65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 17.

Achttien boeken heb ik intussen op mijn actief, een negentiende en twintigste zijn in de maak, en dan heb ik ook nog een paar werken mogen redigeren, onder meer Operatie Kerk van Walter Van Steenbrugge. Op vijf boeken staat alleen mijn naam als auteur vermeld, vijf schreef ik er samen met Geert De Vriese, twee samen met Paul Beloy, bij een aantal andere fungeerde ik als ghostwriter. Omdat al mijn boekenkinderen schone kinderen zijn, is het moeilijk om er eentje uit te pikken. Gisteren las u al het interview met Paul Goossens in Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden?’, vandaag duik ik in een van de boeiendste projecten die ik heb mogen doen: het levensverhaal optekenen van Louis de Vries, impresario, concertorganisator, manager, secretaris van een voetbalclub voetbalmakelaar, clubvoorzitter. Uit Mijn levens licht ik hoofdstuk zes, over Ferre Grignard, van wie Louis de Vries jarenlang manager is geweest.

***

Ferre Grignard

‘Hier hebben ze geen goeie frieten’

***

In De Muze had ik Ferre Grignard leren kennen. Walter Masselis, de eigenaar van de zaak, had voor eigen rekening vijfhonderd plaatjes laten persen van Ring, ring, I’ve got to sing, zijn eerste single. Een plaatselijke hit. Iedereen wilde dat hebben. Op de jukebox in De Muze werd het de hele dag zot gedraaid.

Hans Kusters, toen nog een jonge muziekuitgever bij Primavera, de uitgeverij van Philips-Brussel, hoorde dat en kocht dadelijk de rechten over van Masselis. Hij stapte ermee naar zijn bazen, waar ze heel enthousiast reageerden. Maar de opname was te amateuristisch gebeurd, Ferre moest in oktober 1965 naar een studio in Brussel komen. “Kom, ga mee”, zei Ferre. Ik was nog niet zijn manager, had al wel wat boekingen voor hem gedaan, maar dat was zo’n gedesorganiseerde bende… Je wist nooit waar ze uithingen, bijna elk optreden was er een nieuwe gitarist in de groep, ze kwamen nooit op tijd. Ferre had geen horloge.

Met Hans Kusters kon ik wel over de baan, maar hartelijk was de samenwerking nu ook weer niet. Muziekuitgevers vond ik sowieso al pooiers. Zij lagen niet wakker van artiesten, alleen van songs. Toen Johnny Hallyday een hit had in Frankrijk met Cheveux longs et idées courtes, een vertaling van Ferres My crucified Jesus, is Ferre daar niet rijker van geworden.

Ik was bijzonder mondig, maakte verschrikkelijke ruzie met Philips omdat de plaat niet in de winkel lag. Stel je voor: er werden vijftig exemplaren van Ring, ring in de Brusselse platenwinkels gelegd, maar die waren op een dag uitverkocht, en de dag nadien was de single nergens meer te vinden, want die moest opnieuw geperst worden in Nederland. Voor een artiest is dat dodelijk, dat is je inkomen, je reden van bestaan.

***

In april 1966 mocht Ferre in de Olympia openen voor Antoine, die destijds razend populair was in Frankrijk en zich opwierp als grote concurrent van Johnny Hallyday. Het aparte verhaal begint al op weg ernaartoe. Aan de grens werd de deux-chevaux van fotograaf Raoul Van den Boom, waar Ferre in zat, tegengehouden en haast volledig gestript. Omdat Ferre eruitzag zoals hij eruitzag, dachten de douaniers dat er drugs te vinden zouden zijn. De hele wagen werd gedemonteerd. Er was gelukkig niets te vinden, al had het gekund. Soms stak er achteloos wat hasj in zijn broekzak.

Johnny Hallyday had toen juist zijn versie van My crucified Jesus uitgebracht, en ook Ring, ring werd gesmaakt in Frankrijk. Op de eerste rij zat le tout Paris. Françoise Hardy, Jacques Dutronc, Eddie Barclay, noem ze maar op. De première in de Olympia op maandagavond werd onder de titel Musicorama altijd live uitgezonden op Radio Europe 1, de duur van het optreden was dus strikt gelimiteerd. Na veertig minuten zou het doek dichtgaan. Naar goede gewoonte stelde ik zelf een setlist samen, zoals ik altijd deed als ik mee was met Ferre. We zouden beginnen met My crucified Jesus, en dan Drunken sailor, daarna een aantal bluesnummers, en als laatste nummer schreef ik op: Ring, ring.

