Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Pleidooi voor een kleinere en betere voetbalcompetitie (1/3)

Sport Posted on do, februari 21, 2013 10:05:11

‘Degraderen, ze zouden dat moeten afschaffen,’ zei
Beerschot-trainer Jacky Mathijssen vorige week in Knack. Hoongelach en hevige
kritiek waren zijn deel. De paragraaf waarin hij pleitte voor de invoering van
een licentiesysteem en een gesloten competitie, kreeg nauwelijks nog aandacht.
Mathijssen was een opportunist, die wel anders zou gepiept hebben als zijn club
niet in degradatiegevaar zou verkeerd hebben, zo klonk het (zij het dan in
minder vriendelijke bewoordingen).

Dat laatste klopt wellicht nog ook. Vorig seizoen, toen
Mathijssen Beerschot AC veilig in de middenmoot parkeerde, heeft de Limburger
nooit gepleit voor zo’n competitiehervorming. Dat hij er nu wél over begint,
valt ongetwijfeld samen met de precaire situatie van zijn werkgever. Je hoort
de trainers van pakweg Bergen, Oud-Heverlee Leuven en Waasland-Beveren
momenteel niet klagen over de organisatie van de Jupiler Pro League, zij
vertoeven in veiliger oorden.

Maar laten we even de uitspraken van Mathijssen losweken van
zijn werksituatie. Is degradatie in een competitie als de Jupiler Pro League
nog van deze tijd? Zou de Belgische competitie, die allang niet meer aanleunt
bij de Europese subtop, laat staan de top, niet beter af zijn mocht je er een
gesloten competitie van maken, met minder ploegen?

Voetbal = economische
sector

Alles hangt ervan af hoe je naar ons voetbal kijkt. Zie je
het puur als een lokaal gebeuren, waarin het sportieve en het spelplezier
primeren, en waarbij voetbal dus een “spelletje” blijft, dan hoeft er
niets te veranderen. Desnoods hervorm je zelfs opnieuw naar 18 of, waarom niet,
20 ploegen? Als je niet wakker ligt van de prestaties van Belgische clubs in
Europa, dan zou dat zomaar kunnen.

Als je voetbal niet sentimenteel bekijkt, maar het
bestudeert als een economische sector waarin verdomd veel geld omgaat, dan ben
je geneigd een heel eind mee te denken met Mathijssen. Persoonlijk pleit ik al
veel langer voor een inkrimping van onze competitie naar tien of (maximaal)
twaalf ploegen die elkaar drie of vier keer per seizoen bekampen, zonder
ellendige play-offs met puntenaftrek, en waarbij je die tien of twaalf clubs
afschermt door de degradatie gedurende een bepaalde periode af te schaffen. Ik
maak daarbij graag de vergelijking met de NBA. Eén van de commercieelste
sportcompetities ter wereld, maar ook een economische activiteit waarin
solidariteit en verantwoordelijk beheer voorop staan. Veel meer dan in onze
halfslachtig-commerciële eerste klasse.

Ach, er zijn al talloze ideeën de revue gepasseerd, vooral
omdat de G-5 (Anderlecht, Club Brugge, Standard, RC Genk en AA Gent) echt wel
doorheeft dat je naar een schaalvergroting moet (minder clubs die meer inkomsten en hogere budgetten hebben), in plaats van
naar een schaalverkleining. Toen in 2009 het aantal clubs dan eindelijk
gereduceerd werd van 18 naar 16 werd dat als een grote toegeving van de
“kleinere” clubs bestempeld, maar eigenlijk stelde het niets voor. Peanuts.

Ook grensoverschrijdende competities werden al vaak als
tovermiddel gepresenteerd, van een BeNeLiga (België en Nederland) tot een
Atlantic League (België, Nederland, Denemarken, Zweden, Schotland en Portugal),
maar die stuitten ofwel op verzet van de UEFA, ofwel op het gebrek aan
interesse van belangrijke clubs uit de betrokken liga’s. Meer dan een afrodiziac
met beperkte werkingsduur voor gefrusteerde voorzitters waren die voorstellen
nooit.

Het plan-Wijnants

In eigen land was er in 2007 een vrij revolutionair plan van
toenmalig Westerlo-manager Herman Wijnants. Hij wou de competitie opdelen in
twee divisies van elk twaalf teams, waarbij de Pro League dus zou bestaan uit
24 clubs. Na een competitie over tweeëntwintig wedstrijden in Liga A en Liga B,
moesten de eerste acht van Liga A vervolgens nog een competitie over veertien
wedstrijden afwikkelen in een soort ‘Superliga’. De inzet: de titel en Europese
tickets.

De laatste vier van Liga A en de eerste vier van Liga B
werkten ook zo’n competitie over veertien wedstrijden af, waarbij de nummers
één tot en met vier het seizoen daarop zouden mogen uitkomen in Liga A, en de
andere vier in Liga B.

Tenslotte waren er de kneusjes: de laatste acht van Liga B
speelden ook al zo’n competitie van veertien matchen, waarbij de laatste drie
zouden degraderen en de op drie na laatste een eindronde moest spelen. Het klinkt
allemaal ingewikkelder dan het is, maar het was tenminste een aanzet tot iets
nieuws.

Hoeft het te verbazen dat het plan uiteindelijk diep
onderaan in een lade werd opgeborgen, ten voordele van ons huidige
play-offsysteem waar niemand gelukkig mee is? Je moet het maar bedenken: een
systeem waarbij je eerst dertig wedstrijden afhaspelt en vervolgens de helft
van je punten moet inleveren. Georganiseerde competitievervalsing is het!

Mickey Mouse-competitie

In de volgende bijdrage ga ik dieper in op de economische
situatie van het Belgisch voetbal. Ik ga daarbij moeilijke (en nieuwe) termen
gebruiken als “ELI”: economische leefbaarheidsindicator. En ik zal
zonder enige twijfel een aantal supporters van kleinere clubs in hun hart
treffen, met mijn pleidooi voor een gesloten competitie. Nogmaals: het is een
kwestie van kiezen. Blijven we een Mickey Mouse-competitie, waarmee we
gemiddeld 11.000 toeschouwers per wedstrijd lokken en Europees niets
voorstellen, of durven we een stap richting échte professionalisering zetten?



Antwerps voetbal is speeltuin voor criminelen

Sport Posted on wo, januari 23, 2013 17:22:39

Wat is dat toch met het Antwerpse voetbal? De grootste stad
van Vlaanderen, ruim een half miljoen inwoners, staat nauwelijks nog op de
voetbalkaart van België. Beerschot AC is in een pijnlijke degradatiestrijd verwikkeld.
Antwerp FC, de oudste club van ons land, slabakt al negen seizoenen in het
vagevuur van tweede klasse. Berchem Sport, ooit de derde trotse eersteklasser
uit de metropool, doet het na jaren sukkelen weer behoorlijk, maar dan wel in derde klasse.

Een stad met een haven die tot de Top 5 van Europa behoort,
met talloze belangrijke internationals die er ontstonden of er zich gevestigd hebben, daarvan
verwacht je dat de sponsors staan te dringen om zich aan een club te verbinden.
Niet, dus. De uitleg die historisch altijd gegeven werd, is dat bedrijven zich
niet willen associëren met één club, omdat hen dat klanten zou doen verliezen
onder de supporters van de andere “grote” club.

In de jaren zeventig
is er een korte periode geweest dat Bell de drie clubs (Antwerp, Beerschot,
Berchem) sponsorde. Vandaag is KwadrO actief als hoofdsponsor van Antwerp en
jeugdsponsor van Beerschot. Maar een grote vis vangen als hoofdsponsor, dat
lukt maar niet.

Integendeel zelfs. De clubs worden wel volop benaderd, maar dan
door schimmige zakenlui die alleen maar geïnteresseerd zijn in patrimonium en
prestige. Meer nog: het zou zomaar kunnen dat de zoektocht naar lucratieve
sponsordeals wordt afgeremd omdát de clubs telkens opnieuw in zee (in dit
geval: de Schelde) gaan met onbetrouwbare figuren. Ietwat gerenommeerd bedrijf
ziet zich liever niet geassocieerd worden met criminelen.

Matroesjka’s

Filip Antoine De Graeve, zo heet de waarschijnlijke nieuwe
eigenaar van Royal Antwerp Football Club. Een princiepsakkoord voor de overname
is er al een tijdje, maar het is wachten op bankgaranties. De Graeve zou tien
miljoen euro betalen voor de club met stamnummer 1.

Journalisten hebben intussen uitgevogeld dat die De Graeve
een vreemde kwast is. Vandaag vertegenwoordigt hij de investeringsholding Mantra
Group, die handelt in petroleum en suiker, en die zijn hoofdzetel heeft in
Singapore. In het recente verleden bekwaamde hij zich in het uitoefenen van de
spreekwoordelijke twaalf stielen en dertien ongelukken. Zo kwam hij op een
blauwe maandag nog terecht op het kabinet van de Vlaamse minister-president,
toen de liberaal Patrick Dewael er de plak zwaaide. Lang duurde dat niet, want
een gerechtelijk onderzoek noopte Dewaels opvolger, Bart Somers, om De Graeve
op staande voet te ontslaan.

Tussen 2003 en 2007 liep er een gerechtelijk onderzoek
wegens vrouwenhandel tegen Filip De Graeve en enkele handlangers bij de
Antwerpse informatica-intercommunale Cipal. Jonge vrouwen uit Moldavië werden
naar Antwerpen gelokt met de bekende belofte dat ze hier een fijne carrière
konden uitbouwen als karakterdanseressen. Maar u kent het scenario van Matroesjka’s: ze kwamen vanzelfsprekend terecht in de prostitutie.

In 2007 werden De Graeve & co nog vrijgesproken. U raadt
het al: procedurefouten. Maar een jaar later volgde voor het Hof van Beroep alsnog een
veroordeling tot één jaar cel en het verlies van zijn burgerrechten gedurende
vijf jaar.

