Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

‘De jaren 70’: de geschrapte passages (3/4)

Film, Journalistiek, Literatuur Posted on za, oktober 12, 2024 12:27:06

(Over precies veertien dagen ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. Zoals de meeste auteurs meemaken, is een boek schrijven niet alleen schrijven maar ook schrappen. Dagelijks post ik dezer dagen en weken op Facebook en X een geschrapte passage. Op deze blog doe ik dat met iets langere teksten. Vandaag gaat het over film. Eerst even melden dat volgende films van toen wél aan bod komen in mijn boek: Woodstock, A clockwork orange, The godfather 1 + 2, The sting, Jaws, One flew over the cuckoo’s nest, Taxi driver, All the president’s men, Network, Annie Hall, Star Wars, Saturday night fever, Grease, The deer hunter, Apocalypse now, Kramer vs. Kramer en The elephant man. In de inleiding van het hoofdstuk dat de titel ‘An offer you can’t refuse’ heeft meegekregen, vermeld ik verder o.m. La grande  bouffe, Kurosawa, Fellini, Una giornata particolare, Fassbinder, Jeanne Dielman en De Witte van Sichem. Heb ik vanwege de lengte – te lang! – van het boek moeten schrappen en zag u eerder al passeren op Facebook en X: M*A*S*H, Superman en Monty Python’s Life of Brian. Hieronder iets over The shining – ook gesneuveld in het zicht van de eindstreep – en een quote van Robert Redford, steracteur/regisseur/producer uit die periode, over de filmindustrie.)

***

The shining

Aan het eind van het decennium presenteert Stanley Kubrick zijn visie op horror: The shining is gebaseerd op een boek van succesauteur Stephen King. Het gruwelijke zit hem veel meer in wat níet getoond wordt, dan in bloederige griezelscènes. En in de vertolking van Jack Nicholson, natuurlijk, die lustig mag cabotineren in zijn rol als mislukte schrijver. Of in het verschrikte gelaat van Shelley Duvall.

            ‘De wetten van tijd en ruimte worden volledig opgeheven binnen deze labyrintale, feilloos geconstrueerde en onverbiddelijk naar zijn climax voortschrijdende film,’ schrijft Het Laatste Nieuws, en zo is het maar net.[i]

***

De filmwereld is intussen door een crisis gegaan. Tegenover de blockbusters staan veel meer mislukkingen. En de grote productiefirma’s zijn onderdeel van een industrie geworden, waar marketeers evenveel te zeggen hebben als de filmmakers zelf.

            Robert Redford blikt eind 1980 terug op een woelige periode binnen zijn vakgebied. ‘Rond het einde van de jaren zestig gaven de grote filmbonzen hun studio’s uit de hand aan reuzebedrijven zoals General Foods of aan een of ander automobielconcern; die nieuwe eigenaars veronderstelden dat je kunst op dezelfde planmatige computermanier kon beheren als een bedrijf. Maar toen liep een aantal films met grote, reuzegrote budgetten op een sisser af. Er is iets heel natuurlijks aan het filmbedrijf, en daardoor is het onmogelijk alles te gaan berekenen.’[ii]

            ‘Dus toen stapten de managers op en kwam er een nieuwe ploeg – agenten, zeg maar – die de studio’s gingen beheersen. En we hebben gezien tot wat voor corruptie dat leidde. En nu heb ik de indruk dat ze gesnapt hebben dat filmmakers nog de meest aangewezen mensen zijn om films te maken. Probeer hun budget wat in de hand te houden en hun gekke invallen, maar laat ze toch maar zelf hun film maken.’


[i] Het Laatste Nieuws, 30 oktober 1980, p. 15

[ii] Humo, 4 december 1980, p. 168



De Ensors

Film, Samenleving Posted on ma, maart 14, 2022 18:40:43

Het was lachen met de ‘extremistische woke-brigade’ in (extreem)rechtse kringen dit weekend. Aanleiding: de uitreiking van De Ensors, de jaarlijkse filmprijzen. Voor het eerst werden die zogezegd genderneutraal uitgereikt. Zeg niet langer ‘Beste Acteur’ of ‘Beste Actrice’, maar ‘Beste Acteerprestatie in een Hoofdrol’ en ‘Beste Acteerprestatie in een Bijrol’. Alle prijzen gingen naar mannen. Dat vond verzameld rechts een prima moment voor schimpscheuten. Theo Francken en Tom Van Grieken gebruikten zelfs letterlijk dezelfde terminologie (‘de revolutie vreet haar kinderen op’), er bloeit al langer iets moois (of iets lelijks, eerder?) tussen die twee.

Natuurlijk is het nu schaterlachen in die kringen. Echte mannen van stavast zijn het, bijna zonder uitzondering, ach ja, la Kanko en la Demir kwamen ook even piepen. Als je alleen maar in staat bent om binair te denken — typisch voor nationalisten (het zou een aanvulling van mijn vorige blogpost kunnen zijn) —, begrijp je niet dat er mensen zijn die zich niet thuis voelen in die categorieën. Als je voor die mensen opkomt, of hen de kans wil bieden zich te outen en te uiten, behoor je tot de woke-brigade. Wel, beste tegenstanders, woke is noch een brigade, noch een beweging, wel een nogal onsamenhangende reeks individuen, die soms als groep, meestal via tijdelijke bondgenootschappen, de vinger aan de pols van de samenleving proberen te houden. Af en toe wordt de bloedtoevoer naar de handen daarbij afgeknepen, dat klopt, maar de alertheid valt hoe dan ook toe te juichen. Liever iets te veel woke, dan helemaal niet.

Wat is nu het punt?

Stel: het organisatiecomité achter De Ensors zou vastgehouden hebben aan de traditionele genderidentiteiten, man en vrouw. Dan zouden alle mensen die zich daarmee niet kunnen vereenzelvigen en die actief zijn in de filmwereld per definitie uitgesloten zijn geweest (of ze zouden een prijs moeten aanvaarden in een categorie waarmee ze geen band willen hebben). Dat zou, bij wijze van voorbeeld, betekenen dat het hoofdpersonage van de bekroonde en veelgeprezen film Girl in realiteit niet welkom zou zijn.

Stel: het organisatiecomité zou categorieën hebben bedacht voor alle mogelijke genderidentiteiten. Dan zou het einde niet in zicht zijn. Beetje duur, ook. En ongeloofwaardig, want in een aantal categorieën zou de enige kandidaat altijd winnen.

Bleef als mogelijkheid over: het herleiden van de prijzen tot genderneutrale categorieën. Geen acteurs of actrices meer, maar acteerprestaties. Dat is wat er gebeurd is. De vijftienhonderd leden van de academie hebben er vervolgens over beslist om de prijzen alleen aan mannen uit te reiken (dat er ook twee mensen van kleur bekroond werden, verdiende blijkbaar niet eens een vermelding, en al zeker niet in de rechtse kringen waar een kleurtje algauw verdacht is).

