Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Tel uw zegeningen

Memories & mijmeringen Posted on za, maart 08, 2025 16:13:25

(Voor Nicole De Coster, 1958-2025)

‘Count your blessings’, zeggen de Engelsen.

Tel uw zegeningen.

Wanneer Nicole in haar meest donkere momenten de voorbije maanden nóg maar eens herhaalde dat haar leven toch niet zoveel had voorgesteld, probeerde ik haar voor te spiegelen wat ze allemaal beleefd had en wat wij sámen beleefd hebben.

Ja, ze vond opgroeien in Halle niet zo prettig, ze had liever iets ernstigs of iets creatiefs gestudeerd, ze vond haar werkomgevingen soms weinig inspirerend en ze moest veel te vroeg afhaken door een burn-out, maar er was zoveel meer dat wél de moeite waard was.

En ik heb het dan niet eens over die 35 jaar en 9 maanden samen.

***

Ik leerde Nicole rockconcerten appreciëren. Zelf was ik een laatbloeier, pas op mijn 24ste ging ik voor het eerst naar een festival, Rock Werchter. Maar van dan af was ik niet weg te slaan uit de Vooruit in Gent, de Brielpoort in Deinze of Vorst Nationaal. Op 15 juni 1989 nam ik mijn aarzelend nieuw lief mee naar Paul Simon in de betonnen bunker van Vorst. Die aarzeling verdween vrijwel onmiddellijk door de Zuid-Afrikaanse tonen die op het podium geproduceerd werden. Al heel snel bleek dat ze iets losser in de heupen zat dan deze stijve jongen. Kan ook moeilijk, ik ben een hark.

Festivals als Torhout-Werchter of Peer vond ze net iets te druk, maar voor optredens waarbij je als toeschouwer in een pluchen zetel mocht plaatsnemen, was ze zeker te vinden. Antony and the Johnsons in de AB, wow. Richard Hawley in de Stadsschouwburg in Brugge, magisch. Elbow in de AB, fantastisch. Ron Sexsmith in een achterafzaaltje van de Arenbergschouwburg in Antwerpen, geweldig. Elvis Costello vanop de eerste rij in het Koninklijk Circus in Brussel, heerlijk. Nick Cave vertellend, vragen beantwoordend en zingend in De Roma, onovertroffen. Rufus Wainwright vorig jaar nog in deSingel, amai! Al die topartiesten die naar het Openluchttheater Rivierenhof in Deurne kwamen, uniek. Richard Thompson, Mercury Rev, Steve Winwood, Willy DeVille, Mavis Staples, noem maar op.

En natuurlijk nam ik haar steeds mee naar optredens van míjn favoriete artiest, Van Morrison. Zo’n vijftien keer moet ze hem samen met mij gezien hebben en hoewel dit juridisch ongetwijfeld mag gecatalogeerd worden onder ‘ontvoering’, waren het telkens toch ‘fantabulous nights to make romance’.

O ja, we zagen ook Miles Davis in een oude cinemazaal in Luik, een jaar voor hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Geen memorabel optreden, maar erbij zijn was natuurlijk op zich al memorabel, achteraf bekeken.

***

Nicole leerde míj moderne dans kennen. Anne-Teresa De Keersmaeker, William Forsythe, Pina Bausch en vooral: Sidi Larbi Cherkaoui. Belgische wereldklasse, van wie we bijna alles gezien moeten hebben. Een keer of tien per seizoen gingen we naar deSingel in Antwerpen, voor moderne dans en muziek. Topevenementen.

Daar paste een etentje vooraf bij in het Grand Café. Het opzet was telkens: dit keer laten we ons niet vangen, we eten alleen maar een hoofdschotel. Maar als op het eind de rekening kwam, stonden daar onveranderlijk drie gangen op.

Dat culinaire was een gezamenlijke passie geworden. Nicole had in de jaren 80 haar eigen macrobiotisch restaurant, zelf vond ik Pizzaland en Quick in die tijd al ‘high brow places’. En de keuken in de Steenbokstraat 32, uiteraard, onze gemeenschapswoning in de Antwerpse wijk Zurenborg, toen nog verloederd en onhip.

Ooit hadden mijn grootouders langs vaders kant voor één of andere huwelijksverjaardag de familie uitgenodigd voor een diner in en op La Pérouse, de driesterrenboot op de Schelde, maar ik weet daar verdorie niets meer van. Schande!

Maar toen ik in 1996 bijna een eerste lening had afbetaald, zes jaar na het mislukte festival Flanders Pop – zeg gerust: Flanders Flop –, gingen we voor het eerst met vakantie naar Toscane en dineerden we luxueus in de Enoteca Pinchiorri in Firenze. Wisten wij veel dat dit een zéér gereputeerd etablissement was. Een jaar later was ook die tweede lening afbetaald en vierden we dat, op mijn kosten, in de Comme Chez Soi, toen nog met Pierre Wynants in de keuken en drie sterren in de Michelingids.

We gingen zelfs culinaire recensies schrijven voor het maandblad Imediair. Eigengereid als we waren bezochten we de ene maand Comme Chez Soi en de maand nadien Beni Falafel, een sjofele maar wel zeer lekkere joodse fastfoodzaak in Antwerpen. Eén keer stoof een boze chefkok van een restaurant met één ster naar de redactie van Imediair, toevallig gelegen in dezelfde straat als het restaurant, na een aangebrande recensie van ons.

Vrolijke tijden.

***

Omdat ik als freelance journalist het nuttige aan het aangename wilde paren, koppelden we reizen en lekker eten aan het schrijven van artikels daarover. Zo bracht het artikel op zich weinig of niets op, maar kostte de reis ook veel minder of zelfs helemaal niets. Dat bracht ons in Firenze, Venetië, Bazel, drie keer New York, San Francisco, enzovoort.

Op onze eerste New York-reis, in juni 1997, zagen we Woody Allen klarinet spelen in de balzaal van een luxehotel, stonden we achteraf aan datzelfde hotel tussen de paparazzi te wachten op de komst van prinses Diana, twee maanden vóór haar fatale auto-ongeval, gingen we naar Lou Reed in een zaal ter grootte van een halve AB – Lou Reed in New York, kan het beter? –, keken we met open mond naar de jaarlijkse parade van homo’s en lesbiennes op Fifth Avenue, waren we getuige van de jaarlijkse samenkomst van Harley Davidsonbikers in Little Italy, genoten we van hoogstaande kunst in alle op zo’n Big Apple-trip verplichte musea – oh, Kandinsky in het Guggenheim! –, lieten we ons bedwelmen door die fenomenale stad.

In 1999 wilden we onze grote vakantie spenderen in Baskenland en Catalonië. Ik had uitgevogeld dat er drie driesterrenrestaurants in heel Spanje waren, één in Baskenland, twee in Catalonië. Dus lunchten we bij Arzak in San Sebastián en zaten we zowaar op een zaterdagavond te dineren bij El Raco de can Fabes in een petieterig Catalaans dorp. Maar in het derde restaurant raakten we maar niet binnen. Bij het derde, bijna smekend telefoontje gaf Nicole toe dat we journalisten waren. Een tafeltje onder een trap volstaat voor ons, zei ze. En zo zaten we op een middag – écht waar! – aan een tafeltje onder een trap in El Bulli, in de baai van Cala Montjoi. Hét restaurant waar je als culinaire liefhebber ooit moest geweest zijn. Wij wáren er. Dat we diezelfde avond ook gereserveerd hadden in een driesterrenrestaurant in Montpellier, ach ja, een mens moet dat ooit gedaan hebben: zes sterren op één dag. Ik kan u verzekeren: het is stoempen.

We zijn nog wel vaker teruggegaan naar El Bulli, een restaurant dat slechts zes maanden per jaar open was, op den duur alleen nog maar voor het avondeten. 80.000 aanvragen kregen ze daar per jaar en wij wisten ons daar jaar na jaar tussen te wringen. We mochten de chef, Ferran Adrià, een keer of zes interviewen in zijn heiligdom, de keuken. Toen Nicole eens voor het werk in Madrid moest zijn, liep ze daar toevallig Adrià tegen het lijf, die haar spontaan omhelsde, tot grote verbazing én jaloezie van haar Spaanse baas, die mocht toekijken. In totaal zijn wij – ik verwittig u, nu wordt het pocherig! – elf keer naar El Bulli geweest. Élf. Als dat geen zegening is. Een theatrale culinaire beleving, uniek, heerlijk, we werden er behandeld als vrienden aan huis.

Beter wordt het niet.

***

Toscane werd onze vaste pleisterplaats. Telkens naar hetzelfde verblijf, op driekwartier rijden van Firenze, de verbluffend mooie stad waar ik als een echte Florentijn rondreed: zigzaggend, toeterend, gesticulerend en voortdurend ‘Stronzo!’ roepend. In andere omstandigheden vond Nicole dat ik meestal net iets te snel reed, in Firenze zei ze daar niets van. Dit was ónze stad.

Naar onze vaste parking, een koffietje drinken in onze vaste bar, lunchen in de Cantinetta dei Verrazzano, kuieren tussen de eeuwenoude monumenten, museumpje meepikken, ha, la vita è bella.

Venetië werd een andere lievelingsstad. Om de twee jaar trokken we er naar de Biënnale. Op het einde van zo’n Italië-reis stopten we altijd in Riehen, een voorstadje van Bazel. Daar bevond zich ons favoriete museum: de Fondation Beyeler. Na ons ondergedompeld te hebben in moderne kunst, konden we met een gerust gemoed huiswaarts keren.

