(Drie jaar geleden mocht ik Robbe De Hert interviewen voor het boek Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden?, dat ik samen met Geert De Vriese schreef en dat in april 2018, vijftig jaar na de semi-revolutionaire gebeurtenissen, werd uitgegeven bij Houtekiet. Ik herinner me een warrig en verwarrend gesprek in een buurtcafeetje, dat toch een uitermate boeiende bijdrage heeft opgeleverd, want uiteindelijk had hij toch wel wat te vertellen over die rumoerige periode, maar oordeelt u daar vooral zelf over. Ik herinner me ook een ruwe bolster, waaronder een schat van een vent verscholen zat, onveranderlijk plat Antwerps pratend, van de hak op de tak springend. Daarna hielden we even contact. Ik stuurde hem het boek, maar dat ging verloren omdat hij een paar maanden in het ziekenhuis moest verblijven. Een nieuw exemplaar kwam wel toe. Hij belde me af en toe op, omdat hij ons vorige boek, InFERno, over de brand in de Innovation van 22 mei 1967, interessant genoeg vond om er een scenario van te maken. Het is er niet van gekomen, wat ook niet erg is. De Vlaamse cultuurwereld moet Robbe dankbaar zijn, als wegbereider, als dwarsligger, als filmer pur sang. Merci, schat!)
***
Robbe De Hert (25, filmregisseur)
‘Als filmmakers hebben wij niet veel aan Mei 68 gehad,’ stelt Robbe De Hert ferm. ‘Die waren niet met cultuur bezig.’ In 1968 probeerde de jonge cineast zich met vallen en opstaan een weg te banen in de woestenij die de Vlaamse cinema nog was. Terwijl hij weinig interesse had voor de studentenrevolte, draaide hij wel een sociaal geëngageerde documentaire die de gemoederen zou beroeren én tot in het parlement invloed zou hebben: S.O.S. Fonske. ‘Achteraf hebben we nog ambras gehad met Fonske, die vond dat hij recht had op een deel van de opbrengsten.’
Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, deed Robbe De Hert aanvankelijk zeer uiteenlopende jobs. Cameraman bij de BRT, onder meer. In 1968 werkte hij op de stockage-afdeling van het luxewarenhuis Vaxelaire in Antwerpen. Daar vernam hij van een van zijn vrouwelijke collega’s dat die eerstdaags de deurwaarder op bezoek zou krijgen. Het toeval wilde dat haar man, Fons Noydens, in dezelfde drukkerij werkte als Patrick Le Bon, die zich net voordien had aangesloten bij Fugitive Cinema, het filmcollectief dat De Hert mee had opgericht. Noydens had een auto-ongeval gehad, maar omdat zijn verzekeringsmaatschappij failliet was gegaan, moest hij zelf opdraaien voor de schade. Het enige wat hem resteerde was zijn inboedel verkopen.
En zo stond Robbe De Hert op 15 mei 1968 samen met Le Bon, cameramannen Paul De Fru en Louis Celis, collega-cineast Guido Henderickx en gelegenheidsinterviewer Frans Buyens – die ook zo sympathiek was om de onmisbare, maar ‘geperimeerde’ filmpellicule mee te brengen (pellicule die eigenlijk voorbij houdbaarheidsdatum was) – in de huiskamer van ‘Fonske’ te wachten op de deurwaarder. Ze filmden de intrede van de deurwaarder, het weghalen van het meubilair, de wenende vrouw, de boze reacties van de buren en de openbare verkoop, die niet eens de kosten van de deurwaarder dekte.
‘Eerlijk gezegd hadden we ook een beetje oneerlijke bedoelingen,’ zegt hij daar nu over. ‘Ik had namelijk vernomen dat Fonske stotterde. Dat vond ik de max, niet om hem uit te lachen, maar het zou de zaak nog veel schrijnender gemaakt hebben. Bleek dat hij dat alleen maar deed wanneer hij te veel gedronken had en dat hij – toen wij daar stonden – al twee dagen geen druppel had aangeraakt. Maar wat bleek: de deurwaarder begon zelf te stotteren. Waarschijnlijk omdat zoiets nog nooit eerder gefilmd was geweest en de man zenuwachtig werd. Niet dat we die mensen wilden uitlachen, voor alle duidelijkheid. S.O.S. Fonske was ook als antwoord bedoeld op de uitlachtelevisie die Echo was (het wekelijkse magazine Echo bracht van 1961 tot 1973 op satirische, maar ook nogal paternalistische wijze het gewone leven van de Vlaming in beeld. Een soort Man Bijt Hond of Iedereen Beroemd avant la lettre; gdv&fvl). Wij wilden echt een anti-Echo maken.’