De tijd verstreek, de veertigste minuut kwam in zicht, maar ze waren net aan een lang bluesnummer bezig, een beetje jammen, zich uitleven. En ik maar roepen in de coulissen: ‘Ring, ring! Ring, ring!’ Ze keken eens naar mij en lachten, want ze amuseerden zich te pletter. Maar na veertig minuten ging het doek dicht, zoals dat altijd gebeurde na het voorprogramma, zonder Ring, ring. Kwam hij van het podium en zei tegen mij: “Goe gespeeld, hé. ’t Was plezant!” Heel uitzonderlijk ging het doek plots terug open, omdat het publiek het zo goed vond. En dan hebben ze toch maar Ring, ring gespeeld, enfin. In de kleedkamer ben ik uitgevlogen naar hem. Tot er opeens op de deur werd geklopt: Françoise Hardy. Ze kwam een handtekening vragen van Ferre. Achteraf zei hij: “Schoon madame, wie was dat?” Hij kende haar niet. Ach ja, ze waren niet graag in Parijs.

Daar vonden ze geen cafés waar ze Stella van het vat tapten.

***

Na zijn succesvol optreden op het Folk & Blues Festival in maart in het Fortje van Deurne, een organisatie van mij, vonden Ferre en ik het nuttig om een contract op te stellen. Op 2 juni 1966 werd ik officieel zijn manager: ik kreeg voortaan twintig procent op zijn gage, maar — idioot die ik was — betaalde zelf alle kosten van publiciteit en public relations, én het vervoer van hem en zijn groep, want zij hadden geen van allen een auto. Ik moest dus speciaal een grotere auto kopen. Adieu Triumph. Van die twintig procent bleef minder dan de helft over. Maar ik had wel bedongen dat ik tien procent ontving op elk contract dat via mij werd afgesloten.

***

Omdat ik heel veel werk had, vroeg ik soms aan mijn vader om chauffeur te spelen voor Ferre en zijn groep. Zo ging hij eens met hen naar een concert in Nederland. Stel je voor: Jack de Vries, met zijn pak en zijn das en zijn nette manieren, samen met een stel langharigen. Maar het klikte. Toen ze onderweg iets wilden gaan eten in een wegrestaurant, mochten ze niet binnen. In het tweede ook niet. Ze zagen er te ruig uit. Pas in de derde zaak kregen ze een portie kroketten, omdat mijn vader voor de grap had gezegd dat de groep anders het restaurant zou afbreken.

***

In diezelfde periode versierde ik een contract voor Ferre in de legendarische Star-Club in Hamburg, waar ook The Beatles hun eerste optredens op het continent hadden beleefd. 30 juli 1966, een datum om nooit te vergeten. Rond de middag liep ik met hem over de Reeperbahn. Plots stapte er een mannetje op ons af, wees naar Ferre en zei: “Mit dem Hitler wäre es nicht war gewesen.” En toen riep die man “Heil Hitler!” Ik ben dan maar naar de politie gestapt. Wat later normaal is geworden, muzikanten met lang haar en losse kleren, was halfweg de jaren zestig nieuw. Daar deinsden de mensen voor terug.

Dertig juli was ook de dag dat op Wembley de finale van het wereldkampioenschap voetbal werd gespeeld tussen Engeland en West-Duitsland. Ik wou die match absoluut zien, maar bij de groep van Ferre zat niemand die in voetbal geïnteresseerd was. Dus trok ik maar op m’n eentje naar een hotel, waar ik in de lobby tussen alleen maar Duitsers stiekem supporterde voor de Engelsen.

Toen Ferre en zijn groep een paar maanden later een volle week mochten optreden in diezelfde Star-Club hebben ze me trouwens iets geflikt. Ze wilden per se met de trein naar Hamburg, ik moest dan afkomen met de auto. Dat was op zich al vreemd. Maar ze drukten me vooral op het hart dat ik de gitaar moest meebrengen. “Vergeet de gitaar niet!”

Samen met mijn boezemvriend Wim de Bois vertrokken we van het Pannenhuis (het café in Antwerpen dat De Vries uitbaatte en waar hij groepen als Pink Floyd liet optreden, FVL) en reden de hele nacht door naar Hamburg. Wim was een getalenteerde voetballer die samen met Fons Bastijns als jonge prof bij het Racing White van trainer Norberto Höfling onder contract stond. Maar hij moest zijn legerdienst doen en genoot als voetballer van een speciaal regime, had dus veel vrije tijd en hij hield evenveel van grappen maken en entertainen als van voetballen. Zo werd hij ook deeltijds discjockey in het Pannenhuis, maar vooral de persoonlijke chauffeur en roadmanager van Ferre. Wim en ik reden bijgevolg samen met ‘de gitaar’ naar Hamburg, waar we ’s morgens heel warm en enthousiast door Ferre en de bende in het hotel werden verwelkomd. “Je hebt de gitaar toch bij, hé?” Ik gaf hen de kist en ze openden die: bleek die vol te zitten met hasj. Met een beetje pech en een strengere grenscontrole had ik een paar jaar in de gevangenis kunnen belanden. Maar Ferre en zijn mannen vonden dat een geweldige joke.