***

Theater, film, dans, tentoonstellingen, klassieke concerten, jazz, Lou Reed en Woody Allen live in New York, Firenze, Venetië en tutti quanti. En vorig jaar nog die overweldigende Rothko-overzichtstentoonstelling in Parijs.

Tel uw zegeningen.



Lege handen

Memories & mijmeringen Posted on di, maart 04, 2025 07:16:51

(Voor Nicole De Coster, 1958-2025)

Bruinbrood. Dat wekte haar interesse in 1986, toen ik bij Dolmen Computer Applications werkte en zij heel eventjes in hetzelfde gebouw actief was. Terwijl het niet eens mijn verdienste was, dat bruinbrood. In die periode woonde ik samen met vier andere mannen en één vrouw in een gemeenschapshuis op Zurenborg, op dat moment nog een enigszins verloederde wijk in Antwerpen. Tussen alle ongezonde gewoonten door aten we wel bruinbrood in dat huis. Ik weet niet wiens keuze dat was, maar het is dus de verdienste van die huisgenoot dat Nicole überhaupt geïnteresseerd raakte in mij. Waarvoor dank. Voor de rest vond ze mij nogal ‘ne zure’.

Na het bruinbrood kwam het droog brood: in mijn vrije tijd startte ik met het managen van jonge Belgische bands. Moondance heette ons management- en boekingskantoor, waaruit meteen mijn voorliefde voor Van Morrison bleek, maar een succes was die episode niet. Het kostte mij meer dan het opbracht. Slechte manager, wellicht. Of gewoon té eerlijk voor deze wereld, dat kan ook.

Een optreden van Nightcrowd Bluesband in de Brusselse kroeg Grain d’Orge bracht ons voorjaar 1989 opnieuw samen. Daarvoor kregen we een zetje van Kristin, collega van mij bij Dolmen, die zelf bevriend was geraakt met Nicole en die dacht dat Nicole en ik weleens een schoon koppel zouden kunnen vormen. Een handig opstapje dat ons allebei, twee singles die niet graag alleen waren, goed uitkwam.

***

Ergens in de tweede helft van de maand mei van datzelfde legendarische jaar 1989 organiseerde Nicole in haar piepkleine flat in Halle een verjaardagsfeestje, voor haar 31ste. Het krioelde van het sympathieke volk in de living, het minikeukentje, de hal en op het balkon. Ik bleef tot op het eind en dat vond Nicole tegelijk interessant én gênant. Alléén met die Antwerpenaar, neen, dat was nog te vroeg, vond ze. Dus vroeg ze een vriendin om ook wat te blijven. Terwijl – u moét me geloven! – ik alleen maar bleef om de vaat te doen of af te drogen, welopgevoede jongeling die ik was.

Toen het laatste afgedroogde bord eindelijk in de kast stond, werkten de twee dames mij vriendelijk doch kordaat de deur uit, niet zonder dat ik een afspraakje had gemaakt om de week nadien samen naar de film te gaan, zónder die vriendin voor alle duidelijkheid. De keuze viel op Another woman van Woody Allen, ergens in Brussel. Een serieuze film, zowaar, beetje psycho-analytisch, met Mia Farrow, toen nog de geliefde van Woody Allen, in de hoofdrol. Zelf speelde hij voor één keer niet mee.

Heel eerlijk: een pretentieuze, saaie film. Maar dat gaf geen van ons beiden toe. Je werd niet geacht om Woody Allen in de jaren 80 slecht te vinden in intellectuele kringen, dus maakten we onze eigen pseudo-psychologische analyse achteraf.

***

Ik had Nicole die avond opgepikt aan het station van Halle. Ze kwam van het werk en had net nog wat boodschappen gedaan, die gingen netjes in de koffer van mijn snelle Golf. Na de film gingen we nog iets drinken en bracht ik, gentleman die ik was, haar daarna naar huis, want ’s anderendaags was het werkdag voor ons beiden. Ik had net haar boodschappen uit de auto gehaald, één tas in elke hand, toen ze me diep in de ogen keek en me innig begon te zoenen. Daar stonden we dan, die 1ste juni 1989, zoenend alsof ons leven ervan afhing en toch voelde ik me een beetje een schlemiel, zeg maar: de Woody Allen van dat moment, met die twee boodschappentassen waardoor mijn handen niet vrij waren om haar te omhelzen.

Een week later nodigde ze me uit om spaghetti te komen eten. Zonder al te veel in detail te treden: ik heb er geen idee van hoe die spaghetti gesmaakt kan hebben, want er werd niet gegeten die avond. Ik was al blij dat ik geen boodschappentassen moest vasthouden.

Het was het begin van een relatie, een liefde voor het leven, een onbreekbaar verbond van twee mensen, dat meer dan 35 jaar zou standhouden. Meer dan de helft van ons leven. En natuurlijk waren er onderweg stevige bulten in de levensweg, maar we bleven toch samen in dezelfde richting rijden. Al wilde zij niet in Antwerpen komen wonen, want dat waren blijkbaar arrogante mensen. ’t Is te zeggen, allemaal op één na, natuurlijk. Veronderstel ik toch…

Ik noemde haar ‘boeleke’ – dat leek me een passende vertaling van het Engelse ‘baby’ –, al klonk het ietwat vreemd om dat koosnaampje in gezelschap te gebruiken. ‘Smalle van Halle’, was een andere liefkozing van mijn kant, ze was nu eenmaal gezond slank. Tja, dan toch een arrogante Antwerpenaar?

***

Heel af en toe speelde er zich een vergelijkbare scène af als die ene avond na Another woman. Het werd een soort ‘running joke’ tussen ons tweeën: zij die mij vurig kuste, ik die daar stond met twee boodschappentassen en mijn handen niet vrij had. Het was ons eigen relativeringsmomentje, onze interne code, óns Woody Allen-fragment, maar dan eentje uit zijn minder serieuze films. Er moet gelachen worden in het leven.

Elk koppel dat meer dan drie decennia samen is, heeft zo zijn eigen gewoonten en zijn eigen taal, die voor de buitenwereld onverstaanbaar is. Voor ons waren dat die boodschappentassen. Ons ‘Zie ons hier eens staan!’-moment.

***

En nu sta ik hier, met lege handen.



Wensen

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on za, december 28, 2024 11:25:35

Ik doe daar niet aan mee, aan die jaarlijkse goede voornemens. Mijn mening: ofwel gaat het om verwezenlijkingen die je allang had moeten doen en zijn dit eigenlijk als ‘voornemen’ vermomde gevallen van gebrek aan zelfdiscipline, ofwel leg je de lat bewust veel te hoog, in de hoop dat wie onthouden heeft wat uw goede voornemen was, u meteen ook met een schouderklopje zal troosten met een ‘Je had het goed bedoeld, maar…’ eens duidelijk wordt dat het doel niet gehaald wordt.

Doe het gewoon.

Of doe het gewoon niet.

***

Aan wensen doe ik wel.

Ik wens mezelf en mijn geliefde de moed en de gemoedsrust om te aanvaarden wat onafwendbaar is.

Ik wens u een jaar dat in alle opzichten beter, rijker, in positieve zin onvergetelijker is dan dit jaar. En, vanzelfsprekend, een goede gezondheid, een cliché, zeer zeker, maar dan wel één van de onmisbare soort. Als die gezondheid door omstandigheden al minder goed zou zijn: genezing, verbetering, stabiliteit, dat de ziekte of handicap niet allesoverheersend moge zijn.

Ik wens ons land een federale regering die bestaat uit politici van goede wil die constructief willen samenwerken in een geest van solidariteit, met elkaar, met ons allemaal, met wie het minder goed heeft in het leven. (Ja, ik besef het: net als de ‘goede voornemens’ kunnen ‘beste wensen’ bijzonder naïef zijn. Zonder een flinke dosis idealisme en een snuifje naïviteit zou het leven alleen maar kleurloos zijn.)

***

Ik wens de wereld meer stabiliteit. Als gewetensbezwaarde mag ik gewelddadigheden niet goedkeuren, maar ik zou een ‘Opgeruimd staat netjes!’ niet onderdrukken mochten lieden als Poetin, Netanyahu, Trump, Musk, Khamenei, Meloni en tutti quanti het nieuwe jaar niet beëindigen in de functie waarin ze het beginnen. (In het geval van Trump: de functie die hem op 20 januari 2024 opnieuw in de schoot wordt geworpen.) Een staatsgreep, een geslaagde impeachmentprocedure, ontslag om dwingende redenen, een verdwaalde kogel, een niet-verdwaalde kogel. Soms wordt weleens de hypothetische vraag gesteld wat u zou doen mocht u worden terug gekatapulteerd naar begin jaren 30 en de kans krijgen om Adolf Hitler te liquideren nog vóór hij aan zijn vernietigende doortocht kon beginnen? Wel, bekijk het in dat licht en bedenk dat de wereld, óók die van u, er beter aan toe zou zijn zonder dat soort figuren. Vooral in de Verenigde Staten moet men zich zorgen maken, want buiten de 77.297.721 egoïsten, opportunisten, narcisten en achterlijken die op het Grote Oranje Gevaar hebben gestemd – en van wie er een flink deel heel snel heel veel spijt zal hebben –, zullen de anderen worden gemarginaliseerd, vervolgd, aangevallen. Een democratische dictatuur is op til, de gevolgen zullen vernietigend zijn. Trump I zal op een onschuldig stormpje lijken, vergeleken met de orkaan van vernietigend leiderschap die Trump II zal worden.