Natuurlijk is het jammer dat er op de erelijst van 2022 alleen mannen staan. Maar net zo goed kunnen er volgend jaar alleen maar vrouwen winnen. Of leden van een tussencategorie. Perfect mogelijk. En in feite totaal irrelevant, al dient aangestipt dat die ‘mannelijke’ triomf ongetwijfeld ook te maken heeft met het gegeven dat de interessantste personages nog altijd ’traditionele’ mannen zijn die door ’traditionele’ mannen worden vertolkt, dat diegenen die het achter de camera voor het zeggen hebben meestal ook mannen zijn, en dat de stemgerechtigden allicht in meerderheid van mannelijke kunne zijn. Ons kent ons, soort zoekt soort. Zo gaat dat niet alleen in de filmwereld. Dat maakt het a) niet onlogisch dat mannen winnen en b) vervelend dat we in de filmindustrie blijkbaar blijven hangen in genderstereotypes. Misschien is het dan wel goed dat zo’n Ensor-avond dat nog eens extra benadrukt. Meer diversiteit — zowel mensen van kleur, als vrouwen en personen die zich non-binair noemen — binnen die omvangrijke jury is een aandachtspunt.

Natuurlijk is dit spijtig en zeer ongelukkig bij een eerste poging tot genderneutraliteit, maar de organisatie achter De Ensors kan nu bijsturen en moet vooral geen rekening houden met al die malloten die nog leven in een tijdperk dat er alleen mannen en vrouwen waren, tenminste in hun gedachten, een tijd dat wie zich niet thuis voelde in die binaire wereld hun plan maar moest trekken. Laten we niet blijven hangen in dat achterlijke, heimelijke, mensonvriendelijke sfeertje.

Op naar de volgende genderneutrale Ensors!



‘Schat, wij waren met cinema bezig, niet met revolutie’ (Kleine hommage aan Robbe De Hert)

Film, Literatuur, Memories & mijmeringen Posted on di, augustus 25, 2020 10:42:00

 (Drie jaar geleden mocht ik Robbe De Hert interviewen voor het boek Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden?, dat ik samen met Geert De Vriese schreef en dat in april 2018, vijftig jaar na de semi-revolutionaire gebeurtenissen, werd uitgegeven bij Houtekiet. Ik herinner me een warrig en verwarrend gesprek in een buurtcafeetje, dat toch een uitermate boeiende bijdrage heeft opgeleverd, want uiteindelijk had hij toch wel wat te vertellen over die rumoerige periode, maar oordeelt u daar vooral zelf over. Ik herinner me ook een ruwe bolster, waaronder een schat van een vent verscholen zat, onveranderlijk plat Antwerps pratend, van de hak op de tak springend. Daarna hielden we even contact. Ik stuurde hem het boek, maar dat ging verloren omdat hij een paar maanden in het ziekenhuis moest verblijven. Een nieuw exemplaar kwam wel toe. Hij belde me af en toe op, omdat hij ons vorige boek, InFERno, over de brand in de Innovation van 22 mei 1967, interessant genoeg vond om er een scenario van te maken. Het is er niet van gekomen, wat ook niet erg is. De Vlaamse cultuurwereld moet Robbe dankbaar zijn, als wegbereider, als dwarsligger, als filmer pur sang. Merci, schat!)

***

Robbe De Hert (25, filmregisseur)

‘Als filmmakers hebben wij niet veel aan Mei 68 gehad,’ stelt Robbe De Hert ferm. ‘Die waren niet met cultuur bezig.’ In 1968 probeerde de jonge cineast zich met vallen en opstaan een weg te banen in de woestenij die de Vlaamse cinema nog was. Terwijl hij weinig interesse had voor de studentenrevolte, draaide hij wel een sociaal geëngageerde documentaire die de gemoederen zou beroeren én tot in het parlement invloed zou hebben: S.O.S. Fonske. ‘Achteraf hebben we nog ambras gehad met Fonske, die vond dat hij recht had op een deel van de opbrengsten.’

Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, deed Robbe De Hert  aanvankelijk zeer uiteenlopende jobs. Cameraman bij de BRT, onder meer. In 1968 werkte hij op de stockage-afdeling van het luxewarenhuis Vaxelaire in Antwerpen. Daar vernam hij van een van zijn vrouwelijke collega’s dat die eerstdaags de deurwaarder op bezoek zou krijgen. Het toeval wilde dat haar man, Fons Noydens, in dezelfde drukkerij werkte als Patrick Le Bon, die zich net voordien had aangesloten bij Fugitive Cinema, het filmcollectief dat De Hert mee had opgericht. Noydens had een auto-ongeval gehad, maar omdat zijn verzekeringsmaatschappij failliet was gegaan, moest hij zelf opdraaien voor de schade. Het enige wat hem resteerde was zijn inboedel verkopen.

En zo stond Robbe De Hert op 15 mei 1968 samen met Le Bon, cameramannen Paul De Fru en Louis Celis, collega-cineast Guido Henderickx en gelegenheidsinterviewer Frans Buyens – die ook zo sympathiek was om de onmisbare, maar ‘geperimeerde’ filmpellicule mee te brengen (pellicule die eigenlijk voorbij houdbaarheidsdatum was) – in de huiskamer van ‘Fonske’ te wachten op de deurwaarder. Ze filmden de intrede van de deurwaarder, het weghalen van het meubilair, de wenende vrouw, de boze reacties van de buren en de openbare verkoop, die niet eens de kosten van de deurwaarder dekte.

‘Eerlijk gezegd hadden we ook een beetje oneerlijke bedoelingen,’ zegt hij daar nu over. ‘Ik had namelijk vernomen dat Fonske stotterde. Dat vond ik de max, niet om hem uit te lachen, maar het zou de zaak nog veel schrijnender gemaakt hebben. Bleek dat hij dat alleen maar deed wanneer hij te veel gedronken had en dat hij – toen wij daar stonden – al twee dagen geen druppel had aangeraakt. Maar wat bleek: de deurwaarder begon zelf te stotteren. Waarschijnlijk omdat zoiets nog nooit eerder gefilmd was geweest en de man zenuwachtig werd. Niet dat we die mensen wilden uitlachen, voor alle duidelijkheid. S.O.S. Fonske was ook als antwoord bedoeld op de uitlachtelevisie die Echo was (het wekelijkse magazine Echo bracht van 1961 tot 1973 op satirische, maar ook nogal paternalistische wijze het gewone leven van de Vlaming in beeld. Een soort Man Bijt Hond of Iedereen Beroemd avant la lettre; gdv&fvl). Wij wilden echt een anti­-Echo maken.’

‘Inbeslagneming als huwelijksverjaardag / Jong gezin met matras, twee stoelen en een tafel op straat / Zoveelste slachtoffer van Belfort-schandaal’ – Gazet van Antwerpen, 16 mei 1968.

Een linkse. Een dwarsligger. Een man die nooit een blad voor zijn mond neemt. Zo kennen we Robbe De Hert, maar dat engagement heeft hij niet van thuis uit meegekregen. Of toch? ‘We hadden in 1951 al Humoradio in huis. Ik was acht, negen jaar en las iedere week Open venster, de brievenrubriek van Willy Courteaux. Dat was een openbaring voor een jonge gast. Courteaux had een zeer linkse visie op de samenleving, hij heeft mij sterk beïnvloed. Na het draaien van mijn eerste kortfilm, Twee keer twee ogen, in 1963, leerde ik Louis Celis kennen, een fotograaf uit Merksem. Een zeer geëngageerde vent. En mijn derde linkse invloed was Fernand Auwera, die ik in 1977 voor het eerst ontmoette.’

