Nostalgisch moment 1. Ik wandel traag en met
veel eerbied voor de plechtige omgeving van het station van Berchem naar de
Dageraadplaats. Dit is de statige Cogels Osylei, hier wordt een mens nederig en
gaat ie vanzelf ietwat statiger stappen. Bijna dertig jaar geleden liep ik
bijna elke dag voorbij deze paleizen, kastelen en grootse huizen. Gehaast, want
ik moest mijn trein halen. Zonder eerbied, want deze unieke plek was ten prooi
gevallen aan de tand des tijds. Ongeïnteresseerd, want ik had het allemaal al
eens gezien.
Nu is deze Antwerpse avenue van de art nouveau en de art deco in ere hersteld. Paleizen,
kastelen en grootse huizen zien er opnieuw uit zoals ze bedoeld waren: om
indruk te maken. Op de iets minder welgestelde buren, op de burgerij die zich laafde
aan het onderscheid met het plebs en op het klootjesvolk, dat hier een glimp
van een beter leven wilde opvangen. Op iedereen, quoi. Ik ben nu niet gehaast, vind het allemaal weer
eerbiedwaardig, mijn interesse wordt weer opgewekt.
Bijna drie jaar lang woonde ik op Zurenborg,
in de Steenbokstraat, huisnummer 32. Toen: een versleten gevel met knalrode
raamkozijnen en daarachter een huis dat zijn beste tijd had gehad. We leefden
er met zes in een gemeenschap (neen, géén commune!) en moesten bij elke fikse
regenbui emmers op strategische plaatsen zetten. There’s a crack in everything, that’s where the rain gets in, had
iemand kunnen zingen. Vandaag kijk ik op een propere maar karakterloze gevel.
Ik zou niet weten wie er woont en of de lekken in het dak al hersteld zijn en
of de verhuurder nog altijd Gaby heet en of er zich in de keuken nog altijd een
kattenluikje bevindt dat net te klein is om een volwassen kater door te laten.
Frituur ‘Bij Frans en Rita’ waar Frans en Rita
achter de toog stonden – hij, een racistische en seksistische brulaap, zij, een
bedeesde moderne slavin met een hazenlip – is al jaren geleden gesloten. De
bediening was niet je dat (hij verwenste zijn klanten, haar verstond je nooit
van de eerste keer), maar de frieten werden geapprecieerd wanneer weer eens
iemand in ons The Young Ones-achtig
gezelschap het eten had laten aanbranden. Of vergeten was dat het zijn of haar
beurt was om te koken.
De Dageraadplaats is the place to be gebleven, maar helaas ook een beetje m’as-tu-vu,
als je ’t mij vraagt. Café De Parachute, in de volksmond ‘de slettenbak’, heet
nu Het Brandend Hert. De Zurenborger, het parochiaal centrum, werd o tempore o
mores omgedoopt tot De Nieuwe Zurenborger. Zomerhof, oorspronkelijk een
supporterslokaal van Beerschot, is nu een supporterslokaal van Antwerp
geworden. (Niet alles is er dus op vooruitgegaan in de wijk.) Nieuw zijn de
ontelbare eetcafés en restaurants die het hele plein omzomen. De klassiekers
zijn gebleven: café Zeezicht en Den Schraelen Troost, al word je in die laatste
bruine kroeg tegenwoordig al om elf uur op straat gejaagd omdat de mevrouw
achter de toog haar zeverende klanten beu is. In ‘mijn’ tijd was dit de plek
waar je er nog eentje ging drinken, one
for the road, de road die je pas een
paar uur later zigzaggend naar je woonst moest voeren.
Zurenborg was al een hippe buurt in de tweede
helft van de jaren tachtig, maar het was hipper om er tijdelijk te vertoeven en
tot het sluitingsuur stoere verhalen te vertellen aan de toog van ’t Zeezicht
of De Schraelen Troost dan om er te wonen. Leegstand. Vuile straten. Laveloze
passanten. Zo vies en smerig Zurenborg toen was, zo clean ziet het er nu uit.
Opgekalefaterd. Iets te veel make-up, iets te weinig naturel. De ietwat
armoedige bewoners zijn verdreven, hebben plaatsgemaakt voor BCBG’s in hun voor
mensen zoals u en ik onbetaalbare woningen. Maar er wonen ook nog tal van
gewone lieden in de wijk, levensgenieters, eeuwige wereldverbeteraars,
onverbeterlijke optimisten en ongeneeslijke zeurpieten, echte en would be-kunstenaars, hasbeens en neverbeens, kankeraars en kankerpatiënten, drinkers, denkers en
doeners, en dat maakt Zurenborg nog altijd onweerstaanbaar charmant.
