Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

De aangeleerde hulpeloosheid van wereldvreemde academici

Samenleving Posted on za, september 24, 2022 11:11:29

Soms maakt een mens, met name: déze mens, zich boos over een uitspraak of tweet van iemand die vanuit een totaal gebrek aan kennis iets poneert dat nergens op slaat. Puur tijdverlies, ik weet het, want die personen zitten zelden aan de knoppen en roepen gewoon maar wat, zoals dat vroeger alleen aan cafétogen gebeurde. Passons. Verander desnoods van café, op zoek naar interessantere tooghangers.

Minder tijdverlies is het om boos te worden wanneer iemand die wel geacht wordt op de hoogte te zijn van maatschappelijke situaties en evoluties iets oerdom roept. Ik zeg maar wat, een universiteitsprofessor met meer dan 19.000 volgers op Twitter. Zo iemand heeft een breed forum, bereikt veel mensen, kan dus met zijn opmerking een grote groep beïnvloeden. En hij wéét dat hij dat kan.

“Dat gedoe over schoolmaaltijden blijft duren,” tweette Wouter Duyck (UGent) zondag. “Nog los van de aangeleerde hulpeloosheid dat ouders niet meer in staat zouden zijn om hun primaire dierlijke functie, voeding, te vervullen, maar de Staat wel. Hebben die mensen echt nooit een bord schoolmaaltijd gezien? #gezond”. Duyck noemt zichzelf cognitief psycholoog. Ik heb dat even opgezocht. Volgens Wikipedia is cognitieve psychologie de tak van de psychologie die zich bezighoudt met alle psychische processen die te maken hebben met zaken als begrip, kennis, herinneringen en geheugen, probleemoplossen en informatieverwerking. Op diezelfde Wikipediapagina staat een afbeelding van ‘De denker’ van Auguste Rodin. En ik leer dat de Amerikaanse dwarsdenker Noam Chomsky een van de meest vooraanstaande cognitieve psychologen op deze aardkloot is.

Ik zie die Duyck niet meteen in denkhouding zitten poseren en aan zijn andere tweets te zien zal hij ook geen fan zijn van (de linkse) Chomsky. Meer nog: die ene tweet over de schoolmaaltijden wijst niet echt op begrip, kennis en probleemoplossend denken. Met termen als ‘aangeleerde hulpeloosheid’, ‘primaire dierlijke functie’ en ‘hebben die mensen echt nooit een bord schoolmaaltijd gezien?’ schoffeert hij een groeiende groep mensen die het steeds moeilijker heeft om de eindjes aan elkaar te knopen, gesteld dat ze al weten waar ze die eindjes moeten zoeken. Een lege brooddoos kan een symptoom zijn van verwaarlozing, zeer zeker, of van er schaamteloos op te rekenen dat de samenleving (of in dit geval: de school) het allemaal wel zal oplossen, maar in de meeste gevallen is het een gevolg van kansarmoede en armoede tout court. De brooddoos is leeg omdat er geen centen zijn om ze te vullen. Dat is de harde realiteit.

Het is niet verwonderlijk dat N-VA-mandatarissen en -aanhangers mee aan de haal zijn gegaan met dat fabeltje van ‘aangeleerde hulpeloosheid’. In die kringen wordt altijd de eigen verantwoordelijkheid naar voor geschoven als er maatschappelijk iets misloopt. Het is de eigen schuld van de mensen (plus uiteraard ook van de sossen, de linkiewinkies, de groenen, etcetera). Je kan dat ook anders vertalen: bij die groep kansarmen zitten ónze kiezers niet, dus mogen we hen gerust negeren of een trap na geven. Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts, eveneens van N-VA-signatuur, klinkt minder beledigend dan sommige partijgenoten, maar hij vindt niet dat scholen welzijns-, gezondheids- en armoedeproblemen moeten aanpakken. Dat is volgens hem een taak van het lokaal sociaal beleid. Draineer de sukkels maar naar de OCMW’s, kunnen we hen nog wat meer stigmatiseren. Zo lang onze toekomstige elite er maar geen hinder van ondervindt.

Er is iets vreselijks aan de hand in onze moderne samenleving. Het mededogen is verdwenen, empathie is een soort luxeproduct geworden, solidariteit een vage herinnering aan andere tijden. Geen betere tijden, maar tijden dat er tenminste nog aandacht was voor wie het minder goed had. Dat had meestal iets betuttelend over zich, zo’n beetje zoals in de periode van de kolonies naar de ‘simpele zwartjes’ gekeken werd. Maar er was tenminste een neiging om te helpen, hoe amechtig en betweterig ook. Nu moeten minderbedeelden het maar zelf oplossen. Vluchtelingen: niet welkom. Armen: eigen schuld. Slachtoffers: los het zelf maar op.

Dit is een maatschappij waarin veelvuldig naar boven gelikt en naar onderen getrapt wordt. Dat krijg je wanneer egoïsme het haalt op altruïsme, doorgeslagen neoliberalisme de norm is geworden, alleen wie het goed heeft gewaardeerd wordt, met schouderklopjes en nog een extra bonus erbovenop, zodat de kloof alleen maar groter wordt. Niet die tussen burger en politiek, maar die tussen wie het redelijk tot goed heeft en wie het niet goed heeft. En ja, dat is deels de schuld van onvoldoende of foutief geïnformeerde burgers, die in het stemhokje denken dat ze voor hun eigenbelang kiezen, terwijl ze in werkelijkheid zichzelf nog meer buitenspel zetten door op partijen te stemmen die het tegenovergestelde doen van wat ze werkelijk nodig hebben. Zo krijg je een vicieus spelletje van beleidsmakers die alles wat ze doen, afwegen op wat ze denken dat hun kiezers willen dat ze doen, niet op wat de samenleving in realiteit nodig heeft.

Als visie plaats ruimt voor opportunisme en populisme, vallen steeds meer mensen uit de boot. En dan profileren luidruchtige opiniemakers als de heer Duyck zich via kortzichtige, wereldvreemde boodschappen, toch alweer goed voor 334 likes, virtuele schouderklopjes die dit soort figuren aanzetten om volgende keer nóg provocerender uit de hoek te komen.

Politici die benadrukken dat de middenklasse het slachtoffer is van, kies zelf, het begrotingstekort, de staatsschuld, de achteruitgang van ons onderwijs, enzovoort, bedoelen eigenlijk: wij, de rijkere klasse, willen u, de hogere middenklasse, dicht bij ons houden. De rest stoten we af. Akkoord? Waarom zou u, met uw mooie inkomen, wakker liggen van een lege brooddoos? Hadden ze die maar moeten vullen, niet? Schuld van die ouders!

Als er één bevolkingscategorie is die last heeft van aangeleerde hulpeloosheid, is het wel die van wereldvreemde academici, die niet meer weten wat er in de wereld te koop is. Dat laatste mag u letterlijk én figuurlijk interpreteren. Wereldvreemd in een vreemde wereld.

Gebrek aan mededogen is wreed. Misschien moeten we toch maar een beetje meer woke worden om dit te blijven aanklagen.



Heden geen mening

Communicatie Posted on za, september 17, 2022 12:00:21

Wat zou het een verademing zijn, mochten mensen alleen hun mening geven over onderwerpen waarin ze thuis zijn of zich verdiept hebben. Dat ze enkel zouden reageren wanneer dat vanuit parate kennis of expertise zou gebeuren. Het publieke debat zou tegelijk gezegend en gereinigd zijn, mochten mensen zich vooraf diepgaand en onafhankelijk geïnformeerd hebben, zodat ze niet vanuit de (onder)buik reageren, of vanuit een misplaatst gevoel van loyauteit aan een ideologie, partij of gezaghebbende stem. Ha, de wereld zou er wellicht net iets beter aan toe zijn.

Wat zou, om maar één recent voorbeeld te noemen, het verhitte heen-en-weer gejeremieer over woke een interessantere discussie opleveren, mochten mensen voldragen argumenten hanteren en niet vanuit een (volgens hen) onwrikbaar stramien werken. Mocht u het niet gevolgd hebben — ja, u daar, u bent de enige, kan niet hé! —, Joël De Ceulaer schreef vorige zaterdag een essay van vier pagina’s over woke en wokeness in De Morgen. Je kunt het met hem eens of oneens zijn — ik behoorde, geef ik voor de volledigheid mee, afwisselend tot het ene en het andere kamp, maar ik heb zijn bijdrage met veel aandacht gelezen, blij dat het er was —, maar je doet dit niet af als gebazel of je serveert hem niet af met ‘Hij heeft ongelijk, punt!’  Dat is namelijk niet discussiëren, dat is uitgaan van het eigen Grote Gelijk, of dat nu individueel dan wel collectief is, zo komen we geen stap verder. Maar goed, ik schreef hier eerder al over woke (https://maandans.frankvanlaeken.eu/?p=1351 en https://maandans.frankvanlaeken.eu/?p=1357), ik hoef dat niet opnieuw te doen.

Enfin, ik laat het keyboard even rusten, anders klopt de titel boven dit stuk(je) niet meer. Volgende week zal ik ongetwijfeld opnieuw een voldragen mening hebben. U bent gewaarschuwd.



Het zijn net mensen…

Politiek, Samenleving Posted on za, september 10, 2022 11:19:01

Het ging de voorbije dagen in het nieuws vooral over de dood van de Queen en de nakende rondezege van koning Remco, die zelfs de strapatsen van Gert Verhulst van tafel veegden. Het vertrek van de directeur-generaal van Fedasil, Michael Kegels, verdween daarbij in het niets, het bericht stond sowieso enkel op de binnenpagina’s van de kranten. Kegels, die directeur maatschappelijke veiligheid bij de stad Antwerpen wordt, werkte al sinds 2001 voor Fedasil.

Als iemand eenentwintig jaar voor dezelfde organisatie werkt, wat tegenwoordig hoogst uitzonderlijk is, wil dat meestal twee dingen betekenen: die persoon voelt zich thuis in dat soort werk en functies én die waardering werkt ook in omgekeerde richting. Dat Michael Kegels nu vertrekt, kan alleen maar gezien worden als illustratief voor de intussen permanente crisis in de vluchtelingenproblematiek. Mensen slapen al weken op straat. Mensen moeten in de hitte aanschuiven voor de poorten van het Klein Kasteeltje in de hoop dat hun dossier zal geopend worden. Mensen worden uitgespuwd door de lokale bevolking, die hen niet welkom wil heten, en die hatelijke houding komt dan nog eens bovenop wat die mensen in eigen land hebben meegemaakt, de reden waarom ze hier aankloppen.

Asielrecht is, zoals het woord het al aangeeft, een recht, dat weten die mensen die we vluchtelingen noemen (een op zich voldoende neutrale benaming, ze zijn nu eenmaal op de vlucht). Ook wie de vluchtelingen niet graag ziet komen (en vooral niet graag ziet blijven) weet dat doorgaans, dat er zoiets bestaat als een asielrecht dat neergelegd werd in artikel 14 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Eenieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging.” De tekst is duidelijk, werd opgesteld in tijden dat politieke leiders nog wel verder durven te kijken dan de volgende verkiezingen. (Er is overigens geen asielplicht, het land waar de vluchteling/asielzoeker komt aankloppen moet onderzoeken of die wel degelijk recht heeft op asiel.)

Dat de directeur-generaal van Fedasil nú opstapt, is geen toeval. “Alle medewerkers van Fedasil werken zich de ziel uit het lijf om mensen een opvangplek te geven,” zei Kegels in een reactie. “De laatste jaren is dat een steeds moeilijkere opdracht geworden. Ik hoop dat de samenleving daar oog voor blijft hebben.”

De moeilijkheid van die opdracht heeft te maken met het aantal vluchtelingen, wat samenhangt met regionale en lokale conflicten elders in de wereld, maar nog veel meer met de attitude van leidinggevende politici, opiniemakers en de lokale bevolking. Als de staatssecretaris van Asiel en Migratie iemand van rechtse signatuur is die zelf zo veel mogelijk vluchtelingen preventief wil weren (ik bedoel uiteraard Francken, maar eigenlijk ook De Block voor en Mahdi na hem) en als uit recente polls naar voor komt dat zowat vier op de tien Vlamingen migratie in de brede zin van het woord problematisch vinden, dan worden internationale afspraken en rechtsbepalingen al snel ondergeschikt gemaakt aan populistische en electorale overwegingen. Als de mensen in nood dan ook nog eens worden gereduceerd tot getallen en statistieken, verdwijnt empathie algauw naar de achtergrond. Eigen volk eerst is een slogan van één partij, maar het is intussen ook een onuitgesproken mantra van andere politici geworden. Om preciezer te zijn: eigen kiezer eerst! Als de vluchteling geen gezicht krijgt, geen persoon van vlees en bloed wordt, kan je hem ook negeren. Ontmenselijken is o zo makkelijk, dat leren ons geschiedenis, heden en (ongetwijfeld ook) toekomst.

’t Is niet omdat je vluchtelingen er via rechtse daadkracht van probeert te overtuigen dat ze beter wegblijven uit België dat ze dat ook zullen doen. Over enkele jaren zullen daar steeds meer klimaatvluchtelingen bij komen. Terwijl wij zitten te puffen bij onnatuurlijk hoge temperaturen in onze contreien, zullen op andere continenten mensen op de vlucht slaan voor nog veel hogere temperaturen, die het leven ondraaglijk maken. Jezelf en je naasten uit een levensbedreigende situatie helpen is een kerntaak voor gezinshoofden, hier en elders. Het zal dan niet eens meer een optie zijn om voor die mensen een oplossing in hun eigen regio te zoeken, de bekende hypocriete dooddoener van rechtse politici die vervolgens wel als eerste zullen protesteren mocht het budget van ontwikkelingssamenwerking verhoogd worden. De vluchtelingencrisis van nu zal in de toekomst als een crisette worden gezien. Minicrisis. Misschien kunnen we alvast beginnen te oefenen op onze collectieve empathie. Het zal nodig zijn.