Die laatste, auteur, zou mee de scenario’s schrijven van De Herts films De Witte van Sichem, Marie Danneels (Of het leven dat we droomden), Gaston’s War en Lijmen/Het been. Maar eerst moeten we terug naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. De jonge Robbe, ‘Robin’ voor de burgerlijke stand, was in zijn jonge jaren meer in de bioscoop dan thuis, op school of op straat te vinden. Hij verslond films. Samen met zijn oudere broer Jos, ‘Grapjos’, wilde hij iets doen in de filmwereld. ‘Onze eerste lokalen waren in het ouderlijke huis in Schoten: in de ene ruimte stonden de confituurpotten, in de andere lag de vuile was. Dat waren Studio 1 en Studio 2. Op de deur van onze kamer stond “Fugitive Cinema”. Die “fugitive” hadden we gelezen in een boek, maar deed ons ook denken aan de film The Fugitive Kind met Marlon Brando. Ik was een jaar of twaalf. ‘

Serieuzer werd het toen hij begin jaren zestig met generatiegenoten als muzikant Walter Heynen, fotografen Louis en Frans Celis, geluidsman André Boeren en dichter Paul De Vree begon na te denken over een coöperatieve vereniging. Hoewel Fugitive Cinema pas officieel werd opgericht in maart 1966, werd de kiem vier jaar eerder al gelegd. ‘Iedereen was zo serieus en pretentieus in die dagen. Bedrijven in de filmsector werden Omega en Odeon genoemd, dat soort dingen. Triestig eigenlijk.’

Fugitive wilde een antwoord bieden op het gebrek aan filmcultuur in dit land. Streefdoel was om alles en iedereen uit het filmbedrijf onder één dak samen te brengen, van regisseur over monteur tot distributeur. ‘Toen ik begon was er werkelijk niks in Antwerpen. Edith Kiel was gestopt en daarachter gaapte de grote leegte (de Antwerpse cineaste Edith Kiel, 1904-1993, maakte in de jaren vijftig lowbudget-komedies in het Antwerps; gdv&fvl). Dat had ook een voordeel: we vielen onmiddellijk op. Twee keer twee ogen kreeg zo onverwacht veel aandacht in de pers. Iedereen kende mij, terwijl ik niemand kende. Pas op het Filmfestival van Antwerpen van 1964 leerde ik mensen uit de filmwereld kennen. En uit de politiek, zoals gouverneur Richard Declerck, die het festival mee patroneerde en wiens naam ik drie jaar later heb gebruikt voor het personage dat ik speelde in de film De vijanden van Hugo Claus (De Hert acteerde in meerdere films in die periode; gdv&fvl). Dat was als hommage bedoeld, omdat dat filmfestival heel veel betekend heeft voor de Vlaamse cinema. Ik heb daarna trouwens nog verschillende keren samengewerkt met Declercks dochter, Annie, die op de dienst Kunstzaken van de BRT zat.’

In filmkringen werd de jonge rebel niet met open armen ontvangen. ‘De enigen uit de filmwereld die mij steunden waren Roland Verhavert en Ivo Michiels. Ivo noemde mij “zijn beste leerling”. Toen we weer eens dringend geld nodig hadden, heeft hij mij zo bestoeft bij een rijke madame dat ze me spontaan honderdduizend frank (2.500 euro; gdv&fvl) gegeven heeft. Ik heb altijd goede kritieken gehad, maar het meest opvallende waren de positieve reacties van Maria Rosseels van De Standaard. Voor de rest beperkten onze connecties zich tot vrienden en kennissen.’

‘FRANKENSTEIN SCHIEP DE VROUW / KLEUR DELUXE / Een beeldschone jonge vrouw ten prooi van een vreselijk monster’ – filmadvertentie voor Frankenstein Created Woman van regisseur Terence Fisher, die z’n tweede week ingaat in cinema Quellin te Antwerpen, Volksgazet, 3 mei 1968.

‘De BRT was de enige plek waar je terecht kon met kortfilms en documentaires, maar dat was een gesloten bastion waar je niet binnengeraakte. Ik heb elf keer voorgesteld dat ze S.O.S. Fonske zouden kopen. Altijd geweigerd. Tot hij in de prijzen viel op het filmfestival van 1969, als “beste sociale film”. Hij kreeg ook prijzen van zowel de Katholieke als de Socialistische Filmliga en werd uitgeroepen tot “beste tv-reportage”, terwijl hij nog niet op televisie te zien was geweest. Toen konden ze het niet snel genoeg programmeren bij de BRT. S.O.S. Fonske werd zelfs uitgezonden op een zaterdagavond, vlak vóór het Eurovisiesongfestival. Zo hadden we nog veel kijkers ook. Achteraf kreeg de film een bekroning van Humo “voor de informatie zoals die van televisie verwacht werd”. Tja…’

De kortfilm werd ook gebruikt door een comité van bedrogen verzekerden van diezelfde failliete verzekeringsmaatschappij. ‘Een aantal maanden later werd S.O.S. Fonske vertoond voor een parlementaire commissie en lag daarmee mee aan de basis van een wetswijziging over de eindverantwoordelijkheid bij het afsluiten van verzekeringen. Dat vonden wij wel straf, dat je met een film zoiets teweeg kon brengen. Al hebben we achteraf nog ambras gehad met Fonske, die vond dat hij recht had op een deel van de opbrengsten, terwijl we met die film nauwelijks uit de kosten zijn geraakt.’

‘Geheime Agent, Vechtpartijen… en Mooie Meisjes! / Goed gespeeld MATT HELM’ – filmadvertentie voor The Wrecking Crew van Phil Karlson, met Dean Martin als geheimagent Matt Helm, nieuw in zaal Metro, Volksgazet, 3 mei 1968.

Terwijl S.O.S. Fonske gunstige reacties kreeg, was Robbe De Hert al volop bezig met zijn volgende project: De bom. Het draaien daarvan was al een jaar eerder, in 1967, begonnen, maar hij werd pas in 1969 voltooid. In De bom vindt een garagehouder, gespeeld door Louis Paul Boon, op een dag een atoombom. Hij verstopt ze en zorgt voor ophef met de aankondiging dat hij de bom pas zal teruggeven als de productie van vernietigingswapens wereldwijd wordt stopgezet. Tegenspeelster van Boon was de Amerikaanse actrice Betsy Blair, de ex van Gene Kelly.

De dreigende atoomoorlog hield hem meer bezig dan de studentenrevolte, vertelt De Hert, al kwam dat in eerste instantie toch weer door de film. ‘Prachtige films zijn er gemaakt over dat thema. The World, the Flesh and the Devil, met Harry Belafonte: fantastisch! Een zwarte man die wordt ingesloten in een mijn en die als hij weer boven komt verliefd wordt op een blanke vrouw, ook racisme komt erin aan bod. On the Beach, met Gregory Peck, Ava Gardner en Fred Astaire: geweldig! Dr. Strangelove, natuurlijk: die heb ik zo vaak gezien, dat ik hem zo ongeveer van buiten ken. Schrik van de bom? Dat nu ook weer niet en dat heb ik ook weer te danken aan Dr. Strangelove, omdat daarin gelachen wordt met de machthebbers. Maar het woog wel op de maatschappij.’

‘Weet je wat zo straf was aan De bom? Die straatinterviews waren echt. Niets voorgekauwd. Wij gingen klaarstaan aan de cinema en als de mensen buitenkwamen, zei Maurice De Wilde – die dat graag voor ons wilde doen – dat er iemand in de buurt mee gedreigd had een atoombom te laten ontploffen. Een van hen reageerde: “Ik zou die bom ontmantelen”. “Hoe ga je dat doen?” vroeg Maurice. “Ha, een mekanieker bellen hé.” De meeste andere reacties waren heel negatief en pessimistisch.’