***

Ik wens mijn vakbroeders, de journalisten, tonnen moed, zelfrespect en beroepsfierheid om dit prachtige, o zo noodzakelijke en toch zo gecontesteerde vak opnieuw eer te bewijzen door zorgvuldig, eerlijk en rechtvaardig te selecteren, rapporteren, analyseren en commentariëren, zodat de grote gebeurtenissen begrijpelijker worden voor de kijker, luisteraar en lezer die zich wil laten informeren, wat erop zal neerkomen dat de huidige populistische, gemakzuchtige, slaafs de denkbeeldige wil van de mediaconsument volgende trend wordt verlaten om weer tot de essentie terug te keren: het nieuws brengen, het nieuws zinvol samenvatten, het nieuws proberen te verklaren, maar wel telkens vanuit het besef dat het de journalist is, en niet de mediaconsument of de luid roepende kritische watcher langs de zijlijn, die dit proces moet leiden. Lange zin om aan te geven dat de meeste journalisten opgeleide specialisten zijn – zoals loodgieters, bakkers of tandartsen dat zijn –, die zich niet mogen laten leiden door de publieke opinie of de politieke en economische constellatie van het moment. Een loodgieter of bakker vraagt ook niet aan de buren wat er van hem verwacht wordt, en ik hoop van harte dat mijn nieuwe tandarts – de vorige is met pensioen gegaan in 2024 – dat ook niet doet. We hebben meer Maurice De Wildes, Walter Zinzens en Phara de Aguirres nodig, mannen en vrouwen van houvast, onafhankelijken die niet per se de populairste willen zijn, maar die beroepsernst koppelen aan een onstuitbare ijver om tot de essentie van het nieuws door te dringen. Helaas, in de journalistiek is het zoals in alle beroepscategorieën: te veel mooipraters, te veel volgzame meelopers, te veel charlatans.

Nog specifieker wens ik mijn (ex-)collega’s van de openbare omroep een jaar waarin ze niet meer delaplace blijven trappelen. Dus, met een nieuwe grote baas en – toe maar! – een grotendeels nieuwe directie met een hart voor deze instelling en haar specifieke objectieven, weg van het semi-commerciële keurslijf waarin het gedwongen werd door marketeers, louter op cijfers beluste managers en andere patjepeeërs. Zelfs in intellectuele kringen, waar ik weleens per ongeluk vertoef, wordt het nut van de VRT nu in vraag gesteld en geheel onterecht is dat niet. Tenminste, als je beoordeelt tot wat de omroep van álle Vlamingen verworden is en niet wat het oorspronkelijke opzet ervan was. Elk democratisch land verdient zijn openbare omroep, ook de regio Vlaanderen. Maar dan moet die wel opnieuw beseffen wat zijn kerntaken zijn. Een recent en pertinent voorbeeld: dat het jaaroverzicht op televisie, bij gebrek aan personeel om het te maken, vervangen werd door een online actualiteitsquiz is erg, héél erg. Het is de ultieme ontkenning van de noodzaak van een openbare omroep. Mijn boodschap en wens is niet ‘VRT weg ermee!’, de ultieme natte droom van rechts Vlaanderen, maar wel: weg met de huidige leiding. Ander én beter. Zo moeilijk kan dat niet zijn, zowel die ‘ander’ als die ‘beter’.

***

Ik wens ons allemaal letterlijk en figuurlijk meer zonuren toe. Anders gaan al die ontkenners van de klimaatopwarming alleen nog maar meer gehoor krijgen met hun onzinnige, onwetenschappelijke praatjes. ‘Welke klimaatopwarming? Het regent de hele tijd en het is koud!’ Domheid weerklinkt luider en uit meer monden dan slimheid.

Ik wens de wereld meer mededogen en empathisch vermogen toe. Dat we mensen in de eerste plaats als mens zien, en niet als kleur, afkomst of religie. Dat we niet alles afmeten op wie of wat we zelf zijn. Dat we beseffen dat er altijd mensen in nood zullen zijn en dat hén helpen ook óns kan helpen, want niets zegt dat we zelf niet in nood zullen raken in een niet zo verre toekomst. En als er niemand van ons bereid is zijn medemens te helpen, hoe willen we dan dat we zelf ooit geholpen zullen worden?

Ik wens u verder nog een fijne dag toe. Begin gewoon bij het volgende uur, de volgende minuut, de volgende seconde om een betere versie van uzelf te worden. En zo eindig ik dan toch verdorie met een zeer uitdagend goed voornemen.



Kerstgedachten

Memories & mijmeringen, Samenleving Posted on za, december 21, 2024 12:09:34

So this is Christmas / And what have you done?

Tja, wat heb ik gedaan in de voorbije twaalf maanden? De afgelopen pakweg veertig jaar volgde dan een lange opsomming als antwoord op die pertinente vraag van John Lennon en Yoko Ono. Druk druk druk, er viel zoveel te beleven, té veel soms. We moesten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. En we deden dat dan ook, soms struikelend of verdrinkend, maar toch.

Niet nu, niet in het ongezegende jaar 2024. Ik heb één boek onder eigen naam laten verschijnen, ik heb twee (nog) niet-gepubliceerde boeken in opdracht geschreven, ik heb een manuscript geredigeerd, ik heb nog een handvol artikels geschreven voor een krant, ik heb een tiental lezingen gegeven en dat was het zowat voor mijn (semi-)professionele bezigheden. Ik heb mijn vijfenzestigste verjaardag gevierd – sinds 1 februari ben ik officieel met pensioen –, maar ik was nog lang niet van plan om voortaan te ‘genieten’ van het leven, omdat – in mijn optiek – genieten een dagelijks werkwoord behoort te zijn, niet iets voor wanneer je professioneel uitgerangeerd bent.

En toen… werd mijn vrouw ziek. Héél ziek. Doodziek. Sindsdien ben ik naast echtgenoot ook chauffeur-mantelzorger-poetsman-kok-(huis-, tuin- en keuken-)psycholoog. Genieten werd plots een vloek. Pensioen werd een vreemde combinatie van a) gelukkig toeval (door mijn permanente beschikbaarheid) en b) ongelukkig zijn (door haar ziekte). Waardoor ik ook amper kon genieten van de publicatie van mijn boek, wat normaal toch een uitermate prettige gebeurtenis is, ook al blijkt het aantal kopers en lezers achteraf meestal lelijk tegen te vallen.

U hoeft mij niet te bewonderen.

U hoeft ook geen medelijden te hebben.

Het is wat het is.

Dikke miserie.

***

Leve onze sociale zekerheid, schreeuw ik nu van de daken. Sommige privé-behandelingen kosten zakken vol pensioengeld, dat wel, maar voor geconventioneerde onderzoeken en medicatie betaal je daarentegen een habbekrats. Echt. Het is fantastisch dat dit kan in ons land, dat medische behandelingen toegankelijk zijn voor nagenoeg iedereen, dat je je huis niet moet verkopen om medicijnen in, nou ja, datzelfde huis te kunnen halen dat intussen verkocht is. De sociale zekerheid is ons resterend stukje algemeen fatsoen, het werkelijk waarmaken van de belofte dat iedereen mee moet kunnen, en dan nog is ze onvolmaakt. Maar we moeten ze koesteren, bewaken, met hand en tand verdedigen tegen de budgettaire scherpslijpers, de egoïsten en de Musketiers van deze wereld. En we moeten ook immens dankbaar zijn voor de zorgverleners, van de dagelijkse huisverplegers tot de palliatieve begeleiders, die ongetwijfeld te weinig verdienen voor wat ze doen en die daarvoor ook nog eens te weinig (of te zelden) maatschappelijk erkend worden. Populistische bedenking: neem gerust een hap uit de al te rijkelijke beloning van ceo’s van overheidsbedrijven en gebruik die om wie actief is in de zorgsector correcter te vergoeden. Loon naar werken, daar waren we toch voor? Wel, als dat werk écht onmisbaar is, past daar een serieuze vergoeding bij.

Over onvolmaakt gesproken: pas wanneer iemand die dicht bij jou staat rolstoelgebonden wordt, besef je hoe onze infrastructuur niet aangepast is aan deze nochtans niet zo kleine groep mensen. Een rolstoel is een maatschappelijke handicap bovenop de fysieke. Gebouwen zijn niet voorzien op rolstoelgebruikers. Wat ben je met gehandicaptenparkings wanneer die mensen vervolgens de ongelijke betegeling van trottoirs moeten overleven, onaangepaste drempels moeten overwinnen, bijna nergens in openbare gebouwen en cultuurhuizen voldoende comfort kan geboden worden? Alleen al in de gemeente waar wij wonen moeten we bij de huisarts en de apotheek letterlijk een trapje op om binnen te geraken. Zonder hulp lukt dat niet. Met hulp nauwelijks, omdat de patiënt bij elke onverhoedse beweging pijn heeft. Hoe kán dit? Wie heeft die infrastructuur bedacht en waarom werd die daarvoor niet aangepakt?