2008-2013: als ik goed kan rekenen heeft die De Graeve zijn
burgerrechten nog altijd niet terug. Maar dat zal hem niet beletten om een
voetbalclub over te nemen. En het zal die voetbalclub niet beletten om haar
ziel te verkopen aan een veroordeelde crimineel. En het zal de supporters niet beletten om alvast te beginnen dromen van florissante tijden. Want De Graeve is niet de eerste en allicht ook niet de laatste die probeert te infiltreren in het voetbalmilieu.

Moneytron

U hoort een belletje rinkelen? Inderdaad, nauwelijks dertien
jaar geleden probeerde een andere louche zakenman, Albert Pans, zich al in te
kopen bij Antwerp. Pans had wél geld: 2,4 miljoen dollar om precies te zijn.
Daarmee kon het noodlijdende Antwerp nog snel de bondsschulden afbetalen,
enkele spelers kopen, een fandag organiseren en aan de bouw van een
stadion beginnen.

Althans, dat dachten ze in de bestuurskamer. Tot bleek dat
Pans zijn geld had verzameld door vijf rijke Amerikanen af te troggelen voor
een totaalbedrag van 3,6 miljoen dollar. De Olijke Oplichter had de yankees
namelijk een winst van 75 procent op twee weken tijd voorgespiegeld, een waanzinnig en daardoor zeer aanlokkelijk rendement, een beetje
volgens het Moneytron-principe waarmee Jean Pierre Van Rossem twintig jaar
geleden furore maakte (en wat hem in de gevangenis deed belanden).

Omwille van het gerechtelijk onderzoek ging de deal met
Antwerp niet door. Na een lange juridische veldslag werd Albert Pans in 2008
veroordeeld tot twee jaar effectief, een beroepsverbod van tien jaar en een
verbeurdverklaring van de sympathieke som van 3,6 miljoen dollar.

Superclub

U wil meer? Zeggen de namen Maurits De Prins en Superclub u
nog iets? De Prins was ook een man van twaalf stielen en nog net iets meer
ongelukken, die in 1983 begon met het verhuren van video’s onder de
bedrijfsnaam Superclub. Na een moeilijke start wist het bedrijf zich, met de
hulp van enkele bankiers, op te werpen als een zogeheten ‘prachtige belegging’.
Vele politici en zakenlui sprongen op de kar. De Kempense Steenkoolmijnen
staken meer dan 25 miljoen euro in de videoketen, tot de zeepbel uiteenspatte
en voor financieel-economische ruïnes zorgde.

Superclub was een aantal seizoenen hoofdsponsor van Antwerp. Het
was een tijd waarin de bomen tot in de hemel leken te groeien. Het zoveelste
fata morgana in het Antwerpse voetbal. De Prins verdween daarna met de noorderzon en uit de belangstelling, hij overleed vorig jaar.

Ook ene Tom De Decker, een 24-jarige patser uit Erpe-Mere,
zag in 2004 zijn moment de gloire
gekomen. Met de nodige bluf pompte hij 100.000 euro in de club, maar algauw
werd duidelijk dat dit geen sponsoring was, maar het witwassen van zwartgeld.
Exit De Decker.

Bankier Eddy Wauters, meer dan veertig jaar voorzitter van
de club waar hij zelf nog voor voetbalde, draaide zijn hand niet om voor het
sluiten van zulke opportunistische samenwerkingen. Zo kon hij roodwit jarenlang
in stand houden, tot hij in de herfst van 2011 opzij werd gezet door Jos
Verhaegen en Gunter Hofmans, schoonvader en schoonzoon, die net voordien op hun
beurt brutaalweg waren buiten geflikkerd op… Beerschot.

Porno

Beerschot heeft minder ervaringen met louche zakenmannen,
maar des te meer met driftige, oncontroleerbare voorzitters. Vanaf de jaren
zeventig, zeg maar: wanneer het voetbal ook in België geprofessionaliseerd
werd, stonden bij paarswit bestuurders op die verder wilden springen dan hun
financiële middelen het toelieten.

Werd Antwerp al die jaren geleid door een gewiekste bankier,
die er een sardonisch genoegen in schepte om te wheelen & dealen in een grijze zone, daarbij geregeld
zakenpartners schofferend en afschuddend, dan maakte Beerschot een bizar
adagium van “boven zijn stand leven”. Dat moest wel leiden tot
financiële besognes.

In de jaren negentig stevende Beerschot onherroepelijk op
het faillissement af. Aan het roer stond toen de flamboyante, bemiddelde
laborant Paul Nagels, een man die op een bepaald moment van zijn leven op een
tweesprong stond: ofwel bouwde hij een villa in het zuiden van Frankrijk, ofwel
investeerde hij in het voetbal. Ach ja, laten we het erop houden dat iedereen
het recht heeft om fouten te maken in het leven.

Na de Wilde Weldoener Nagels kwam de zuinige provincialist
Jos Verhaegen, die jarenlang heel knap Germinal Ekeren overeind hield in de
hoogste klasse van ons voetbal, maar die zijn licentie dreigde te verliezen
omdat er in Ekeren geen mogelijkheden waren om het stadion uit te bouwen en dan
maar een fusie met Beerschot uitdokterde. Na bijna twaalf jaar grijze
middelmaat werd Germinal Beerschot in februari 2011 overgenomen door alweer een flamboyante,
impulsieve en hyperambitieuze zakenman: de Leuvense projectontwikkelaar Patrick
Vanoppen.

Ook bij Beerschot werd er in de loop van de jaren vrolijk gepraat met duistere
types. Zo werd in 1991, in volle crisis, de Fransman Guy Ivens voorgesteld als
redder. Dat gebeurde niet onopgemerkt: Ivens werd binnengereden in een
rolstoel, gehuld in een kamerjas en met een arm in het gips. Nog voor de
gesprekken konden worden afgerond, had de pers al ontdekt dat Ivens een
oplichter was, die zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrifte en
bedrieglijke bankbreuk. Adieu monsieur Ivens.

In 1999 was er een allerlaatste poging om het oude Beerschot, dat
van stamnummer 13, nieuw leven in te blazen, tot bleek dat de Nederlandse
zakenman Zier Tebbenhof zijn fortuin had gemaakt in de porno-industrie. Zo levensecht met de billen bloot gaan wilde de club nu ook weer niet.

Diamant

En dan is er nog het bescheidener Berchem Sport. Brave club, zei u? Een
jaar of twaalf geleden kocht Vasken Cavatti, een Armeense diamantair, zich in
bij de club. Het vervolg van het verhaal is voorspelbaar: torenhoge ambities,
Berchem moest opnieuw aansluiten bij de top, Antwerpen was te klein voor de
reus van het Rooi, tot de politie een zwarte boekhouding blootlegde en Cavatti in de cel belandde voor, wat dacht u, valsheid in geschrifte en fiscale fraude.

Met het roemloos afdruipen van Cavatti verdwenen ook de inkomende
geldstromen. Gevolg: Berchem terug naar af. Jaren van sportieve kommer en kwel
volgden. Vorig seizoen werd geelzwart dan kampioen in vierde klasse, dit seizoen
draait het – met een schijnbaar realistisch beleid – mee bovenaan in derde
klasse. Mogelijk zien we binnenkort weer twee, wie weet zelfs drie, Antwerpse
clubs terug in dezelfde afdeling, al zal het dan wel de tweede klasse zijn. Tenzij ook
Berchem weer kiest voor een hachelijk financieel avontuur.

Fuseren of
fusilleren?

De toestand van het Antwerpse voetbal is hopeloos maar niet
ernstig, om de titel van een oud Radio 1-programma te parafraseren. Mocht het
zo triest niet zijn, met name dan voor de hondstrouwe supporters van de drie
clubs, je zou er hartelijk om kunnen lachen. “Goed bestuur” is een
verre kreet uit de provincie – ‘de parking’ zoals ze in het zelden bescheiden
Antwerpen roepen -, maar die slogan is zeker niet van toepassing in voetbalmiddens in de
stad aan de stroom.

Telkens het slecht gaat met het Antwerpse voetbal, komt de
idee van een gezamenlijk stadion en van een fusie weer naar voren. Alsof dat de
ultieme oplossing is. Alsof daardoor wanbeleid onmogelijk wordt. Alsof de
Champions League dan binnen handbereik zou liggen. Sta me toe om het even
brutaal te zeggen: het fusilleren van sommige bestuursleden lijkt me momenteel
urgenter dan het fuseren van Antwerp en Beerschot.



Weg met de wintertransfers!

Sport Posted on ma, januari 21, 2013 16:08:25

Wintermercato. Win-ter-mer-ca-to. U moet zich visueel voorstellen
dat ik het woord gedegouteerd uitspuw, dit verschrikkelijke neologisme dat werd
uitgevonden door de marktkramers van het internationale voetbal. Nadat ik het
woord heb uitgesproken, haast ik me altijd naar de badkamer, om mijn mond te
spoelen. De vieze smaak blijft echter hangen.

Men zou deze periode van exact één maand beter
‘Herexamen-voor-gebuisde-clubleiders-die-in-een-recent-verleden-blijk-hebben-gegeven-van-een-schrijnend-gebrek-aan-voetbalkennis-en-dat-nu-proberen-goed-te-maken-met-wat-paniekaankopen’
kunnen noemen, zij het dat dat minder makkelijk bekt dan ‘mercato’. Maar de
omschrijving is wel preciezer. Transfers in deze periode bewijzen gewoon dat
clubs niet goed bezig zijn en dat ze dat in een wip proberen goed te maken.

Twee jaar geleden kocht Chelsea op de laatste dag van de (diepe
zucht) wintermercato Fernando Torres voor 58 miljoen euro bij Liverpool en de
Reds compenseerden dat door op hun beurt Andy Carroll voor 40 miljoen weg te
halen bij Newcastle. Torres is de duurste flop uit de voetbalgeschiedenis, maar
speelt meestal nog wel mee, bij gebrek aan alternatieven in de spits. Carroll,
de duurste Britse speler aller tijden, werd na anderhalf jaar aanmodderen verhuurd
aan middenmoter West Ham, waar hij momenteel herstelt van een blessure, maar
waar hij de voorbije maanden sowieso al nauwelijks aan spelen toekwam.