‘DUIKEN IN DE GAGS – BADEN IN DE VREUGDE – PLONSEN IN DE LACH / LOUIS DE FUNES / DE KLEINE BADER’ – filmadvertentie voor Le petit baigneur van Robert Dhéry met Louis de Funès, voor de vijfde week vertoond in ciné Pathé, Volksgazet, 3 mei 1968.

Met de maatschappelijke revolutie was De Hert niet echt bezig in die dagen. ‘Ikke? Schat, wij waren met cinema bezig, niet met de revolutie. We hebben veel betogingen gefilmd, zeker een honderdtal, dat wel. Erin meestappen kon ik niet, het filmen deed ik heel graag. Onze Jos, die op de Lloyds Bank werkte, was daar veel meer mee bezig dan ik. En om de actualiteit uit Parijs te kunnen volgen was mijn Frans toch te slecht. Een tv? Had ik niet, daarvoor moest ik naar mijn moeder gaan. Televisie is trouwens pas interessant geworden met Koot & Bie op de VPRO.’

‘Och, zoals het spreekwoord zegt: als ’t in Parijs regent, druppelt het in Brussel. Ik herinner me nog dat we zijn gaan filmen toen eind mei de Bozar bezet werd. Maar in Antwerpen was er niets. Of in elk geval toch niets dat mij bijgebleven is.’

‘Het culturele elan van mei ’68 is trouwens altijd maar nep geweest’ – Robbe De Hert in Drinkend hert bij zonsondergang, 1983.

In zijn autobiografie uit 1983 is De Hert niet mals voor wat Mei 68 voor gevolg heeft gehad. Hij schrijft: ‘Fatsoensrakkers in Oost (Praag ’68) en West wilden onze jongste verworvenheden weer inpakken. Pas uit het keurslijf gescheurd in het begin van de jaren 60, mochten we er terug in kruipen. De “verbeelding aan de macht”, het vuurwerk van gedachten en stromingen dat zich zo pas concreet manifesteerde in Knokke en elders (de Free-cinema in Europa en de USA), van Vera Chytilova (“De madeliefjes”), Milos Forman, Jiri Menzel (“De streng bewaakte treinen”), Makavejev (“Mysteries van het organisme”, waarin Stalin en Mao er eens goed van langs kregen), werden eveneens als burgerlijk omschreven.’

‘Je kan van mij nu niet verwachten dat ik hier eens gauw-gauw het bilan ga opmaken van mei ’68,’ gaat hij in het boek door op z’n elan. ‘Ik wil hier alleen maar even kwijt dat, wat zich manifesteerde op cultureel vlak vóór die hete mei-dagen, meer vrijheid in zich droeg dan wat zich ernà zou afspelen. Mei ’68 (e.a.) bevatte ideeën die me nauw aan het hart liggen, en natuurlijk waren wij tegen de cultuur als speelterrein van de burgerij (je zou voor minder), maar om nu met al die droevige theoretici over de nieuwe cultuur akkoord te gaan? De meest zure en verbitterde stellingen, ontdaan van elke charme, haalden de bovenhand. Zelfs Jean-Luc Godard zag zijn eigen niet meer graag…’

‘Staat dat er echt?’ vraagt hij zich vijfendertig jaar na datum af. ‘Och ja, wij hebben zelf aan Mei 68 niet veel gehad. Die waren niet met cultuur bezig.’

‘eerst… JAMES BOND 007 TEGEN Dr NO – dan… HARTELIJKE KUSSEN UIT RUSLAND / vervolgens… GOLDFINGER – eindelijk… OPERATIE DONDER – en nu… MEN LEEFT SLECHTS TWEE MAAL’ – filmadvertentie voor You Only Live Twice van Lewis Gilbert met Sean Connery als James Bond, al zes weken op het programma in ciné Astra, Volksgazet, 3 mei 1968.

Zelf ging hij zich begin jaren zeventig engageren in trotskistische kringen. Dat had veel te maken met zijn lief, Ida Dequeecker, die een van de eerste dolle mina’s van ons land was en die hem zou beïnvloeden met haar politieke ideeën. Het waren de jaren waarin extreemlinkse partijtjes elkaar de loef probeerden af te steken: communisten (KP), maoïsten (Amada) en trotskisten (RAL) staken bijna evenveel energie in de onderlinge strijd als in het bekampen van de rechtse krachten in de samenleving. De Hert: ‘Dat ging zover dat toen in juli 1982 de King Kong in brand werd gestoken door extreemrechtse criminelen, de maoïsten daar niet eens iets over schreven in hun weekblad Solidair. Wij zijn ooit eens opgepakt toen we rijkswachters filmden die inreden op betogers en die mannen van Amada beweerden daarna doodleuk dat wij collaboreerden met de rijkswacht.

Vijftigduizend films moet hij zo ongeveer gezien hebben in zijn leven. Ook vandaag nog altijd vijf per week. ‘Ik heb eindelijk een passe-partout gekregen. Kan ik gratis gaan. Van meneer Heylen (baron Georges Heylen was vijf decennia lang de grote baas van zowat alle Antwerpse bioscopen; gdv&fvl) kregen we dat niet. “Ge denkt toch niet dat we onze beste klanten gratis binnenlaten, die komen toch!” zei die.’

‘Ik heb nooit een plan gehad. En ik ben geen terugkijker. Maar vraag me iets en ik zal je zo vertellen hoe het gegaan is. Het zit allemaal hier, in mijn hoofd.’



Cinema Top 20 (3 t/m 1)

Film, Memories & mijmeringen Posted on za, juli 18, 2020 12:53:57

Net nu u, als échte cinefiel, dacht: goed zo, die Van Laeken is helemaal thuis in de wereldcinema, krijgt u een top 3 voorgeschoteld die volledig Amerikaans is. Dat heeft er natuurlijk mee te maken dat we in onze westerse cultuur gedomineerd worden door Angelsaksische producties. De wereldcinema zag je in de jaren 70 en 80 in gespecialiseerde filmhuizen, die in de loop van de jaren een voor een verdwenen, op enkele schaarse uitzonderingen na. Maar tussen alle rommel die de Grote Plas oversteekt, zitten natuurlijk ook onvervalste meesterwerken. Zoals de eerste drie in mijn persoonlijk filmhuisje.

20. All the President’s men — Alan J. Pakula

19. 37°2 le matin — Jean-Jacques Beineix

18. North by Northwest — Alfred Hitchcock

17. Dr. Strangelove or: how I learned to stop worrying and love the bomb — Stanley Kubrick

16. The Godfather — Francis Ford Coppola

15. Pulp fiction — Quentin Tarantino

14. Singin’ in the rain — Stanley Donen

13. Blue velvet — David Lynch

12. Some like it hot — Billy Wilder

11. Koyaanisqatsi — Godfrey Reggio

10. Modern times — Charles Chaplin

9. La strada — Federico Fellini

8. Apocalypse now — Francis Ford Coppola

7. Ko-ge — Keisuke Kinoshita

6. Les enfants du paradis — Marcel Carné

5. Akahige — Akira Kurosawa

4. Ladri di biciclette — Vittoria de Sica

3. 2001: A SPACE ODYSSEY (USA, Stanley Kubrick, 1968). Naar het boek van Arthur C. Clarke, maar zodanig overweldigend verfilmd dat je vergeet dat dit op een boek gebaseerd is. Clarke en Kubrick werkten trouwens samen aan het scenario terwijl het boek er nog niet lag. De film was visueel verbluffend, het samenspel van soms bombastische muziek en beklijvende beelden werkt uitstekend. Van het ontstaan van de mensheid (Also sprach Zarathustra!)naar een ruimtemissie in Jupiter (zich afspelend in 1999), het zit er allemaal in. De astronauten worden aan boord van het ruimteschip Discovery One gedomineerd door de boordcomputer, HAL 9000, die intelligenter is dan de slimste mens, maar ook: onbetrouwbaarder, valser, berekenender. Het wonderbaarlijke is dat boek en film van 1968 dateren, een jaar vóór de eerste maanlanding, ver verwijderd van nog ambitieuzere ruimtereizen. Én dat er wordt gewaarschuwd voor artificiële intelligentie, met een computer die het overneemt van de mens. Stanley Kubrick was zijn tijd alweer vér vooruit. (En voor wie zich afvraagt waarvoor het acroniem ‘HAL’ staat: vervang de letters gewoon door de volgende in het alfabet en je komt uit bij een informaticagigant.)