Ik stap gedecideerd terug naar het station,
heb nu even geen tijd meer om de Cogels Osylei te bewonderen, want mijn trein
wacht niet. Maar ik kom zeker nog eens terug, snel, ik vind wel een excuus.
***
Nostalgisch moment 2. Op weg naar een
interview in Brussel heb ik even tijd om van het Centraal Station naar mijn
vroegere school te stappen, het RITCS. Officieel adres: Naamsestraat 54.
Ingang: Theresianenstraat 8. Ik merk dat de Ravensteingalerij erop vooruit
gegaan is. De leegstaande panden, groezelige cafés en inspiratieloze graffiti zijn
weg. Ik wil hier niet meer zo snel mogelijk vandaan geraken, zoals eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Alleen was je hier zelfs als man van één zevenentachtig nooit op je gemak. Een lege, lelijke stadskanker, praalzucht die was overgegaan in verderf.
Ook op mijn verdere pad merk ik dat Brussel
een andere gedaante heeft gekregen. De projectontwikkelaars die onder Vanden
Boeynants hun gang mochten gaan en de stad in recordtempo de vernieling in
hielpen, zijn samen met hun opdrachtgever gestorven. Good riddance. De Kunstberg ziet er eindelijk weer grandioos uit,
zoals de architecten en bouwmeesters hem bedacht hadden. Old England, een warenhuis dat in
1899 werd opgetrokken in art nouveaustijl, straalt opnieuw de grandeur van
begin vorige eeuw uit, op die belachelijke, onleesbare graffiti op de zijmuur na
dan. Het classicistische Koningsplein laat zich met open mond bewonderen.
Vijfendertig jaar geleden was de Kunstberg een
soort openbare vuilnisbelt. Old England stond jaren in de steigers en was
afgedekt door versleten plastic. Het gebroken wit van de herenhuizen op het
Koningsplein zag er vooral gebroken uit, de verf bladderde af zonder dat iemand
er zich om bekommerde. Als je mond al openviel, was het uit ergernis of verdriet,
dat men deze monumentale buurt zo monumentaal liet verloederen.
De Naamsestraat is niet meer de levenloze
passage tussen het centrum van Brussel en de Naamsepoort van weleer. Destijds
kochten we er sandwiches in een groezelige tent: de stokbroden zagen er na een
dag halfstok uit, het beleg leek al wel eens gegeten geweest, maar er was geen
alternatief, tenzij je een glazen boterham in het enige studentencafé in de buurt
prefereerde, waar je je met een schoenlepel moest naar binnen wringen. Nu vind je er moderne kledingwinkels, naar mijn smaak iets te
hippe en gestylede koffiebars, mensen die hier echt moeten zijn en de straat niet
puur gebruiken om zonder omkijken snel van A naar B te stappen.
Wat is gebleven: de metalen deur die je met
volle kracht, liefst met een zetje van de schouders inbegrepen, moest openduwen
om de vroegere bank van Congo binnen te schrijden langs de zijingang in de smalle Theresianenstraat. Vandaag zit het RITS aan de
chique Dansaertstraat: onderweg is het een ‘C’ verloren. De Franstalige
tegenhanger, INSAS, is hier gebleven, in een gebouw waarvan ik nu pas merk hoe
spuuglelijk en inspiratieloos het er langs de buitenkant uitziet. Blinde
architect, ongetwijfeld.
Ik loop door naar mijn interview en ben
oprecht blij dat dit stukje Brussel presentabel werd gemaakt, een hoofdstad van
Europa waardig. “Ja, onderschat het niet, er is hier veel ten goede
gebeurd de voorbije twintig jaar”, zegt mijn gesprekspartner wanneer ik mijn
kleine tocht als eerste onderwerp op tafel gooi.
***
Neen, vroeger was het heus niet beter. Zoals
het ook nu niet significant beter is, of morgen, of overmorgen, of over dertig
jaar. ‘Beter’ is een begrip dat je best niet met tijd associeert, want die tijd
moet je zelf invullen. Vroeger was niet beter, maar ánders. Nostalgie is prima,
op voorwaarde dat je je herinneringen niet beter gaat inkleuren dan ze in
werkelijkheid waren en je niet blijft hangen in ‘de tijd van toen’. Met deze tegelwijsheid als slotakkoord gun ik u uw eigen nostalgisch moment in deze periode van mijmeren. Geniet er toch maar van.