In een land dat zich beschaafd en verlicht durft te noemen, zou niemand op straat mogen slapen, geen dakloze, geen vluchteling, niemand. Morgen of overmorgen kunnen we zelf vluchteling zijn. Solidariteit is een mooi woord, we zouden dat met z’n allen wat vaker in de praktijk mogen omzetten.



Domdommertijd

Journalistiek, Politiek, Samenleving Posted on za, september 03, 2022 11:18:45

“’t Is weer voorbij die mooie zomer” zong de Nederlandse bard Gerard Cox negenenveertig zomers geleden, in 1973. Kent u die tekst nog, oudere jongere? Hij gaat zo verder. “Die zomer die begon zowat in mei / Ha, je dacht dat er geen einde aan kon komen / Maar voor je ’t weet is heel die zomer alweer lang voorbij.”

Mocht Cox, intussen 82, tijd en zin hebben, moet hij misschien een update van dat zomerse nummer van weleer inzingen. “’t Is nooit voorbij die hete zomer / Die zomer die begon zowat in maart / Ha, je dacht dat er geen einde aan kon komen / En weet je wat, je hebt helaas overschot van gelijk”. Of zoiets, want mijn versie rijmt niet echt.

Het went, zo’n hete zomer, en dat is het laatste wat het zou mogen doen, wennen. We zouden ertegen in opstand moeten komen, door zelf te doen wat nodig is en door onze regeringen te dwingen om dat op te leggen — ik weet het: dat is twee keer dwang. Maar het moet! We hebben meer dan één Greta Thunberg nodig, liefst in alle generaties een geloofwaardig boegbeeld van het verzet. De klimaatontkenners en de ecorealisten zullen ons immers niet behoeden voor de ecologische rampen die ons te wachten staan. Het is niet Jean-Marie Dedecker, die schreef dat hij in zwembroek heeft genoten van het warme weer, die onze gids mag zijn. Vreemd toch dat mensen met kinderen en kleinkinderen die après nous le déluge-attitude uitdragen. Alsof ze niet wakker liggen van de toekomst van hun nageslacht. Of menen ze wat ze zeggen, dat er weinig of niets aan de hand is, gewoon wat hogere temperaturen, so what? Dan komt de titel boven dit stuk voor het eerst van pas.

Domdommertijd.

Komkommertijd heeft definitief afgedaan. Het nieuws wordt in juli en augustus niet langer gedomineerd door faits divers, die het tijdens de zomermaanden tijdelijk overnemen van het Echte Nieuws. Sire, er zijn geen komkommers meer. Toch niet in de dagelijkse nieuwsbulletins. Listige politici profiteren van de nieuwsarmere maanden om zelf nieuws te maken en bij gebrek aan ernstigere berichtgeving wordt het minste geringste opgepikt, niet alleen in de nieuwe en de sociale media, maar ook in de media die traditioneel worden genoemd en die zichzelf als ernstig beschouwen. Plaats ’s morgens als Bekende Persoon een controversiële tweet en je haalt geheid ’s avonds het nieuws of een van de praatprogramma’s. Wat je zegt is ondergeschikt aan hoe luid je roept en hoe snel je aanhangers de boodschap vermenigvuldigen, en dat heus niet alleen tijdens de zomermaanden.

Domdommertijd.

De regering-De Croo kwam net voor het zomerreces met een pensioenhervorming die zo ongeveer niemand kon smaken. Dat kan twee dingen betekenen: ofwel trekken die plannen werkelijk helemaal op niets, ofwel is het een poging tot modus vivendi die tussen alle standpunten door laveert richting compromis. Aan anderen om hierover te oordelen. Idem met de maatregelen om de energiecrisis behapbaar te maken voor de bevolking en de bedrijven: te veel, te weinig, te laat, te vroeg, te alles, te niets. ’t Is altijd iets, en dat zou zelfs zomaar eens kunnen. Van politici mogen we verwachten dat ze beslissingen nemen, maar we mogen niet verhopen dat ze alles kunnen oplossen. En toch mag het iets meer zijn (of minder). U kiest maar.

Domdommertijd.

Voor de federale oppositie is het simpel: het is allemaal de schuld van Vivaldi. In de tijd van de genaamde Antonio Vivaldi (1678-1741) waren er tenminste nog vier seizoenen. Inmiddels zijn die gereduceerd tot twee: zomer (van maart tot oktober) en herfstige lente (van november tot februari). Die quattro stagioni slaan meer op de pizza’s die de regeringsleden in crisistijden bestellen om de hongerigen aan de onderhandelingstafel te spijzen dan op de werkelijke seizoenen in een jaar. En nu we toch bij de zeven werken van barmhartigheid zijn aanbeland: het vierde werk, de vreemdelingen herbergen, werd inmiddels genadeloos geschrapt. Geofferd op het altaar van het populisme. Asielzoekers slapen al vele weken op straat in een land dat zich geciviliseerd durft te noemen. Een schande. Vier op de tien Vlaamse kiezers vinden dat overigens niet zo erg. Duimpje omhoog, ze moesten dan maar in hun eigen land blijven.

Domdommertijd.

Voor de leidende politieke formatie van Vlaanderen — op basis van de verkiezingsuitslagen van 2019, niet op basis van de recentste polls — is het altijd de schuld van de anderen. Calimero-gedrag is eigen aan de N-VA. Schuld van de sossen (maar die vinden ze nu redelijk sympathiek omdat Vooruit-voorzitter Conner Rousseau hen zit op te vrijen). Schuld van het vluchtelingenbeleid (dat ze maar elders een oplossing zoeken, die gelukzoekers!). Schuld van Vivaldi (want ze mogen niet meespelen op het hoogste niveau). Schuld van de ‘wokers’ (wat mogen we nog zeggen of doen vandaag de dag?). Schuld van de groenen (een favoriete schietschijf voor zowat alle andere partijen tegenwoordig). Schuld van de cokesnuivende elite (nu die niet te winnen ‘War on drugs’ niet tot een, euh, overwinning leidt). Schuld van de vakbonden (zullen we binnenkort horen wanneer het overleg rond de loonindexering niet tot een eendrachtig besluit zal leiden). Samengevat: schuld van alle anderen. Zo is het makkelijk. Nooit Verantwoordelijkheid Aanvaarden.

Domdommertijd.

De schuld van de werkgevers zal het nooit zijn, voor de N-VA. Zowel VBO als Unizo pleiten voor een indexsprong, of zelfs de afschaffing van de loonindexering. Dat dit als gevolg heeft dat ‘de mensen’ hier minder koopkracht zullen hebben, valt voor hen in het niets bij het ineenstuiken van de exportmarkt omdat onze producten duurder zullen worden in het buitenland en dus minder afzet zullen vinden. Ik begrijp dat eerlijk gezegd niet meer: tussen de harde patronale en de even harde syndicale lijn bestaat blijkbaar geen middenweg meer. Ieder met zijn hymne, ieder met zijn vlag, ieder met zijn hardnekkige dogma’s. Economen blijven de oude recepten benadrukken in de nouvelle cuisine van het moderne economische leven, terwijl de ingrediënten echt wel verschillen van die uit de tijd van de onzichtbare hand van Adam Smith. (Centrum)rechtse opiniemakers — de meesten behoren tot die categorie, zo stel ik vast, ook voormalige linkse tiepen hebben zich intussen tot het deweverisme bekend — ondersteunen die boodschap met de megafoons die hen worden aangereikt. En dan maar klagen over de cancelcultuur die hen/ons overvalt… Als Bart De Wever een gezellige familiefoto laat maken met het opschrift ‘Arbeit macht frei’ van het uitroeiingskamp van Auschwitz prominent op de achtergrond, kraait er nauwelijks een haan naar de smakeloze boodschap die dit uitstraalt. Een geschiedenisles voor mijn kinderen, noemde hij het zelf. Doe dat dan zonder die publiciteitsstunt, denk ik dan. Als Bart De Wever hoort dat er in zijn stad elke dag wel ergens een granaat ontploft of op iemand geschoten wordt, blijft hij rustig met vakantie in het buitenland. Weinigen die daar kritische bedenkingen bij maken. Als Bart De Wever terugkeert naar ‘zijn’ Antwerpen en pleit voor het samenroepen van de nationale veiligheidsraad in de strijd tegen de drugshandel, is er haast niemand van de journalisten en opiniemakers die daar kritische vragen bij stelt. Schuif maar aan, meneer de voorzitter/burgemeester, hier is een microfoon en een camera, wij gaan wel even een koffietje drinken, succes!

Domdommertijd.

Er was een paar weken geleden ook het ziekelijke een-tweetje tussen voormalig staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken (vooralsnog N-VA) en het schandschrift tScheldt (onmiskenbaar Vlaams Belang), waarbij een vrouwelijke ambtenaar van Fedasil werd aangevallen. Doxing van de ergste soort. Schaamteloze intimidatie. Niet de eerste keer dat Francken op de man (m/v/x) speelt. Het gedrag van Theo Francken begint verdacht veel te lijken op dat van figuren zoals afgebeeld in die ene spotprent van hem in nazi-uniform, waar hij en zijn aanhangers zo boos over waren: kleineren, intimideren, proberen ‘kalt zu stellen’ door groepsdruk. Fraai is het niet. In een ander tijdsgewricht zouden deze praktijken fascistoïde zijn genoemd. Nu niet. Het passeert. We ondergaan. Tot ‘Samen een meerderheid’ realiteit is. Dan hebben we het ongetwijfeld niet geweten.

Domdommertijd.

Vlaamse provinciegouverneurs protesteerden luid tegen de aankondiging van de openbare omroep dat hij de regionale ochtendblokken op Radio 2 wilde afschaffen, terwijl de partijen die zij (tweemaal N-VA, tweemaal CD&V, éénmaal Open VLD) vertegenwoordigen een poos geleden in de Vlaamse regering hebben bedisseld dat de VRT het voortaan met minder moet doen. Het passeert allemaal maar, zonder dat de bedenking die ik in het tweede deel van de vorige zin heb gemaakt, voorgelegd wordt aan hen. En natuurlijk heeft de VRT ook boter op het hoofd, met die rijkelijke verloningen voor een handvol schermvedetten. Stuk voor stuk mannen, dat ook nog. Die grootverdieners staan eveneens in de weg van toekomstige regionale berichtgeving en zullen er binnenkort de oorzaak van zijn dat enkele honderden andere medewerkers richting uitgang worden begeleid. En alsof dat nog niet volstond, geeft de VRT in het programma FIRE: vroeg op pensioen een vrijgeleide aan zelfgenoegzame snoevers om te pleiten voor het nemen van financiële risico’s. Financial independence, retire early, weet u wel. “Ook controversiële thema’s verdienen een plaats in het programmaschema,” wierp de woordvoerster van de VRT als tegenargument op. Het is wachten tot Jeff Hoeyberghs en andere hersenloze patjepeeërs in een showprogramma op Eén zonder wederwoord mogen pleiten tegen de coronamaatregelen. Ik kan alvast een programmatitel uit de oude doos aanbevelen: De Steek-er-wat-van-op Show (met name: een coronabesmetting). Zonder Emiel Goelen weliswaar.

Domdommertijd.

Voor ik het vergeet: bijna ging er vorig weekend een festival met extreemrechtse groepen door op de vooravond van de (extreemrechtse) IJzerwake in Ieper. Frontnacht werd uiteindelijk verboden, in tweede zit zeg maar, omdat politici die niet wakker waren toen het festival in mei werd aangekondigd, nu opeens wel het geluid van een democratische wekker hadden gehoord. Ik heb het over u, Conner Rousseau. En nog een pak anderen die toch wel rijkelijk laat waren met hun protest. Konden ze dat niet even laten uitzoeken vier maanden geleden? Op het internet vind je in een paar kliks terug waar die bands echt voor staan.

Domdommertijd.

Tijd om stilaan af te ronden en nieuwe verontwaardigingen voor een volgende blogpost te beginnen verzamelen: de stad Antwerpen heeft een gedicht van Ruth Lasters, een van de vijf stadsdichters die begin dit jaar werden aangesteld, gecensureerd. “Het was niet besteld,” riep een of andere woordvoerder op het Schoon Verdiep, er is dus geen sprake van censuur. De schepen van Cultuur wierp op dat het gedicht te weinig verbindt en dat het te veel een politiek manifest is. Boodschappen beter op elkaar afstemmen, stel ik voor, dat vermijdt een ongeloofwaardige kakofonie van nepargumenten. Wie het gedicht leest, weet trouwens wel beter. Losgeld is onverbloemde kritiek op het onderwijsbeleid, dat — o toeval der toevalligheden — in handen is van een partijgenoot van de Antwerpse burgemeester. Cancelcultuur in de praktijk. En die komt, zoals het onverkwikkelijke verleden ons leert, in onze contreien vooral van rechts en niet van de ‘linkiewinkies’ en de ‘wokers’.

Domdommertijd.

Over cancelcultuur gesproken. Even onbegrijpelijk is dat de Duitse uitgeverij Ravensburger Verlag beslist heeft om geen Winnetou-boeken van Karl May meer uit te geven, na online protest over de ‘racistische stereotypen’ in die uitgaven. Prompt volgde Meulenhoff in Nederland, dat de verkoop van Mays boeken stopzet. Bij bol.com zijn de boeken ‘tijdelijk niet beschikbaar’. Het is heel lang geleden dat ik die boeken gelezen heb en uiteraard zullen er personages en taferelen in voorkomen die we nu als eerder karikaturaal zullen ervaren, maar wat ik mij van die goede oude Winnetous herinner, is dat ze het traditionele clichébeeld van de indiaan als onbetrouwbare en gevaarlijke wilde hebben bijgestuurd bij mij en heel wat leeftijdgenoten. Opgevoed met oude Amerikaanse westerns waarin de cowboy de goede was en de indiaan de slechte, de eerste op een wit paard, de tweede op een zwart, waren de boeken van Karl May een eyeopener, of noem het desnoods een ‘Mayopener’. Dat vind ik zoveel jaren later oneindig veel belangrijker en relevanter dan sommige stereotypen. Zet dan vooraan in het boek een korte inleidende tekst om de uitgave te verantwoorden. Ook hier past de noemer…

Domdommertijd.