2. THE GOLD RUSH (USA, Charles Chaplin, 1925). Een lach en een traan in een stille film die zich afspeelt tijdens de goudkoorts in het stadje Klondike aan het eind van de negentiende eeuw. Centraal staat ’the tramp’, het figuurtje dat Chaplin had gecreëerd en gepopulariseerd in het tijdperk van de stille film: hij trekt naar Klondike om er goud te vinden en ontzettend rijk te worden, zoals alle goudzoekers dat hoopten te doen. De scènes in de kleine hut, waar de tramp tijdens een sneeuwstorm verzeild geraakt samen met een zware crimineel en een vriendelijke man, behoren tot de canon van de filmgeschiedenis. Als Chaplin uit honger zijn eigen schoen probeert op te eten, moet je onbedaarlijk lachen en tegelijk ook huilen, vanwege de diepgaande tragiek van de scène. (Hij at ook echt van die schoen tijdens de opnamen, want hij moest na afloop naar een ziekenhuis worden overgebracht…) De condition humaine wordt hier op onnavolgbare wijze uitgebeeld door een meesterlijke mensenkenner (die helaas zelf niet eens een fijne mens bleek te zijn). De film duurt 96 minuten — wat uitzonderlijk lang was voor een stille film —, waarvoor hij putte uit meer dan… 2500 minuten opgenomen beeldmateriaal.

1. CITIZEN KANE (USA, Orson Welles, 1941). In heel wat Aller Tijden-lijstjes, onder meer aan het eind van de vorige eeuw, prijkt Citizen Kane op één, het kan dus een beetje aanmatigend lijken dat hij ook mijn lievelingsfilm is (“Zie hem eens deugpronken met een film die door échte kenners wordt aangeprezen!”). Alleen… deze film is werkelijk zo onwaarschijnlijk goed, en dan te bedenken dat het de eerste film was van Orson Welles, die hij draaide op zijn vijfentwintigste. Het is net zo goed de film van co-scenarioschrijver Herman J. Mankiewicz en monteur Robert Wise (de latere regisseur van West Side Story, die deze lijst net niet haalde). Het zal wellicht niet verwonderen (zie ook nummer 20) dat hij zich afspeelt in de mediawereld, vandaar dat hij mij extra fascineert. Citizen Kane vertelt het levensverhaal van Charles Foster Kane, een rijke krantenmagnaat die de verkoop laat stimuleren door ronkende, sensationele koppen op de voorpagina te laten zetten. Een bruut die niets en niemand ontziet, machtswellusteling, zwaar geïnspireerd door het echte leven van mediamogol William Randolph Hearst (de Rupert Murdoch van eind negentiende, begin twintigste eeuw, zeg maar). Zwart-wit, dat spreekt bijna voor zich, sublieme fotografie, knap geacteerd (Welles speelt ook nog eens de hoofdrol), en bovenal: een wervelende, voor die tijd — met vooral rechtlijnige verhaaltjes — revolutionaire montage. In tegenstelling tot All the President’s men is dit een film die toont hoe het níet moet in de mediawereld. Rosebud!



Cinema Top 20 (10 t/m 4)

Film, Memories & mijmeringen Posted on vr, juli 17, 2020 11:58:18

Té Amerikaans vindt u, tot nog toe? Dan zult u bij het tweede deel van mijn top 20 veel beter aan uw trekken komen, als liefhebber van de wereldcinema.

20. All the president’s men — Alan J. Pakula

19. 37°2 le matin — Jean-Jacques Beineix

18. North by Northwest — Alfred Hitchcock

17. Dr. Strangelove or: how I learned to stop worrying and love the bomb — Stanley Kubrick

16. The Godfather — Francis Ford Coppola

15. Pulp fiction — Quentin Tarantino

14. Singin’ in the rain — Stanley Donen

13. Blue velvet — David Lynch

12. Some like it hot — Billy Wilder

11. Koyaanisqatsi — Godfrey Reggio

10. MODERN TIMES (USA, Charles Chaplin, 1936). Sluit perfect aan bij Koyaanisqatsi, ook al is ie nog zesenveertig jaar ouder. Behoorlijk riskant en gedurfd dat Chaplin een stille film maakte op een moment dat de geluidsfilm de normaliteit was geworden. Net dat gebrek aan dialogen maakt Modern Times des te intrigerender. De zwerver Charlie wordt meegevoerd door een groep arbeiders die de fabriek binnenstroomt, waar hij aan de lopende band terechtkomt. Tot zijn stoppen doorslaan (die scène waarin Chaplin door de machines wordt meegevoerd!) en hij de fabriek uitrent. Een onweerstaanbare komedie die tegelijk een bittere (maatschappij)kritiek is op de industrialisatie (wat zich in Amerika vertaalde in het ‘fordisme’, medewerkers die geanonimiseerd werden en afstotend werk moesten verrichten voor veel te lage lonen om de begoede burger te bedienen). De humanist Charles Chaplin ten voeten uit.

9. LA STRADA (Italië, Federico Fellini, 1954). Over humanisme gesproken. Het verhaal van Gelsomina (Giuliette Masina), een meisje van eenvoudige komaf dat door haar moeder wordt verkocht aan een niets en niemand ontziende krachtpatser (Anthony Quinn). Ze wordt verliefd op een vrolijke koorddanser, wat haar meester tot een dodelijk duel verleidt. Won — met drie jaar tijdsverschil! — het Festival van Venetië (1954) en de Oscar voor Beste Buitenlandse Film (1957). Houd een zakdoek bij de hand.

8. APOCALYPSE NOW (USA, Francis Ford Coppola, 1979). The horror… The horror… De ultieme antioorlogsfilm, gebaseerd op het dunne boek Heart of Darkness van Joseph Conrad, dat zich in Centraal-Afrika, onder meer Congo, afspeelt, maar door Coppola verplaatst wordt naar Vietnam en Cambodja. De opnamen namen drie jaar in beslag, waarin de productieploeg zowat met elke tegenslag die je je kunt inbeelden, te maken kreeg, tot en met een hartaanval voor hoofdrolspeler Martin Sheen. De plot: kapitein Willard (Sheen) krijgt de opdracht om de gedeserteerde kolonel Kurtz (Marlon Brando) te vermoorden, nadat die een eigen legertje heeft opgericht en een privéoorlog is beginnen uit te vechten. De waanzin van oorlog wordt hier op briljante wijze getoond. I love the smell of napalm in the morning!

