broer of een neef of een goede vriend of een verre kennis van je is en wat de berichtgeving
zou kunnen teweegbrengen. ‘Zou kunnen’, alweer die voorwaardelijke wijs.

***

De sociale media hebben het weer gedaan. Maar
is het de schuld van het medium Twitter dat een stel rioolratten vulgaire en
walgelijke praat uitkraamt? Mensen die nu Twitter de rug toekeren, zijn even
hypocriet als diegenen die orakelen dat dit er gewoon bij hoort. De blokkeer-
en negeerknoppen doen kleine wonderen, je hoeft al die ranzigheid niet te zien
en als je ze niet ziet, zal je ze nog veel minder missen dan nu al het geval
is. Voor websites van kranten en weekbladen heb ik één goede raad: filter de
ingestuurde reacties. Weiger de anonieme, lees de andere na op toon en
menselijkheid en publiceer de hatelijke opmerkingen vooral niet. Noem het voor
mijn part gerust censuur, ik noem het verantwoordelijkheid nemen.

Er is een mens gestorven. Hij was God niet en
al evenmin een heilige, maar wat hij ook gedaan heeft: dit heeft hij niet
verdiend. Dat hij zacht moge rusten. En als er dan toch zoiets bestaat als een
Andere Plek, dat het daar dan vooral gezellig mag zijn. Veel gezelliger dan
hier op dit moment.



« VorigeVolgende »