Enfin, ’t is weer voorbij die mooie zomer. Waarin komkommertijd definitief heeft plaats geruimd voor domdommertijd.



Covid-19: relaas van een oud-strijder

Memories & mijmeringen, Samenleving Posted on za, juli 23, 2022 12:16:37

Het zou mij niet overkomen, o neen. Want ik ben voorzichtig.

Twee jaar geleden liep ik nog rond op een tv-redactie, die uit respect voor Het Virus tijdelijk gehalveerd was, de ene dag ploeg A, de andere dag ploeg B, maar we respecteerden de anderhalve meter afstand niet altijd en niet overal. Maar Het Virus kreeg me toch niet te pakken.

Sindsdien was ik voorzichtiger dan ooit. Werkte bijna altijd van thuis uit. Ging niet op café of naar de bioscoop, zelfs niet wanneer dat terug een beetje mocht. Hielp mijn moeder boodschappen te doen of ging met haar op medische controle, mét mondmasker. Altijd.

Er werd versoepeld en verstrengd, versoepeld en verstrengd, versoepeld en verstrengd, versoepeld. Ik bleef streng, op mezelf, omdat ik wel doorhad: Dat Virus lacht er niet mee, of misschien juist wel. Het lacht ons uit, wij onvoorzichtigen, neen, júllie onvoorzichtigen. Mij niet gezien, ik blijf voorzichtig, het zal mij niet overkomen.

Maar kijk, ik liet de onvoorzichtigheid zachtjes aan toe in mijn kluizenaarsbestaan. Ging al eens naar een concert, in openlucht, dat was veilig genoeg. Behalve van mijn geliefde hield ik afstand, geen polonaise aan mijn lijf, o neen.

Tot die tiende juli, een zonnige zondag. Een tent in Gent. Van Morrison op het podium. Mijn geliefde droeg een mondmasker, als zowat enige in het publiek. Ik voelde me veilig, o ironie, genietend van de muziek van een man (Van een Man) die zich al twee jaar boos maakt op de overheidsmaatregelen om de coronacrisis in te dijken. Het is allemaal de schuld van Van Morrison!

Minder dan tweeënzeventig uur later waren ze daar, De Stoute Symptomen, niet de titel van een ongeschreven Suske en Wiske-album, maar de verschijnselen die bij Het Virus horen. Beetje hoesten, heel moe, snotneus, lichte hoofd- en keelpijn. Voor het eerst zo’n test gedaan met zo’n staafje tot in je hersenpan. Zou dat minuscule tweede lijntje daar…? Neen, toch? Nauwelijks merkbaar, dus geen paniek.

Twee dagen later: iets meer hoesten, iets meer gewrichtspijn, koortsig. Tweede test gedaan, tweede rode lijn nu heel zichtbaar. Het was ook mij overkomen, o ja. En ik verlangde nog zo naar iets negatiefs in mijn leven op dat moment!

Dat is intussen acht dagen geleden. In die week-plus-één-dag hebben De Stoute Symptomen zich al bij al nog mild gedragen en ze zorgden voor voldoende variatie. De ene dag had ik het gevoel dat ik tegen de richting in op een paardenmolen aan het lopen was, de volgende dag liep ik in de juiste richting maar ging de molen full speed ahead. Hoesten werd niezen werd lastig ademhalen werd puffen. De koorts week snel, de vermoeidheid niet. Iemand moet dat loden deken toch eens van mij afhalen. En die zurige smaak uit mijn mond verwijderen. Waarom draait de kamer zo? Wie heeft het geluid van de wereld afgezet? En waarom speelt zowat elke nacht Van Morrison full force gale in mijn hoofd in een tent in Gent?

Wat mij gelukkig bespaard is gebleven: dagenlang van hevige koorts, nachtenlang hoesten, hallucinaties, koortsdromen van Pieter Loridon die me probeert te tongzoenen om immuniteit te kunnen verwerven, nachtmerries over wappies die mij ervan proberen te overtuigen dat Het Virus een bedenksel van het grootkapitaal is, een voor mijn ogen dansende Engel met duivelse maniertjes.

Misschien denkt u wel: het zal mij niet overkomen, o neen. Denk dat niet. Wees voorzichtig. Het Virus is als die oude man met die witte sik en die hoge hoed met die sterren op die u met priemende blik en wijzende vinger aankijkt op oude affiches van het Amerikaanse leger: ‘I want you!’ Houd hem/het op afstand.

It ain’t over till Marc Van Ranst, Erika Vlieghe, Steven Van Gucht, Geert Molenberghs and Frank Vandenbroucke sing ‘Hallelujah!’



Mijn Beerschot-memoires (deel 2)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juli 02, 2022 11:39:14

Tien jaar geleden liep mijn kortstondig avontuur als woordvoerder bij Beerschot AC ten einde, na amper tien maanden en een paar weken. ‘Avontuur’ is de juiste omschrijving van dat ene intense, prettige, onprettige, knotsgekke, waanzinnige, absurde seizoen 2011-2012, waarin ik van de ene verbazing in de andere viel. Voetbal, een feest. En een nachtmerrie. En een immorele wereld. En nog wat van die dingen. Ik zou er een boek mee kunnen vullen, maar omdat ik betwijfel of er een uitgeverij geïnteresseerd is in wat er toen — bij een, laten we wel wezen, bescheiden club vol onbescheiden grootspraak — allemaal is gebeurd, bal ik de ‘belangrijkste’ gebeurtenissen samen in twee ietwat ruim bemeten blogposts. Vandaag deel 2.

***

De naweeën van het laattijdig uitbetalen van de spelerslonen van oktober zinderde ook in januari 2012 nog na op het Kiel. Beerschot kreeg een transferverbod opgelegd. ’t Is te zeggen: inkomende transfers waren verboden, uitgaande mochten wel. Die waren zelfs welkom, want dat betekende: centen. Ouwe rot Bart Goor was al in het najaar onzacht naar de uitgang begeleid. Zoals in de voorafgaande zomer de abrupte verkoop van de twintigjarige Nigeriaanse middenvelder Victor Wanyama (aan Celtic), de zesentwintigjarige werkmier Faris Haroun (aan Middlesbrough), het achttienjarige talent Mats Rits (aan Ajax) en de achttienjarige doelman Thomas Kaminski (aan Anderlecht, waar hij prompt werd uitgeleend aan OH Leuven) voor financieel soelaas moest zorgen. Eigenlijk deed voorzitter Patrick Vanoppen hetzelfde wat Jos Verhaegen in het verleden had gedaan: snel wat centen binnenrijven, ook al weet je dat die spelers een paar jaar later véél meer zullen opleveren. Wanyama bracht één miljoen euro op. Twee jaar later bleek de speler al veertien miljoen euro waard, toen hij van Celtic naar Southampton verhuisde.

            2012 begon met een relletje. Spits Ibrahima Sidibe — onmisbaar in het tactisch plannetje van trainer Mathijssen met veel lange ballen naar voor, die de boomlange Senegalees dan maar moest afleggen voor de oprukkende Losada — wilde weg en haalde daarvoor, volgens het clubbestuur, als argument aan dat hij niet besefte dat er een verschil was tussen zijn bruto- en zijn nettoloon. Wellicht zal het feit dat hij zijn loon al eens veel te laat had ontvangen een veel grotere rol gespeeld hebben in zijn beslissing. Hoe durft hij, riepen ze binnen de club. Ja, hoe durfde hij, een werknemer die vond dat zijn contract moest gerespecteerd worden…

            Bij het vertrek naar de stageweek in Turkije, waarvoor op het allerlaatste moment nog een sponsor gevonden werd, was de sfeer voor de rest prima. Ik mocht niet mee. Een handvol supporters wel, op eigen kosten. Om de rest van de fans op de hoogte te houden van wat er op de stage gebeurde, moest ik het stellen met informatie van ginder uit. Tot zover het sexy leven van een woordvoerder van een Belgische eersteklasser.

KAGELMACHER NAAR KAISERSLAUTERN, EUH, MONACO

Om te kunnen overleven had de club (en haar voorzitter zonder centen) half januari alweer dringend geld nodig. Er was belangstelling voor de Uruguayaanse aanvoerder Gary Kagelmacher, die het heel even bij Real Madrid geprobeerd had en die was uitgegroeid tot een absolute sterkhouder bij Beerschot AC. Maar de club was al zo goed als gered, hij mocht weg. Moest, eigenlijk. Hoe sneller, hoe liever. Kaiserslautern, op een degradatieplek in de Bundesliga, wilde de drieëntwintigjarige centrale verdediger, die Duitse voorouders heeft, graag overnemen. De deal was principieel rond, ik had Kagelmacher zelfs al een e-mail gestuurd onder de hoofding ‘Goodbye & Good Luck!’, met de woorden ‘I wish you all the best in Kaiserslautern (my favorite German club by the way)’, waarop hij een vriendelijk dankwoord terugstuurde. Tot er plots een telefoontje uit Monaco kwam. De club uit het prinsdom stond onderaan in de Franse tweede klasse, was net overgenomen door de Russische oligarch Dmitry Rybolovlev en werd geleid door een Belgische algemeen directeur, Filips Dhondt, een man met een verleden bij Cercle én Club Brugge. Monaco bood meer dan Kaiserslautern (twee miljoen euro, zo las ik achteraf ergens), voldoende voor Patrick Vanoppen om de toezegging aan de Duitsers als onbestaande te beschouwen. Ik kon een deel van de onderhandelingen met Monaco en het geruzie met Kaiserslautern bijna woordelijk volgen. Ik zat twee bureaus verder dan de voorzitter, zijn deur was dicht, maar zijn volumeknop stond open. Op zekere dag zag ik Kagelmacher door de gang ijsberen, pratend met zijn zaakwaarnemer, vermoedde ik. Ik hoorde hem ‘Cien’ zeggen. Mijn kennis van de Spaanse taal is beperkt, maar dat getal begreep ik wel. Nou, dacht ik, honderdduizend euro per maand, dat is meer dan je ooit bij Beerschot zal kunnen verdienen. Tenzij hij met Vanoppen aan het bellen was en ‘Je hebt al honderd!’ riep, dat kan ook.

            Feit: Gary Kagelmacher vertrok naar AS Monaco, er stroomde weer wat geld in de lege clubkas. Ook onze mailbox stroomde vol: boze Kaiserslauternfans die Beerschot afwisselend in het Duits en het Engels het ergste toewensten. Zaterdag 21 januari 2012 nam Kagelmacher afscheid van ‘zijn’ publiek, netjes in het pak, begeleid door Patrick Vanoppen. Die vervolgens de supporters entertainde door zelf in het doel te gaan staan. Kagelmacher, een strafschopspecialist, trapte vanop elf meter slordig binnen. Vanoppen dook over de bal in het slijk. Applaus en gelach op alle banken. Er is niet altijd een berenpak nodig om op te vallen. Beerschot won die avond met 4-0, met onder meer een panenka van Hernán Losada. ‘Beerschot leeft!’, jawel.

(BIJNA) SLAANDE RUZIE

Wat de voorzitter overigens wel sierde, was dat hij komaf wilde maken met de invloed van voetbalmakelaars. Eén makelaar in het bijzonder, eigenlijk. Onder de clan-Verhaegen had Didier Frenay het alleenrecht verworven om in- en uitgaande transfers te doen binnen de club, een beetje zoals Mogi Bayat dat niet veel later bij Anderlecht zou mogen. Naar verluidt stond die afspraak op papier. Vanoppen wilde die exclusiviteit verbreken. Wat hem uiteindelijk, na flink wat discussiëren (volume!), ook lukte.

            Eén keer leidde een mislukte transfer bijna tot slaande ruzie. De twintigjarige spits Bavon Tshibuabua was de vorige seizoenen komen piepen bij de hoofdmacht, maar Vanoppen en Mathijssen zagen het niet zitten in de aanvaller met Congolese wortels. KV Oostende, op dat ogenblik een tweedeklasser, toonde belangstelling. Eric Verhoeven, zaakwaarnemer van Tshibuabua en een voormalige secretaris van (Germinal) Beerschot, weigerde mee te werken. Met als gevolg klinkende ambras, Vanoppen die de ietwat grotere en zwaardere Verhoeven voor zich uit duwde naar de uitgang van de kantoren en bij het openen van de deur in gevechtshouding ging staan. Ik zag het vanuit mijn kantoortje gebeuren.

            Beeld u in: dat ene luidruchtige en vechtlustige jongetje op de speelkoer, knieën en ellebogen lichtjes gebogen, dreigende vuisten, de grotere jongen die hem uitdagend staat uit te lachen. De scène staat op mijn netvlies gebrand.

            Tshibuabua bleef nog een half jaar in de B-kern vegeteren.

‘STEEKT UW BOEKSKE…!’

In de loop van de maanden had de aanvankelijke bewondering van Patrick Vanoppen voor de ‘vroegere chefsport van de VRT’ plaatsgemaakt voor ergernis. Hij wilde altijd weer ruziemaken met de pers, ik wilde de pers juist ter wille zijn, hen hartelijk welkom heten in het Olympisch Stadion, een positief imago creëren voor het nieuwe Beerschot, ‘mijn’ club. Zonder op mijn knieën te gaan zitten, dat spreekt voor zich. Voor Vanoppen waren voetbaljournalisten een noodzakelijk kwaad, hij zag ze liever gaan dan komen. (Omgekeerd gold dat ook, had ik steeds meer de indruk.)