De bewuste en onbewuste stigmatisering van wie het fysiek of psychisch moeilijk heeft, staat haaks op dat systeem van sociale zekerheid dat ik twee paragrafen eerder roemde. Inclusie geldt blijkbaar niet voor wie ziek is, voor wie moeilijk te been is, voor wie helemaal niet méér te been is. Uitgesloten. Rode kaart. Ga terug naar huis, u ontvangt geen startgeld. Bizar.

***

Bizarre samenleving, die anno 2024 mensen met een tijdelijke of definitieve beperking nog altijd als tweederangsburgers behandelt.

Bizarre samenleving, waarin een beleefde conducteur die op Vlaams grondgebied ‘Goeiemorgen, bonjour’ zegt hiervoor door een zure passagier met een klacht wordt bedacht. De taalwetten toepassen staat voor sommigen boven elementaire beleefdheid.

Bizarre samenleving, waarin een op de vier kiezers de voorkeur geeft aan een partij die openlijk mensen uitsluit vanwege hun afkomst, religie of huidskleur. ‘Eigen volk eerst’ klinkt steeds luider, alleszins een pak luider dan Alle Menschen werden Brüder.

Bizarre samenleving, waarin lieden die voorheen als vooraanstaande intellectuelen werden gezien steeds meer de populistische toer op gaan, in de hoop zo virtuele duimpjes te kunnen verzamelen. Lieden als ‘bozige barones’ Mia Doornaert, ‘eng mannetje’ Rik Torfs en ‘zionistenpijper’ Maarten Boudry – laten we toch maar namen noemen en passende adjectieven gebruiken – zijn mee in de fuik van het rechts extremisme beland, een intellectuele neergang die zo te merken niet te stuiten valt, waarbij ze gretig de retoriek van de macht overnemen: naar boven likken, naar beneden trappen. (En wie helemaal bovenaan de piramide staat, likt naar een denkbeeldig opperwezen.)

Bizarre samenleving, waarin columnisten en andere meningenspuiers medemensen openlijk mogen beledigen. (Ja, ik zal het er zelf maar aan toevoegen, anders denkt u nog dat ik Brusselmans viseer.)

Bizarre samenleving, waarin de media een podium bieden aan luide roepers en onbereikbaar zijn geworden voor bezadigde stemmen. Waar Theo Francken na elke domme tweet studiogast is en slimme mensen daarnaar mogen kijken.

Bizarre samenleving, waarin je bij de minste kritiek op Israël van antisemitisme wordt beticht.

Bizarre samenleving, waarin de hoogdringendheid van het vormen van een federale regering eerder tot jolijt dan tot onvrede leidt.

Bizarre samenleving, waarin zonder dat de rechterlijke macht wordt geconsulteerd en zonder medische hoogdringendheid (denk aan de coronacrisis) avondklokken worden ingesteld en huisarresten opgelegd aan jongelui die misschien vervelend zouden kunnen doen.

Bizarre samenleving, waarin rond deze tijd van het jaar Kerstmis is dien dag dat ze niet schieten van wijlen Wannes Van de Velde op alle continenten in een aantal landen zou kunnen weerklinken.

***

A very Merry Christmas / and a happy New Year / Let’s hope it’s a good one / Without any fear.

John Lennon zat duidelijk in wereldverbeteraarsmodus toen hij najaar 1971 Happy Xmas (War is over) schreef, zo kort na het al even idealistische en intens mooie Imagine. ‘War is over’, hoe naïef kan je zijn?

Bizarre samenleving, waarin naïef idealisme als veel negatiever wordt beschouwd dan opportunisme, egoïsme en – laten we Trump, Musk & co dan alsnog maar even vermelden in deze blogpost – ongeneeslijk narcisme.

And so this is Christmas / I hope you have fun / The near and the dear one / The old and the young.



Syrië

Geschiedenis, Memories & mijmeringen, Politiek Posted on za, december 14, 2024 11:58:46

Het moet kort na 1 februari 1979 geweest zijn. Een ochtend aan wat toen nog het Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding was – afgekort: HRITCS, nog korter: RITCS –, een instelling die tegenwoordig als, jawel, RITCS door het leven gaat, afkorting van Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound. Destijds gevestigd in een afgeleefd gebouw vlak bij de Naamsepoort in Brussel, waar voorheen de Bank van Congo in was ondergebracht. Ik dubbelde het eerste jaar – te laat in gang geschoten voor de examens – en broste heel wat lessen. Maar niet Culturologie (toen nog geschreven als ‘Kulturologie’), het vak van Jaap Kruithof, de linkse prof die vooral bekend was van de Rijksuniversiteit Gent en van zijn controversiële tv-optredens, die in het katholieke Vlaanderen, slechts enkele zetels verwijderd van de CVP-staat, niet gesmaakt werden. Hij praatte in lang vervlogen tijden vrijuit over seksualiteit, homofilie, het recht op abortus, dat soort dingen, die nog volop taboe waren. Een boeiende lesgever.

Die ochtend zat Kruithof – die zijn lessen steevast begon met het inpikken op de actualiteit – voor ons met een kamerbrede lach, in het overvolle lokaal met zijn afbladderende verf op de lichtjes beschimmelde muren. Reden van die vrolijkheid was de regimewissel in Iran, waar ayatollah Khomeini zijn ballingschap in Parijs net had afgelegd om de sjah wandelen te sturen. De sjah was een despoot, die met behulp van de geheime inlichtingendienst Savak andersdenkenden liet oppakken, opsluiten, martelen en, indien hij daar zin in had, executeren. Een dictator die met gulle steun van het Westen, verslaafd aan de Iraanse olie, op zijn troon bleef zitten. Wat Kruithof – en van de weeromstuit ook ons, de jonkies die aan zijn lippen kleefden – blij maakte, was dat een volksopstand mogelijk was en tot ingrijpende resultaten kon leiden. Enter Khomeini. Maar ook: enter de sharia, de religieuze onverdraagzaamheid, het islamitisch fundamentalisme en… een nieuwe vorm van despotisme. Even onverbiddelijk en onmenselijk als dat van de sjah, maar dat kon professor Kruithof toen nog niet weten. Hij was gewoon content dat de despoot weg was.

Aan die scène moest ik terugdenken toen vorig weekend rebellen Damascus inpalmden. De Syrische despoot Bashar al-Assad was toen al gevlucht, hij wist dat hij anders niet levend de regimewissel zou doorkomen, want zou gaat dat met despoten: ze laten hun volk eerst jarenlang figuurlijk in de steek, om dat om hun eigen hachje te kunnen redden vervolgens ook letterlijk te doen.

Assad is vierentwintig en een half jaar aan de macht geweest in Syrië, zoals zijn vader, Hafiz al-Assad, het land voordien negenentwintig jaar geleid had. Zo gaat dat in die kringen, nepotisme is nooit ver weg, ‘ons kent ons’ wordt er aangevuld door ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’. Terwijl het Syrische volk al meer dan een decennium steunt en kreunt onder een bloederige burgeroorlog, leefden Assad en zijn familieleden en vertrouwelingen in grote luxe. De vergelijking met de Roemeense leider Ceausescu werd deze week in onze pers gemaakt. En er zijn er nog (zijn er eigenlijk wel andere?): dictators die hun volk inlepelen dat ze sober moeten leven en die voor zichzelf kastelen bouwen, luxeauto’s verzamelen en elke avond genieten van een driesterrenmaal. Overdag gaan ze op de koffie met collega-despoten, af en toe mag een verre buitenlandse vriend à la Filip Dewinter langskomen voor een koffie en een fotomoment.

Zoals Jaap Kruithof destijds zo verheugd reageerde omdat Mohammad Reza Pahlavi, zoals de sjah voluit heette, verjaagd was, zo tevreden ben ik dat Assad verdreven werd. Maar met wat ik weet dat er na die Kruithofiaanse vreugde van toen gebeurd is, wordt mijn blijdschap meteen getemperd. Want wat of wie komt er in de plaats? Syrië is nu in handen van de islamitische militie Hayat Tahrir al-Sham, die zich voorlopig menselijk lijkt te gedragen, maar blijft dat wel duren? De militie was in het verleden onderdeel van Al Qaida. Zelfs de leider van IS was betrokken bij de oprichting ervan. Van die twee terreurorganisaties werd dan wel afstand genomen, maar het doel is wel het vestigen van een fundamentalistische islamitische heerschappij, lees ik. Echt geruststellend klinkt dat niet. Zeker niet met de wetenschap dat regimewissels in andere Arabische landen – denk aan Irak – evenmin ten goede kwamen van de bevolking.

Het is goed dat Assad weg is, het is goed dat de steun van Rusland en Iran uiteindelijk onvoldoende was, het is goed dat aan eender welke dictatuur een einde komt. Maar de geschiedenis wijst uit dat de modale Syriër daar niet direct beter van zal worden. Een catch-22-situatie, want hoe ga je daar vanuit onze nog altijd redelijk stabiele westerse democratieën mee om? Te veel bemoeienis is uit den boze, omdat het naar neokolonialisme ruikt en geopolitiek onverantwoord is. De Syriërs aan hun lot overlaten, daarentegen, is evenmin de goede keuze.

Blij dat ik geen internationale politicus of diplomaat ben, zo kan ik hier vanaf mijn comfortabele bureaustoel ongehinderd meninkjes produceren. Mocht die stoel in Damascus, Palmyra, Bosra, Aleppo of Hama staan, zou ik die vrijheid wellicht niet hebben. Ook niet na de regimewissel. Jammer dat professor Kruithof al een poos niet meer onder ons is: ik had graag zijn mening gekend over de actualiteit. Misschien zit hij nu wel ergens weg met een monkellachje toe te kijken, terwijl hij zijn vriend Vermeersch aanstoot: ‘Goed hé, Etienne? Weg met Assad!’