Ook bij ons worden spelers verhandeld alsof het niets kost. AA
Gent probeert een verloren seizoen nog gedeeltelijk goed te maken en trok vijf
nieuwe spelers én een nieuwe trainer aan. Twee van die “nieuwe”
spelers – Elimane Coulibaly en Christophe Lepoint – speelden vorig jaar nog bij
de club en waren toen blijkbaar niet goed genoeg. Het getuigt niet echt van een
doordacht beleid, mag je zonder meer concluderen.

Wie in de degradatiezone vertoeft, speelt op dit
moment helemaal paniekvoetbal. Dat mag je letterlijk en figuurlijk nemen.
Degradatie betekent dat je nog wel een financiële parachute krijgt van de Pro
League, maar dat je het jaar nadien niet meer in de geldpot van de lucratieve
tv-rechten mag graaien. Het is een kwestie van overleven, ten koste van
anderen. Live and let die.

Beerschot

Neem nu Beerschot AC, toch nog altijd mijn ploegje.
Achtendertig (38!) inkomende transfers realiseerde de club sinds voorzitter
Patrick Vanoppen in februari 2011 het roer overnam. Dat zijn zowaar nóg meer
nieuwe gezichten in de spelersgroep dan in het management, waar het verloop al uitzonderlijk
groot is. Dat krijg je met een hapsnapbeleid waarin een langetermijn-visie
ondergeschikt blijkt aan kortetermijn-impulsen.

Beerschot begon de laatste acht wedstrijden van de reguliere
competitie op een (net nog) veilige veertiende plaats. Zes nieuwe gezichten mochten
mee op stage naar Turkije. Twee transfers hingen nog in de lucht, maar lijken
uiteindelijk niet door te gaan. Na het ontslag van spits Coulibaly enkele
maanden geleden, mochten vier andere spelers intussen de weg naar de uitgang
bewandelen. Eén werd in een ruiltransfer betrokken, een andere zag zijn
contract al na een half jaar ontbonden worden, twee werden er verhuurd aan
clubs uit lagere afdelingen. Nog drie andere spelers uit de A-kern kregen te horen dat er geen
toekomst meer voor hen is bij paarswit. Ze mogen zo snel mogelijk beschikken. Fit blijven mag in de B-kern.

In de eerste wedstrijd na de winterstop verloor Beerschot
kansloos met 4-0 op Kortrijk. Vooral de defensie blunderde dat het niet mooi
meer was. Ik ben intussen op een leeftijd aanbeland waarbij ik zo’n tien
minuten doe over de 100 meter en een kwartier nodig heb om rond mijn as te
draaien, maar bij het bekijken van de beelden had ik het gevoel dat ik best nog
mee zou kunnen in die verdedigende linie. Schrijnend was het.

Van de zes nieuwelingen stonden er drie meteen aan de aftrap
en kwamen er twee na de rust in. Uiteraard moet je die jongens krediet geven.
Automatismen kweken kost tijd, alleen… tijd is nu net wat Beerschot ontbeert.
Na zaterdag staat de club voorlaatste en da’s wél een plaats die straks
degradatievoetbal garandeert. De eigen jeugd, waarover zo vaak gepocht wordt door de bestuurders,
wordt inmiddels weer opzij geschoven. Zogezegd omdat jonge spelers de druk van
spelen om het behoud niet aan zouden kunnen.

Misschien zou Fyra wel een goede hoofdsponsor zijn voor
Beerschot: meestal te traag, vaak gewoon afgeschaft, resultaat van een falend
aankoopbeleid. Probeer dit ding maar terug op de rails te krijgen!

Lierse

Kan je bij Beerschot zonder meer spreken van wanbeleid en
onkunde, dan is wat bij Lierse SK en – bij uitbreiding – derdeklasser KV Turnhout
gebeurt, helemaal van de pot gerukt. De eigenaar van beide clubs is dezelfde:
Maged Samy, een schatrijke Egyptische zakenman, die in 2007 op het Lisp kwam
aanwaaien en die het gewend is om de alleenheerser te spelen.

Dat heeft dit seizoen eerst trainer Chris Janssens ondervonden, die in
november brutaal werd opzij gezet ten voordele van Hani Ramzy, een landgenoot
van Samy. Jesse De Preter, de nuchtere CEO van de club, gaf er in december moe getergd
zelf de brui aan. Maar ook de supporters van Lierse botsten met Samy. Die ging anderhalve
maand geleden frontaal met hen in de clinch op Facebook. Scheldwoorden werden
daarbij niet geschuwd (‘Oorlog aan alle kamelenhaters!’). Of kreten als ‘IK BEN
LIERSE!’. Met hoofdletters, jawel. Een farao valt graag op.

Omdat Lierse, voor de zoveelste keer al, in de degradatiezone vertoeft –
ondanks een gigantisch aantal inkomende transfers de jongste jaren, waarbij de
38 op anderhalf jaar tijd van Beerschot verbleken – haalde Samy nu opnieuw
tijdelijk zes spelers bij zijn Egyptische club Wadi Degla. Die worden gehuurd
omdat ze in eigen land toch maar zitten te niksen. De Egyptische competitie ligt
immers al sinds februari vorig jaar stil nadat er 74 doden waren gevallen bij
supportersrellen.

Van de zes nieuwe Egyptische gezichten speelde er zaterdag
tegen Waasland-Beveren welgeteld één mee. De wedstrijd werd een nul over de
hele lijn, dat zal meneer Samy ook wel gemerkt hebben, waarschijnlijk met een
dikke sigaar tussen de lippen. Terloops opgemerkt: ik moet telkens spontaan aan
Ramses Shaffy denken (‘Hoog Samy, kijk omhoog Samy’…), een zanger die de
eigengereide baas van Lierse wel niet zal kennen.

Wat Samy doet is overigens perfect legaal. De reglementen
van de Belgische Voetbalbond laten het zomaar toe. Je mag dan wel langs de kant
staan roepen dat het competitievervalsing is, maar het kán dus. Geen probleem.
In beschaafde voetballanden staat er een limiet op het aantal langdurig
gehuurde spelers, in België doet men maar wat. Eigenlijk weten slecht bestuurde
clubs zich hier zelfs gesteund door de lankmoedige reglementen. De KBVB, die
altijd de mond vol heeft over het belang van de jeugd, laat toe dat clubs hun
eigen jeugd opzij schuiven voor derderangs buitenlanders.

Turnhout

Nog schrijnender dan het geval-Lierse is dat van Samy’s
andere speelgoedje: KV Turnhout. Troosteloos laatste in derde klasse A, met
maar liefst twaalf punten minder dan de voorlaatste. Om de operatie Redding in
te zetten, werden veertien (14!) spelers van Wadi Degla tot eind dit seizoen
getransplanteerd naar de Antwerpse Kempen. Negen daarvan begonnen er afgelopen
weekend in de basis tegen Olsa Brakel. De degradatie”topper” eindigde
op 1-1. Je kan dus niet echt van een onmiddellijk effect spreken van de
transferingrepen.

‘Onze missie is de jeugd,’ zei de Kempense voorzitter van
Turnhout gistermiddag zonder verpinken in De
Zevende
Dag, toen hij werd geconfronteerd met een vraag over deze bizarre transferpolitiek. Qué? Welke jeugd? Jonge Turnhoutse voetballers worden door deze
‘Egyptian reggae’ een halt toegeroepen en mogen nu een beetje tegen een balletje
gaan trappen bij de reserven of de U19. Wat denkt zo’n jonge kerel met ietwat
talent als hij plots zo’n busje met Egyptenaren ziet arriveren, die dan nog prompt
zijn plaats innemen?

Ach, het belang van de jeugd is wel het laatste waar de
Egyptische eigenaar en de Kempense voorzitter aan denken. Zij willen hun eigen
falend beleid verbloemen door paniekingrepen. Maar net als bij het ontslag van
trainers is het ook voor spelers een ongeschreven voetbalwet dat
kortetermijndenken zelden tot goede resultaten leidt. Impulsiviteit staat haaks
op goed bestuur.

Als gezamenlijke sponsor voor Lierse en Turnhout durf ik voorzichtig
Camel suggereren. Het zou die onnozelaars van een ‘kamelenhaters’, om de
woorden van Maged Samy te gebruiken, een lesje leren!

Weg met de wintertransfers!

De oplossing? Schaf die hele wintertransferperiode af! Clubs
moeten hun huiswerk maar doen in de zomer. En ook daar geldt: beperk de
zomertransferperiode tot eind juli. Het is hemeltergend, in de eerste plaats
voor de trouwe supporters, dat een club prima aan een competitie begint, waarna
één of meerdere sterkhouders alsnog elders gaan voetballen en de positieve
prestatiecurve brutaal wordt omgebogen. Ook dat is competitievervalsing.

Twee maanden mercato (o gruwel), in juni en juli, moet
volstaan. Wie er dan niet in geslaagd is om een volwaardige kern samen te
stellen, moet maar een heel seizoen op de blaren zitten. Onkunde verdient geen
tweede zit.



Sportjournalistiek, leugens & videotape

Sport Posted on zo, januari 20, 2013 19:02:19

Hij heeft dus bekend. Niet dat dat een complete verrassing
was, want waarom zou Hij zich anders hebben aangeboden als ‘gewillig
slachtoffer’ van Oprah Winfrey? Maar het viel wat tegen, vonden de
mediawatchers: Hij gaf weliswaar toe dat Hij zijn Tourzeges, alle zeven, op EPO
en andere verboden producten had gereden, maar Hij verlinkte niemand. Hij gaf
verder nog toe dat Hij arrogant is geweest, een onverbeterlijke Leugenaar, een
Man die zijn zoon nauwelijks nog onder ogen durfde komen in dat web van halve
waarheden en hele leugens. Stokkende stem, opwellende tranen, deemoedig
gebogen hoofd, enfin: Oprah!