            De ontevredenheid van de voorzitter over zijn persman werd flink gevoed door de trainer. Jacky Mathijssen, een persoonlijke vriend van Vanoppen, was aanvankelijk koeltjes tegenover mij. Geen bezwaar, koel is minder goed dan cool, maar dat moet kunnen in een professioneel samenwerkingsverband. Koel werd echter geregeld vijandig. Op een van de persconferenties na een match, die ik modereerde, stelde ik de trainer de vraag waarom hij een bepaalde tactische ingreep had gedaan. Zo ging dat immers: ik vroeg naar de analyse van de bezoekende trainer, daarna naar die van de thuisploeg, ik stelde nog een vraag aan beiden en dan kregen de journalisten het woord. ‘Die vraag moet jíj toch niet stellen!’, beet Mathijssen me toe. Waarna ik ietwat verbouwereerd het woord aan de zaal gaf en een reporter krek dezelfde vraag stelde. Ik moest moeite doen om niet triomfantelijk te glimlachen.

            Bij andere gelegenheden richtte Mathijssen zich rechtstreeks naar mij in volle persconferentie. Waarom een communiqué nog niet uitgedeeld was (‘Omdat je het nog moest nalezen, trainer’) of hoe het te verantwoorden viel dat de equipe van ATV te laat was (‘Omdat ze een lekke band hebben gehad onderweg, trainer’). Dingen die je niet doet tegenover buitenstaanders die elke wanklank oppikken en niets liever doen dan die controverse uitmelken. Dingen die je niet doet onder collega’s. Dingen die je alleen maar doet als je iemand bewust voor schut wil zetten — ik ging trouwens nooit op die provocaties in, dát zou pas onprofessioneel geweest zijn.

            Ik liet eerst betijen, maar die sfeer en dat soort uitlatingen zouden finaal schadelijk geweest zijn voor mijn werkgever, Beerschot AC. Dus belegde ik een ochtendlijke tête-à-tête met Mathijssen, om de zaken uit te klaren, om hem er ook vriendelijk op te wijzen dat niemand beter werd van zijn venijnige opmerkingen in mijn richting op persconferenties. Een beetje nerveus vertrok ik vroeger dan normaal richting Antwerpen, waarna ik vastzat in de langste file ooit, zodat ik alsnog te laat kwam op mijn afspraak. Geen probleem, de trainer was poeslief, had begrip voor mijn opmerkingen, was ervan overtuigd dat we allebei het beste voorhadden met de club.

            Lang duurde deze gewapende vrede niet.

            Zaterdag 11 februari 2012 ontving Beerschot STVV. Op het kunstgras in Sint-Truiden had paarswit de eerste van twee uitzeges dat seizoen behaald (2-4). De hele week had ik met een grieperig gevoel thuisgezeten, ook de persconferentie voorafgaand aan de wedstrijd liet ik heel uitzonderlijk door iemand anders leiden. Op de matchavond zelf was ik wel aanwezig, zij het niet in de perstribune, maar in een knus en warm lokaaltje, kijkend naar televisie. Beerschot won met 3-2. Kristof De Rijck van Sport/Voetbalmagazine had me vooraf gevraagd of Sherjill MacDonald beschikbaar was voor een interview. MacDonald wilde dat wel doen, maar het kon voor hem alleen maar zondagvoormiddag in Antwerpen. Mathijssen stuurde me een cryptisch sms’je op mijn vraag of dat kon voor hem (‘Vraag maar aan Patrick en denk commercieel.’). Voor mij was het oké, maar ik paste uitzonderlijk om er zelf bij te zijn, eerst nog even die laatste vervelende bacillen uit mijn lijf persen op mijn vrije zondag.

            Een paar dagen later ontving ik, zoals afgesproken, de tekst om nog even na te lezen. Ik wou snel zijn (té snel, geef ik grif toe) en stuurde veertien kleine correcties en nuanceringen door. Pas daarna had ik de reflex om de tekst ook te laten nalezen door Chris Van Puyvelde. Van Puyvelde, in de dagelijkse omgang allesbehalve een vriend van Jacky Mathijssen, las een passage over de goede tijd die Sherjill MacDonald had doorgebracht bij Roeselare onder Dennis van Wijk, ‘mijn beste trainer ooit’, en besefte onmiddellijk dat de ijdele Beerschottrainer hier niet mee opgezet zou zijn. Hij vond de algemene teneur van het interview ook te negatief. Er werd overlegd met Mathijssen, Vanoppen en MacDonald, die toegaf dat hij zwaar teleurgesteld was over zijn eigen prestatie tegen STVV, frustratie die nog nazinderde in het interview op zondagmorgen. Conclusie: er moest en er zou nog een en ander gewijzigd moeten worden aan de tekst.

            Voorzichtig belde ik met Jacques Sys, hoofdredacteur-voor-het-leven van het voetbalweekblad, of het toch niet mogelijk zou zijn om nog enkele wijzigingen aan te brengen. Geen denken aan, zei die terecht: hij wist dat ik al wat nuances had aangebracht in de tekst. Veel verder kan en mag een hoofdredacteur niet gaan, anders word je de speelbal van individuen en belangengroepen.

            Groot gelijk, dacht de journalist in mij, maar ik moest dit wel nog even laten weten aan de voorzitter. Die convoceerde onmiddellijk Sherjill MacDonald naar mijn kantoortje, waarna hij het nummer van Sys vroeg en hem zelf opbelde. Eerst nog rustig (‘Sherjill was niet zichzelf en wil graag nog wat wijzigingen aanbrengen’), dan al wat baldadiger, om af te ronden met een zin die in mijn geheugen geprent zit.

            ‘Man, steekt uw boekske waar de zon niet schijnt!’

KOSTER KOMT, MATHIJSSEN GAAT

Het incident versterkte mijn positie als communicatieverantwoordelijke niet, integendeel. Vanoppen vond mij nu toch maar een stoethaspel, die ‘vroegere chefsport van de VRT’. Mathijssen was het daar klaarblijkelijk mee eens en ook met teammanager Dirk Schoofs, een maatje van de trainer, werd de relatie nog moeilijker dan die al was. Gelukkig waren er anderen met wie het wel prettig samenwerken bleef. Community manager Paul Beloy vermeldde ik al in deel 1, ook technisch directeur Chris Van Puyvelde, scoutingverantwoordelijke Stakke Van den Buijs, conditietrainer Jan Van Winckel, assistent-trainer Wim De Corte en jeugdverantwoordelijke Steven Smet verdienen hier een positieve vermelding, net als de meeste collega’s in de kantoren. En materiaalmeester Jos Van Hout, natuurlijk, die ik ’s ochtends opzocht om hem de kranten te overhandigen, die ik een heel seizoen lang uit eigen zak heb aangekocht, want er waren — inderdaad, de aandachtige lezer weet dat al — geen centen om abonnementen te nemen. Eén pittige uitspraak van Joske bij het krieken van de werkdag en de zon scheen weer eventjes op het Kiel.

            De pedalen van de tandem Vanoppen-Mathijssen zouden niet lang meer synchroon bewegen. Ondanks de redelijke prestaties waren de supporters ontevreden over het te verdedigende, tactisch terughoudende voetbal van Jacky Mathijssen. Hartelijk was de omgang nooit geweest, en het ging alleen maar van kwaad naar erger. Tijdens verhitte discussies op verschillende fora werd het hoofd van de trainer door steeds meer roeptoeters op het kapblok gelegd. Voor de voorzitter was het een uitgemaakte zaak: het seizoen 2012-2013 moest er een nieuwe trainer komen. Hij werd daarin gesterkt door het feit dat de club in tweede zit een licentie voor de volgende jaargang had gekregen. (‘Met verve’, schreef ik hoogdravend in mijn persbericht, waarop de financieel directeur mijn kantoor binnenliep en zei dat het slechts met de hakken over de sloot was.) Wat ik niet wist, was dat die licentie er alleen maar was gekomen omdat Vanoppen zich persoonlijk met al zijn vennootschappen borg had gesteld. Waar dus, voor alle duidelijkheid, geen centen te vinden waren. Het was alsof de licentiemanager van de voetbalbond vijf lege dozen beter vond dan één lege doos. Leeg is leeg.

            Maar goed, Vanoppen zag het groots en zocht en vond een trainer die zin had in een nieuwe klus. Adrie Koster. Die was eind oktober ontslagen bij Club Brugge, na een 4-5 thuisnederlaag tegen KRC Genk. Nu was hij aan de slag bij de beloften van Oranje. Als je een trainer zocht die offensief voetbal predikte, kwam je al snel bij Koster uit. Zocht je een trainer die tactisch ietwat naïef was, kwam je eveneens bij Koster uit. Ik had half maart 2012 geen weet van de onderhandelingen, een wakkere voetbaljournalist wel. Het gerucht haalde Gazet van Antwerpen. Die ochtend werd ik gebeld vanuit de trainerskamer. ‘Wat staat al die pers hier te doen?’

            Ik snelde naar het perslokaal waar inderdaad een handvol vaste Beerschotcorrespondenten stonden te wachten: niet op mij, maar op Jacky Mathijssen. Ze hadden bloed geroken. Ik argumenteerde dat ze niet het recht hadden daar te staan: er was geen wedstrijd, geen persconferentie, geen geplande toelichting over clubzaken. Dit is privé-grond, heren. Ik kreeg de journalisten zover om buiten te staan wachten, bij de stadionpoort. Meer kon ik niet doen, dat was openbaar terrein, al had Vanoppen telefonisch geëist dat ze ook daar zouden verdwijnen. Na een uurtje palaveren en argumenteren kwam de luxewagen van Mathijssen aangereden. Zonder commentaar liet hij de journalisten ter plaatse trappelen. Ik voelde zijn priemende blik.

            Kort daarna volgde het onvermijdelijke: de mededeling dat er in ‘onderling overleg’ beslist was dat de trainer zou vertrekken. Het Laatste Nieuws-journalist Stephan Keygnaert, toen nog geen chef voetbal-met-vuile-handen, genoot de eer om Adrie Koster als enige exclusief te mogen interviewen. Dat had Vanoppen zo met hem afgesproken. De voorzitter eiste dat ik de persmededeling pas de dag nadien zou versturen. Nadat de krant al verschenen was? Geen denken aan. Ik stuurde ze dan maar om 22 uur de deur uit, vroeg genoeg om het nieuws nog op te kunnen nemen, te laat om Koster om een reactie te vragen. Niet alle compromissen zijn even eerbaar, dat ondervond ik steeds nadrukkelijker.

            Om de schijn te wekken dat Mathijssen niet brutaal was weggestuurd, moest ik maandag 2 april, twee dagen na de eerste wedstrijd in Play-off II, een persmoment organiseren waarop én Vanoppen én Mathijssen zouden aanwezig zijn. De ontslagen trainer wilde niet meewerken, hij liet weten dat zijn dochter die dag bij hem was. Dus stuurde ik een update naar de journalisten met de melding dat ‘Jacky Mathijssen helaas niet aanwezig kan zijn’. Zondag 1 april bliepte mijn smartphone om 10u08. Mathijssen. ‘Breng verrassingsgast mee morgen. Iemand die nog nooit gelogen heeft. 😉 Voorbereiden kan dus niet. Zorg jij voor extra stoel en flip-chart-bord. Wordt een hoogdag voor Beerschot. Thx.’

            Eén telefoontje met de voorzitter later stuurde ik een nieuwe sms naar de trainer, die telefonisch niet bereikbaar bleek. Dat hij niet hoefde te komen. ‘Das dan pech want ik ben er’, repliceerde die. ‘De Beer hoeft geen bang te hebben. Hij heeft geen vijanden toch? Ik verwittig de pers zelf wel, OK?’

            Neen, we waren er niet gerust op, die maandagnamiddag. Een rel bovenop een onverwacht afscheid in een sowieso al turbulente periode, daar zat werkelijk niemand op te wachten, behalve dan de perslui. Maar het viel mee: Mathijssen nam geëmotioneerd afscheid, Vanoppen toonde hem het respect dat hij op basis van de degelijke teamprestaties verdiende. En die verrassingsgast? Dat was Mathijssens dochter, niet een of andere arrogante advocaat die we verwacht hadden.

            Eind goed, nou ja, zeker niet al goed…

GELE EN RODE KAARTEN (VOOR DE PERS)

Het wantrouwen dat Patrick Vanoppen had tegenover de pers, vertaalde hij nu ook steeds meer naar mij toe, de man die per se correct wilde samenwerken met zíjn vijanden. Ik wist steeds minder wat er gaande was binnen de club, kreeg een nieuwe baas boven mij — Peter Wouters, de vierde commercieel directeur die op een jaar tijd de revue passeerde —, werd vanaf dan geacht om alleen maar bevelen uit te voeren. Ik moest dit alles even laten bezinken, maar kon geen kant op: opstappen, in feite de enige eerbare uitweg uit deze situatie, was privé geen optie, er viel nog een huis af te betalen. Bovendien: het seizoen zat er eigenlijk op, Play-off II interesseerde alleen de vaste volgers van Beerschot, zij die meer supporter dan journalist waren. Veel viel er niet meer te beleven. Dacht ik.

            Ondertussen bleef Vanoppen doen wat ik hem al tien maanden zag doen: mensen kleineren, ambeteren, in decibels overtreffen. Was er een commerciële deal in de maak, dan kon je er op donder op zeggen dat de voorzitter op het allerlaatste moment binnenstapte tijdens de onderhandelingen, (veel) meer begon te eisen en vervolgens de potentiële sponsor met veel tamtam de deur wees, de commerciële medewerkers radeloos achterlatend. Achteraf kregen die dan het verwijt dat ze er maar niet in slaagden om deals rond te krijgen. Tja.