Ik was 11 in 1970 (Inleiding ‘De jaren 70’)

Geschiedenis, Literatuur, Memories & mijmeringen Posted on za, oktober 26, 2024 12:38:11

(Vandaag ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. De inleiding van dat boek kunt u hieronder gratis en voor niets lezen, bij wijze van opwarmertje. Het boek zelf ligt in de meeste boekhandels en is ook online verkrijgbaar, plus ook als e-book en audio-book.)

***

‘De werkelijkheid van de jaren zeventig overtreft toch wel alle verbeelding,’ schrijft Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen in zijn hoofdartikel van 26 januari 1977.[i] Zo, een betere motivatie om een boek te schrijven over dat decennium bestaat er niet.

            In de jaren 60 is de ‘verbeelding aan de macht’, in de jaren 70 gebeuren heel wat dingen die die verbeelding tarten. De sixties zijn de jaren van ‘the sky is the limit’, en zelfs dat klopt niet meer na die eerste maanlanding in juli 1969: er lijken geen grenzen meer te bestáán. In de seventies worden de limieten weer veel duidelijker gemarkeerd. Koude Oorlog. Echte oorlog. Terrorisme. Energiecrisis. Klimaatzorgen. Na een decennium van hardop dromen volgt een periode waarin die dromen grotendeels bedrog blijken te zijn. ‘I’d like to teach the world to sing in perfect harmony’ zingen The Hillside Singers in de Coca-Colareclamespot die vóór elke bioscoopfilm de illusie moet wekken van een harmonieuze wereld met alleen maar vrolijke jongens en meisjes. Niets is minder waar. Het is meer zoals in die andere bioscoopreclame voor William Lawson’s whisky: no rules! De jaren 60 worden in tal van boeken, artikels, radio- en tv-uitzendingen als mythisch omschreven, maar de jaren 70 waren minstens even belangrijk. En toch ook wel prettig (en prettig gestoord).

***

In 1970 ben ik 11. Eind 1980 bijna 22. Het zijn mijn tienerjaren, de jaren waarin ik als mens gevormd wordt. De meesten van ons lopen dan op schoenen met plateauzolen rond met broeken met ‘olifantenpijpen’ en kleurrijke hemden. Meisjes én jongens. We noemen elkaar op de speelplaats liefkozend ‘spast’, ‘boeroe’ of ‘nageboorte’, en een klasgenoot (m/v) die iets te veel in de gunst van de leraar probeert te staan, spreken we de hele tijd aan als ‘febbekak’. We kijken naar de Nederlandse televisie, daar valt meer te beleven dan op de Vlaamse. We juichen mee met Belgische voetbalclubs die (bijna) top zijn in Europa. We willen dat de oorlog in Vietnam stopt, en die in het Midden-Oosten ook. In Amerika treedt een president af. In België wordt de staat hervormd. We staan op de eerste, nou ja, de tweede rij, of neen, heel eerlijk, we hebben dankzij de ontluikende massamedia enkel het gevoel dat we er altijd en overal bij zijn.

            De eerste single die ik koop in het Platenpaleis op de Bredabaan in Merksem is Borriquito van Peret, nummer 1 in de BRT Top 30 in de zomer van 1971, vrolijk gezongen in een taal waarvan ik weinig begrijp: Spaans. En nu ik toch bezig ben met gênante bekentenissen: kort daarna versterk ik mijn prille platencollectie met Schwabadaba ding ding van Joe Harris. De muzikale genezing volgt anderhalf jaar later, wanneer ik op de speelplaats kuier en er uit de turnzaal een stevige rockbeat klinkt. De laatstejaars – in de ogen van een snotneus als ik: bijna-mannen met halflang haar en bakkebaarden, bijna-vrouwen in hotpants en kleurrijk geschminkt – mogen er exceptioneel een fuif organiseren. Wat ik hoor is The Jean Genie van David Bowie. Hé, er bestaat ook andere muziek. Tijd om die te ontdekken!

Wat ik op dat moment al een poos ontdekt heb, is de liefde voor het voetbal. In het moederlijke deel van de familie stroomt namelijk paars bloed. Mijn grootvader heeft de zeven titels van Beerschot tussen de twee wereldoorlogen van op de tribune beleefd, verhalen over de bravourestukjes en fratsen van Rik Coppens kleuren de tafelgesprekken – ook al houdt bomma niet van voetbal – natuurlijk wil ik zodra dat mag mee naar dat magisch klinkende Olympisch Stadion op het Kiel. Ik ben niet eens acht. Boos ben ik, wanneer ik niet naar de bekerfinale mag in 1967. Verheugd ben ik, wanneer dat in 1971 wel mag, nota bene de dag na mijn plechtige communie. Ik zie mijn club in de jaren 70 twee bekers van België winnen en voor de rest heel wisselvallig presteren, maar ik sta wel op de eerste rij om balkunstenaar Juan Lozano te zien doorbreken.

***

Wacht even. 1970-1980, schrijf ik. Moet dat niet 1970-1979 zijn? Of 1971-1980?

            Siri, wat is een decennium? Een periode van tien jaar, ja, maar wanneer begint en eindigt het? Onze tijdlijn, die een nulpunt kent kort na de geboorte van Christus, begint in het jaar 1. Een jaar 0 bestaat niet. Aangezien we tellen van 1 tot 10, begint elk decennium logischerwijs bij 1 om te eindigen bij 10 (0). De jaren 70 beginnen dus op 1 januari 1971 en eindigen op 31 december 1980. Gevoelsmatig zien we dat echter anders: een decennium begint op het punt 0, of in dit geval op 1 januari 1970, om te eindigen op 31 december 1979, waarna de jaren 80 een aanvang nemen.

            Na een lange brainstorm met mezelf heb ik een andere methode gekozen, waarbij ik uitga van twee concrete gebeurtenissen om de periode af te bakenen. Dat doe ik with a little help from my friends, The Beatles, vier halflangharige twintigers die het geluid van de jaren 60 hebben bepaald en die ik zelf pas in de jaren 70 echt leer kennen. Mijn beginpunt is 10 april 1970, de dag dat Paul McCartney aankondigt dat de Beatles ophouden te bestaan. Mijn eindpunt is 8 december 1980, de dag dat John Lennon wordt vermoord. Een decennium van tien jaar en acht maanden, dus.

***

Voor wie de jaren 70 bewust heeft meegemaakt, zal dit boek een reminder zijn, misschien wel een nostalgische terugblik, vol ‘Och, ja, dat was toen!’-momenten. Voor alle andere lezers is het een kennismaking met een bewogen tijdperk.

            Dit is geen academische uiteenzetting of historisch traktaat, maar een boek dat lééft, alsof het terug 1970 is. Vulgariserend, maar niet vulgair. Ik heb geen boeken over de jaren 70 gelezen – natuurlijk heb ik dat wel gedaan, maar niet om dít boek te kunnen schrijven –, maar heb een reconstructie gemaakt aan de hand van bijdragen uit de schrijvende pers van toen, met name de kranten De Standaard, Gazet van Antwerpen, Het Laatste Nieuws en Volksgazet (plus nog een vleugje De Morgen), en de weekbladen Humo en Knack.

            Voor de levendigheid heb ik de tegenwoordige tijd gebruikt – voltooid én onvoltooid – om de indruk te wekken dat u er middenin zit en dat uw dienaar nog niet weet wat er zal volgen (spannend!). Slechts hier en daar maak ik een verduidelijkende tijdsprong, die passages staan tussen haakjes. En uiteraard heb ik cijfermatige gegevens – slachtoffers van rampen en aanslagen, bijvoorbeeld – gecheckt op basis van de informatie die pas achteraf bekend geraakte. Achteraan vindt u geen klassieke bibliografie, wel een reeks noten die verwijzen naar citaten in de tekst. Ik besef dat elke paragraaf een apart boek waard is. Meer nog: het is waarschijnlijk al geschreven.

            Af en toe permitteer ik me een stijlbreuk: een meninkje, een kwinkslag, een stilistisch loopje. Het is allemaal al ernstig genoeg, vind ik. U zult het me hopelijk wel vergeven. Anders stuurt u uw grieven maar naar de uitgeverij op een gele briefkaart – zoek dat maar even op, jongere lezers!

            In die tijd hanteren de meeste media de zogeheten ‘progressieve spelling’. Als ik citeer uit de pers van toen, zet ik dat voor de leesbaarheid om in onze huidige voorkeurspelling. ‘Konsekwent’ wordt dus consequent met c en qu geschreven. Ook namen heb ik ‘vertaald’ naar hedendaagse normen, Mao Tse Toeng is bijgevolg Mao Zedong.

            De geldwaarde heb ik wel behouden. Het zou te ingewikkeld worden om per jaar de inflatie apart te berekenen, maar grosso modo mag u ervan uitgaan dat u alles maal drie moet vermenigvuldigen – in werkelijkheid is het zelfs nog net iets meer; 100 Belgische frank toen zou nu dus zowat 300 Belgische frank zijn. Om de waarde in euro te berekenen, moet u dat bedrag dan weer delen door 40,3399. Dus: 100 Belgische frank van toen komt ongeveer overeen met 7,5 euro nu (100 x 3 / 40,3399). Eén dollar is in juli 1975 35,5 frank waard, omgerekend naar 2024 (mét inflatie) is dat goed voor 2,64 euro. Eén gulden staat dan gelijk aan 14,3 frank, vandaag zou dat iets meer dan 1 euro zijn. En het pond? 78,4 frank toen, 5,83 euro nu. Hou de rekenmachine voor alle zekerheid bij de hand, al zal ik u heus niet overdonderen met cijfers.