Hij, dat is Lance Armstrong, aka de (voormalige) God van het
wielrennen. En nu schakel ik over op ‘hij’, met kleine letter vooraan, want het
goddelijke is intussen ver zoek, bij de Amerikaan. Hij kreeg de hele wereld
over zich heen. Wie in het verleden altijd met hem had gedweept, riep: ‘De
anderen zaten ook aan het spul!’ Wie hem haatte, riep: ‘Zie je wel!’ Wie
neutraal bleef, riep: ‘Ach, die coureurs!’ De wielerjournalisten die zich tot
een week geleden gedroegen als gedweeë volgelingen van ’the Man and the Myth’
werden prompt grootinquisiteurs. Zo gaat dat nu eenmaal. Helden die van
hun voetstuk vallen, krijgen nog een trap na.

De hypocrisie die je een tijdje geleden al proefde rond die
Panorama-reportage over zwartgeld in het Belgisch voetbal (en nog eerder rond
de omkopingszaak-Zheyun Ye), kwam nu dubbeldik naar boven. Want Lance, da’s nog
net iets bigger dan wat sjoemelende neringdoeners
stiekem uitrichten in een Mickey Mouse-competitie. Lance = big business. En dat
zal hij ook na het Oprah-interview blijven.

Mijn gok: een flink betaalde lezingentour, een lucratieve
filmdeal (fictie én documentaire, al is het bij Armstrong niet meteen duidelijk
wanneer de non-fictie overgaat in fictie), en uiteraard ook een boekendeal
(suggestie: ’50 Shades of Yellow’, dat verkoopt goed als titel). Mogelijk ook een
nominatie als republikeins presidentskandidaat in 2016.

En mevrouw Winfrey – by the way: één van de slechtste
interviewers die ik ooit bezig zag – kon de tanende kijkcijfers van haar
tv-station Own opkrikken. Dat heet win-win, in marketingtermen. Dit interview
was dan ook doorgestoken kaart, van begin tot einde. De scheidingslijn tussen
journalistiek en hoernalistiek is een flinterdunne, dat wisten we al.

Scorebordjournalistiek

Het geval-Armstrong toont nogmaals aan dat goedgelovigheid
en dwepen met ‘grote’ kampioenen niet thuishoren in de sportjournalistiek, die
al te vaak scorebordjournalistiek blijkt te zijn. Als je luid genoeg meejuicht
met de winnaars, dan word je zelf ook bejubeld, denken velen.

Wijlen Piet Theys, de legendarische mentor van de al even
wijlen en legendarische Jan Wauters, zei het ooit treffend in de documentaire Dood van een sandwichman, die Robbe De
Hert maakte naar aanleiding van de begrafenis van Jean-Pierre Monseré:
‘Vereenzelvig u met het succes van de succesvollen op het ogenblik dat ze
succes hebben en een deel van het succes zal op u afstralen.’

Jarenlang werden de prestaties van Armstrong bovenaards
genoemd. Hij was de redder van het wielrennen, weet-u-nog, na de Festina-Tour
van 1998. Plots stond daar die Texaan op uit de doden, net in remissie
verklaard na teelbalkanker, iemand die wel zuiver op de graat móest rijden,
want hij zou toch zijn leven niet riskeren om beter te presteren op de fiets?
Ja, dus.

Ik beken: toen ik zelf nog freelance journalist was, heb ik
mij ook laten meeslepen door het enthousiasme rond sportieve prestaties van
figuren die achteraf ootmoedig toegaven dat ze vals hadden gespeeld en aan het
spul hadden gezeten. Toen ik aan het eind van de Tour van 1996 een montage van
de mooiste fragmenten op muziek zette, gebruikte ik (‘What if God was’) One of us van Joan Osborne op beelden
van de triomferende Bjarne Riis. Ja, foutje. Als Oprah mij uitnodigt, zal ik
het grif toegeven. Ik ga er wel geen traan om laten.

Maar ik had snel door dat ik fout zat met die idolatrie. Het
was slechts een tijdelijk geval van zinsverbijstering, gelukkig. Daarna schreef
ik een boek over de wantoestanden in het Belgische voetbal (Blunderboek van het Belgisch voetbal),
over zaken die iedereen in het milieu allang wist, maar nooit zei of schreef.
Omertà hoort nu eenmaal bij sportjournalistiek. Overal ter wereld trouwens. En
ik maakte ook reportages over doping, omkoping en andere achterkanten van
sportieve eer & glorie. Ik werd scheef bekeken door collega’s, die mij maar
een rare snuiter vonden, die hen dan nog eens voor de voeten ging lopen.

Onderzoeksjournalistiek

Onderzoeksjournalistiek is tegenwoordig stevig in de
verdrukking. Snelle, hapklare verhalen verkopen beter – denken uitgevers – dan
diepgravende, revelerende en beredeneerde artikels waar veel zweet en tranen in
gekropen zijn. Onderzoeksjournalistiek in de sportwereld bevindt zich al helemaal
in de taboesfeer. Als je stukken leest over doping of omkoping, dan kan je er
bijna donder op zeggen dat ze geschreven werden door journalisten van de
algemene redactie of door freelancers. Zelden of nooit door vaste medewerkers
op de sportredactie. Want die willen graag nadien nog op goede voet blijven staan
met de grote tenoren in hùn sport.

Toen Het Laatste Nieuws begin 1997 uitpakte met de
omkopingsaffaire Anderlecht – Nottingham uit 1984 werd het oorspronkelijke
artikel geschreven door journalisten van de algemene redactie. De follow-up – de clubleiding die bij hoog
en bij laag beweerde dat er niets aan de hand was – werd dan weer wel gepleegd
door de vaste voetbaljournalisten. Daarna ging ik de zaak uitspitten: ik, een
freelancer die nergens thuis was bij die club. Die wet geldt ook vandaag nog: als
er bij onze tv-stations een reportage wordt gedraaid rond wanpraktijken in de
sportwereld, zijn sportjournalisten zelden in de buurt om eraan mee te werken.

Het beeld van de onderzoeksjournalist wijkt dan ook sterk af
van dat van de op het gejuich op de tribunes meedeinende commentator of
reporter. Je haalt hem er zo uit op een redactie: meestal een man, slonzig
gekleed, half geschoren, haar in de war alsof ie net uit bed is gestapt, beetje
humeurig, afwezig in doodgewone gesprekken, veel te lange telefoongesprekken
voerend, voortdurend naar zijn computer starend, sloten koffie drinkend. Een
beetje een eenzaat. Iemand die wordt buiten gekeken. Een nestbevuiler. Maar in
feite iemand die vaak zijn tijd lang vooruit is en die vreemd opkijkt wanneer
zijn collega’s een hele poos later opschrikken van één of andere
onverkwikkelijke affaire. Zij zeggen dan: ‘Dat kan toch niet!’ Hij zegt dan:
‘Ik had jullie toen al gewaarschuwd.’

Onderzoeksjournalisten zijn zoals sneeuwruimers: wachtend op
miserie, onvoldoende gewaardeerd en er zijn er altijd te weinig van op het
moment dat je ze nodig hebt.

Afstandelijkheid

Scorebordjournalistiek, ach, het ligt zo voor de hand. Niets
menselijks is ons vreemd, en dat geldt dus ook voor sportjournalisten. En dus
zijn ze nu al op zoek naar Nieuwe Helden, die vervolgens van hun voetstuk
kunnen tuimelen. Of niet. Want het is natuurlijk even fout om iederéén te gaan
beschuldigen, dan om te zeggen dat er niets aan de hand is. Zeggen dat
Armstrong een kind van zijn tijd is, versta: de tijd van het ongecontroleerde
dopinggebruik, is onrecht aandoen aan die renners die het wel correct
hebben gespeeld. Ook dat is eigen aan de hapsnap-journalistiek van vandaag: de
slinger gaat dan plots helemaal de andere richting uit. Wat eerst boven alle
verdenking stond, is dan ineens volkomen onbetrouwbaar. Maar onbetrouwbaar is alleen de journalist die zo te werk gaat.

Wat we nodig hebben is meer afstandelijkheid. Betrokkenheid
en medeleven zijn mooi, maar je mag niet figuurlijk mee op het terrein gaan
staan. Rik De Saedeleer, de mythische voetbalcommentator van weleer, overlegde
met bondscoach Guy Thys hoe de ideale elf van de Rode Duivels er moest uitzien.
De Saedeleer was een Mitspieler, die
zo ver ging dat hij mee aan de poten van de stoel zaagde van een jonge
bondscoach, Walter Meeuws, die zo eigengereid was om de heren journalisten
(letterlijk!) van het veld te jagen op training en die zich niet liet leiden
door de ‘goeie raad’ van de journalisten bij het samenstellen van zijn elftal.
Meeuws speelde gedurfd en aanvallend voetbal (3-0 tegen Portugal en Denemarken,
zoek de beelden maar op!), maar werd door de pers gekapitteld na enkele tegenvallende
resultaten en vervolgens ontslagen door de medeplichtige voetbalbond. Meer dan
vandaag hadden voetbaljournalisten toen de macht om trainers en voetballers te
maken en te kraken, ook Enzo Scifo kan daarvan meepraten.

Laat de supporters maar brullen van ‘Tommeke’, ‘Kimmeke’ en
‘Justineke’, en hopelijk volgend jaar, op weg naar de wereldtitel, ook van
‘Vincentke’, ‘Edenke’ en ‘Marouaneke’. Daar dienen supporters voor: om
ongenuanceerd en subjectief steun te verlenen aan hun idolen. Sportjournalisten
moeten objectiviteit nastreven, zoals àlle journalisten dat behoren te doen.
Zij moeten spreken van Boonen, Clijsters, Henin, Kompany, Hazard en Fellaini.
Als ze dat consequent toepassen, zal de massa hen minder met de vinger wijzen
wanneer er weer één of ander schandaal opdoemt. En ze zullen meteen aan
geloofwaardigheid winnen.