            Ook in het vastgeroeste stadiondossier speelde Vanoppen een negatieve hoofdrol. De stad Antwerpen had vijftig miljoen euro veil voor een gemeenschappelijk stadion voor Beerschot en Antwerp op de site Petroleum Zuid, maar de Beerschotvoorzitter vond dat hij, als projectontwikkelaar, beter af was met een door hem te bouwen voetbaltempel en alleen voor Beerschot. Daarvoor zocht (en vond) hij ruzie met burgemeester Janssens en kornuiten.          Ongeleider worden projectielen niet.

            Eén keer moest ik per se een persconferentie beleggen in het bondsgebouw, na de vrijspraak in de zaak-‘Kawashima Fukushima’ (zie deel 1 van deze memoires), waarop Vanoppen vervolgens de ‘amateuristische bond’ de levieten las. Daar kickte hij op: de bond in eigen huis attaqueren. Hopelijk heeft woordvoerder Stefan Van Loock het mij inmiddels vergeven dat we toen een van de vergaderzaaltjes van de bond hebben misbruikt om die boodschap te brengen. Ter mijner verschoning: ik wist vooraf niet dat Vanoppen zó erg te keer zou gaan.

            Ondanks de onmogelijke werksituatie had ik toch nog recht op twee kersen op mijn taart (in feite een soufflé die al na een paar maanden ineengezakt was). De eerste was de melding van Vanoppen, eind maart en kort na de Koster-Mathijssen-affaire, dat hij zou beginnen te werken met gele en rode kaarten voor de pers. Een medium dat zich in zijn ogen had misdragen, zou een gele kaart krijgen, wat neerkwam op een laatste verwittiging. Wie een rode kaart kreeg, zou een tijdje weg moeten blijven uit het Olympisch Stadion. Dat journalisten met een accreditatie verplicht moesten worden toegelaten op wedstrijddagen, moest ik hem met handen en voeten uitleggen. ‘Oké dan, maar voor de rest blijven ze buiten!’

            Alzo genoot ik de nogal twijfelachtige eer om aan Sport/Voetbalmagazine en Gazet van Antwerpen te laten weten dat ze respectievelijk één en drie maanden ‘geschorst’ waren. Ook de andere journalisten werden op afstand gehouden. ‘Omwille van de aanhoudende stroom aan potentieel destabiliserende berichten die recent verschenen zijn in diverse media en om de interne rust te herstellen, zal Beerschot AC tot 30 maart een algemene persstop invoeren’, schreef ik in een door Vanoppen opgedrongen communiqué.

ONTSLAG

De tweede kers zat op een taart die naar mijn hoofd werd geslingerd.

            Dat zat zo. Eind mei 2012 ging ik samen met mijn echtgenote met vakantie. Een citytrip naar Bilbao, omdat een reis met de auto te riskant was, want ik had vernomen dat er op de salariswagen die ik mocht gebruiken een verzekeringsfranchise van 2500 euro zat. Met andere woorden: in geval van schade, mocht ik de eerste 2500 euro zelf ophoesten. In de Baskische stad vernam ik dat Vanoppen een klein communicatiebedrijf uit Ekeren onder de arm had genomen, C&C, zakelijke partners van een externe adviseur die zich al een paar maanden nadrukkelijk aan het manifesteren was binnen de club. Type grote smoel, weinig inhoud. Ik wist dus hoe laat het was. Mijn exit werd voorbereid. (Half mei was ook mijn maatje Paul Beloy al weggestuurd: ‘community’ behoorde voortaan tot de bevoegdheden van de uitbater van de fanshop. Anders gezegd: ‘community’ was leuk zolang er subsidies tegenover stonden voor de club (centen!), vanaf dan wilde Vanoppen dat geld blijven incasseren zonder dat er kosten en inspanningen tegenover stonden.)

            De eerste dag terug op het werk, maandag 4 juni 2012, werd ik bij Peter Wouters geroepen, mijn baas. Hij liet me ‘spijtig genoeg’ weten dat de samenwerking zou stoppen en dat ik niet meer hoefde te komen. Ik bleef rustig, vroeg hem dat op e-mail te bevestigen (‘ik bevestig met deze mail (…) dat je de volgende dagen en tot nader order niet op de club moet verschijnen om “gewoon” verder te werken’) en contacteerde onmiddellijk een advocate die gespecialiseerd was in arbeidsrecht. De situatie was duidelijk, dachten we: ik werd ontslagen, hoefde niets meer te doen voor mijn werkgever, de officiële C4 zou nu wel snel volgen en ik zou een opzegsom ter waarde van zes maanden loon ontvangen, zoals contractueel vastgelegd. In een e-mail naar de ‘Beerschot-vrienden’, een verzameling interne medewerkers en externe commerciële contacten, bevestigde Wouters een dag later dat de communicatiestructuur zou wijzigen. En dat er met mij… zou gepraat worden over een andere invulling van mijn takenpakket.

            Vreemd. In overleg met mijn advocate stuurde ik een aangetekende brief om Beerschot AC in gebreke te stellen. Waarop ik de volgende dag tot mijn niet geringe verbazing werd uitgenodigd voor een gesprek begin van de week nadien.

            Beleefde jongen die ik ben, trok ik maandag 11 juni naar de kantoren van Beerschot. Waar men mij het voorstel deed om mijn functie te hervormen tot ‘Communicatie- en administratiemanager’, waarbij ik enkel nog verantwoordelijk zou zijn voor de interne communicatie, vergaderingen moest notuleren en het persoonlijke mailverkeer van de voorzitter beheren. Ook het schrijven van persteksten en het organiseren van persmomenten werden mij nog toevertrouwd, onder toezicht van C&C dan wel. Ik verstond hieruit dat ik een veredelde directiesecretaris van Patrick Vanoppen zou worden. Na een korte bedenktijd weigerde ik en eiste alsnog dat C4, waarop Vanoppen dan weer liet weten dat er nooit sprake was geweest van een ontslag en dat hij mij maandag 18 juni om 10 uur op kantoor verwachtte om mijn nieuwe rol te komen vervullen.

            Toen ik die ochtend niet opdaagde, belde hij me op. Ik had de gezonde reflex om niet op te nemen, hopende op een pittige — en juridisch bruikbare — ‘mededeling’. Ik werd op mijn wenken bediend. Om 10u07 registreerde mijn antwoordapparaat een op vrij kalme toon ingesproken boodschap. Ik wil u de integrale tekst daarvan niet onthouden. ‘Frank, Patrick Vanoppen hier. Ik heb vernomen dat je d’r niet zal geraken vandaag. Euhm. Ik vind dat heel spijtig, omdat ik het gevoel had dat er van uw job niet zoveel zou veranderen. Euhm. Ge zult met de advocaat gebeld hebben. Dat mag ook uiteraard, maar advocaten doen de wereld niet draaien, hoor. ‘t Is alleen gezond verstand dat de wereld doet draaien en niets anders, jongeman. Dus, je stelt me teleur. Ik denk, als je ‘t hard wilt spelen, kom maar, ge gaat verschieten wat er nu nog gaat komen, want ik ga u in gebreke stellen voor al hetgeen wat ge nu in mekaar steekt, jongen. Alright? Ik heb u de kans gegeven. Uiteraard was ik niet tevreden over uw job, wou ik aanpassingen doen. Ik heb de marge echt open gelaten van mijn kant uit om u bij Beerschot te houden, om uw job aan te passen en voor mij is dat lichtelijk… Euhm. Volgens mij ben je nu meer een ego dan iets anders. Het valt me zwaar tegen, Frank. Ja, dit kan een ruzie ontketenen, het zal niet simpel worden, vriend. Dus: ofwel bel je mij voor 12 uur voor een oplossing, maar de oplossing zal niet zijn dat ik u ontsla. Laat dat heel duidelijk zijn. Dus als gij hier niet zijt tegen 12 uur op het werk, zie ik dat als een werkweigering, aangetekend schrijven en ‘t spel is vertrokken hé. Ge begrijpt wel hé. Alright? Dag Frank, dank u.’

EPILOOG

Wat volgde.

            Doktersbriefjes om mijn afwezigheden te verantwoorden. Een officiële ingebrekestelling van mijn kant uit. Een mailtje naar al mijn vrienden en professionele contacten om mijn afscheid aan te kondigen (‘Enfin, om een lang verhaal kort te maken: Beerschot heeft de samenwerking met mij beëindigd (…) En, euh, als je ooit het volledige (echt waar: hilarische) verhaal zou willen horen: avec plaisir!’). Het opstarten van een gerechtelijke procedure, waarin ik mijn achterstallige loon van juni 2012, zes maanden opzeg, een deel van de eindejaarspremie, vakantiegeld, vergoedingen voor wagen- en gsm-gebruik, de terugbetaling van diverse kostennota’s, en nog wat dingen eiste. Gevolgd door het proberen overtuigen van de RVA dat ik wel degelijk werkloos was (wat na vijf maanden heen-en-weer schrijven eindelijk lukte). Stempelen.

            En er was meer, zoals…

            Het nieuwe communicatiebureau dat niet betaald werd en na vier maanden eenzijdig de samenwerking met Beerschot AC beëindigde. De commercieel directeur die ontslagen werd en naar zijn vorige bedrijf terugkeerde. Vanoppen die mij in een interview met De Morgen ‘Frank Van Laeken, fantastische kerel, maar te braaf voor de job’ noemde. In Het Laatste Nieuws werd dat: ‘Ik heb onlangs iemand uit zijn positie gezet omdat hij volgens mij te braaf was’ (hoezo, ik was toch niet ontslagen?). Beerschot dat voorlaatste eindigde en Play-off III — herinnert u zich die geweldige competitieformule nog? — moest spelen tegen Cercle en… verloor. Vergeefse poging om met enkele ‘oude’ getrouwen van de club vertegenwoordigers van de supporters te overtuigen om te helpen Vanoppen buiten te werken en de club over te laten nemen door derden (wat niet lukte, de fans bleven nog een beetje geloven in Vanoppen). Het faillissement van Beerschot AC op 21 mei 2013. Vanoppen die terug naar Leuven verdween (de verwoestende doortocht van de projectontwikkelaar op het Kiel had amper twee jaar en drie maanden geduurd). KFCO Wilrijk dat de hand reikte, de naam Beerschot hielp overleven en de optocht vanuit eerste provinciale.

            Nog enkele slotakkoorden. Een juridische overwinning over de hele lijn voor mij op 26 juni 2013, ruim een jaar na mijn ontslag, maar een tegenstander die geen geld had om te betalen en die ook niets meer van zich liet horen. Een tussenkomst van het Fonds voor Sluiting Ondernemingen, waardoor ik — na aftrek van de belastingen — alsnog ongeveer een derde van de door mij geëiste som mocht ontvangen (voor de spelers die in het seizoen 2012-2013 maandenlang geen loon ontvingen, zullen de gederfde sommen een pak hoger gelegen hebben). De moeizame zoektocht van een vijftigplusser op zoek naar werk. Kleine schrijfklussen. Een nieuwe start als freelance journalist in april 2014. Het boek Als het werk stopt, over de problematiek van werkzoekende vijftigplussers. Enzovoort, enzoverder.

***

Tenslotte een afrondende anecdote om Patrick Vanoppen te typeren. Hij vertelde ooit in mijn bijzijn tegen een Beerschot-collega het bekende verhaal van de kikker en de schorpioen. Kikker en schorpioen willen de overkant van de rivier bereiken. De schorpioen stelt voor dat de kikker hem op zijn rug neemt, want hij kan niet zwemmen. Ja maar, antwoordt de kikker: dan zul je me doodsteken. Neen, zegt de schorpioen, want dan ga ik zelf ook dood. Je moet me vertrouwen. Na wat aarzelen neemt de kikker de schorpioen mee op zijn rug. Halfweg de oversteek voelt hij plots een felle steek. Je had beloofd om me niet te doden, huilt de kikker. Sorry, het is sterker dan mezelf, het zit in mijn natuur, repliceert de schorpioen net voor ze samen verdrinken. Waarop Vanoppen dat verhaal afrondde met: ‘En ik… ik ben die schorpioen!’ Toen besefte ik: deze man is potentieel gevaarlijk. Als hij zijn zin niet krijgt bij Beerschot, trekt hij desnoods de club mee de dieperik in.

            QED.

            Al blijft mijn favoriete Latijnse afkorting TQB.

            Tene quod bene.



Mijn Beerschot-memoires (deel 1)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juni 25, 2022 11:44:49

Tien jaar geleden liep mijn kortstondig avontuur als woordvoerder bij Beerschot AC ten einde, na amper tien maanden en een paar weken. ‘Avontuur’ is de juiste omschrijving van dat ene intense, prettige, onprettige, knotsgekke, waanzinnige, absurde seizoen 2011-2012, waarin ik van de ene verbazing in de andere viel. Voetbal, een feest. En een nachtmerrie. En een immorele wereld. En nog wat van die dingen. Ik zou er een boek mee kunnen vullen, maar omdat ik betwijfel of er een uitgeverij geïnteresseerd is in wat er toen — bij een, laten we wel wezen, bescheiden club vol onbescheiden grootspraak — allemaal is gebeurd, bal ik de ‘belangrijkste’ gebeurtenissen samen in twee ietwat ruim bemeten blogposts. Vandaag deel 1, volgende week zaterdag het vervolg.

***

Kort voor de zomervakantie van 2010 las ik op een of andere site dat een zekere Patrick Vanoppen van plan was om Germinal Beerschot over te nemen. Officieel en voluit: Germinal Beerschot Antwerpen. Een kunstmatig gedrocht van bij het begin, een fusie tussen noodlijdende clubs uit Ekeren en op het Kiel, die voorjaar 1999 met de nodige tamtam werd bezegeld: Beerschot VAC stond op het punt om failliet te gaan, Germinal Ekeren had geen stadion meer. Verstandshuwelijken missen passie, dat is geweten.