***

O ja, nog iets over de inhoud. Ik heb gekozen voor een combinatie van een thematische en chronologische aanpak. Voor elk specifiek jaar is er een hoofdstuk waarin één bijzonder nieuwsfeit wordt uitgelicht en u voor de rest een opsomming krijgt van ‘faits divers’ (uiteenlopende nieuwsfeiten), ‘winnaars’ (cultuur en sport) en ‘afscheid’ (beroemde overledenen). De thematische hoofdstukken zijn: oorlog & vrede, muziek, terrorisme, sport, energie & economie, film, vrouwen & mannen (feminisme, abortus, seks, homoseksualiteit), internationale politiek, media, klimaat & milieu, kunst & cultuur (waarmee ik uiteraard niet wil insinueren dat muziek, film en radio- en tv-programma’s géén kunst of cultuur zijn, alleen krijgen die een apart hoofdstuk), Belgische politiek, verkeer. In ‘De jaren 70 en u’ wordt opgelijst wat er allemaal verandert in het dagelijkse leven van de mensen, in ‘De jaren 70 en nu’ leg ik de link tussen toen en vandaag.

            U bent nu ingeleid. Hopelijk heb ik u ook verleid om de teletijdmachine van professor Barabas te nemen naar een tijd die ik alvast heel boeiend vond én vindt. Nu u nog.

            Prettige tijdreis!

***

Frank Van Laeken, De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium, Pelckmans, 416 pagina’s, 27 euro. Bestellen kan ook hier: www.pelckmansuitgevers.be/de-jaren-70.html


[i] Knack, 26 januari 1977, p. 9



Uit mijn archief (29/29, slot): ‘God zat in elke wagon en in elke trein’ (interview Holocaustoverlever Tobias Schiff in De Financieel-Economische Tijd, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on do, februari 29, 2024 07:24:32

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag de 29ste en laatste bijdrage.

Ik heb geen aanleg voor idolatrie. Altijd blijft de kritische journalist in mij waakzaam, gedreven door verontwaardiging, op zoek wat niet klopt. Ik hou van de muziek van Van Morrison, maar ben best in staat te zeggen dat hij sinds 1986 geen meesterwerk meer heeft gemaakt, meer nog: dat wat hij deze eeuw heeft voortgebracht vaak middelmatig was. Om het nog niet over zijn houding tijdens de coronacrisis te hebben. Mijn antenne staat altijd op. Ik heb veel mensen mogen interviewen die ik respecteerde, ja, soms ook bewonderde, maar steeds weer met de nodige reserve. In deze laatste archiefbijdrage wil ik even die journalistieke pet afzetten, beter nog: afnemen uit heel diep respect voor misschien wel het meest beklijvende gesprek dat ik ooit heb mogen voeren. Op zaterdag 22 november 1997 publiceerde De Financieel-Economische Tijd mijn interview met Auschwitzoverlever Tobias Schiff, een Belgische Jood die het kwaad in de ogen had mogen kijken, een van die uitzonderingen die de hel overleefde en die het kon en wilde navertellen. Dat deed hij onder meer in zijn aangrijpende boek Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten. Prachtig boek, prachtige man en een levensverhaal om heel stil van te worden.

***

‘God zat in elke wagon en in elke trein’

***

“Alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd; het is nooit echt verleden”, schrijft Tobias Schiff ergens in zijn memorabele Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, een belangrijk en — hoe onwezenlijk dit in deze context ook moge klinken — verschrikkelijk mooi boek over hoe hij 52 jaar geleden Auschwitz overleefde. De thans 72-jarige joodse auteur probeert opnieuw te kijken door de ogen van de 17-jarige knaap die in augustus 1942 brutaal in een beestenwagon werd geduwd, samen met zijn familieleden, en die drie jaar later verweesd terugkeerde naar Antwerpen.

Op 9 november was het 59 jaar geleden dat onder impuls van Josef Goebbels leden van de SA en NSDAP-jongeren overgingen tot het terroriseren van joodse winkeliers. Winkels werden vernield, boeken verbrand, synagogen in brand gestoken. Die voorbode van de Holocaust is de geschiedenis ingegaan als de Kristallnacht. Op 11 november was het dan weer 79 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog officieel werd beëindigd. Meer nog dan 8 mei (1940) is 11 november (1918) een wereldwijd symbool van het einde van de oorlog.

Tobias Schiff, 72, overleefde de Tweede Wereldoorlog. Als Antwerpse jood, weliswaar in 1925 geboren in Polen, ontsnapte hij niet aan de jodentransporten.

Ontsnappen deed hij wel aan de dood, zij het dan ternauwernood. Hij maakte verschillende concentratiekampen mee, tot en met Auschwitz-Birkenau. “Sei froh dass du noch lebst”, kreeg hij vaak te horen van zijn Duitse bewakers.

In 1993 was Schiff een van De laatste getuigen uit Luckas Vander Taelens gelijknamige VTM-serie. Twee jaar later ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn onverdroten inzet om de wandaden van nazi-Duitsland onder de aandacht van de jongeren van vandaag te brengen. En nu is er het in boekvorm weergegeven relaas van zijn verblijf in de kampen: Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten.

Schiff heeft dit boek, in nauwe samenwerking met uitgever Hugo Franssen, geschreven als ware het een lang prozagedicht, in een verschroeiend tempo, alsof de schrijver haast had om het allemaal te vertellen in de tijd die hem nog rest. Toch ziet Schiff er nog altijd heel patent uit, op de naweeën van een zwaar auto-ongeval op 21 juli van dit jaar na. Hij houdt nog altijd een fotowinkel open in het Brusselse Manhattan Center.

Het belang van Schiffs boek kan niet voldoende onderstreept worden. Tijdens zijn gelegenheidsspeech bij de persvoorstelling drukte gastspreker Jean-Luc Dehaene de hoop uit dat dit boek “bijna verplichte lectuur wordt in onze scholen”. Gewezen politica Paula D’Hondt-Van Opdenbosch vraagt zich af waar Tobias Schiff de kracht vandaan blijft halen om Vlaanderen rond te toeren met zijn boodschap van vrede en verdraagzaamheid. Ze gaf het boek cadeau aan haar kleinzoon, met de boodschap: “Bernard, dit is het waargebeurde verhaal van Tobias Schiff. Moge dit jou over de drempel van de 21ste eeuw leren hoe de mens werd onteerd. Dat dit nooit meer gebeure. Tobias Schiff was mijn vriend. Jouw oma.”

Bekroond thrillerauteur Bob Mendes weet waarover Schiff praat, schrijft hij in een brief aan de auteur. “Ik ben zelf, als halve jood, opgepakt geweest en dank zij de tussenkomst van een naamloze held aan het concentratiekamp ontkomen, de angst heeft me nooit losgelaten. Toch is mij pas sinds gisteren de volle omvang van de shoah duidelijk geworden.”

Bij het begin van het interview benadrukt Schiff dat hij het spreken, schrijven en getuigen niet voor zichzelf doet, maar voor al die naamloze joden die de terreur van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, en dan zeker voor hen die het niet overleefden. De cursief gezette citaten zijn er om de interviewtekst extra in de verf te zetten, maar ook om de toch wel verschroeiende schoonheid van Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten te illustreren.

Het interview vond plaats in het unieke kader van het Hôtel Albert Premier op het Rogierplein in Brussel. Het hotel — een prachtig gerestaureerd exempel van Bauhausarchitectuur — speelde een belangrijke rol bij het totstandkomen van het boek. Gedurende zowat een jaar zaten Tobias Schiff en Hugo Franssen hier, aan een rustige tafel in een hoek, samen te praten en te redigeren. Hugo Franssen, die Schiff tijdens zijn dankwoord bij de presentatie van het boek zowaar vergat te vermelden. Daar schaamt hij zich toch zó over!

“Vlak vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 gaf ik een lezing in Dendermonde”, vertelt Schiff bij wijze van introductie. “Achteraf kwam een meisje van 18 naar me toe. Ze zei: ‘Meneer Schiff, u weet niet hoeveel mensen zondag anders zullen stemmen na wat u hier vandaag gezegd hebt.’ Dat heeft me diep getroffen. Daarvoor blijf ik het doen, die spreekbeurten. Ik krijg honderden brieven van jongeren en die zijn zo on-ge-lo-fe-lijk positief. De jeugd heeft de toekomst, jazeker.”

Terug naar hoe ouder ik word

hoe dichter ik bij die periode kom

in plaats van mij ervan te verwijderen

(…)

ik probeer te begrijpen

ik denk al 50 jaar

soms zonder het te weten

zonder te weten dat ik denk

en me vragen stel

ik vraag en twijfel

wat is er gebeurd?

hoe is het gebeurd?

altijd dezelfde vragen

het laat niet los nooit

waar zijn ze allemaal?

hebben ze ooit bestaan?

ja er zijn herinneringen

als ik het niet schrijf

dan hebben ze nooit bestaan

als ik het niet schrijf

als ik het niet zelf lees

dan verdwijnen ze als ik zelf verdwijn

dan verdwijnen ze met mij

(…)

iemand vroeg me

‘hebt u nooit geprobeerd

om dat nummer op uw arm te verwijderen?’

ik antwoordde

‘wie zal mijn hoofd vervangen?’