‘Inbeslagneming als huwelijksverjaardag / Jong gezin met matras, twee stoelen en een tafel op straat / Zoveelste slachtoffer van Belfort-schandaal’ – Gazet van Antwerpen, 16 mei 1968.
Een linkse. Een dwarsligger. Een man die nooit een blad voor zijn mond neemt. Zo kennen we Robbe De Hert, maar dat engagement heeft hij niet van thuis uit meegekregen. Of toch? ‘We hadden in 1951 al Humoradio in huis. Ik was acht, negen jaar en las iedere week Open venster, de brievenrubriek van Willy Courteaux. Dat was een openbaring voor een jonge gast. Courteaux had een zeer linkse visie op de samenleving, hij heeft mij sterk beïnvloed. Na het draaien van mijn eerste kortfilm, Twee keer twee ogen, in 1963, leerde ik Louis Celis kennen, een fotograaf uit Merksem. Een zeer geëngageerde vent. En mijn derde linkse invloed was Fernand Auwera, die ik in 1977 voor het eerst ontmoette.’
Die laatste, auteur, zou mee de scenario’s schrijven van De Herts films De Witte van Sichem, Marie Danneels (Of het leven dat we droomden), Gaston’s War en Lijmen/Het been. Maar eerst moeten we terug naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. De jonge Robbe, ‘Robin’ voor de burgerlijke stand, was in zijn jonge jaren meer in de bioscoop dan thuis, op school of op straat te vinden. Hij verslond films. Samen met zijn oudere broer Jos, ‘Grapjos’, wilde hij iets doen in de filmwereld. ‘Onze eerste lokalen waren in het ouderlijke huis in Schoten: in de ene ruimte stonden de confituurpotten, in de andere lag de vuile was. Dat waren Studio 1 en Studio 2. Op de deur van onze kamer stond “Fugitive Cinema”. Die “fugitive” hadden we gelezen in een boek, maar deed ons ook denken aan de film The Fugitive Kind met Marlon Brando. Ik was een jaar of twaalf. ‘
Serieuzer werd het toen hij begin jaren zestig met generatiegenoten als muzikant Walter Heynen, fotografen Louis en Frans Celis, geluidsman André Boeren en dichter Paul De Vree begon na te denken over een coöperatieve vereniging. Hoewel Fugitive Cinema pas officieel werd opgericht in maart 1966, werd de kiem vier jaar eerder al gelegd. ‘Iedereen was zo serieus en pretentieus in die dagen. Bedrijven in de filmsector werden Omega en Odeon genoemd, dat soort dingen. Triestig eigenlijk.’
Fugitive wilde een antwoord bieden op het gebrek aan filmcultuur in dit land. Streefdoel was om alles en iedereen uit het filmbedrijf onder één dak samen te brengen, van regisseur over monteur tot distributeur. ‘Toen ik begon was er werkelijk niks in Antwerpen. Edith Kiel was gestopt en daarachter gaapte de grote leegte (de Antwerpse cineaste Edith Kiel, 1904-1993, maakte in de jaren vijftig lowbudget-komedies in het Antwerps; gdv&fvl). Dat had ook een voordeel: we vielen onmiddellijk op. Twee keer twee ogen kreeg zo onverwacht veel aandacht in de pers. Iedereen kende mij, terwijl ik niemand kende. Pas op het Filmfestival van Antwerpen van 1964 leerde ik mensen uit de filmwereld kennen. En uit de politiek, zoals gouverneur Richard Declerck, die het festival mee patroneerde en wiens naam ik drie jaar later heb gebruikt voor het personage dat ik speelde in de film De vijanden van Hugo Claus (De Hert acteerde in meerdere films in die periode; gdv&fvl). Dat was als hommage bedoeld, omdat dat filmfestival heel veel betekend heeft voor de Vlaamse cinema. Ik heb daarna trouwens nog verschillende keren samengewerkt met Declercks dochter, Annie, die op de dienst Kunstzaken van de BRT zat.’
In filmkringen werd de jonge rebel niet met open armen ontvangen. ‘De enigen uit de filmwereld die mij steunden waren Roland Verhavert en Ivo Michiels. Ivo noemde mij “zijn beste leerling”. Toen we weer eens dringend geld nodig hadden, heeft hij mij zo bestoeft bij een rijke madame dat ze me spontaan honderdduizend frank (2.500 euro; gdv&fvl) gegeven heeft. Ik heb altijd goede kritieken gehad, maar het meest opvallende waren de positieve reacties van Maria Rosseels van De Standaard. Voor de rest beperkten onze connecties zich tot vrienden en kennissen.’
‘FRANKENSTEIN SCHIEP DE VROUW / KLEUR DELUXE / Een beeldschone jonge vrouw ten prooi van een vreselijk monster’ – filmadvertentie voor Frankenstein Created Woman van regisseur Terence Fisher, die z’n tweede week ingaat in cinema Quellin te Antwerpen, Volksgazet, 3 mei 1968.