***

Diezelfde zomer van 1966 stelde Jan Corduwener, de pr-man van Philips Nederland, voor om in Amsterdam een stunt uit te halen met Ferre in de hoofdrol. Het was de tijd van provo, happenings, zitstakingen en protestmanifestaties tegen Vietnam. Op zaterdagavond was de binnenstad afgezet: niemand geraakte nog tot op het Leidseplein, op de grachten mochten geen boten varen. Jan zei: “We nodigen de pers uit voor een toertje op een platte schuit door de grachten, Ferre speelt een paar nummers akoestisch en zo lanceren we Ring, ring in Nederland. Ze zullen hem arresteren, maar maandag sta je wel op de voorpagina van De Telegraaf. Komt in orde!”

Provoceren, dat zagen we wel zitten. En dan nog samen met het ‘rechtse’ Philips, stel je voor! Geweldig idee was dat. Maar ik lichtte Ferre niet in, want ik wist dat hij in feite een bangschijter was, hij had schrik van uniformen. De afspraak was dat we aan de rand van de stad zouden wachten in een hotel en dat de mensen van Philips ons van daar naar het centrum zouden brengen. Zo gezegd, zo gedaan. Ferre zag er weer niet uit, liep op blote voeten rond, wat hij die hele zomer deed. Er lagen twee schuiten klaar. Op de eerste een zestigtal perslui en heel veel kratten bier. Op de tweede Ferre met akoestische gitaar. We waren nog geen tien minuten aan het varen, toen er politie te paard langs de kade liep, gevolgd door busjes met tot de tanden toe gewapende agenten. Een van die agenten nam een megafoon.

“Wilt u onmiddellijk aan wal komen!”

De schipper was door Philips geïnstrueerd om daar niet op in te gaan, want het was de bedoeling dat Ferre muziek zou maken en aan het eind opgepakt zou worden.

Even verderop moest de schipper een onverwacht manoeuvre uitvoeren, waardoor hij te dicht bij de kade kwam. Het sein voor de agenten om gewapend met stokken de schuit op te springen. Ik stond vooraan, zoals altijd gekleed in een nette blazer, haren keurig gekamd: niemand raakte me aan. Ze liepen me gewoon voorbij alsof ik er niet stond. Grote paniek bij de anderen. Iedereen probeerde op de kade te klimmen, Ferre vluchtte via een steegje het dichtstbijzijnde café in. Uiteindelijk werd er niemand opgepakt. Actie mislukt. Het leverde enkel een klein artikel in De Telegraaf op, niet de promotie die we verhoopt hadden. Ferre was razend op me.

“Gij se smeerlap, gij wist da!”

***

Deden ze bij Philips-Nederland nog hun best, dan was Philips-België een regelrechte ramp. Kort daarna kreeg ik een telefoontje van Eddie Barclay himself, een naam als een klok in de Franse platenwereld. Grote platenbaas, muziekkenner, eigen orkest gehad, societyfiguur. Hij had Charles Aznavour, Jacques Brel, Jean Ferrat, Léo Ferré, Hugues Aufray, Eddy Mitchell, Henri Salvador, Mireille Mathieu en Dalida onder contract. Michel Sardou wilde hij niet eens, want die kon volgens hem niet zingen. Barclay verdeelde ook de Amerikaanse soullabels in Frankrijk. Valère Bral, zijn directeur in Brussel, had hem gezegd dat wij ruzie hadden met Philips-België en dat Ferre ‘un phénomène’ was.

“J’aime bien votre artiste”, zei Barclay. “Je veux le signer.”

“En het contract met Philips dan, monsieur Barclay?”

“Geen probleem, on l’achète.”

Een transfer, dus. We moesten ons niet ongerust maken, enkel onze wensen bekend maken.

Er reed in die dagen één Cadillac rond in Parijs, die van Eddie Barclay, en daarmee werd ik aan de Gare du Nord opgehaald door zijn chauffeur, Édouard. Niet dat ik zwaar onder de indruk was, want in Londen was de Rolls Royce het statussymbool van mijn muziekkennissen waarmee ze je soms naar concerten wilden brengen. Voor mij hoefde dat niet: ik ging liever ’s avonds alleen op prospectie, naar nog onbekende groepjes luisteren. Maar goed, het was een signaal dat we belangrijk waren voor Barclay.