Tobias Schiff praat zoals hij schrijft: aarzelend, op zoek naar de juiste woorden, die er onveranderlijk toch komen. Want iemand die de kampen heeft overleefd, vindt altijd wel het juiste woord. Maar wie zal ná hem de morele kracht en de juiste woorden vinden om de gruwel te omschrijven? “De films over de kampen bestaan”, weet Schiff. “Je ziet de uitgemergelde lijken op die Britse film van de bevrijding van Bergen-Belsen. Iets zal er toch blijven.”

Zou de aanwezigheid van televisie de Holocaust onmogelijk hebben gemaakt, vraag ik hem voorzichtig. “Ach, beelden. We hebben allemaal de beelden gezien van Rwanda en van Bosnië. Mensen zien die op tv wanneer de soep op tafel komt. Wie gevoelig is, kijkt en laat de soep heel eventjes koud worden. Anderen eten rustig voort of ze veranderen van zender.”

Eli Wiesel, gewezen winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, zei ooit: “Wie luistert naar een getuige, wordt zelf een getuige.” Schiff trekt zich op aan die uitspraak. “Misschien zullen de jongeren van nu later doen wat ik vandaag doe. Als ik ga spreken voor een klas, verwittigen de leraars mij soms voor een groepje Vlaams Blok-sympathisanten. Maar dat is nooit een probleem. Na twee minuten is het muisstil in de klas, altijd.”

Op zijn linkerarm is het nummer 160.275 een stille getuige van de kampen. Hij wil het niet laten verwijderen, hoewel dat met de moderne plastische chirurgie perfect kan. Schiff: “Ik kan mijn familie toch niet verloochenen, alsof ze nooit bestaan heeft? Weet je, iemand heeft me eens in de winkel gevraagd wat er gebeurd was op 16 februari 1975. En ik maar denken: de moord op Kennedy was veel vroeger, de oorlog in Vietnam was beëindigd, enfin, ik wist het niet. ‘Jamaar,’ zei ze, ‘wat is er met ú gebeurd die dag?’ Ik wist het niet meer. ‘Waarom staat die datum dan op uw arm?’ vroeg ze. Toen ik haar het hele verhaal had verteld, was ze zó aangedaan, dat ik medelijden met haar kreeg en haar moest troosten. Een man pakte ooit mijn arm vast en gaf er een zoen op. ‘At this time we were in Miami, drinking Coca Cola’, verontschuldigde hij zich.”

Hij aarzelt even. “Het is heel eigenaardig: hoe verder ik er in tijd vandaan ga, hoe dichter ik er weer bij kom. Die beelden zijn er altijd, die geraak je niet kwijt, of ik er nu zelf over begin of niet. Ik zie alles. Het wordt direct tegenwoordige tijd. En het drukt meer en meer op me.”

Eén van de acht

transport nummer 25 van vrijdag 28 augustus 1942

telde 1.000 gedeporteerden

ongeveer 280 kinderen 220 vrouwen en 500 mannen

en

zoals ik al zei

slechts 8 van hen keerden terug

8

(…)

het was alsof ik een geheim had

concentratiekamp

waarover ik nauwelijks kon praten

(…)

ons leven was van geen tel

het had geen enkele betekenis

Schiff: “Omdat ik er levend uitgeraakt ben, voel ik me verplicht de boodschap van de doden uit te dragen. Ik heb geluk gehad, de anderen niet.

“Ik stel mezelf altijd nieuwe vragen. Zo zit mijn leven nu eenmaal in mekaar. Ik vraag voortdurend: ‘Waarom?’ Met waaroms kan een dictatuur niet leven, die vraag kan je alleen in een democratie stellen.

“Ik reageer ook helemaal anders dan andere mensen. Als in een kamer een deur hard wordt dichtgeslagen, zal het hele gezelschap opkijken. Behalve ik, ik knipper niet eens met mijn ogen.”

Honger

men stierf van kou

van honger

men stierf van uitputting

van ziekte

men stierf van alles

men stierf van sterven

een schimmenkonvooi

van mensen die amper 35 kg wogen

een doodskist op wielen

naast je achter je voor je

was er de dood

je sprak met iemand

en het ogenblik daarna

was hij er niet meer

je sprak met doden

de trein werd bewoond door de dood

(…)

de levenden hadden het niet beter dan de doden

ze waren dood van last en ellende

verstard en verkrampt

de levenden waren net skeletten

die zich nog konden bewegen

(…)

honger

concrete alle zinnen bezettende honger

alle zinnen staan op scherp

alle zinnen staan op brood

alle zinnen staan op honger

men ziet honger

men voelt honger

men hoort honger

men is honger

geknaag

uur na uur minuut na minuut

dag en nacht altijd

we waren gek van honger

pijn van honger

stierven van honger

we waren P>men at zich op langs binnen

buiten niets te zien

langs binnen vrat men zich op

“Honger kan je niet beschrijven. Daar bestaan geen woorden voor. Ik had zelf nog nooit over honger gelezen, gewoon omdat het onbeschrijfelijk ís. Ik hoop dat ik er in mijn boek in geslaagd ben over te brengen wat het betekent. Te horen aan de reacties ben ik er schijnbaar een beetje in gelukt.”

Afscheid nemen

ik ging naast vader zitten

hij keek me kalm aan

hij hield mijn hand vast

ik wist dat het gedaan was

vader zei

‘dit is het lot van ons volk

ik weet dat ik nu moet sterven

ik zou getroost zijn en sereen sterven

als ik wist dat jij er levend uit kwam’

(…)

alles wat ik vertel is voor mij tegenwoordige tijd

het is nooit echt verleden

Op 18 januari 1944 vernam Schiff dat zijn vader naar de gaskamer moest. Dat gebeurde drie dagen later. “Als ze met hun hoofd knikten, wist je al dat je erbij was. Reageren kon niet. Zelfs met je ogen knipperen was voldoende om je mee naar de gaskamer te laten voeren. Hoe vader dat drie dagen uitgehouden heeft! Hij heeft míj getroost, ik hem niet.”

Bij het vertrek naar de kampen, in augustus 1942, wist hij nog niet dat de joden systematisch werden uitgeroeid. “Wij wisten van niets. Zelfs niet toen we al in de kampen zaten. Een groep gevangenen werd afgevoerd en een bewaker zei: ‘Kijk, die daar, over een uur zijn ze rook.’ En ik wist niet waar hij het over had! Volgens mij trekken onze hersenen een grens tot waar ze informatie accepteren. Dat is zoals met een tas koffie. Vol is vol. Al wat je er dan nog bijgiet, komt terecht in de ondertas of op tafel. Het kan er niet meer bij. Dat gaat ver voorbij ons verbeeldingsvermogen. Men zegt wel eens: ‘Je moet het hebben gezien, om het te kunnen geloven.’ Maar zelfs dat gaat niet ver genoeg. We zagen het gebeuren — want niemand keerde terug — en we geloofden het nog niet.

“Ik had een enorm schuldgevoel. Ik heb mijn vader tegengehouden toen die op het punt stond naar Warschau overgebracht te worden. In Warschau waren geen gaskamers, weet je.”

Zelf werd hij ook aangewezen om afgevoerd te worden, maar bij een hertelling bleek dat er al 301 aangeduide gevangenen waren, in plaats van de gevraagde 300 en dat kon niet volgens de op mathematische regels gebaseerde Duitse uitroeiingsmethodes. Tobias Schiff was Nummer 301 en bleef leven. “Ik was niet bang, begon niet te bibberen of zo. Ik aanvaardde dat als iets dat onvermijdelijk was. Wat konden ze nog met mij doen dat erger was dan wat ik al had meegemaakt?”

Gewillige beulen

ik ben geen rechter

maar ik kan u zeggen dat velen stopten

om ons spottend te bekijken

Schiff heeft Hitlers gewillige beulen van Daniel J. Goldhagen doorgenomen, maar niet helemaal uitgelezen. Hij wordt opstandig als het ‘Wir haben es nicht gewußt’ ter sprake komt. “Dat is toch niet waar! Ik zal niet zeggen dat iedereen álles wist, maar… Als je als soldaat een week lang mensen hebt vermoord, vrouwen en kinderen, verzwijg je dat toch niet aan je familieleden? Dat nieuws verspreidt zich toch? De Duitsers hebben hun gezicht niet afgekeerd, zo is het niet gegaan. Op een bepaald moment was de jood voor hen de vijand van de staat, zo is het hen immers jarenlang voorgesteld.’

“Zo’n soldaat, die kwam thuis, zoende zijn vrouw en zijn kinderen, aaide de hond over zijn hoofd, deed zijn gordel met zijn revolver uit en ging aan de piano een stuk van Chopin spelen. Die deed normaal, zoals iedereen die aan het eind van de dag gedaan had met werken.

“Stel je voor: je pakt vandaag in een winkelcentrum vijfhonderd mensen op en je zet die drie dagen zonder eten en drinken in gesloten beestenwagons. En als ze aankomen worden ze uit de trein geslagen, uitgekleed, geschoren en krijgen ze versleten vodden als kledij. Die voelen zich vernederd, die zijn ontmenselijkt. Ze staan daar als uitgemergelde skeletten. Op dat ogenblik zíjn dat Untermenschen, ze hoeven dat woord niet eens meer uit te vinden voor hen.”