Versta me niet verkeerd: je moet niet elke prestatie meteen
verketteren en verdacht maken. De stem verheffen bij een doelpunt of als een
wielrenner als eerste over de streep rijdt, het hoort er gewoon bij. Maar
enthousiasme en passie mogen nooit ondergesneeuwd worden door medeplichtigheid
en het ‘horen, zien & zwijgen’-principe. De goeie journalist weet wanneer
hij op de rem moet gaan staan: hij toont empathie en interesse, maar laat zich
niet meeslepen en behoudt afstand tot zijn onderwerp. Helaas wordt het aantal
goeie journalisten schaarser met de dag. En dat geldt niet alleen in de sport.

Terug naar de basis

Journalistiek is vandaag de dag bijna uitsluitend nog embedded: je wordt mee opgenomen in de
club, als je je aanpast aan de gedragsregels van die club. En dus word je, voor
je het goed en wel beseft, lid van de club. Club kan in dit geval overigens zowel
gelezen worden als sportvereniging, politieke partij, bedrijfssector,
enzovoort. Geef mij dan maar dat sjofele type dat bij zijn negende koffie van
de dag, het haar inmiddels stijf rechtop staand door al die cafeïne, luidkeels ‘Eureka!’
roept, wanneer hij net iets ontdekt heeft waarnaar hij al maanden aan het
zoeken is.

Journalisten zijn te volgzaam en te braaf geworden. Een
journalist zou per definitie iemand moeten zijn die vanaf de zijlijn kritisch
toekijkt en notities maakt. Hij (m/v) kan best geen vrienden maken in de sector
waarin hij actief is, want dan wordt hij teveel mee in het bad getrokken.
Oprechte boosheid en verontwaardiging helpen hem bij de uitoefening van zijn
job. Een ietwat slecht karakter, zin voor relativering, oog voor detail,
analytisch vernuft en deductievermogen even zeer. Een journalist moet geen
allemansvriend proberen te zijn. Hij is een doorgeefluik tussen het nieuws en
de nieuwsconsument. Niet meer, maar zeker ook niet minder.

Figuren als Oprah Winfrey helpen de reputatie van ernstige
journalisten en interviewers om zeep. Schimmige deals zijn slecht voor de
geloofwaardigheid van het vak. En ze leverden bovendien weinig opzienbarende
televisie op. Maar ja, wie ben ik? Armstrong tevreden, Winfrey tevreden, redacties
tevreden omdat er dagenlang pagina’s en zendtijd konden gevuld worden met
speculatieve artikels (vooraf) en moraliserende afrekeningsjournalistiek
(achteraf). Wie maalt er om een buitenstaander die dit een gemiste kans noemt?



Maak van voetbaltrainers managers

Sport Posted on do, januari 03, 2013 19:25:37

Het was natuurlijk de goden tarten: op 1 november als nieuwe
trainer in dienst treden, dat doe je gewoon niet. Op Allerheiligen worden de
doden geëerd, niet de levenden. Misschien had Bob Peeters wel Lazarus voor ogen
toen hij enkele dagen na zijn pijnlijke ontslag bij Cercle Brugge uit de
trainersdood opstond om de nieuwe trainer van AA Gent te worden (dat een week
voordien Trond Sollied had weggestuurd). ‘Ik ben er vrij zeker van dat we een
goede en bewuste keuze maakten,’ zei manager Michel Louwagie toen op de
persconferentie. Ook Peeters zelf was euforisch: ‘Als je zo’n kans krijgt, moet
je niet twijfelen.’

Wondertrainers zijn
sprookjesfiguren

Nauwelijks twee maanden en twee dagen later mag Peeters
alweer beschikken in het Jules Ottenstadion. 3 op 27, daar moet je geen wiskunde voor
gestudeerd hebben om te weten dat het een flinke buis is. Negen wedstrijden
gespeeld, zes verloren, drie gelijk gespeeld, nul gewonnen. Da’s erbarmelijk,
zeker als je weet dat AA Gent het seizoen gestart was om probleemloos play-off
1 te halen en wie weet een Europees ticket te versieren, en dat het nu, acht
speeldagen voor het einde van de reguliere competitie, gedwongen is om bang
achterom te kijken. La Gantoise telt
slechts vier punten meer dan de voorlaatste in de stand, Lierse.

Dus doet zo’n clubbestuur wat elk clubbestuur in dit land
doet: de trainer ontslaan. Talloze bomen zijn er wereldwijd al gesneuveld om
krantenpapier te fabriceren waarop vervolgens te lezen stond dat het ontslaan
van de trainer doorgaans niet helpt. Het shockeffect stelt weinig of niets
voor. Er zijn uitzonderingen, zoals op elke regel. Maar ze worden schaarser met
het seizoen. Met een Lada kan je geen Formule 1-race winnen. Vertaald naar het
voetbal: met een kwalitatief zwakke kern blijft het behelpen. Wondertrainers
zijn sprookjesfiguren: ze bestaan niet echt.

Bij AA Gent zit het probleem nog dieper dan dat, want de
kwaliteit van de spelers is stuk voor stuk prima. Bij hen zit dan weer de mentaliteit
helemaal fout. Trond Sollied, de voorganger van Peeters, slaagde er met zijn
losse aanpak niet meer in om de groep te doen renderen. De strengere aanpak van
Bob Peeters – die verschillende pseudo-vedetten een tijdje naar de B-kern
verbande – hielp ook al niet. Spelers die ruziën met de supporters (Mboyo),
spelers die vechten op training (Mboyo-Boeckx), spelers die zich
onprofessioneel gedragen (Brüls, Remacle), het houdt maar niet op dit seizoen in
Gent. Na Club Brugge wordt er het meest over AA Gent getweet en dat is zelden
een goed teken. Twitter is het sociale medium van de sarcastische oneliner,
niet van de luide toejuiching.

Recrutering geen
succesverhaal in Gent

De verantwoordelijke voor deze wantoestanden is niet de
trainer, en al zeker niet de trainer die pas na dertien speeldagen is gearriveerd.
De spelers zijn gehaald door de manager (Michel Louwagie), met goedkeuren van
de voorzitter (Ivan De Witte). Twee heren die erin geslaagd zijn om van een
financieel noodlijdende club een Belgische subtopper te maken, met het
aanlokkelijke vooruitzicht om vanaf volgend seizoen in een gloednieuw stadion te
mogen spelen. Zonder meer knap is dat.

Vele andere eersteklassers zijn stikjaloers op het duo De
Witte-Louwagie. Dat komt eerder omdat die andere bestuurders er zelf een knoeiboel van maken, dan
dat het olijke Gentse tweetal onfeilbaar is. Met name het aanwerven van
trainers en spelers was niet altijd een succesverhaal in Gent. Toch wel vreemd,
als je voorzitter de CEO is van een gerenommeerd HR- en headhunting-bureau
(Hudson, met als slogan ‘From great people to great performance’), en die er
maar niet in slaagt de juiste mensen te recruteren voor zijn eigen voetbalclub.
Goeie reclame voor zijn bedrijf is het alleszins niet.

Natuurlijk heeft ook Bob Peeters zelf gefaald, maar het kan
toch niet dat iemand die vorig seizoen nog tot de revelatie onder het trainersgild
werd uitgeroepen, een jonge/ambitieuze/moderne/communicatieve coach van nog
geen 39, plots niets meer kan? Van held werd hij schlemiel bij de vereniging
uit Brugge (‘from zero to hero to zero’) en bij Gent is hij het schlemielendom
niet meer ontgroeid.

Hervorming naar Engels model

Het probleem zit ‘m niet bij Peeters en bij de zes andere
ontslagen trainers (zeven eigenlijk, want Peeters geniet de dubieuze eer dat
hij twee keer in hetzelfde seizoen mocht beschikken), maar bij de
kortzichtigheid van clubbestuurders, het ongeduld van bestuur, sponsors en
supporters, en het perverse systeem van play-offs dat tot oneindig veel grotere
nervositeit leidt dan in een traditionele competitie met 30 of 34 speeldagen.

Het wordt de hoogste tijd dat het Belgische voetbalbestel
naar Engels voorbeeld wordt hervormd en dat de trainers managers worden, die
het werkelijk voor het zeggen hebben binnen de spelersgroep. Managers in de
Premier League beslissen zelf – uiteraard binnen de financiële mogelijkheden
van de club – wie er komt en gaat; ze kunnen dan ook aangesproken worden op hun
transferbeleid. Trainers in de Jupiler Pro League worden afgerekend op de
beslissingen van een ander; een manager of technisch directeur die dicht bij het bestuur staat of er zelfs in zit, en
die meestal probleemloos mag blijven zitten als de door hem aangetrokken
spelers het niet goed doen. Het is een boutade, maar iemand zei ooit dat een
trainer hier bij het ondertekenen van zijn contract meteen ook zijn ontslag
tekent.

Misschien kan de BFC Pro, de vereniging van professionele
voetbaltrainers die wordt voorgezeten door de (werkloze) trainer Jacky
Mathijssen, wat harder op tafel kloppen en eisen dat trainers echte managers
worden, met een grotere verantwoordelijkheid en veel meer inspraak. Vraag is
wel of de clubbestuurders mee willen in zo’n verhaal, want dat zijn ofwel
relikwieën van de oude school (die denken dat ze alles beter weten), ofwel
zakenlui die een dure hobby zochten (en die denken dat ze alles beter weten).
Van trainers managers maken met ruimere bevoegdheden, betekent in eerste
instantie dat voorzitters een deel van hun ongebreidelde macht moeten afstaan.
Welke club en welke voorzitter durft dat het eerst aan?



De cijfertjes vallen tegen voor Beerschot

Sport Posted on vr, december 28, 2012 19:51:31

Het gaat niet goed met mijn geliefde Beerschot AC. Bij het
ingaan van de winterstop staat paarswit veertiende, met even veel punten als
Lierse. Alleen omdat het meer wedstrijden heeft gewonnen dan de Pallieters, blijft
Beerschot voorlopig boven de streep van de Playoff 3-plaatsen staan. Dat komt
omdat in de Jupiler Pro League, in tegenstelling tot de beschaafde
voetballanden, niet het doelsaldo maar het aantal zeges doorweegt bij een
gelijke stand.