‘De BRT was de enige plek waar je terecht kon met kortfilms en documentaires, maar dat was een gesloten bastion waar je niet binnengeraakte. Ik heb elf keer voorgesteld dat ze S.O.S. Fonske zouden kopen. Altijd geweigerd. Tot hij in de prijzen viel op het filmfestival van 1969, als “beste sociale film”. Hij kreeg ook prijzen van zowel de Katholieke als de Socialistische Filmliga en werd uitgeroepen tot “beste tv-reportage”, terwijl hij nog niet op televisie te zien was geweest. Toen konden ze het niet snel genoeg programmeren bij de BRT. S.O.S. Fonske werd zelfs uitgezonden op een zaterdagavond, vlak vóór het Eurovisiesongfestival. Zo hadden we nog veel kijkers ook. Achteraf kreeg de film een bekroning van Humo “voor de informatie zoals die van televisie verwacht werd”. Tja…’
De kortfilm werd ook gebruikt door een comité van bedrogen verzekerden van diezelfde failliete verzekeringsmaatschappij. ‘Een aantal maanden later werd S.O.S. Fonske vertoond voor een parlementaire commissie en lag daarmee mee aan de basis van een wetswijziging over de eindverantwoordelijkheid bij het afsluiten van verzekeringen. Dat vonden wij wel straf, dat je met een film zoiets teweeg kon brengen. Al hebben we achteraf nog ambras gehad met Fonske, die vond dat hij recht had op een deel van de opbrengsten, terwijl we met die film nauwelijks uit de kosten zijn geraakt.’
‘Geheime Agent, Vechtpartijen… en Mooie Meisjes! / Goed gespeeld MATT HELM’ – filmadvertentie voor The Wrecking Crew van Phil Karlson, met Dean Martin als geheimagent Matt Helm, nieuw in zaal Metro, Volksgazet, 3 mei 1968.
Terwijl S.O.S. Fonske gunstige reacties kreeg, was Robbe De Hert al volop bezig met zijn volgende project: De bom. Het draaien daarvan was al een jaar eerder, in 1967, begonnen, maar hij werd pas in 1969 voltooid. In De bom vindt een garagehouder, gespeeld door Louis Paul Boon, op een dag een atoombom. Hij verstopt ze en zorgt voor ophef met de aankondiging dat hij de bom pas zal teruggeven als de productie van vernietigingswapens wereldwijd wordt stopgezet. Tegenspeelster van Boon was de Amerikaanse actrice Betsy Blair, de ex van Gene Kelly.
De dreigende atoomoorlog hield hem meer bezig dan de studentenrevolte, vertelt De Hert, al kwam dat in eerste instantie toch weer door de film. ‘Prachtige films zijn er gemaakt over dat thema. The World, the Flesh and the Devil, met Harry Belafonte: fantastisch! Een zwarte man die wordt ingesloten in een mijn en die als hij weer boven komt verliefd wordt op een blanke vrouw, ook racisme komt erin aan bod. On the Beach, met Gregory Peck, Ava Gardner en Fred Astaire: geweldig! Dr. Strangelove, natuurlijk: die heb ik zo vaak gezien, dat ik hem zo ongeveer van buiten ken. Schrik van de bom? Dat nu ook weer niet en dat heb ik ook weer te danken aan Dr. Strangelove, omdat daarin gelachen wordt met de machthebbers. Maar het woog wel op de maatschappij.’
‘Weet je wat zo straf was aan De bom? Die straatinterviews waren echt. Niets voorgekauwd. Wij gingen klaarstaan aan de cinema en als de mensen buitenkwamen, zei Maurice De Wilde – die dat graag voor ons wilde doen – dat er iemand in de buurt mee gedreigd had een atoombom te laten ontploffen. Een van hen reageerde: “Ik zou die bom ontmantelen”. “Hoe ga je dat doen?” vroeg Maurice. “Ha, een mekanieker bellen hé.” De meeste andere reacties waren heel negatief en pessimistisch.’
‘DUIKEN IN DE GAGS – BADEN IN DE VREUGDE – PLONSEN IN DE LACH / LOUIS DE FUNES / DE KLEINE BADER’ – filmadvertentie voor Le petit baigneur van Robert Dhéry met Louis de Funès, voor de vijfde week vertoond in ciné Pathé, Volksgazet, 3 mei 1968.
Met de maatschappelijke revolutie was De Hert niet echt bezig in die dagen. ‘Ikke? Schat, wij waren met cinema bezig, niet met de revolutie. We hebben veel betogingen gefilmd, zeker een honderdtal, dat wel. Erin meestappen kon ik niet, het filmen deed ik heel graag. Onze Jos, die op de Lloyds Bank werkte, was daar veel meer mee bezig dan ik. En om de actualiteit uit Parijs te kunnen volgen was mijn Frans toch te slecht. Een tv? Had ik niet, daarvoor moest ik naar mijn moeder gaan. Televisie is trouwens pas interessant geworden met Koot & Bie op de VPRO.’