            Ik had een verleden op het Kiel. Samen met mijn grootvader langs moeders kant ging ik sinds november 1966 naar Beerschot, ik was niet eens acht jaar oud. Bompa had tussen de twee wereldoorlogen alle zeven titels van de club meegemaakt, hij had Raymond Braine en Rik Coppens zien schitteren in dat Olympisch Stadion. Ik werd al snel meegezogen in die aparte sfeer, tikkeltje arrogant, met zijn veeleisende supporters, die terugdachten aan de gloriejaren die de meesten niet eens zelf hadden beleefd, die koppig hoopten op beterschap en die in de plaats vooral sportieve en financiële miserie kregen. Maar toch ook een flinke portie kirrend voetbalplezier dankzij Lothar Emmerich, Guido Mallants, Arto Tolsa, de unieke jonge artiest Juan Lozano, Emmanuel Sanon, Jan Tomaszewski, Rik Coppens als trainer. Aardig tot zeer aardig voetbal, zeer gemotiveerde spelers tegen de groten van het Belgische voetbal, ongeïnteresseerde lamlendelingen tegen de kleintjes. Spelen tegen Anderlecht vonden ze prettig, Beringen interesseerde hen niet. Die desinteresse was nog groter bij uitwedstrijden. Een team van Net Niet. En een club van veel grootspraak, vóóral veel grootspraak. Veel meer grootspraak dan de prestaties toelieten alleszins.

            Mijn club(je).

            Mijn kleuren.

            Mijn jeugdliefde.

            Een club met een grote potentie in een stad die best wel twee ambitieuze eersteklassers kon herbergen, en dat is geen grootspraak.

Bij Germinal Beerschot voelde grote baas Jos Verhaegen — de man die Germinal heel knap van tweede provinciale naar eerste klasse had gevoerd met een zuinig en hyperrealistisch beleid — zich nooit thuis. Het Kiel was het Veltwijckpark niet. Verhaegen leidde bouwbedrijf Versnel samen met René Snelders, de vader van Eddy. Samen leidden ze ook een provinciaal voetbalclubje. Verhaegen werd in de jaren 90 een geslaagde handelaar in verloren voetbalproducten, spelers die elders waren gedumpt, vol revanchegevoelens, en die hij voor een appel en een ei op de kop had getikt: een methode die perfect werkte in Ekeren, maar niet aan de andere kant van de stad. Daar wilde men méér. Daar wilde men, bijvoorbeeld, niet dat onmiddellijk na de bekertriomf van 2005 (2-1 tegen Club Brugge) de beste speler en aanvoerder van het team, de Colombiaan Daniel Cruz, voor een habbekrats verpatst werd aan de eerste de beste geïnteresseerde, in zijn geval Lierse. Na een half jaar stond Cruz terug op het Kiel. Heimwee naar die unieke fans, steeds op het randje, er soms ook genadeloos over, compromisloos. Zuid-Amerikaanse voetballers zijn altijd welkom geweest bij Beerschot. Liever een dribbel te veel dan een fantasietje te weinig. Verhaegen wilde in de eerste plaats cashen. Dat stond voor hem boven elke vorm van sportieve ambitie. Zo ontstond een logisch schisma met die duizenden succeshongerigen op de tribunes. Verhaegen werd de vijand van de supporters, werd zelfs in zijn eigen woonst belaagd, wat in geen enkel opzicht goed te praten valt. Niet onbegrijpelijk dat de man zo snel mogelijk dat vergiftigd stedelijk geschenk probeerde te verpatsen. Cashen, weet u wel.

            Exit Jos Verhaegen.

VOORZITTER IN BERENPAK

Toen ik dat bericht las van de mogelijke overname was ik drie en een half jaar aan de slag als hoofdredacteur op de redactie van PRIME Sport (dat later Sporting Telenet ging heten en nog later Play Sports). Ik zat daar in principe goed: kwalitatief sterke, gemotiveerde redactie. Grote tv- én sporttalenten, nauwelijks tafelspringers. Fijn loon, verwarmde zetels van de salariswagen onder mijn kont, behoorlijk tevreden bazen, behoorlijk tevreden kijkers, interessant aanbod van buitenlandse topcompetities in de portefeuille.

            Ik had er ongetwijfeld nog heel wat ongestoorde jaren voor de boeg, maar ik voelde me stilaan een conciërge. Zorg dat je netjes binnen het vooropgestelde budget blijft en we laten je gerust, Van Laeken. Met andere woorden: wees vooral niet ambitieus, maak televisie volgens de normen van een allang gepasseerd decennium (want we willen winst maken!), hou je troepen in het gareel. Van Laeken wilde echter meer: meer studio-omkaderingen (die er nadien ook zouden komen), meer eigen reportages (die er nadien ook zouden komen), meer een tv-station met een eigen smoel dan een soort jukebox die op verzoek live voetbal uitspuwt (wat het nadien ook is geworden). Dus schreef ik die meneer Vanoppen in juni 2010 aan op het e-mailadres van zijn bedrijf, Vivinvest. Of hij geen woordvoerder nodig had.

            Ik kreeg geen antwoord.

            De projectmakelaar nam op 16 februari 2011 de club over, naar verluidt voor vijf miljoen euro, geld dat hij niet had (al blijft hij het tegenovergestelde beweren), maar dat kwamen we pas later te weten. Hij kondigde een naamsverandering aan: Germinal Beerschot moest opnieuw Beerschot worden, de AC van Antwerpen Club erachter was niet meer dan een onbeduidend detail. En het ‘magische’ stamnummer 13 zou terugkeren, zo beloofde hij.

            Eerlijk, ik was die e-mail al vergeten, toen ik de derde week van mei 2011 opeens gebeld werd door Jacques Vanderveren, secretaris van de ‘nieuwe’ club en rechterhand van Vanoppen op de Beerschotkantoren. Of ik nog altijd geïnteresseerd was. En of ik dan even wilde langskomen. Wat ik deed, in het gedacht dat het een vrijblijvend gesprek zou worden. Tot ik vijf dagen later al uitgenodigd werd voor een tweede gesprek, deze keer in het bijzijn van Patrick Vanoppen. Wat ik zag: een dynamische man, snel pratend, veel volume, misschien wel de juiste man op de juiste plek om mijn clubje uit de vergeethoek te halen. Wat ik niet zag: dat die dynamiek en dat volume een gebrek aan inhoud moesten camoufleren, en dat deze meneer niet de middelen noch de connecties had om een professionele voetbalclub te leiden. Ik was verblind, kreeg hetzelfde nettoloon voorgeschoteld als bij mijn toenmalige werkgever, firmawagen, gsm (de iPhone moest ik maar overkopen van mijn werkgever), ja, ik zou zelfs gegarandeerd zes maanden opzeg krijgen, ook al zetten ze me na een paar maanden al op straat. Enfin, op wat details na — die ik niet goed had nagekeken —zou ik er financieel niet op achteruitgaan. Dacht ik. Maar wat bovenal speelde: werken voor mijn favoriete club? Dit was niet eens een stoute droom die waar kon worden, zoiets dúrfde ik niet eens te dromen, zo onrealistisch leek dit scenario wel.

            Tijdens mijn vakantie in Toscane werden de laatste contractuele afspraken op papier gezet — echtgenote niet blij, want ze vond die voetbalwereld maar een raar zootje, plus dat ik elk weekend zou moeten gaan werken —, vanaf 1 augustus 2011 mocht ik me pers- en communicatieverantwoordelijke van Beerschot AC noemen. Het werd zomer en net als de zestienjarige Rob de Nijs liet ik me al te makkelijk verleiden.

            De voorzitter had intussen in berenpak geposeerd in het gezelschap van de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens, notoir Beerschotsupporter. De buitenwacht lachte Vanoppen vierkant uit, de supporters vonden het geweldig. Ik stond er niet bij stil: ik kon niet wachten op 1 augustus. Ik was tweeënvijftig en klaar voor een laatste grote klus in mijn professionele leven. Het voelde als thuiskomen. Ik stuurde een overdreven enthousiaste e-mail naar al mijn vrienden en professionele contacten. ‘Een bescheiden “Yes we can”-kreet wil ik mezelf niet onthouden’, stond daarin onder meer te lezen. Je bent jong en je wil wat. Obama citeren, bijvoorbeeld.

            Op de ploegvoorstelling stond ik nog niet op het podium, maar ervoor, onder de fans. Het meeste applaus oogstten de teruggekeerde lokale vedette Hernán Losada, een Argentijn met kwieke voetjes die alleen op het Kiel gedijde, en materiaalmeester Jos Van Hout — Beersgod hebbe zijn ziel. In zijn onnavolgbare stijl riep die: ‘Ik zen blaai dat die kiekes aaindelek van ons logo verdwejne zaain!’, verwijzend naar de nogal komiek uitziende roofvogels op het originele embleem van Germinal (Beerschot).

            ‘The bear is back’, juichten de fans. Er had toen al een belletje moeten rinkelen om nakend gevaar te signaleren. Niet alleen bleven enkele honderden oorspronkelijke Germinalfans voortaan clubloos thuis, de verwachte toestroom van nieuwe/oude Beerschotsupporters bleef ook uit. Gemiddeld zouden er vijfhonderd toeschouwers minder zijn dan het vorige seizoen, maar dat wisten we dan nog niet. The bear was alleen in naam back.

            De keizer droeg geen kleren, op dat berenpak na.

INTRODUCING: STIJN STIJNEN

De paarswittebroodsweken verliepen uitstekend. Trainer Jacky Mathijssen nodigde mij dadelijk uit om kennis te maken met de spelersgroep. Ik stelde mezelf in het Nederlands en het Engels voor, en benadrukte hoe ik mijn rol zag: loyale werknemer van de club, aanspreekpunt voor staf en spelers, met als voornaamste missie om de club op een positieve manier in de pers te krijgen. Ik maakte een document op met richtlijnen voor interne en externe communicatie. Alle interviewaanvragen zouden voortaan via mij lopen, na overleg met de trainer konden spelers beschikbaar worden gesteld voor een gesprek met een journalist. De belangrijkste stelregel in mijn, toegegeven, iets te lange en iets te hoogdravende tekst was dat er nooit gelogen mocht worden. Dingen niet of omfloerst zeggen, dat kon, maar liegen niet.

            Zou er iemand binnen de club die volledige tekst ooit gelezen hebben?

            Vanoppen liep hoog op met zijn nieuwe persman. Hij stelde me aan iedereen voor als ‘vroegere chefsport op de VRT’. Prestige, natuurlijk. Zie eens wie ik heb kunnen strikken! De gestrikte mocht dan wel de titel ‘pers- en communicatieverantwoordelijke’ voeren, in werkelijkheid kwam het erop neer dat ik én het woord voerde én de prille socialemediakanalen moest beheren én de ploegopstellingen intikte en printte voor pers en VIPs én de wedstrijdverslagen en alle nieuwsberichten op de website plaatste én die website zelf hielp creëren én… Het takenpakket hield niet op. Ik was, naar de hit uit 1974 van Leo Sayer, in alle opzichten een one man band (‘Well I’m a one man band / Nobody knows nor understands / Is there anybody out there wanna lend me a hand / To my one man band?’).

            Op wedstrijdavonden was er een handvol getrouwen dat instond voor live verslaggeving op Twitter, die reacties sprokkelden bij staf en spelers, en die de aanwezige perslui op hun wenken bedienden, dat wel, maar daarnaast stond ik er alleen voor. Centen om filmpjes en reportages te draaien waren er niet. Voor niets waren er trouwens centen. Er was niet eens een eigen website toen ik begon. De voorzitter schakelde een gereputeerd communicatiebedrijf in om de website te creëren, betalen deed hij hen niet. Want, u raadt het al, geen centen.

            Al snel kwam er een eerste bedenkelijke klus aan. Ik moest dringend op zoek naar een lokaal om de pers te kunnen ontvangen. De vorige perszalen waren immers omgetoverd in respectievelijk VIP-ruimte en spelershome. Nauwelijks iemand binnen de club was geïnteresseerd in het mee zoeken naar een oplossing, hoewel een goed geoutilleerd perslokaal een verplichting was, van de Pro League én van de sportpersbond. Maar binnen alle geledingen van de club werd de pers diep gehaat: journalisten schreven te negatief over Beerschot, ze waren alleen uit op sensatie, ze zochten naar spijkers op laag water.

            Calimero op het Kiel.

            Alleen community manager Paul Beloy, een van de helden die ik in 1979 de beker zag winnen op de Heizel en algauw een fijne collega, en liaison manager Luc Van den Bosch, een pragmatische cynicus met een verleden bij de liberale vakbond, werkten mee. De eerste thuiswedstrijd, zaterdag 6 augustus tegen AA Gent, kwam er na een paar werkdagen al aan. Ik had geluk: een van de VIP-ruimten was nog niet verhuurd voor het nieuwe seizoen, de eerste drie matchen konden we daar de pers ontvangen. Oef! Pas begin september, een maand na mijn aantreden, werd een definitieve locatie gevonden. Primitief, maar bruikbaar. En zeer tegen de zin van enkele mensen binnen de club. Die hadden liever gehad dat de journalisten op de parking bleven staan, bij voorkeur in de gietende regen, zonder paraplu.