7. KO-GE (Japan, Keisuke Kinoshita, 1965, Nederlandse titel: De geur van wierook). De onvindbare film. Ik heb hem tijdens een Japanse retrospectieve twee keer in minder dan een week tijd gezien in het Antwerpse Filmhuis, waarna hij op een vertoning op de VPRO-televisie na uit onze contreien verdween. Een arm echtpaar verkoopt dochter Tomoko als geisha. Terwijl je haar levensverhaal krijgt, zie je ook de Japanse geschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw passeren. VPRO omschreef het als ’te lang, saai en huilerig melodrama’. Ik vond het destijds een vier uur durend meesterwerk. Misschien moet ik hem mij zo blijven herinneren. En iemand die de film recent heeft gezien, moet er maar eens een Wikipedia-pagina over schrijven.

6. LES ENFANTS DU PARADIS (Frankrijk, Marcel Carné, 1945). Nog zo’n lange film (190 minuten) waarin het melodrama nooit ver uit de buurt is, voortdurend balancerend op het slappe koord tussen kitsch en kunst. Speelt zich af in 1844 in Parijs, waarbij een mimespeler verliefd wordt op een mysterieuze vrouw, die ook nog eens het hof wordt gemaakt door een revolutionaire schrijver. Naar een scenario van Jacques Prévert.

5. AKAHIGE (Japan, Akira Kurosawa, 1965, Nederlandse titel: Roodbaard). In het 19de-eeuwse Japan wordt een ambitieuze jonge dokter op een afdeling gezet waar hij arme patiënten moet verzorgen. Een realitycheck van jewelste, want zijn wereldbeeld had hem niet voorbereid op de schrijnende situaties die hij voorgeschoteld krijgt. Kurosawa was in cinefiele kringen al bekend van zijn meesterlijke epossen Rashomon, Ikiru en De zeven samoerai, en ook Akahige kreeg gunstige kritieken, maar de voorzichtige commerciële doorbraak kwam er pas in de jaren 70 en 80 met Dodes’kaden, Kagemusha en Ran. Maar nooit was de humanist Kurosawa gevoeliger en tegelijk maatschappijkritischer dan in deze wonderbaarlijke film. Opnieuw: blijkbaar geen Nederlandstalige Wikipedia-pagina waard…

4. LADRI DI BICICLETTE (Italië, Vittorio de Sica, 1948, Nederlandse titel: Fietsendieven). Weer zo’n film die je niet kunt uitzien zonder geregeld een beetje oogvocht te verwijderen. De Tweede Wereldoorlog werpt zijn schaduw over Rome, waar armoede en ontbering het gevolg zijn van de foute keuzes van de Italiaanse leiders voor en tijdens de oorlog. Een arme man, Antonio (gespeeld door Lamberto Maggiorani), vindt werk als plakker van affiches, maar daarvoor heeft hij een fiets nodig en die heeft hij net verkocht om eten te kunnen kopen. Hij weet met de hulp van zijn vrouw — die haar lakens verpandt — zijn fiets terug te halen uit de lommerd, maar bij zijn eerste tocht wordt die gestolen. Wat volgt is wanhoop en diepe tragedie. De jonge Enzo Staiola, die zoon Bruno speelt, geeft de film nog meer naturel mee.

Morgen: 3-2-1.



Cinema Top 20 (20 t/m 11)

Film, Memories & mijmeringen Posted on do, juli 16, 2020 11:55:21

Waar is de tijd dat ik het Filmfestival van Antwerpen volgde in (wijlen) Het Filmhuis aan de Lange Brilstraat? Zeventig films op iets meer dan twee weken tijd. Zalig: dan ging je van een obscure Zuid-Koreaanse film via de bar naar een nooit eerder vertoonde en later ook nooit meer vertoonde prent uit Mongolië via de bar naar het minimeesterwerk The Draughtsman’s Contract van Peter Greenaway. Vaak wist je aan het eind van de dag niet meer wat je nu weer precies gezien had — en dat had niets met die bar te maken, want de consumptie bleef daar doorgaans beperkt tot koffie en frisdrank —, maar de positieve uitschieters onthield je wel.

Ik ben geen cinefiel, ik was het zelfs in die hoogdagen begin jaren 80 nooit: echte cinefielen spraken een taaltje dat hooguit in de verte een beetje op Nederlands leek, maar wat ze zeiden klonk allemaal zo intellectueel juist dat je het voor waar aannam. Niet zelden begreep je een onbegrijpelijke film door zo’n eenzijdig gesprek, wat meegenomen was. Door te beginnen werken, verliefd te worden, andere prioriteiten te krijgen, is het bioscoopbezoek flink gereduceerd, wat heel jammer is. Want er worden nog altijd prachtfilms gemaakt, al zou u uit mijn top 20 misschien kunnen afleiden dat de tijd is blijven stilstaan in pakweg 1994: dat is namelijk het jaar van de meest recente film in de lijst. Ik weet heus wel dat er daarna nog meesterwerken zijn geproduceerd, de meeste heb ik zelfs gezien. Maar voor deze ultieme lijst val ik toch weer terug op het verdere verleden.

Het weze me vergeven. En het weze een opstapje om voor u tot nu toe onbekende titels op te zoeken. Doe het licht uit, vergeet die popcorn en die chips (dat maakt een ellendig lawaai!), geniet van wat u ziet.

20. ALL THE PRESIDENT’S MEN (USA, Alan J. Pakula, 1976). De film over het Watergateschandaal, met Dustin Hoffman en Robert Redford in de rollen van de Washington Post-reporters Carl Bernstein en Bob Woodward. Twee journalisten met weinig ervaring, heel veel lef en omring door een fantastische redactionele entourage, hoofdredacteur Ben Bradlee (gespeeld door Jason Robards) op kop. Deze film is voor mij het perfecte antigif als er in de actuele journalistiek kemels worden geschoten; All the President’s men moet mij dan opnieuw verzoenen met dat mooie vak, dat vaak zo lelijk wordt beoefend.

19. 37°2 LE MATIN (Frankrijk, Jean-Jacques Beineix, 1986, Engelse titel: Betty Blue). Een intense, maar onmogelijke liefde brengt de hoofdpersonages (gespeeld door Béatrice Dalle en Jean-Hugues Anglade) afwisselend in extase en in een diep emotioneel dal. Betty gaat ten onder aan haar eigen onstuimigheid, Zorg is tien jaar ouder, een schrijver die geen letter op papier krijgt. Twee getormenteerde zielen in een, zie de titel, koortsig drama. De seksscènes zijn behoorlijk expliciet. Onmogelijke liefde in beeld gebracht.

18. NORTH BY NORTHWEST (USA, Alfred Hitchcock, 1959). De beste Hitchcock, met de bekende ingrediënten: een rijzige, aantrekkelijke gentleman (Cary Grant) en een wulpse, aantrekkelijke blondine (Eva Marie Saint). Voorspelbaar, maar de plot maakt alles goed: spionage, dubbelspionage, grimmige personages, goed versus kwaad. En suspense, natuurlijk, véél suspense. Met een legendarische slotscène op Mount Rushmore. Niet bij nadenken, u gewoon laten onderdompelen in de wereld van de Master of Suspense.

