In de Amerikaanse filmwereld worden er, naast de
prestigieuze Oscars, elk jaar prijzen uitgereikt aan de slechtste films en
acteurs van het jaar. De Golden Raspberry Award, kortweg: Razzie, bestaat sinds
1980 en werd in het leven geroepen om de draak te steken met B-films (of
A-films die eruit zien als een B-film…). Niet alleen nobele onbekenden
krijgen zo’n weinig begerenswaardige trofee; het overkwam ook Hollywood-sterren
als Bill Cosby, Tom Selleck, Eddie Murphy, Ben Affleck, Halle Berry en Sandra
Bullock.

Mocht er in de Belgische voetbalwereld een vergelijkbare
trofee worden gecreëerd voor slecht gecaste trainers of spelers, dan zou er in
2012 maar één grote favoriet zijn: Georges Leekens. De jobhopper par excellence
– 20 clubs of nationale teams in 28 jaar tijd! – bewijst bij Club Brugge dat
hij niet gemaakt is voor een topclub. In 1987 werd hij als jonge, ietwat
arrogante coach al na enkele maanden bij het groot huisvuil gezet door
Anderlecht. Twee passages bij de Rode Duivels zorgden eveneens voor weinig vreugde. Hij
kwalificeerde België nog wel voor het WK van 1998, maar in Frankrijk was het weinig soeps. En in de periode 2010-2012 slaagde hij er, ondanks een zeer
getalenteerde groep voetballers, niet in om het EK in Polen en Oekraïne te
bereiken. (Achteraf dan verklaren dat het werk al voor 90% werk af was, bij
zijn vaandelvlucht naar Brugge, is een verschrikkelijk domme uitspraak die hem voor
eeuwig zal blijven achtervolgen).

Alleen bij zijn vorige passage bij Club Brugge, tussen 1989
en 1991, wist Leekens te overtuigen: hij werd kampioen in 1990 en won de beker
in 1991. En dan deed hij wat hij altijd doet als het ergens goed gaat:
vertrekken. Want dat is een constante in de trainerscarrière van Georges
Leekens: als hij aanvoelt dat zijn methodes en zijn wollige praatjes niet meer aanslaan, is hij
weg. Meestal na een seizoen of twee. Toch verdient hij respect en een welgemeende
schouderklop voor het werk dat hij leverde bij Cercle Brugge, Moeskroen (twee
keer) en Kortrijk (de tweede keer).

Je hebt zo van die trainers die niet geschikt zijn om te
functioneren in een topclub. René Vandereycken was er zo één (ik gebruik de
verleden tijd omdat de man al tweeëneenhalf jaar in de luwte leeft en niet van zin lijkt
om zich opnieuw kandidaat te stellen om ergens trainer te worden). Hij deed het
aardig tussen 1989 en 1993 bij AA Gent, toen nog lang niet de G5-club die het vandaag is, en
schitterend bij RWDM, waarmee hij in 1994-1995 vierde eindigde en Europees
voetbal afdwong. Het dient gezegd: met afschuwelijk, ultra-defensief, cynisch
voetbal. Niet om aan te zien! Maar hij slaagde er wel in om een bescheiden middenmoter boven
zichzelf te doen uitstijgen. Bij Standard, Anderlecht en RC Genk werd hij
echter al snel doorgestuurd omdat de resultaten tegenvielen en omdat hij al van
bij het begin met het bestuur en de meeste spelers in de clinch lag. Bij de nationale ploeg
werd het helemaal een afgang. Drie verdedigende middenvelders opstellen in een thuiswedstrijd tegen
Kazakhstan, zoals bekend één van de grootste voetballanden ter wereld, il faut le faire.

Jacky Mathijssen is een ander voorbeeld van een trainer die
geen topclub aankan. Nadat hij met Sporting Charleroi verrassend op een
Europese plek eindigde, werd hij beloond met een transfer naar Club Brugge.
Daar viel hij in twee seizoenen volledig door de mand. Daarna volgden
mini-opdrachten bij Lokeren en Charleroi, en een wat langer uitgesponnen
passage bij (Germinal) Beerschot. Ook daar was zijn omgang met de media krampachtig en onvriendelijk.

Wat hebben Georges Leekens, René Vandereycken en Jacky
Mathijssen gemeen? Het zijn drie defensief ingestelde coaches. Op alle vlakken.
Niet alleen tactisch, maar ook in hun omgang met bestuur, spelers en pers zijn
ze voortdurend achterdochtig, kribbig en
extreem op hun hoede. Ze laten nooit het achterste van hun tong zien. Ze voelen
zich alleen thuis in een underdogrol, maar dat kan je bij een topclub niet
maken, omdat de verwachting daar is dat je het veld opstapt om te winnen. Op
persconferenties wringen Leekens, Vandereycken en Mathijssen zich altijd in
bochten om vooral niet als favoriet afgeschilderd te worden. “Geen te hoge
verwachtingen creëren, dan kan het resultaat niet al te veel tegenvallen,” zo
lijkt het wel.

En daarom is de invasie van Nederlandse trainers er gekomen,
beste oud-gedienden van het Belgische trainersgild. Nederlanders profileren
zich als aanvallend, durven het intiatief nemen en deinzen er niet voor terug
om zichzelf, hun spelers en de hele entourage druk op te leggen. Zijn ze daarom
betere trainers? Neen, niet direct, maar ze kunnen zichzelf zoveel beter verkopen.
En aangezien we in een tijd leven waarin perceptie realiteit dreigt te worden
en woorden in eerste instantie hoger scoren dan daden, zijn we dit seizoen in
de Jupiler Pro League gestart met 6 Nederlandse trainers op zestien clubs. Laat ze dan maar een beetje “naïef” voetballen en minder “realistisch” dan we hier gewend zijn.

Het oude Belgische underdog-gevoel (remember de Rode Duivels in de jaren zeventig en tachtig) is niet
meer aan de orde, tenzij je trainer van Waasland-Beveren, Lierse of Charleroi
bent. Wie Anderlecht, Club Brugge of Standard traint, moet met de druk om
kunnen. Met zijn nietszeggend gewauwel bewijst Leekens voortdurend dat hij daar niet tegen
bestand is. Het is zoals dat Amerikaanse gezegde: If you can’t stand the heat, stay out of the kitchen!