Een bizarre redenering van de voetbalbond, want sedert de
invoering van het driepuntensysteem worden overwinningen al extra beloond. In
België blijft dat dus onveranderlijk een dúbbele beloning. O ironie: als deze
stand op het einde van de reguliere competitie behouden blijft, zal Beerschot
dank zij de achterlijke reglementen van de door haar zo verfoeide voetbalbond
geen écht degradatievoetbal moeten spelen.

Eerst even over het sportieve luik, dat donderdagavond voorlopig werd
afgesloten in Luik. Na 22 speeldagen telt Beerschot 18 punten (op een mogelijk
maximum van 66), heeft het 23 goals gemaakt en er 45 geïncasseerd. Beerschot
heeft de op twee na slechtste aanval (alleen Charleroi en Waasland-Beveren
scoorden nog één keer minder) en de op één na slechtste verdediging (Cercle
Brugge zit aan 47 tegendoelpunten). Nog schrijnender wordt het als we er de
jongste zeven speeldagen op nakijken: 1 punt op 21, doelsaldo -16 (2 voor, 18
tegen). Na de uitzege op Lierse, waar Beerschot smaakmaker Losada verloor met
een ernstige blessure, ging het dus van kwaad naar erger.

Trainer Adrie Koster, in april nog met veel poeha
voorgesteld tot groot jolijt van de achterban, werd vijf dagen na de verloren
thuiswedstrijd tegen Anderlecht ontslagen, nadat ie eerst in de krant had
kunnen lezen dat zijn voorzitter hem zéker het seizoen zou laten uitdoen. Da’s inmiddels
zes speeldagen geleden: een kentering kwam er niet na het vertrek van de
Nederlander en de daaropvolgende boze woorden van de voorzitter aan het adres
van de grote ego’s in de spelersgroep. Interim- en sedert drie weken hoofdtrainer
Wim De Corte wordt nu ook geconfronteerd met de beperkingen van de kern, zowel qua
kwaliteit als qua mentaliteit.

Even vergelijken met vorig seizoen. Toen begon de winterstop
al na 19 speeldagen. Beerschot ging die in met 25 punten en een doelverhouding
29-26 (+ 3). Na het uitermate zwakke bibberseizoen 2010/2011 betekende dit dat
de club de pauze inging met een plaats in de ruime middenmoot en een
comfortabel gevoel. Om de vergelijking na 22 speeldagen door te trekken: toen
zat Beerschot al aan 28 punten, en aan 34-33 in goals. Het vorige seizoen was
zorgeloos en grijs; het voetbal was matig, vooral buitenshuis. Maar bestuur en
supporters zouden vandaag onmiddellijk tekenen om te kunnen terugkeren naar dat
veilige, anonieme bestaan in de brede middenmoot van de eerste klasse.

Er resten Beerschot nu nog acht wedstrijden in de reguliere
competitie om het tij te doen keren. Het programma oogt haalbaar, maar daarin zit
net het addertje. Ploegen die niet gewend zijn om degradatievoetbal te spelen,
verkrampen vaak in de rechtstreekse duels. Dat is het voordeel van Lierse,
Charleroi en Waasland-Beveren, die wel vaker moesten strijden om het behoud; dit
voordeel geldt dan weer minder voor Cercle Brugge, vorig jaar nog één van de
revelaties, nu de onverwachte rode lantaarn. Versterking is nodig op het Kiel,
maar het risico bestaat dat intussen één of meerdere sterkhouders vertrekken.
Het komt erop aan de voordeur te openen en de achterdeur gesloten te houden,
maar wel zonder financieel gekke dingen te doen.

Zo belanden we bij het financiële luik. Vorig seizoen zat
Beerschot in de rats; de voetbalbond legde de club in december 2011 een
transferverbod op omdat ze niet voldeed aan de voorwaarden om de licentie te krijgen.
Die licentie werd uiteindelijk toch, met de hakken over de sloot, behaald in
maart.

De flamboyante, maar ook zeer rumoerige voorzitter Patrick
Vanoppen, een projectontwikkelaar uit het Leuvense die de club op 16 februari
2011 op nogal brutale wijze had overgenomen, ontdekte heel wat lijken in de
kast. Zijn voorgangers hadden hem opgesolferd met tekorten die volgens
uiteenlopende schattingen tussen de vijf en de tien miljoen euro bedroegen. Een
heel jaar lang was het dweilen met de kraan open. Dat Vanoppen erin slaagde om
de licentie te verwerven was een klein mirakel. Dat Beerschot AC aan het eind
van het seizoen 2011/2012 een miljoenendeficit had omgezet in een kleine boekhoudkundige
winst eveneens.

Vanoppen heeft de verdienste dat hij de club heeft gered van
een grijs bestaan. Niemand sprak nog over Germinal Beerschot. Sportief viel er nauwelijks
wat te beleven op het Kiel. Alleen omwille van het geruzie en gestook binnen
het bestuur kreeg de club nog veel (ongewenste) media-aandacht. Vanoppen zorgde
in juni 2011 voor een nieuw elan door de naam opnieuw om te dopen tot Beerschot
AC, een nieuw logo te lanceren dat verdacht veel lijkt op het oude
Beerschot-logo, het verdwenen stamnummer 13 op te voeren als fetisjgetal, in
berenpak naar het stadhuis te trekken en heel dicht bij de supporters te staan.
Het project-Beerschot genoot veel bijval voor aanvang van het vorige seizoen.
In Antwerpen houdt men nu eenmaal van grote monden, dwarsliggers, eigenzinnige
Einzelgänger en ambitieuze types: Vanoppen heeft het allemaal. En hij bespeelt
het meesterlijk. Op het supportersforum zal hij nog eerder zalig worden
verklaard dan Johannes-Paulus II in Rome.

Maar met zijn eigengereide optreden heeft de
voorzitter/managing director ook heel wat professionele relaties verstoord.
Vooral dan in de wereld van de commerciële partners. Hoofdsponsor Quick,
wagensponsor Hyundai en Junkers haakten om die reden af. Er kwam lange tijd niets
voor in de plaats. Pas onlangs werd een deal aangekondigd met Nissan, dat vanaf
januari wagens ter beschikking zal stellen. De afgelopen zes maanden heeft
Beerschot dus zelf voor een dertigtal spelers en medewerkers auto’s moeten leasen. Dat
kost geld, in plaats van dat het er opbrengt.

Ter vervanging van een hoofdsponsor kwam er een ‘wereldwijd uniek
concept’ met wisselende shirtsponsoring, dat – zo werd gezegd – mogelijk zelfs
meer zou opbrengen dan één hoofdsponsor. Of dat klopt, is nog maar de vraag. En
wat de reële netto-opbrengsten van dit systeem zijn tot nog toe, is een
zorgvuldig bewaard geheim. Als je het Beerschot-shirt bij uitwedstrijden bekijkt,
krijg je in ieder geval sterk de indruk dat je met ‘witte producten’ te maken
hebt.

Enkele weken geleden stond dan in de krant het berichtje dat
Mokafina de nieuwe hoofdsponsor zou worden, een bericht dat noch door de club,
noch door Mokafina bevestigd werd. Mogelijk geldt het sponsorship pas vanaf
volgend seizoen en is het voortijdig uitgelekt.

Sportsponsoring is in de grootstad Antwerpen altijd al een
probleem geweest. Grote bedrijven aarzelden om zich aan de traditieclubs
Beerschot en Antwerp te binden. De redenering was: als we met Beerschot in zee
gaan, zullen de supporters van Antwerp ons merk haten, en vice versa. Nu
Antwerp echter al tien jaar in de tweede klasse speelt, zou het in theorie veel
makkelijker moeten zijn om een grote vis te vangen voor de enige resterende
eersteklasser in de metropool. Helaas, pindakaas: het lukte Vanoppens
voorgangers niet en het lukt hem evenmin. Het imago van de club, de conflicten
met politiek en media, en de slechte prestaties helpen daarbij niet echt.

Over imago gesproken. Het personeelsbeleid van de voorzitter
is op zijn minst opmerkelijk te noemen: in de twintig maanden dat hij de club
leidt, zijn meer dan dertig medewerkers vertrokken of moeten vertrekken. Om de
zes maanden is het voltallige management er doorheen gejaagd. Zo krijg je nooit
stabiliteit en geloofwaardigheid naar de buitenwereld.

Vanoppen, die overigens best wel gezonde ideeën heeft over
het besturen van een club en die zelfs zeer bruikbare suggesties heeft gedaan
om het hele Belgische voetbalbestel te verbeteren, is zo tegelijkertijd de
oplossing én het probleem van Beerschot. Hij zou één van de meest
vooruitstrevende en intelligente voetbalbestuurders van dit land kunnen zijn,
ware er niet zijn ongeduld, zijn impulsiviteit en zijn ontembare drang om
conflicten op te zoeken. Ik omschreef hem eerder in een sportweekblad al als
een ‘Dr. Jekyll and Mr. Hyde’-figuur.

Ook bij een deel van zijn achterban heeft Patrick Vanoppen
het verkorven. Als je alleen maar het supportersforum volgt, merk je dat niet. Daar
heersen Noord-Koreaanse toestanden: de Grote Leider wordt luid bejubeld. Kijk
echter naar de lege plaatsen op de tribunes en je ziet dat de fans afhaken. In
het succesvolste seizoen van fusieclub Germinal Beerschot, 2008/2009, zaten er
gemiddeld 10.002 toeschouwers in het Olympisch Stadion. Het jaar daarop waren
dat er nog maar 9.109 en in de rampzalige jaargang 2010/2011 was het al gezakt
tot 8.216.

Vorig seizoen werd verwacht dat nieuwe naam, nieuw logo en
nieuw elan voor een hype zouden zorgen, maar dat viel dik tegen. Het gemiddelde
toeschouwersaantal steeg nauwelijks. Bij de ingang van de winterstop, na tien
thuiswedstrijden, bedroeg het 8.423. Op hetzelfde tijdstip dit seizoen, na elf
thuiswedstrijden, zit het nipt boven de 8.000. Vorig seizoen kwamen er op een
ijskoude zaterdagavond in januari 10.481 naar Beerschot – Anderlecht kijken, nu
zaten er op een veel aangenamere zaterdagavond in november 10.059 mensen op de
tribunes voor dezelfde match. Waar zijn die 422 naartoe? Zijn de slechte
prestaties de enige oorzaak?