            Dinsdag 9 augustus riep sportief directeur Chris Van Puyvelde me ’s ochtends bij zich: of ik als de wiedeweerga de voetbaljournalisten wilde uitnodigen voor een persconferentie waarop nog diezelfde namiddag een ‘spraakmakende transfer’ zou worden bekendgemaakt. Ik stuurde een cryptische e-mail de deur uit. Om wie het dan wel ging, wilde ik toch wel even weten. Stijn Stijnen, zei Van Puyvelde. Nou! Spraakmakend was inderdaad het juiste adjectief, minder dan een half jaar voordien was de dertigjarige doelman, dertigvoudig international, bij Club aan de deur gezet omdat hij zijn concurrenten in het Brugse doel onder de schuilnamen Frigo en Piop zou hebben bezwadderd op internetfora. Deze aankondiging was een bom. Gegarandeerd veel persaandacht.

            Alleen jammer dat de verantwoordelijke voor de afhandeling van de transfers blijkbaar zat te slapen, want het lukte niet om Stijnen voor de eerstvolgende wedstrijd, opnieuw op eigen veld tegen Westerlo, speelgerechtigd te maken. Een domper op de feestvreugde. Gelukkig zaten er nog drie andere keepers in de spelerskern. Weelde. (Maar geen centen.)

‘KAWASHIMA FUKUSHIMA!’

De comeback van Stijn Stijnen door de grote poort moest dan maar gebeuren de daaropvolgende speeldag: vrijdag 19 augustus. Uit bij Lierse, een regionale derby. Een dag voordien had een noodweer vijf dodelijke slachtoffers geëist op Pukkelpop. De minuut stilte vóór Lierse-Beerschot werd door beide supportersclans integraal gerespecteerd. Mooi. De vijandigheid na het eerste fluitsignaal was minder mooi. ‘Stijnen janet’, riepen de thuisfans tegen de debuterende nieuwkomer in het Beerschotdoel.

            In de tweede helft stond de Japanse doelman Eiji Kawashima met zijn rug naar de vijandige aanhang. Beerschot kwam 1-0 achter. ‘Kawashima Fukushima!’ riepen de paarswitte supporters toen de doelman halfweg de tweede helft tergend traag een bal ging ophalen achter de doellijn. De verwijzing naar de ramp in de kerncentrale in de stad Fukushima, in maart van dat jaar, was bijzonder pijnlijk voor de geëmotioneerde doelman van de Japanse nationale ploeg. Er werd ook met bekertjes bier richting keeper gesmeten. Scheidsrechter Luc Wouters legde de wedstrijd stil. Op de perstribune keek ik schichtig achterom naar het handvol Japanse journalisten dat elke beweging van Kawashima volgde voor de voetballiefhebbers op het thuisfront. Zij zagen onmiddellijk de ernst van de situatie in, keken elkaar vol ongeloof aan, de rest van de pers en bij uitbreiding de vele duizenden op de tribunes hadden het alleen maar over de projectielen en hoe vervelend het wel niet was dat de wedstrijd stilgelegd was.

            Beerschot had twee keer geluk. Na de onderbreking stonden ze bij de thuisploeg nog te pitten, zodat Losada op aangeven van een Lierse-verdediger de gelijkmaker kon binnenschieten. En de ref had het in zijn rapport achteraf alleen maar over de bierbekers, niet over de wansmakelijke gezangen. Dat zou nog van pas komen.

            De dagen nadien, die zich vooraf aankondigden als een vrij weekend voor mij, was het op eieren lopen. De ambassadeur van Japan in ons land riep premier Leterme op het matje. Een hoge pief van de voetbalbond liet optekenen dat Beerschot streng gestraft moest worden. In de Japanse media werd Beerschot met de grond gelijkgemaakt, een club met racistische supporters, wat denken die wel. Patrick Vanoppen en Jacques Vanderveren vroegen zich af waar al die heisa voor nodig was, toch niet voor het roepen van een paar onheuse dingen, zeker?

            De raadsman van de club, Bob van Jole, was slimmer. Hij zag de ernst wél in, maar wilde ook dat de communicatie voorzichtig verliep. Terughoudend. De club mocht vooral geen excuses aanbieden, want dat zou een schuldbekentenis hebben ingehouden. Dus hield ik het in een communiqué op ‘betreuren’ en ‘distantiëren’ van wat er geroepen werd. Vager kon ik het echt niet formuleren.

            Maandagochtend werd ik opgebeld door een reporter van Radio 2 Antwerpen. Ik bleef de hele tijd op de vlakte, het wereldrecord rond-de-pot-draaien werd flink scherper gesteld die dag. Máár: ik hield me aan mijn adagium, niet liegen. Nóóit liegen. Zo werd het een gesprek met alleen maar vragen, geen echte antwoorden. ‘Onnozelaar’, beet de journalist mij toe na het gesprek, toen hij dacht dat de lijn al verbroken was. Het is de jonge Dennis van den Buijs hierbij vergeven.

            ’s Avonds zat Patrick Vanoppen in de studio van Extra Time. Ook hij dribbelde op zeer handige wijze om de hete brij heen. Een zeldzaam communicatief sterk moment. ‘Die man heeft geen coaching nodig’, zei mijn vrouw. Ik knikte. Een frisse wind in het vermolmde, verstarde voetbalmilieu, dachten we op dat moment. We hadden gelijk, maar niet om de juiste redenen. Ook frisse winden kunnen behoorlijk stinken.

            Lang duurde het niet voor de voetbalbond met een ‘gepaste straf’ afkwam: een boete van vijftienduizend euro, later nog verhoogd tot 24.700 euro. Van Jole bleef kalm. De club verwees naar het officiële wedstrijdblad, waarop geen sprake was van ongepaste uitlatingen. Bovendien is het de thuisploeg die verantwoordelijk is voor het ordentelijk verloop van een wedstrijd, op en naast het veld. Dat was Lierse, niet Beerschot. En tenslotte duidde de in de media geponeerde eis van een bondsbobo om Beerschot streng te straffen op partijdigheid, zo vond de club. (Het zou nog maanden en een lange procedure vergen tot de enige mogelijke juridische conclusie was dat de club Beerschot niet verantwoordelijk kon worden gesteld. Weg boete. Wat bleef was schaamte.)

            Nog meer ophef veroorzaakte de diplomatieke rel tussen Japan en België, en tussen Japan en Beerschot (en tussen de rest van de voetbalwereld en Beerschot). Dit was niet iets dat we met een simpel perscommuniqué konden opvangen. Ik werd in de rol van crisiscommunicator gedwongen. Er werden lijntjes uitgezet naar de Japanse gemeenschap in België, het gedrag van de eigen fans werd openbaar gelaakt (maar er volgden geen excuses), de club deed er alles aan om zich in de weken na het incident keurig te gedragen. De inspanningen loonden. Via de zaakwaarnemer van Eiji Kawashima werd er dinsdag 20 september – één maand en één dag na de feiten — een flink bijgewoond persmoment georganiseerd in een Liers restaurant, waar de voorzitter van Beerschot en de doelman van Lierse zij aan zij zaten, de eerste om zich te verontschuldigen, de tweede om die excuses te aanvaarden.

            Een dag later werd een delegatie van Beerschot — voorzitter Vanoppen, raadsman Van Jole, uw dienaar — plechtig ontvangen op de Japanse ambassade in Brussel. Ik zat een rijtje achter de officiële vertegenwoordigers, zoals het hoort voor een lakei. ‘Hoewel wij als club niet verantwoordelijk mogen worden gesteld voor het gedrag van enkele supporters, betreuren wij toch ten zeerste wat er is gebeurd en hopen we met deze excuses een betere en diepere relatie uit te mogen bouwen met de mensen van Japan’, stamelde een opvallend nerveuze Vanoppen. Elk woord telde en dus werd de tekst netjes en integraal afgelezen. Geen ruimte voor improvisatie. De vertaler fluisterde discreet in het oor van de ambassadeur wat dat rare mannetje allemaal aan het zeggen was. ‘Ik hoop dat u er alles aan doet om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen en dat het niet meer gebeurt’, zei de heer Jun Yokota, terwijl hij het hem geschonken Beerschotshirt met zijn naam op de rug met enige verwondering bekeek.

            Het algemene gevoel na die hoffelijke ontmoeting, waarmee het incident officieel werd afgesloten, was dat de commerciële verantwoordelijken van de club dringend contact moesten opnemen met Belgische vestigingen van Japanse bedrijven: hier zat business in, dachten alle betrokkenen. Daarmee werd ‘Kawashima Fukushima!’ — op het vergeefse gepruttel van het machteloze bondsparket na — aan de geschiedenisboeken toevertrouwd, meer bepaald aan het nogal lijvige hoofdstuk ‘Ongepaste en smakeloze supporterskreten’.

Op vraag van Patrick Vanoppen werkte ik een basisdocument uit dat moest dienen als toekomstig charter ‘Positief supporteren’, waarmee Beerschot de positieve toon moest zetten in het Belgische voetbal.

            ‘Zeer goede tekst’, repliceerde de voorzitter. Hij zou dode letter blijven.

WOUTER VERSCHELDEN IS BOOS

Zondag 2 oktober 2011 ontving Beerschot Club Brugge, in wat de eerste confrontatie met zijn ex-club zou worden voor Stijn Stijnen. Uiteraard wilde de pers daar uitgebreid op ingaan. Om een resem aparte aanvragen voor te zijn, had ik met de trainer en met Stijnen zelf afgetoetst of zij een persmoment van een uur zagen zitten. Stijnen was niet al te enthousiast, maar besefte dat de aandacht onvermijdelijk was. Hij eiste wel dat er niet over De Zaak zou gepraat én geschreven worden.

            Er werd afgesproken de pers de vrijdag voor de wedstrijd uit te nodigen. In mijn e-mail vermeldde ik de eis van Stijnen en vroeg ik de journalisten om te bevestigen dat ze hiermee akkoord gingen. Als er toen een negatieve reactie zou geweest zijn — of (ex-)collega’s die me hadden verteld dat ik niet het recht had om die eis te stellen —, dan zou ik dat in mijn diepste binnenste toegejuicht hebben. Maar neen, de bevestigingen stroomden binnen. Zoveel buigzaamheid en onderdanigheid, ik vond dat vreemd, als journalist. Als woordvoerder kon ik het alleen maar prettig vinden. De interviewsessie verliep vlekkeloos. Hooguit werd er gepolst naar wat De Zaak voor de gemoedstoestand van Stijn Stijnen had betekend. Een persoonlijke vraag, daar wilde de Limburger nog wel op ingaan.

            Bij het tiental aanwezige journalisten zat ook een jonge, Nederlandse stagiair van De Morgen. Een jaar of twintig, derde- of vierdejaarsstudent aan een Nederlandse hogeschool of universiteit, bezig aan een buitenlandse stage van een paar maanden (‘want dat is goed voor je!’). Het was geweten dat De Morgen geen eigen sportredactie had, sportberichten werden overgenomen van Het Laatste Nieuws of neergepend door tijdelijke medewerkers. De stagiair stuurde me het stuk (‘samen met Jan-Pieter de Vlieger geschreven’) door dat ’s anderendaags in de zaterdagkrant zou afgedrukt worden over een volledige pagina, waarin een paar flarden uit het gesprek van die middag werden gebruikt in een lang verhaal over De Zaak. Goed geschreven, maar dit was niet de afspraak.

            Stijnen in alle staten. Ik stuurde de journalist een harde e-mail om aan te klagen wat hij gedaan had, ook al wist ik intussen dat de officieuze chefsport van de krant de basistekst had geschreven. Maar ik wilde niet over het hoofd van de jonge medewerker heen springen. ‘We willen je dan ook dringend vragen om de antwoorden van Stijn én van Jean-Pierre Stijnen (de vader van Stijn, fvl) uit het stuk te verwijderen’, schreef ik. De Stijnens dreigden met juridische stappen als dat niet zou gebeuren, liet ik nog weten.

            Een paar uur later kreeg ik een razende Wouter Verschelden aan de lijn, toen nog geen officieuze woordvoerder van de N-VA of nieuwsaap, maar hoofdpief van het progressief dagblad voor Vlaanderen. Of ik er plezier aan had beleefd om een jonge kerel te intimideren? ‘Neen’, zei ik naar waarheid, ‘hebben jullie er misschien plezier aan beleefd om ons om de tuin te leiden?’ (Wellicht gebruikte ik op dat ogenblik iets pittiger beeldspraak, maar dat herinner ik me niet meer woordelijk. Wel dat we meer dan een halfuur een dovemansgesprek voerden dat chaotisch eindigde. Overigens zou ik alle respect voor hem en hen hebben gehad, mocht De Morgen niet zijn opgedaagd voor de persconferentie maar wel een stevig duidend stuk over het ontslag van Stijnen bij Club hebben geschreven, daar waren journalistiek gegronde redenen voor. Maar dan niet eerst braafjes toezeggen en vervolgens woordbreuk plegen, ha nee!)

            Het was een in alle opzichten warme herfstdag die tweede oktober. Vooraf werd een nieuw clublied geïntroduceerd, WO Beerschot, mee te zingen als ‘wejo wejo Beerschot’. Een creatie van Krema Kawa, with a little help from Hernán Losada en Sherjill MacDonald. Alleen… zong bijna niemand mee op de tribunes. De eigengereide harde kern zingt niet mee met verplichte nummers. Nooit. Noejt! Afgezaagde supportersliederen als ‘Waar is da feesje? Hier is da feesje’ worden brutaal afgewezen op het Kiel. Originaliteit is een must, op de evergreen You’ll never walk alone na dan. De match eindigde op 1-1, Adrie Koster beleefde geen leuke avond in de dug-out van Club, voor Jacky Mathijssen was het, net als voor Stijn Stijnen, een halve revanche na hun niet zo fijn verlopen vertrek uit Brugge.

            Koster en Mathijssen, onthoud de namen, ze komen in deel 2 nog samen aan bod.

‘BEERSCHOT LEEFT!’