Afspreken met Eddie Barclay, dat was: iets gaan eten. Na de lunch zei hij: “On devrait un peu discuter d’affaires”, waarna je ’s avonds opnieuw iets ging eten. Fantastische man, waarmee er dadelijk een klik was. Je voelde dat zijn belangstelling niet louter commercieel was, we praatten uren en uren alleen maar over muziek. “Je m’arrange avec Philips”, was zijn conclusie na onze bespreking: hij zou het wel regelen. En we kregen vijfhonderdduizend Belgische frank tekengeld, als voorschot op royalty’s, en daarna tien procent op elke verkochte plaat. Ik dacht: zoveel geld voor Ferre Grignard, die misschien over zes maanden niet meer leeft, die ondanks zijn fantastische stem misschien geen plaat meer zal verkopen, die zo moeilijk te managen is, dat kan ik niet weigeren.

Vijfhonderdduizend frank, in die tijd!

Aan nonkel Marcel en tante Jeannette vroeg ik of ze een goede advocaat kenden, want ik had nog nooit met een advocaat te maken gehad. Ze stuurden me naar meester Lepaige op de Mechelsesteenweg, een gereputeerde advocaat, gespecialiseerd in handels- en scheepvaartcontracten. Ik met Ferre naar diens kantoor, om het contract te laten uitpluizen. Die man had nog nooit een hippie van dichtbij gezien.

Achteraf heb ik veel verwijten naar mijn hoofd geslingerd gekregen, omdat ik Ferre had weggehaald bij Philips, waardoor hij een jaar lang geen plaat kon maken. Maar ik verkreeg wel onbeperkte faciliteiten qua promotie en productie. We konden opnemen in goede studio’s, niet meer op twee- of viersporen. Maar helaas, zijn muzikale hoogtepunt bleek al voorbij.

Ferre bleef een amateur. Hij speelde liever met zijn vrienden, die muzikaal niet altijd even goed waren, dan dat hij zich liet omringen door vakmannen. Dat was zijn en mijn handicap: ik kreeg hem niet beter dan hij was. Jacques Nellens, de directeur van het casino van Knokke, stuurde me ooit een boze brief: “Ils étaient ivres.” De hele groep was dronken. Dat maakte je allemaal mee met Ferre. Al vond het publiek dat nog wel leuk. Een dronken Ferre Grignard, dat vonden ze the real thing. Hij kon trouwens nog altijd spelen op zo’n moment, echt een natuurtalent. Maar hij evolueerde niet.

Soms nam hij weleens dingetjes op, maar hij bleef muzikaal hangen.

Dat was frustrerend, omdat ik wist dat we met die unieke stem en stijl goud in handen hadden.

***

In november 1966 kon ik de Ferre Grignard Skifflegroep voor een reeks optredens boeken in het Théâtre 140 in Brussel. Tweeduizend frank per dag. Als Flor Hermans erbij was, de violist, was het vijfhonderd frank meer. Eén persoon kon overnachten in een kamer in het theater. Tja. Op het contract stond als woonplaats van Ferre genoteerd: cabaret La Muze à Anvers.

Hij had geen adres, je wist nooit waar hij sliep. In de ouderlijke buurt in Wilrijk, bij vrienden of vriendinnen, in een commune, het maakte hem niet uit. Mijn voornaamste taak was om ervoor te zorgen dat hij op tijd in de zaal stond. De keren dat ik drie man moest inschakelen om hem overal in Antwerpen te gaan zoeken, zijn niet op de vingers van één hand te tellen. Dat was het leven. Ferre was zelf geen hippie, maar hij was wel een frontrunner voor zijn omgeving. Hij had een heel natuurlijke muzikaliteit. Hij kon niet vals zingen, hoe dronken hij ook was. Maar anderzijds kon hij ook geen teksten onthouden. Ring, ring heeft hij nooit uit het hoofd kunnen zingen. Hij zong zomaar wat. En dan zag je de mensen in de zaal elkaar aanstoten en zeggen: “Wat zingt hij nu?” Ze vonden dat improviseren geweldig.