Het zou kunnen. Beerschot heeft zo’n zesduizend honds-,
pardon ratstrouwe supporters: de
abonnementhouders. Die worden bij elke thuiswedstrijd aangevuld met occasionele
ticketkopers en fans van de bezoekende club. Maar de Antwerpenaar is altijd al
een rotverwende sportliefhebber geweest. Als het goed gaat, zitten de tribunes
vol. Toen Germinal Beerschot in mei 2005 de finale van de Beker van België
speelde, zaten er een kleine 20.000 sinjoren in het Koning Boudewijnstadion. Op
Facebook telt de club inmiddels al meer dan 11.000 vrienden. Waarom zitten die
niet in het stadion?

Ik zal het u zeggen: omdat veel Beerschotsupporters
‘voorwaardelijke’ fans zijn. Het zijn succes-supporters: aanwezig als het goed
gaat, afwezig als het minder goed gaat. Maar wel altijd een groot ‘bakkes’
opzettend over de club. Ik kan het weten, want ik ben zelf zo.

De diehard-supporters
van Beerschot hebben een stevige reputatie in ons land. Soms gaan ze verbaal over
de schreef (wat de club dan vervelende boetes oplevert), meestal zijn ze spitsvondig
en onweerstaanbaar geestig. Buitenshuis is het wat minder, omdat er steeds
minder fans de verplaatsingen maken. Maar het probleem zijn niet de supporters
die hun club ter plekke aanmoedigen, integendeel. Het probleem wordt gevormd
door de fans die hard roepen, maar zelden in het stadion te vinden zijn. En die
krijg je alleen maar terug door goede prestaties. Een vicieuze cirkel, dus. Beerschot
heeft nood aan onvoorwaardelijke supporters, die hun club door dik en dun
steunen, ook (en misschien vooral) als het slecht gaat.

Dalende inkomsten van sponsoring, dalende inkomsten van
ticketverkoop, dalende inkomsten van neveninkomsten als drankconsumptie en
merchandising, dalende inkomsten van de tv-rechten (die voor een deel
samenhangen met de plaats in het klassement), dalende waarde van spelers: er
hoeft geen tekeningetje bij. En de boekhoudkundige winst waarover ik het al
had, kan niet camoufleren dat er een gigantisch cash flow-probleem blijft. Dat
de lonen van september te laat werden uitbetaald is daarbij symptomatisch, want
op dat ogenblik hebben de clubs uit de Jupiler Pro League net het grootste deel
van de tv-rechten ontvangen.

De Antwerpenaar houdt niet alleen van grootspraak, hij zal
ook de eerste zijn om de slinger in de andere richting te laten doorslaan, en
zijn roekeloze optimisme om te ruilen voor cynisch pessimisme. En dus lees je
her en der al dat Beerschot, volgens zijn eigen supporters, zal degraderen.
Relativeringsvermogen is nooit het sterke punt geweest van hevige fans. Da’s een wereldwijd gegeven.

Als supporter-op-afstand blijf ik ervan overtuigd dat het
allemaal zo’n vaart niet zal lopen, maar het zal knokken worden, wellicht tot
de laatste speeldag. Ook financieel moet er nog een en ander uitgeklaard
worden. Maar een ploeg als Beerschot hoort gewoon in eerste klasse thuis. Laat
dat duidelijk zijn.



Tene quod bene of BeNeLiga?

Sport Posted on do, december 27, 2012 16:56:51

Het is met de BeNeLiga zo’n beetje zoals met dat
gemeenschappelijke voetbalstadion in Antwerpen. Grootse plannen, die geregeld breed
uitgesmeerd worden over de kolommen van de nationale pers, maar uiteindelijk
verdwijnen de mappen met voorstellen al snel weer in de onderste lade van de
bureaus van mannen-met-plannen. Vergelijk het met een virus, dat af en toe
hardnekkig opduikt, maar dat met wat rusten en een flinke portie antibiotica weer
voor een tijdje kan worden afgeschud.

Voor wie te laat heeft ingeschakeld: halfweg de jaren
negentig van de vorige eeuw werd de idee van een grensoverschrijdende
competitie met de beste ploegen uit België en Nederland al op tafel gegooid.
Bij de initiatiefnemers zat Michel Verschueren, toenmalig manager van
Anderlecht, op de eerste rij. Ook Standard, Ajax en PSV verdedigden de idee,
maar al snel stuitten ze op het gebrek aan interesse van andere clubs of de
waarschuwing van de Europese voetbalbond UEFA dat de BeNeLiga niet erkend zou
worden. Wel vervelend, natuurlijk, wanneer je een nieuwe competitie organiseert
en de winnaar niet mag meegraaien in de vetpotten van de Champions League.

Om de paar jaar flakkert het debat weer zachtjes op. Vandaag
is het Standard-voorzitter Roland Duchâtelet die de kat de bel aanbindt.
Duchâtelet gaat echter nog een stap verder dan zijn illustere voorgangers: hij
houdt niet alleen een stevig pleidooi voor een BeNeLiga, in één beweging dreigt hij er
ook mee de Jupiler Pro League te verlaten als hij zijn zin niet krijgt. ‘Als
het project mislukt, zal Standard vragen om te mogen aansluiten bij de Franse
Ligue 1,’ zo klonk het deze week stoer.

Duchâtelet, een succesvolle en schatrijke zakenman, probeert
voor de tweede keer te scoren op een terrein dat hem niet ligt. Eerst was het
de politiek, met Vivant. Zijn ideeën waren niet eens zo ondoordacht (hij
pleitte o.m. voor de invoering van een basisinkomen), maar zijn invloed was
miniem. Hij werd weggelachen of straal genegeerd, en zelfs een kartel met de
VLD leverde niet de verhoopte doorbraak op. Daarna probeerde hij het in het
voetbal, waar STVV de springplank naar Standard bleek te zijn. Het recente
personeels- en transferbeleid van de club toont aan dat Duchâtelet ook in dit
domein een vreemde eend in de bijt blijft, iemand die de taal van het voetbal
niet spreekt en ze evenmin begrijpt.

Zijn dreigement om aan te sluiten bij de Franse competitie
was een farce. Al snel kwam uit Frankrijk een reactie aanwaaien dat ze ginder
niet zitten te wachten op een geadopteerd clubje uit Luik. Daar sta je dan met
zo’n hol dreigement. Terug naar af met de broek op de enkels.

Volgens Duchâtelet hebben naast Standard ook Anderlecht,
Club Brugge, Ajax en PSV zich al akkoord verklaard met het principe van de
BeNeLiga, wat bij Ajax en PSV dan weer prompt werd ontkend. Binnen de UEFA is
voorzitter Michel Platini mogelijk een bondgenoot; de gewezen stervoetballer
van St. Etienne en Juventus houdt van nieuwe, op het eerste gezicht
onrealistische initiatieven en wil vooral zijn stempel drukken op het Europese
voetbal, zodat hij straks ‘incontournable’ wordt wanneer Sepp Blatter, de voorzitter
van de wereldvoetbalbond FIFA, eindelijk abdiceert of gewoon met pensioen gaat.

Hoe moet zo’n BeNeLiga er dan gaan uitzien? In de nieuwe
plannen is geen sprake meer van een gelijkwaardige opdeling (16 ploegen: 8 uit
België, 8 uit Nederland), maar zouden onze noorderburen twaalf
vertegenwoordigers tellen en ons land acht. Samen twintig ploegen dus, even
veel als de grote Europese competities. Die onevenredige verdeling zou economisch
gezien niet meer dan logisch zijn: België telt 11 miljoen inwoners, Nederland
16 miljoen.

In het best case
scenario
horen de clubleiders de kassa al rinkelen. Een markt van 27
miljoen mensen, dat is heel wat meer dan de huidige 11 en 16 miljoen. Ze
vergeten daarbij dat er geen sprake is van een socio-economisch homogene markt
en dat België een ingewikkeld land is, met verschillende culturen en
interesses, en een dwars door alles heen snijdende taalgrens. Het is nogal kort
door de bocht om dan te denken dat de huidige tv-gelden voor de Jupiler League
en de Eredivisie minstens bij elkaar mogen worden opgeteld. Want naast de acht
ploegen die België wél zal mogen afvaardigen, zijn er de andere acht uit de
Jupiler League die níet mee mogen aanzitten aan de feestdis. En je zult hoe dan
ook een competitie binnen de eigen landsgrenzen moeten behouden, waar ook
tv-gelden naartoe zullen gaan.

Hoe ga je trouwens bepalen wie wel en wie niet welkom is? De
G5 (Anderlecht, Club Brugge, Standard, RC Genk, AA Gent), dat spreekt vanzelf,
maar verder? In de huidige Pro League zit je al met een enorme wanverhouding:
twaalf clubs uit Vlaanderen, drie uit Wallonië, één uit Brussel. Wordt de
opdeling economisch bepaald? Zo ja, dan mag er zeker één club uit de provincie
Antwerpen meedoen. Momenteel spelen Beerschot, Lierse en KV Mechelen in de eerste
klasse. Geen van die clubs slaagde er al in om play-off I te halen in de drie
seizoenen dat het systeem bestaat. In Kortrijk, Lokeren en Waregem zullen ze er
niet om kunnen lachen! Maar goed, zul je dan op basis van de gemiddelde eindstanden
van de jongste jaren drie West-Vlaamse en twee Oost-Vlaamse clubs meenemen naar
de BeNeLiga, naast Anderlecht, Standard en RC Genk? Ook dat is een
onwaarschijnlijk scenario.