17. DR. STRANGELOVE OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE THE BOMB (USA/UK, Stanley Kubrick, 1964). Donkerder worden donkere komedies niet. In volle Koude Oorlog — niet zo lang na het waargebeurde incident in de Bay of Pigs — dreigt een kernoorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Zeker nadat een kierewiete Amerikaanse generaal (met de toepasselijke naam Jack D. Ripper), die ervan overtuigd is dat de Sovjets de levenssappen van de Amerikanen zullen komen ontvreemden, een onomkeerbare stap zet om atoombommen te droppen. Hij alleen kan ze terugroepen, maar hij pleegt zelfmoord. Peter Sellers speelt op verrukkelijke wijze drie rollen (de Amerikaanse president, een Britse kapitein en de tijdens de oorlog naar de States overgelopen wetenschapper Dr. Strangelove, in nazi-Duitsland nog bekend als Doktor Merkwürdigeliebe). Cynischer dan de We’ll meet again op het eind wordt het niet.

16. THE GODFATHER (USA, Francis Ford Coppola, 1972). Van de briljante trilogie is de eerste nog altijd mijn favoriet. Naar het boek en een scenario van Mario Puzo geeft dit een wellicht niet eens zo onrealistische inkijk in het maffialeven, dat hier draait rond de familie Corleone. Een paardenhoofd in bed, afrekeningen, verraad, eremoorden, het zit er allemaal in onder de tagline ‘I’m gonna make him an offer he can’t refuse’. Marlon Brando schittert als Don Vito Corleone, James Caan en Robert Duvall staan het dichtst bij hem, terwijl Al Pacino komt piepen als de toekomstige capo.

15. PULP FICTION (USA, Quentin Tarantino, 1994). Wat een feest! Na de lekkere lowbudgetfilm Reservoir Dogs mocht Tarantino met behoorlijk meer middelen deze misdaadfilm draaien, waarin vijf verhaallijnen door elkaar lopen en uiteindelijk samenvloeien. Alle ingrediënten van een typische Tarantinofilm zitten er al in: zwarte humor, absurde situaties, ongeloofwaardige plottwists en, uiteraard, een boel over the top geweld. Meer hoeft u niet te weten: (her)bekijk hem!

14. SINGIN’ IN THE RAIN (USA, Stanley Donen, Gene Kelly, 1952). De ultieme feelgoodfilm, met als onderwerp de overgang van de stille naar de geluidsfilm. De choreografie is onovertroffen, de muziek schitterend en de overgangen van praten naar zingen voelen veel natuurlijker aan dan bij doorsnee musicals. Alles culmineert in die ene dansscène in de (nagebootste) regen. Make ‘em laugh!

13. BLUE VELVET (USA, David Lynch, 1986). Heel wat puriteinen ergerden zich aan het masochisme en de brutale seksscènes, inclusief een verkrachting. Het begint onwezenlijk lief, met wiebelende rozen, de man van de brandweer die naar de buurtbewoners zwaait, schoolkinderen die braafjes de straat oversteken, een man die zijn tuin sproeit, dat alles op de romantische tonen van Blue Velvet van crooner Bobby Vinton. Al na een minuutje treedt de duisternis in. De krankzinnige boef (Dennis Hopper) die telkens weer In dreams van Roy Orbison wil horen: wie verzint het? Euh, David Lynch, dus.

12. SOME LIKE IT HOT (USA, Billy Wilder, 1959). Soms speur ik het aanbod van betaalzenders af op zoek naar een komedie om mee te lachen, maar helaas is dat genre blijkbaar in onbruik geraakt, de occasionele uitzondering niet te na gesproken. Dan maar even terugspoelen naar 1959. Muzikanten Tony Curtis en Jack Lemmon ontsnappen maar nipt aan een afrekening onder gangsters, verkleden zich als vrouwen en worden simultaan verliefd op de zangeres van de band (Marilyn Monroe). Zou deze film ook vandaag nog passeren zonder allerlei actiegroepen in actie te doen schieten? Klungelige travesties, toespelingen op homoseksualiteit, seksuele toespelingen, dubbelzinnigheid troef. Onthoud ook dat Marilyn Monroe een schitterende actrice was, niet zomaar een dom blondje.

11. KOYAANISQATSI (USA, Godfrey Reggio, 1982). Documentaire die deel uitmaakt van de Qatsi-trilogie (met verder ook nog Powaqqatsi en Naqoyqatsi), met als ondertitel: ‘life out of balance’. Godfrey Reggio speelt met het vertragen en versnellen van beelden, waarop hij de minimalistische, maar bijzonder hypnotiserende muziek van Philip Glass zet. We zien de hele tijd beelden van te veel mensen op te weinig ruimte, explosies van gebouwen, onrust: een ecologische fabel op een moment dat ‘anders gaan leven’ nog niet hip was. Ik heb deze film drie keer gezien op drie weken tijd en daarna nog eens met live begeleiding van een orkest onder leiding van meneer Glass zelf. Letterlijk adembenemend. 1982 en 2020 lijken opeens buurjaren, we leven nog altijd in permanente overdrive.

Morgen: van 10 tot en met 4.



Interstellar (Christopher Nolan)

Film Posted on wo, november 12, 2014 12:11:40

De must
see
van het filmnajaar en far beyond,
zo werd Interstellar, de jongste worp
van regisseur Christopher Nolan, één van de weinigen die cultstatus aan
populariteit in de box office weet te
koppelen, ons in de strot geramd. In tegenstelling tot ganzen ben ik verdomd
slecht in het protestloos slikken van wat mij gevoederd wordt, maar anderzijds
vond ik de vorige films die ik zag van die Nolan (het geweldig intrigerende Memento, het niet minder fascinerende Insomnia, de donkere Batman-trilogie Batman Begins, The Dark Knight en The Dark
Knight Rises
, en de briljante science fiction-thriller Inception) zelden minder dan fantastisch. Nolan, amper 44, is een
ouderwetse filmmaker, die nog échte ouderwetse cinemaproducten aflevert:
groots, af en toe wat pompeus, altijd prachtige kijkervaringen, enkel te
genieten op een groot scherm.

Interstellar, dus. Ik ga u niet vervelen met het tot op het bot uitrafelen van het
scenario, a) omdat ik u de pret van een bioscoopbezoek niet wil ontzeggen, en b)
omdat dat scenario al bij al heel dunnetjes is. De plot: in een niet nader
gespecifieerde toekomst wordt het leven op aarde door onze verwoestende
levensstijl uit het verleden met de ondergang bedreigd. Het Amerikaanse
ruimteagentschap NASA bestaat niet meer, maar een stel onderzoekers is in het
diepste geheim wel blijven zoeken naar een oplossing voor onze gigantische
aardse problemen. Ze ontdekken een mysterieus wormgat in ons zonnestelsel en
zien dat als de enige kans om onze planeet te redden. Als bij toeval (of heb ik
even niet goed opgelet?) vindt een gewezen astronaut hun schuilplaats. Hij zal
zijn twee kinderen en zijn schoonvader achterlaten om met drie andere
astronauten op expeditie te gaan, op zoek naar tien andere wetenschappers die
ooit de ruimte in werden gestuurd.

Critici over de hele wereld juichen om zoveel
filmbravoure, Nolan is dan ook de chou
chou
van de recensenten. Slechts hier en daar valt een kritische noot te
noteren. Eentje is naast uitermate negatief ook bijzonder grappig. Op dailydot.com
worden zeven redenen gegeven om Interstellar
diep te haten. De eerste is nog lachwekkend (“Hans Zimmer is a monster who
needs to be stopped”): je houdt van de filmmuziek van Zimmer of je doet
dat niet, maar dat is even bijzaak. De zes andere redenen zijn wel een
onderzoekje waard. Ik som ze even voor u op: de dialogen zijn belachelijk,
Nolan weet niet hoe hij volwassen vrouwenrollen moet neerzetten, elk personage
is hol, dat hele gedoe met de NASA-restanten is ongeloofwaardig, de namen van
de personages zijn ridicuul en – als slotakkoord – “It might be the first
movie in history whose plot hole is an actual hole”.