‘Och, zoals het spreekwoord zegt: als ’t in Parijs regent, druppelt het in Brussel. Ik herinner me nog dat we zijn gaan filmen toen eind mei de Bozar bezet werd. Maar in Antwerpen was er niets. Of in elk geval toch niets dat mij bijgebleven is.’
‘Het culturele elan van mei ’68 is trouwens altijd maar nep geweest’ – Robbe De Hert in Drinkend hert bij zonsondergang, 1983.
In zijn autobiografie uit 1983 is De Hert niet mals voor wat Mei 68 voor gevolg heeft gehad. Hij schrijft: ‘Fatsoensrakkers in Oost (Praag ’68) en West wilden onze jongste verworvenheden weer inpakken. Pas uit het keurslijf gescheurd in het begin van de jaren 60, mochten we er terug in kruipen. De “verbeelding aan de macht”, het vuurwerk van gedachten en stromingen dat zich zo pas concreet manifesteerde in Knokke en elders (de Free-cinema in Europa en de USA), van Vera Chytilova (“De madeliefjes”), Milos Forman, Jiri Menzel (“De streng bewaakte treinen”), Makavejev (“Mysteries van het organisme”, waarin Stalin en Mao er eens goed van langs kregen), werden eveneens als burgerlijk omschreven.’
‘Je kan van mij nu niet verwachten dat ik hier eens gauw-gauw het bilan ga opmaken van mei ’68,’ gaat hij in het boek door op z’n elan. ‘Ik wil hier alleen maar even kwijt dat, wat zich manifesteerde op cultureel vlak vóór die hete mei-dagen, meer vrijheid in zich droeg dan wat zich ernà zou afspelen. Mei ’68 (e.a.) bevatte ideeën die me nauw aan het hart liggen, en natuurlijk waren wij tegen de cultuur als speelterrein van de burgerij (je zou voor minder), maar om nu met al die droevige theoretici over de nieuwe cultuur akkoord te gaan? De meest zure en verbitterde stellingen, ontdaan van elke charme, haalden de bovenhand. Zelfs Jean-Luc Godard zag zijn eigen niet meer graag…’
‘Staat dat er echt?’ vraagt hij zich vijfendertig jaar na datum af. ‘Och ja, wij hebben zelf aan Mei 68 niet veel gehad. Die waren niet met cultuur bezig.’
‘eerst… JAMES BOND 007 TEGEN Dr NO – dan… HARTELIJKE KUSSEN UIT RUSLAND / vervolgens… GOLDFINGER – eindelijk… OPERATIE DONDER – en nu… MEN LEEFT SLECHTS TWEE MAAL’ – filmadvertentie voor You Only Live Twice van Lewis Gilbert met Sean Connery als James Bond, al zes weken op het programma in ciné Astra, Volksgazet, 3 mei 1968.
Zelf ging hij zich begin jaren zeventig engageren in trotskistische kringen. Dat had veel te maken met zijn lief, Ida Dequeecker, die een van de eerste dolle mina’s van ons land was en die hem zou beïnvloeden met haar politieke ideeën. Het waren de jaren waarin extreemlinkse partijtjes elkaar de loef probeerden af te steken: communisten (KP), maoïsten (Amada) en trotskisten (RAL) staken bijna evenveel energie in de onderlinge strijd als in het bekampen van de rechtse krachten in de samenleving. De Hert: ‘Dat ging zover dat toen in juli 1982 de King Kong in brand werd gestoken door extreemrechtse criminelen, de maoïsten daar niet eens iets over schreven in hun weekblad Solidair. Wij zijn ooit eens opgepakt toen we rijkswachters filmden die inreden op betogers en die mannen van Amada beweerden daarna doodleuk dat wij collaboreerden met de rijkswacht.
Vijftigduizend films moet hij zo ongeveer gezien hebben in zijn leven. Ook vandaag nog altijd vijf per week. ‘Ik heb eindelijk een passe-partout gekregen. Kan ik gratis gaan. Van meneer Heylen (baron Georges Heylen was vijf decennia lang de grote baas van zowat alle Antwerpse bioscopen; gdv&fvl) kregen we dat niet. “Ge denkt toch niet dat we onze beste klanten gratis binnenlaten, die komen toch!” zei die.’
‘Ik heb nooit een plan gehad. En ik ben geen terugkijker. Maar vraag me iets en ik zal je zo vertellen hoe het gegaan is. Het zit allemaal hier, in mijn hoofd.’