God

God zat in elke wagon en in elke trein

die naar Auschwitz reed

aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt

hij heeft erover gewaakt

dat de kinderen in de wagons klommen

hij heeft erover gewaakt

dat de deuren goed gesloten waren

hij heeft erover gewaakt

dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed

dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken

omdat het zelfs voor God lastig was

het was veel

het was te veel

en dan is hij teruggekeerd met een andere trein

Zijn geloof is gekneusd. Meer nog: hij is boos op de katholieke kerk. Tobias Schiff: “De kerk heeft het 2000 jaar lang gezegd: de joden hebben Jezus Christus vermoord. En die godsmoordenaars werden eeuwenlang met de vinger gewezen. De meeste mensen konden niet lezen of schrijven, maar ’s zondags in de kerk werd telkens weer herhaald dat de joden God de Zoon hadden laten kruisigen. Als er dan een partij aan de macht komt in een land waar het brood op dat ogenblik twee miljard mark kost is de schuldige snel gevonden: de jood. Iedereen was klaar voor de wraak. Vandaag doet uiterst rechts er alles aan om Marokkanen en Turken de schuld te geven van alles wat fout gaat in onze samenleving. De voorbereiding is net dezelfde, hopelijk zal de uitvoering niet dezelfde zijn!

“Natuurlijk heeft God mij gered, hij heeft mij uit Auschwitz gehaald. Maar ik vind dat zó’n belediging voor diegenen die het niet gehaald hebben. Ik vraag me af over welke God we het hier hebben. De God die alles geschapen heeft en die vervolgens naar een ander intergalactisch stelsel is vertrokken, die kan ik accepteren. De God die van bij onze geboorte elke stap die we zetten heeft geregeld, mag ik niet. Ik geloof dat God bij elke schepping iets uit handen heeft gegeven. En op het einde was hij machteloos.”

Duisternis

meer dan 40 jaar lang al

doe ik ’s nachts nooit het licht in mijn kamer uit

voor het bed staat een radio

en de hele nacht luister ik naar klassieke muziek

naast mij staat een andere radio

om naar de nieuwsberichten op de BBC te luisteren

en in mijn handen heb ik een boek

ik word wakker met het boek op mijn borst

(…)

duisternis is het kamp

Hij zweert bij de BBC World Service om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Dat radiostation is ook een gezel tijdens de moeilijke momenten van de dag, na zonsondergang. De duisternis roept altijd weer herinneringen op aan de kampen. Hij leest voortdurend, in verscheidene talen. “Ik lees veel boeken over geschiedenis, en zeker niet alleen over de oorlog, en biografieën. Geen romans, die interesseren mij niet.”

Een normaal leven zat er na 28 augustus 1942 niet meer in. “Er is me een stuk van mijn leven afgenomen. Als vader of moeder kwaad zijn, loop je als kind naar je oma, die je koffie met koekjes geeft en je troost. Als je weer naar huis gaat, kan je je vader en je moeder vergeven voor al het kwaad dat ze je hebben aangedaan. Ik kon dat niet. Mijn grootouders, mijn ouders en mijn zus zijn uit mijn leven gestolen.

“Eli Wiesel zei ooit: ‘Niet alle slachtoffers in de oorlog waren joden, maar alle joden waren slachtoffers.’ Ze moesten allemaal vrezen voor hun leven.”

Aan een rustige oude dag denkt Tobias Schiff hoegenaamd niet. “Ik interesseer mij aan ontmoetingen met allerlei soorten mensen. Ik zit niet te wachten op die fameuze klok die gaat luiden. Die zal nog een minuutje moeten wachten, we gaan dat uitstellen. We moeten voort.”

Tobias Schiff, Terug op de plaats die ik nooit heb verlaten, 1997, Epo, 206 blz., 598 frank.



Uit mijn archief (28/29): ‘Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof’ (reportage in De Morgen, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 28, 2024 08:21:13

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 28, de voorlaatste.

Ik mocht voor De Morgen geregeld een bijdrage publiceren in de rubriek ‘Blik op België’. Kleine observaties van vierduizend tekens over het kleinere nieuws, ver van de gekke wereld. Ik vind van mezelf dat ik minder geschikt ben voor het korte werk, maar over deze bijdrage over de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof, verschenen op 31 oktober 2022, de dag voor Allerheiligen, was ik best tevreden. Nu u nog.

***

Pardoes op de grafsteen stappen van Gerard Walschap in het Schoonselhof

***

Tranen biggelen uit de hemel wanneer ik het Schoonselhofbetreed. Ik heb Père Lachaise bezocht, in Parijs, en de Joodse begraafplaats in Praag, maar nooit eerder wandelde ik rond op dit indrukwekkende kerkhof in Hoboken, wat voor een geboren Antwerpenaar niets minder dan een schande is.

Sinds 1921 is dit de plek waar le tout Anvers ooit wil eindigen — het liefst niet te vroeg. Premiers, ministers, burgemeesters, andere hoogwaardigheids- bekleders en vooraanstaande burgers, maar ook de gewone Antwerpenaar: ze vonden hier allemaal hun laatste rustplaats. Ik ga er op zoek naar de graven van een handvol schrijvers. Kraaien zorgen voor de gepaste soundtrack, ze maken er zowaar een nog luguberdere plek van. “’t Is hier groot”, waarschuwt de medewerkster die me een handige plattegrond meegeeft. Een understatement van formaat. Pas na twintig minuten flink doorstappen arriveer ik in een statige wandellaan naast perk U, waar een monumentale grafsteen eer betoont aan de man die zijn volk leerde lezen, Hendrik Conscience (1812-1883). De schrijver van De leeuw van Vlaanderen wordt er bewaakt door een bronzen leeuw, hoe kan het anders.

Op de bijzonder informatieve website van Schoonselhof verneem ik dat er in september 1883 uit elke Vlaamse provincie een schop aarde op de kist werd gestrooid, zodat Conscience kon rusten onder een laag gemeenschappelijke Vlaamse grond. Ha, identiteit!

Café De Raaf finaal gesloten

Op ereperk R vind ik een favoriete schrijver terug. “Hier dwaalt J.M.H. Berckmans in de grauwzone van Barakstad”, staat er te lezen. Aan de voet van de schijnbaar argeloos opgestapelde zwarte stenen liggen enkele lege blikjes pils en al even lege flessen wijn en champagne, als om te benadrukken dat Jean-Marie Berckmans (1953-2008) in zijn laatste levensjaren in de duistere marge van het bestaan vertoefde. Door deze ietwat vreemde hommage wordt Berckmans zo’n beetje de Jim Morrison van het Schoonselhof. Zou de auteur van Café De Raaf nog steeds gesloten weten dat zijn officieuze verblijfplaats van weleer inmiddels definitief dicht is?

“Daar moet je vandaag voor zorgen, voor sterfelijkheid”, geeft Herman de Coninck (1944-1997) mee aan de passanten. De dichter zeeg op zijn 53ste neer op een trottoir in Lissabon. Zijn kleurrijk grafmonument steekt schril af bij deze zwart-witte omgeving met dat grijze wolkendek erboven. De Coninck schreef in 1980 in de dichtbundel Een klank van hobo een toepasselijk gedicht over een begraafplaats. “Op dit kerkhof lijkt de dood zelfs op haar beurt gestorven, / de zerken op hun beurt begraven, onder gras / dat leeft en vrolijk overleeft / op grond van wat er destijds was. / Heden en verleden ontmoeten / elkaar hier op elke hoek, en dan groeten / ze, deftig comme il faut, / Heden en Verleden, van de firma Tijd en co.”

‘Dag mensen, dat ’t welga’

Pardoes stap ik, aangekomen op perk N, op de grafsteen van Gerard Walschap (1898-1989). Nu ik toch oneerbiedig ben, veeg ik dan maar meteen ook de neergedwarrelde herfstbladeren opzij, zodat zijn naam leesbaar wordt. Alles voor de foto. Verschoning! En de schrijver van Houtekiet was dan nog zo vriendelijk om ons, eenvoudige stervelingen, te begroeten met een vriendelijk “Dag mensen, dat ’t welga”. Ach ja, Walschap wist het al bij leven, “de mens, ge kunt gij daar niet aan uit”.

Verder op dit ereperk kijken twee Grote Schrijvers voor eeuwig op elkaar uit. Links van mij — Boem Paukeslag! — de expressionistische dichter Paul van Ostaijen (1896-1928), rechts reclameman Alfons de Ridder (1882-1960), die als Willem Elsschot een onvergetelijk oeuvre naliet. Ik zou beide literaire reuzen het liefst omarmen en danken voor zoveel moois, maar tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren.

Bij het verlaten van het perk ontdek ik op het graf van ‘letterkundige’ Roger van de Velde het opschrift “Recht op antwoord, recht op leven”, maar de tand des tijds heeft de ‘l’ doen verdwijnen, waardoor dit ongewild een perfecte omschrijving wordt van de tijd die ons gegund is op aarde: recht op even.

Schoonselhof (Krijgsbaan 100, Antwerpen) is dagelijks toegankelijk van 8 tot 17.30 uur (van april tot oktober tot 20 uur). schoonselhof.be



Volgende »