Sportief verliep alles naar wens voor Beerschot. Na negentien van de dertig speeldagen stond paarswit negende, in de buik van de rangschikking, veilig en wel. Geen degradatieperikelen, zoals een jaar voordien, maar een door een stevig thuisparcours geschrankt seizoen. Alleen KV Kortrijk, met trainer Hein Vanhaezebrouck, kwam winnen in het Olympisch Stadion, 0-1. Tegen Club, Anderlecht, Standard en Gent werd verdiend gelijkgespeeld. Landskampioen Genk werd met 2-0 naar huis gestuurd, twee doelpunten van een ontketende Sherjill MacDonald. Van Antwerp was geen sprake, die verbleven al een poos in tweede klasse. Hernán Losada ontpopte zich opnieuw tot de publiekslieveling die hij in zijn eerste Beerschotperiode was geweest. Gary Kagelmacher, de Uruguayaanse centrale verdediger, was een voorbeeldige aanvoerder. Wim De Decker was de stofzuiger op het middenveld. In goede dagen viel spurtbom Sherjill MacDonald niet af te stoppen. En Stijn Stijnen bleef natuurlijk in de eerste plaats een uitstekende doelman.

            Eind oktober, nauwelijks drie maanden na de start van de competitie en amper acht maanden nadat Vanoppen de club in handen had gekregen, doemden echter de eerste financiële donderwolken op aan de hemel. De lonen van de spelers konden niet uitbetaald worden, die van de (minder betaalde) medewerkers gelukkig nog wel. De voorzitter beloofde een oplossing vóór Kerstmis. Eind november werden de achterstallige sommen gestort.

            ‘Beerschot leeft!’ werd een door de supporters in het hart gesloten (nood)kreet. Even leek Play-off 1 zelfs in zicht, na zeges tegen Genk en in Gent. De vreugde was van korte duur. Beerschot verloor met een halve B-ploeg met 3-1 in Westerlo, omdat de trainer zijn sterkhouders wilde sparen voor het bekerduel tegen Kortrijk, dat vervolgens ook… verloren ging, 2-0.

            De laatste Belgische voetbalnoot van 2011 werd uitgeblazen op tweede kerstdag. Beerschot-Lierse. Verdorie, net díe affiche. Een hele week had ik supporters via sociale media aangespoord om vooral geen domme dingen te roepen. Het resultaat: onbegrip en boze reacties in de stijl van ‘Wat denken jullie wel? Wij doen gewoon ons goesting!’ Ik was er niet gerust op. De hardliners vonden sowieso al dat de club te kruiperig was geweest tijdens de ‘Kawashima Fukushima!’-affaire.

            Met een bang hartje nam ik die ijskoude maandagavond plaats op de perstribune. Mijn oog viel plots op een spandoek hoog in de tribune aan de overkant. Wat erop stond illustreerde perfect waar de Beerschotaanhang voor staat: humor met een ranzig randje. Gedurfd, origineel, uitdagend. Als je er diep over nadenkt, was het nogal racistisch wat ik las, maar voor diep nadenken was er geen plaats in de kerstperiode. Hoe dan ook, in de persbar werd gul gelachen om de stunt en Eiji Kawashima nam dit keer geen aanstoot aan de boodschap die hij misschien niet eens had opgemerkt.

            ‘Telug vliend?’



Waarom ik mezelf links noem

Memories & mijmeringen, Politiek, Samenleving Posted on za, mei 28, 2022 11:12:53

Ik heb even moeten opzoeken waar de politiek-ideologische opdeling links-rechts vandaan komt. Alweer blijkt dit, zoals heel veel dingen, zijn oorsprong te hebben in die verdomde Franse Revolutie en moet je het heel letterlijk opvatten. In de Franse Staten-Generaal zaten de voorstanders van het behoud van de bestaande machtsverhoudingen — conservatieven, reactionairen, klerikalen, edellieden — rechts van de voorzitter, seculiere liberalen die de traditionele orde wilden doorbreken links. Zo eenvoudig is het soms. Links-rechts. Het had net zo goed omgekeerd kunnen zijn en dan stonden we daar met onze terminologie.

Ik had toen dus links gezeten, en nu nog altijd. Maar ‘links’ gaat voor mij veel verder dan de simpele progressief-conservatief breuklijn. Niet alles is even eenduidig. Ik wil dat de natuur zo integraal mogelijk beschermd wordt, op dat vlak ben ik dus conservatief. Ik wil dat de mens zoveel mogelijk zelfbeschikkingsrecht heeft, op dat vlak ben ik dan weer progressief.

De termen links en rechts zijn in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw een tijdje in onbruik geraakt. Ze werden onmiddellijk als verdacht beschouwd. Waarom dat precies gebeurd is, weet ik niet, het gebeurde gewoon. Opeens kreeg je te horen dat links-rechts een onzinnige splitsing van de geesten was. Iedereen is een beetje links en een beetje rechts, dat was de teneur. Met Reagan in het Witte Huis en Thatcher in Downing Street 10 was het trouwens niet zo moeilijk: iedereen met een beetje redelijkheid in zijn botten stond links van die twee hardvochtige regimes, ja toch?

Sinds een jaar of tien noem ik mezelf weer veel nadrukkelijker links. Niet extreemlinks, voor alle duidelijkheid en om te vermijden dat er goed menende mensen meteen medische hulp voor mij inroepen. Ook in de jaren 80 — mijn twenties — heb ik nooit gedweept met communisme en aanverwanten. Er was nochtans keuze zat in het kleine Vlaanderen: de KP (de stalinisten), de PVDA (ex-Amada, de maoïsten) en de SAP (later RAL, de trotskisten). En maar ruziemaken met elkaar, want natuurlijk vonden de militanten de onderlinge verschillen veel relevanter dan de kloof die er was met rechts(er)e partijen. Het leek wel een confrontatie tussen The People’s Front of Judea en de Judean People’s Front in Monty Python’s Life of Brian, maar dan in het echt en niet om te lachen.

***

Links-zijn heeft voor mij vooral te maken met maatschappelijke keuzes die je maakt. Dat brengt me in de eerste plaats toch weer bij die verduivelde Franse Revolutie.

Vrijheid. Iedere mens geniet een zo groot mogelijke mate van vrijheid, die eindigt waar de vrijheid van een ander begint (en die uiteraard ook ingeperkt wordt door de Grondwet en wetten en decreten van een land). Ga je voorbij die grens, dan ben je egoïstisch. Steken heel veel mensen die onzichtbare maar toch zeer aanwezige grens over, dan gaat het om collectief egoïsme, wat altijd ten koste van anderen gaat, meestal minderheden waarvan de meerderheid vindt dat die ondergeschikt zijn aan de macht van het getal. Zelfbeschikkingsrecht zou normaal moeten zijn. Dat wij, die zo vaak (en zo terecht) klagen en zeuren over onze politici, liberale wetten als de abortuswet, de euthanasiewet en het homohuwelijk kennen, is een zegen die we mogen koesteren. In andere landen bestaan die logische vrijheden niet, of worden ze acuut bedreigd. Dat kan ook hier gebeuren, met de foute lieden aan de macht. Niets is voor altijd verworven.

Gelijkheid. Iedere mens zou gelijke rechten moeten hebben. Klinkt logisch, gebeurt niet. Laten we het vooral blijven herhalen.

Broederlijkheid. Iedere mens moet zo goed mogelijk proberen overeen te komen met zijn medemensen en wordt geacht anderen te steunen en te helpen wanneer dat nodig is. In ruil hebben wij recht op andermans steun.

Gelijkwaardigheid. We zijn allemaal evenwaardig. Huidskleur, afkomst, religieuze voor- of afkeur, ideologische keuzes van de voorouders zouden daarbij geen rol mogen spelen. Onderscheid is goed, maar niet wanneer we dit als maatstaf voor achteruitstelling hanteren. Genderdiversiteit is een realiteit en verder geen argument om mensen kwalitatief te beoordelen. Deal with it!

Solidariteit. Wie het moeilijk heeft, verdient aandacht, mededogen en bijstand (waar dat nodig blijkt en zonder paternalistisch te worden). Als ex-kolonisator moet België niet alleen ontwikkelingshulp blijven bieden, het moet ook herstelbetalingen doen, gestolen kunst teruggeven en de ex-kolonies als volwaardige partners zien (niet als ondergeschikte naties).

Mededogen. Een vergeten deugd, zowaar. Iedereen moet mee, in óns tempo, volgens ónze waarden en normen (wat die verder ook mogen zijn), met als hoogst bereikbare doel ónze levensstandaard. Er wordt niet achterom gekeken. Wie niet volgt, valt af. De harde wet van een wereld waar economie boven ecologie en humanisme staat. Niet míjn wereld.

Sociale herverdeling. Op papier was in de communistische landen iedereen gelijk, in de praktijk was er een elite die zichzelf ruim bediende ten koste van de man (m/v/x) in de straat. Net als het kapitalisme is het communisme een verderfelijke ideologie gebleken, die heeft geleid tot uitwassen zoals onderdrukking, onverdraagzaamheid en maatschappelijke uitsluiting. Ik ben er heus geen voorstander van dat we allemaal evenveel moeten verdienen, er mag gerust een onderscheid zijn, liefst op basis van reële meritocratie. Maar dat mag niet betekenen dat een ceo 20 tot 100 keer meer verdient dan de laagste in rang in zijn bedrijf. Het is niet meer dan logisch dat mensen die hun centen vooral verdienen op een niet-productieve manier (aandeelhouders, bijvoorbeeld, of mensen die een flinke erfenis in de schoot geworpen kregen) meer afdragen aan de samenleving. Ook dat is solidariteit. Elke vorm van kapitaalvlucht is verschrikkelijk asociaal en daarom laakbaar, ook al past het zogezegd binnen de toegelaten achterpoortjesregels. Er is een verschil tussen belastingoptimalisering en belastingontduiking.

Eerlijk werk voor een eerlijk loon. Ik erger me bij elke autorit aan die bumperklevende bestelwagens die zich haastig naar een volgende klant begeven, maar ik bedenk meteen na mijn onderdrukte vloek dat die chauffeurs zich ook maar aanpassen aan hun onmenselijke werkritme. Niet alleen moeten we consuminderen — een hatelijk modewoord dat ik hier toch maar even hanteer —, we moeten bij ons consumeergedrag ook rekening houden met de manier waarop iets tot bij ons geraakt. We zijn zodanig gewend en verwend geraakt door het verderfelijke just in time-principe, dat we niet eens beseffen dat er in de keten tussen grondstof en afgewerkt en afgeleverd product mensen worden uitgebuit, bij ons en in ver afgelegen landen. Bewust consumeren is een must.

Migratie is de natuurlijke gang van zaken. De mens is van nature migrant. Anders zouden we nu allemaal Marokkanen zijn, want de eerste moderne mens, die driehonderdduizend jaar geleden leefde, werd daar in een grot teruggevonden. Eind negentiende, begin twintigste eeuw verhuisden talloze verpauperde Vlamingen naar Wallonië — waar toen, in tegenstelling tot het achtergestelde Vlaanderen, wel nog werk was — of naar andere continenten. Dat was hun plicht tegenover hun gezinsleden en latere nakomelingen. Wat die Vlamingen destijds deden, doen oorlogs- en economische vluchtelingen vandaag: hun vaderland verlaten en veiliger (of leefbaarder) oorden opzoeken. Migratie is normaal. Misschien best wel met goede afspraken, want het moet beheersbaar blijven. Maar een gebrek aan goede afspraken mag geen excuus zijn om mensen in nood niet meer op te vangen. Dat is onze plicht, als medemensen. Wie dan roept dat hij zich in een gemeente waar veel ‘nieuwe Belgen’ wonen, niet thuis voelt, sluit zich de facto aan bij de ‘Eigen volk eerst’-club.

De aarde moet nog een tijdje mee. Heel vreemd dat natuurbescherming in rechtse kringen onbelangrijk wordt geacht. Klimaatverandering wordt ofwel ontkend, ofwel zwaar gerelativeerd, ofwel straal genegeerd. ‘No time to waste’ gaat als slogan al bijna veertig jaar mee. Vergeefs, wat de grote massa betreft. Laat ons een bloem van Louis Neefs en het eerste verslag van de Club van Rome zijn zelfs al vijftig jaar oud. Ecorealisten zijn in werkelijkheid geen haar beter dan lieden die de opwarming van de aarde ontkennen, want het eindresultaat met hen aan de macht zal hetzelfde zijn: milieurampen, milieuvluchtelingen, milieuoorlogen. En een wereld die steeds onleefbaarder wordt. Ecologie is belangrijker dan economie. Dat laatste is enkel een hulpmiddel om de kapitaalstromen te regelen (economen staan op hun achterste poten bij het lezen van de vorige zin, dus herhaal ik hem nog even voor de duidelijkheid en met uitroepteken: ‘Ecologie is belangrijker dan economie!’).

Internationalisme staat boven nationalisme. Het gaat om de macrokosmos, niet de microkosmos. ‘Eigen volk eerst’ is een (extreem)rechtse anomalie, het is een vorm van extreem egoïsme. Vlaanderen is een kunstmatige constructie — net zoals Wallonië dat is — en is bovendien, in mijn ogen, ondergeschikt aan het grotere Europa, hoe moeilijk die samenwerking in de praktijk ook verloopt. De Europese Unie zou ook een politieke en militaire unie moeten worden, niet alleen een economisch gedrocht. Maar dan moeten de onwillige landen er wel uit, anders raak je geen stap vooruit.

***

Dus ja, ik ben uitgesproken links en ik spreek dat met plezier ook uit. Door dat consequent toe te passen (of dat alleszins toch te pogen), maak ik het mezelf niet makkelijk, want waar kan een linkse jongen nog terecht binnen de huidige politieke constellatie wanneer je je noch met een van de extremen, noch met het centrum wil vereenzelvigen?

Dat werkpuntje zal mij niet beletten mijn linkse idealen consequent uit te dragen.



« VorigeVolgende »