***

Ferre was vooral groot in zijn eigen milieu, met al zijn aanbidders en de profiteurs eromheen. Hij had de reputatie een wilde en nonchalante bonvivant te zijn. Ach, al die verhalen. Er werd zoveel verteld, het meeste is niet waar. Ferre was in wezen een goeie gast. Als hij zijn pint en zijn wiet maar had. Ik was bovendien vroegrijp en liet me niet doen door hem. En ik was zakelijk genoeg om het te managen. Ferre was een slimmerik, hij wist dat hij me kon vertrouwen. Zonder manager had hij maar even kunnen bestaan als artiest en zou hij niet opgetreden hebben in de Olympia in Parijs of de Star-Club in Hamburg. Het klinkt misschien verwaand, maar als hij beter naar mij had geluisterd, zou hij veel beroemder zijn geworden.

Ik was er ook van overtuigd dat we een Engels label voor hem moesten vinden, omdat hij het type van artiest was dat in Engeland kon doorbreken. Ik stelde Eddie Barclay voor om te gaan praten met Giorgio Gomelsky — de man die de Rolling Stones had ontdekt, hen als huisgroep introduceerde in zijn Crawdaddy Club in Richmond, vlakbij Londen, en hun eerste manager was —, want ik had vernomen dat hij van Philips een groot budget ter beschikking had gekregen om een nieuw label te beginnen: Paragon Records. Dat zat eerder in de psychedelische richting. Giorgio was een superbegaafde man: half-Russisch, half-Zwitsers, half-joods, half-dit, half-dat. Manager van The Yardbirds, Blossom Toes, Julie Driscoll en Soft Machine.

Dus maakte ik een afspraak met Giorgio. “Ik kom naar Londen met mijn artiest. Ik zou willen dat je naar hem luistert en dat we, als je geïnteresseerd bent, een deal sluiten voor de productie en de verdeling.” Ferre, zijn vriendin en ik naar Londen. De eerste en de enige keer dat hij op een vliegtuig heeft gezeten, want hij had enorme vliegangst. Ooit deed het verhaal de ronde dat Ferre naar Amerika was geweest, maar dat was onzin. Dat zou hij nooit gedurfd hebben.

Giorgio vond Ferre meteen geweldig, omdat hij een natural was, een authentieke artiest. Maar Ferre had geen geduld of geen zin in een gesprek, en ging met zijn vriendin Louise naar de pub op de hoek. Ondertussen praatte ik verder met Giorgio over een deal, maar tijdens dat gesprek keken we geregeld op onze horloge. Ik had namelijk met Harold Pendleton van de Marquee Club afgesproken dat we samen naar een bekerwedstrijd van Queens Park Rangers gingen kijken. Om half vijf zei ik: “I’m sorry, Giorgio, I have a very important meeting.” “Dat komt goed uit”, zei hij. “Ik heb ook iets dringends aan de hand, we zien elkaar morgen wel opnieuw.” Wie zat er ’s avonds naast mij in de tribune? Giorgio Gomelsky! Opnieuw: voetbal én muziek.

Uiteindelijk is de deal niet doorgegaan. Ook al omdat Ferre niet echt geïnteresseerd was.

Hij wilde geen professionele toegevingen doen.

En hij was Londen al na een dag beu.

‘Hier hebben ze geen goeie frieten!’

***

Het is dikwijls gebeurd dat Ferre op zondagavond zijn gage kwam ophalen, dertigduizend frank of zo, en dat hij er de dag nadien terug stond. Dan gooide hij een steentje tegen het raam van ons kantoor boven het Pannenhuis.

“Bob! Louis!”

Dan wisten we het al.

“Gooi eens honderd frank naar beneden, want we moeten eten kopen.”

Die dertigduizend frank had hij dan al weggegeven. Niet zelf opgedaan, maar uitgedeeld aan mensen die later beroemde kunstenaars zijn geworden, maar die toen van geen hout pijlen wisten te maken. “Ferre, leent mij eens vijfduizend frank.” Dat geld zag hij dan nooit meer terug. Wij stelden voor om hem een kleinere som uit te betalen en de rest op een bankrekening te zetten, maar dat wilde hij niet.

***

Ik heb nog tot 1974 zijn management gedaan. Tussendoor was er even een breuk gekomen, vooral door toedoen van zijn omgeving, die op de kap van Ferre leefden en mij maar een commerciële gast vonden. Hij was dan tijdelijk terechtgekomen bij Robert Bylois, de manager van Adamo en enkele Vlaamse vedetten, een ex-militair, je wist zo dat dat tot mislukken gedoemd was. Niet zo lang daarna stond hij terug bij ons op de stoep. Maar zijn glorietijd was voorbij. Zijn totaal gebrek aan professionalisme maakte dat Ferre nooit internationaal is doorgebroken. Als hij succes had, was dat ondanks zichzelf.

Een authentiekere mens heb ik nooit gekend.