Waar de bedenkers van zo’n BeNeLiga echter het meest aan
voorbij gaan is de lokale traditie. Akkoord, tradities zijn er om gebroken en
opnieuw opgebouwd te worden, maar dat vergt tijd. En tijd is nu net wat men
niet heeft bij zo’n nieuw initiatief: het moet er onmiddellijk staan, het moet
direct renderen. Men verkijkt zich ook al te gemakkelijk op
grensoverschrijdende toppers zoals Ajax – Anderlecht, Club Brugge – PSV en
Feyenoord – Standard. Dat zijn inderdaad interessante affiches die een
meerwaarde zouden betekenen tegenover de huidige competities. Maar zit er
iemand te wachten op Heerenveen – Standard, Club Brugge – AZ en Vitesse –
Anderlecht? Ga je hogere toeschouwersaantallen bereiken met verre
verplaatsingen naar het noorden van Nederland of, in de andere richting, naar West-Vlaanderen?
Zijn sponsors, doorgaans lokaal of regionaal verankerde bedrijven, wel
geïnteresseerd in visibiliteit van hun merk in een regio waar ze commercieel
niet actief zijn? Of hebben die sponsors en de supporters dan toch maar liever
Waasland-Beveren – Standard, Club Brugge – Lierse en Kortrijk – Anderlecht?

De idee van een BeNeLiga verdient een diepgaande,
onbevooroordeelde studie. Loze bedreigingen uit de mouw schudden is zinloos,
haast en spoed eveneens. Als blijkt dat het a) mag van de UEFA en de FIFA, b)
de andere competities in eigen land niet ontwricht, en c) zorgt voor
significant meer inkomsten, waardoor clubs uit de Lage Landen beter kunnen
wedijveren met subtoppers uit de grote Europese competities, dan is het een
overweging waard. Maar iets zegt mij dat die studie er (nog) niet is, anders
had men ze allang op tafel gelegd.

(“Tene quod
bene” is Latijn voor ‘behoud wat goed is’, de oude clubslogan van
Beerschot. Waarmee ik niet wil zeggen dat het huidige systeem zo goed is…)



Sportman van het Jaar: Vincent Kompany!

Sport Posted on ma, december 17, 2012 14:55:53

Wij staan bekend als een volk van plantrekkers,
individualisten en regelaars. Is het daarom dat op het jaarlijkse Sportgala de
voornaamste bekroningen alweer naar individuele sporters gaan? Tom Boonen is
door de sportjournalisten verkozen tot Sportman van het Jaar, Evi Van Acker mag
zich een jaar lang Sportvrouw van het Jaar noemen. Alvorens u de discussie
aangaat: een wielrenner maakt inderdaad deel uit van een ploeg, maar zijn
prestaties worden echt wel individueel beoordeeld.

Bij de mannen was het de 46ste keer (sinds 1967) dat er
iemand tot beste sportman werd uitgeroepen, bij de vrouwen de 38ste (sinds
1975). Jawel, een beetje ongelijkheid vonden we doodgewoon tot halfweg de jaren
zeventig. Terloops: is het toeval dat de allereerste trofee voor Sportvrouw van
het Jaar werd uitgereikt in het Internationale Jaar van de Vrouw?

Evi Van Acker, dus. Olympisch brons in het zeilen. Iemand
een probleem daarmee? Ik dacht het niet. Ze laat judoka Charline Van Snick en
basketster Ann Wauters achter zich. Wauters die al voor de tigste keer
genomineerd werd, maar die nooit zal winnen omdat ze a) te ver van ons bed
actief is (maar wel op internationaal topniveau) en b) uitkomt in een
ploegsport. Maar daarover zo dadelijk meer.

Tom Boonen, dan. De intussen toch al 32-jarige eeuwig jonge
snaak won in 2012 Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Gent-Wevelgem en de E3
Prijs in Harelbeke. Een mooi kransje. Boonen verzamelde 658 punten van onze
sportpers, 235 meer dan tienkamper Hans Van Alphen.

Van Alphen won dit jaar de prestigieuze tienkampen van
Götzis (inclusief een indrukwekkend Belgisch record) en Talence, en werd vierde
op de Olympische Spelen in Londen. Knap, mààr: géén medaille! De tienkamp wordt gezien als het meest
complete sportnummer, met tien uiteenlopende disciplines. Veelzijdigheid is een
must. Er hangt echter een zweem van anonimiteit over de prestaties van de
tienkampers; ze lopen, springen of werpen geen wereldrecords, tenzij dan
wanneer je de tien nummers optelt, maar daar is de doorsnee sportliefhebber te
lui voor. De tienkamp passeert voor de modale kijker, in afwachting van meer
telegenieke nummers.

Op de derde plaats eindigde Philippe Gilbert, die – ondanks
zijn wereldtitel in Valkenburg – niet voor de vierde opeenvolgende keer
Sportman van het Jaar werd. “Alleen” maar die regenboogtrui oogt
nogal mager na het boerenjaar 2011. Toch kreeg Gilbert nog 403 stemmen: 255
minder dan Boonen, maar 119 meer dan Olympische zilveren medaillewinnaar Lionel
Cox.

Laten we voor de volledigheid even de Top 7 de revue
passeren, de lijst met sporters die in de dubbele cijfers eindigden: Boonen
658, Van Alphen 423, Gilbert 403, Cox 284, Kompany 242, Kevin Borlée 238,
Colsaerts 237. De achtste in de eindstand, doelman Thibault Courtois van Atlético
Madrid en de Rode Duivels, behaalde 84 punten, een ruim verschil met de
zevende, golfer Nicolas Colsaerts.

Terwijl de uitslag werd bekendgemaakt, stroomden de reacties
binnen. Positieve, om Boonen te feliciteren (baanwielrenner Iljo Keisse was tot
algemene hilariteit zelfs te vroeg met zijn gelukwensen op Twitter, maar de man
komt nu eenmaal uit in een discipline waarin de uitslag vooraf vastligt). Maar
ook en misschien vooral negatieve, om duidelijk te maken dat Van Alphen en
niemand anders het verdiende. Of dat die schutter, Lionel Cox, waarvan de
meesten ongetwijfeld al vergeten zijn in welke discipline hij nu weer zilver
behaalde in Londen, hoger had moeten staan. En Van Alphen pleitte er al meteen
voor om de sporters zelf te laten meestemmen. Tja, waarom niet in één beweging
het grote publiek erbij betrekken. Alsof je dan meer wijsheid zult terugvinden
in het finale verdict. Ach, nu hebben we allemaal iets om een week over te
discussiëren, in de kantine, op café of terwijl we staan te wachten op de Fyra.

Zowel de juichers als de verguizers dwalen. Want de enige
echte Sportman van het Jaar had Vincent Kompany moeten zijn. De sierlijke
verdediger van Manchester City werd als aanvoerder van de rijkste club ter
wereld kampioen in de belangrijkste voetbalcompetitie ter wereld en werd dan
ook nog eens verkozen tot beste verdediger van de Premier League (wat dus ook
zoveel betekent als: beste verdediger ter wereld). Beter dan dat kan je niet
presteren in een collectieve sport. Bovendien is Kompany de voortrekker in de revival van de nationale
voetbalploeg. Toch strandde hij in dit referendum op de vijfde plaats, ruim
vierhonderd punten achter Boonen.

De verklaring? Wij zijn een volk van plantrekkers,
individualisten en regelaars. Wie in een ploegsport uitkomt zal nooit (NOOIT!)
tot Sportman van het Jaar worden verkozen. Kijk er de erelijst op na. In die 46
jaar won altijd (ALTIJD!) een individuele sporter: van Ferdinand Bracke in ’67
tot Tom Boonen nu. Idem dito bij de vrouwen. In 1986 haalden de Rode Duivels de
halve finale op het WK Voetbal in Mexico; toch werd dat jaar William Van Dijck
Sportman van het Jaar, omdat hij een beste wereldjaarprestatie had gelopen op
de 3.000 meter steeple (geen medaille, geen wereldrecord, slechts vijfde op het
EK atletiek). Dat in 1980 judoka Robert Vande Walle werd bekroond – en niet de
Rode Duivels die in Italië de finale van het EK speelden – kan ik nog
begrijpen. Vande Walle won immers goud in Moskou, daar gaat niets boven. Maar in
’86?

De voor de hand liggende tegenargumentatie is meestal dat
het in een ploegsport moeilijk is om er één individu uit te pikken. Bij de Rode
Duivels van de Mundial kon dat nochtans perfect: Jan Ceulemans, eventueel ook
Jean-Marie Pfaff. Ceulemans werd toen tweede, achter Van Dijck. Het is alweer drie
jaar (en dus vier referenda) geleden dat er nog iemand uit een ploegsport de Top 3 haalde: in 2009 was
dat basketter Didier Mbenga. In 2007 eindigde Axel Hervelle, een andere
basketter, eveneens derde. Voor de laatste voetballer moeten we tien jaar terug
in de tijd: Marc Wilmots, ook al derde. Vóór hem waren er de tweede plaatsen
van Michel Preud’homme en Enzo Scifo, in respectievelijk 1989 en 1990. Je hebt
al een Teletijdmachine nodig om die resultaten terug te vinden. En bij de
vrouwen is Ann Wauters al jaren de excuustruus die “mooi derde” is
geworden, zoals dat dan in de journaalverslagjes heet.

Wij zijn een volk van plantrekkers, individualisten en
regelaars – ik weet het, ik val in herhaling -, maar we zijn ook een volk van
corporatistische reflexen. Wieler-, tennis- en atletiekjournalisten stemmen
vanuit een “eigen volk eerst”-attitude. Ze zijn geen haar beter dan
de voorzitters van voetbalclubs die uit wanhopig chauvinisme hun eigen spelers
punten geven in het referendum van de Gouden Schoen, ook al vecht hun
ploegje tegen de degradatie en hebben die spelers nauwelijks een deuk in een
pakje boter getrapt. Ons kent ons. In de sport bestaat het net zo goed. Sport
is dan ook een spiegel van de maatschappij en de Belgische samenleving is er nu
eenmaal één van plantrekkers, individualisten en regelaars (of had ik dat al
gezegd?).

En dus eindigde Vincent Kompany op een ronduit beschamende
vijfde plaats. “Beschamend”, niet voor hem, maar voor de
sportjournalistiek in dit land.



« VorigeVolgende »