Knap geschreven, flink overdreven. Zowel deze
negatieve kritiek, als de grenzeloos positieve recensies die daaraan
voorafgingen trouwens. Ik heb me ook geërgerd aan de afwisselend flauwe, kleffe
en dan plots weer overdreven pseudodiepzinnige gesprekken, het vrouwelijke
hoofdpersonage lijkt inderdaad niet veel meer dan een karikatuur (“Snel,
er moet ook een vrouw in en een liefdeshistorie!”) en de hele
NASA-achtergrond is compleet van de pot gerukt. Interstellar is ongeloofwaardig, punt.

Máár: ondanks het zwakke scenario en de
summier uitgetekende personages is het ook een intense kijkervaring.
Overweldigend, met zijn ongelofelijk stille passages die tegenover zeer
luidruchtige confrontaties met zwarte- en wormgaten staan. Prachtige beelden
volgen elkaar in razend tempo op, maar de regisseur durft ook stil te staan bij
wat je nog het best kunt omschrijven als bewegende foto’s. Hij dwingt je te
kijken en, ja, toch wel, te genieten.

Ga dus vooral naar een bioscoop met een
reuzenscherm: zet uw blik op oneindig en uw verstand op nul, en geniet. Vergeet
de hype die gecreëerd werd. Interstellar staat
op zich, je moet niet nodeloos gaan vergelijken met de Star Wars-saga, Close
Encounters of the Third Kind
of, godbetert, het onovertroffen 2001: A Space Odyssey. Het humanisme uit
die laatste film vind je niet terug in Interstellar,
hooguit geeft Nolan de mensheid een tik op de vingers omdat ze de planeet in
een recordtempo naar de kloten heeft geholpen. Beetje belerend, zoals wel vaker
gebeurt in Amerikaanse cinema.

2001: A
Space Odyssey
blijft voor mij dé ultieme fictieve kijk op ons
verleden en onze toekomst. Niet vergeten dat Stanley Kubrick zijn meesterwerk
draaide in 1968. Zesenveertig jaar geleden kon hij niet de hedendaagse moderne
filmtechnieken gebruiken en toch komt die film geen seconde gedateerd en
ouderwets over. (Wie zich wil verdiepen in Kubricks œuvre moet maar eens een
beduimeld exemplaar van Ivo Nelissens De
hoop van een pessimist
proberen op te diepen, een briljante hommage aan
Kubrick uit 1981, geschreven door de wellicht beste filmcriticus die Vlaanderen
ooit heeft gekend.)

Interstellar
verhoudt zich tot 2001:
A Space Odyssey
zoals de Jupiler Pro League zich verhoudt tot de Champions
League. Ja: ’t is ook voetbal, de tribunes zitten soms vol, er wordt gejuicht
om een goal, gefoeterd om een gemiste kans, geschreeuwd om een rode kaart na
een vervaarlijke tackle van een tegenstander, en af en toe ook heel aardig
gevoetbald. Spannend, meeslepend en entertainend, bij momenten. Maar het niveau
blijft wezenlijk zeer verschillend. Het is een andere wereld.

Doe dus geen vergelijkend onderzoek, de kans
dat Interstellar overeind blijft is
heel klein. Geniet van de filmische pracht, een alweer uitmuntende Matthew
McConaughey, de variatie tussen stille en lawaaierige fragmenten, en laat je
twee uur en negenveertig minuten onderdompelen in veel science en nog veel meer fiction.



De cirkel is rond

Film Posted on wo, februari 12, 2014 11:42:40

Eén minuut, aka 60 seconden, da’s echt niet lang, hoor. Ik
mocht het vanochtend vaststellen toen ik in Hautekiet
op Radio 1 mijn mening ventileerde over de, in mijn ogen, overdreven hype rond
de Belgische film The Broken Circle
Breakdown
. Voor wie de voorbije weken op Mars vertoefde: die is genomineerd
voor een Oscar als Beste Buitenlandse Film.

Soms is een mens impulsief, dus reageerde ik maandag op een
tweet van de immer gevatte @peet_vader die vond dat dat hele Broken Circle-gedoe hem de strot
uitkwam. Ik antwoordde: ‘Het wordt inderdaad tijd dat de cirkel rond is.’ En
kijk, zo beland je dan in een fijn radioprogramma. Gelukkig contacteerde de
redactrice mij een dag vooraf, zodat ik – o schaamte – toch nog snel de film
kon bekijken. Iets wat me niet gelukt was bij de eerste en tweede release in de zalen.

Natuurlijk is dat anders thuis op de bank dan in de
bioscoop, al was het maar omdat er te veel afleiding is in de huiskamer en
zelfs een behoorlijk groot tv-scherm niet opgewassen is tegen de impact van zo’n
bioscoopscherm, of omdat je in een cinemazaal in perfect duistere
omstandigheden zit, maar ik was hoegenaamd niet zwaar onder de indruk. Aardige film, met
hele mooie, diep ontroerende momenten, dat wel, maar als Johan Heldenbergh voor
de duusdste keer met een zwaar Gents
accent ‘Mah, meiske’ tegen Elise/Alabama/Veerle Baetens zegt, werkte dat bij mij
eerder op de lachspieren, dan dat het emotie veroorzaakte.

Naar het schijnt heb je tegenwoordig zo’n hype nodig om een
kans te maken in de Oscarrace. Amerikanen houden van hypes. Ginds is dat
normaal. Wij zijn veel nuchterder. Als iemand te hoog en te lang boven het
maaiveld uitkomt, gaan we hakken. Dan gebruiken we lieve woordjes als
‘aandachtshoer’. Dan worden we misschien wel een beetje jaloers. Dan verwijzen
we gretig naar de gevleugelde woorden van een Brusselse politicus/saucissenmaker van weleer: ‘Trop is te
veel!’.

Een paar jaar geleden was er al veel aandacht voor de
Oscarnominatie van Rundskop, maar
toch niet in dezelfde mate als nu. Toen eenentwintig jaar geleden Daens een nominatie in de wacht sleepte,
liepen er hooguit een drietal verloren gelopen reporters in het zog van de
filmploeg, maar Stijn Coninx en Jan Decleir werden niet tot in het oneindige
opgevoerd. Kon ook niet, er waren nog geen nieuwssites of sociale media,
columns waren een zeldzaamheid, net als talkshows op televisie. De aandacht
bleef beperkt tot een verslagje in het tv-journaal, een interview op de radio
en een portret in die ene krant die voldoende budget had om een verslaggever
mee naar Hollywood te sturen.

Vandaag heeft elk blokje van de tandbeugel van Veerle
Baetens een eigen column in een krant of weekblad. Elk haar van de imposante
baard van Johan Heldenbergh is al uitgenodigd in één of andere talkshow. En we
zijn nog altijd ruim tweeëneenhalve week vóór de Oscarnacht. Het ‘hoogtepunt’
moet dus nog komen, de hype zal alleen maar versterkt worden.

Dat neemt niet weg dat ik vierkant achter de cirkel sta om
straks dat gouden beeldje mee naar België te nemen. Zo chauvinistisch ben ik
dan ook weer wel. Maar alleen op 2 maart, nu nog even niet. Anders riskeer ik
een breakdown.



Volgende »