“Kerstmis is dien dag dat ze niet schieten. Dat er geen bommen uit de lucht worden gestrooid. Dat mitrailleurs van hun verdiende rust genieten. En de kanonnen met een kerstboom zijn getooid.”

U moet er zijn Antwerpse tongval maar zelf bij denken, de tekst van de onvergetelijke Wannes Van de Velde blijft hoe dan ook, euh, onvergetelijk. Ik associeerde het lied met de jaren 60, maar het staat op de lp Ne zanger is een groep uit 1976, zo leerde ik na een korte maar intense zoektocht. Ik kan u de hommage-website wannesvandevelde.be hierbij warm aanbevelen. Die goede Wannes (1937-2008) heeft ongetwijfeld niet zelf zijn site ontworpen, zo wereldvreemd was hij wat het alledaagse betreft. Als het op het diepere begrijpen van wat de mens drijft aankomt, was Wannes echter allesbehalve wereldvreemd. Dat wrange kerstlied toont dat eens te meer aan.

In het verdere en dichtbije verleden werden oorlogen vierentwintig uur stopgezet om de troepen Kerstmis in (tijdelijke) vrede te laten beleven, desnoods samen met de vijand rond een kerstboom en een warm vuur. Zo cynisch is het allemaal wel: op de dag van de vrede zal er vredevol met elkaar worden omgegaan, de dag nadien wordt het schieten gewoon hervat en moet die vriend van gisteravond zo snel mogelijk uit de weg worden geruimd. Oorlogsbusiness as usual. Vreugdevuur der kerstijdelheden.

Ik dwaal af.

Ik vraag me af of een psychopaat als Poetin rekening zal houden met Kerstmis. Zullen de moderne kanonnen zwijgen vanavond, vannacht en morgen overdag? Of is dit juist het geschikte momentum om een minder alerte vijand aan te vallen, zoals de verenigde Arabische krachten in 1973 deden op de Joodse feestdag Jom Kipoer, wat nota bene staat voor ‘Grote Verzoendag’. Die oorlogsdaad heeft Israël toen veel sympathie opgeleverd. Timing is alles in het leven. Zou Poetin een verrassingsaanval in gedachten hebben? Of Zelensky? Best niet, want de Russische beer zou opeens mededogen kunnen oogsten.

Er woedt vandaag precies tien maanden oorlog op dit continent, iets wat we tot voor kort ondenkbaar achtten. Zelfs begin dit jaar dachten we dat het wel zou overwaaien, dat oorlogszuchtige stoken vanuit het Kremlin. Hadden we niet met succes al bijna zevenenzeventig jaar een stabiele vredessituatie gecreëerd? Ja, er was die burgeroorlog in Joegoslavië van dertig jaar geleden, maar dat was een implosie. Dit is een explosie, een land dat binnenvalt in een ander land, terwijl de wereld er verbaasd op toekijkt. Kiev ligt op iets meer dan tweeduizend kilometer afstand van Brussel, dat is ongeveer even ver als van hier tot aan de Costa del Sol.

En toch lijkt die oorlog veel verder weg. We lezen de berichten, we zien de vernielingen in de journaals, we horen de stoere taal in Moskou en Kiev, we weten dat we slechts één escalatie verwijderd zijn van een veel groter conflict, en toch hebben we hier, in het vooralsnog veilige westen van het continent, niet het gevoel dat er een Derde Wereldoorlog zit aan te komen. We doen vrolijk verder op sociale media. We liggen meer wakker van wat derderangs-BV’s zeggen, dan van de conflictretoriek. Is het inderdaad een lokaal of regionaal conflict, onderschatten we de potentiële dreiging, of willen we het gewoon niet weten? Vreemde vaststelling: Oekraïne is in onze gedachten, maar met mate.

Heel even waren Oekraïense vrouwen en kinderen hier welkom. Heel even leek het dat we solidair kunnen zijn met mensen in nood. Heel even was er die illusie van mededogen en menselijkheid. Tot we alleen nog maar de overlast konden zien. Is de oorlog nog niet voorbij? Kunnen we ze nog niet terugsturen? Hoe lang moeten wij, sukkelaars die vloeken over onze energiefactuur, dit nog volhouden?

Terwijl de Oekraïners nog enigszins mochten en mogen rekenen op onze goedheid, slapen er in Brussel mensen op straat. Vluchtelingen met een andere huidskleur, afkomstig van een ander continent, die een ander geloof belijden. Voor hen is er nauwelijks mededogen en menselijkheid, we kijken de andere kant op, zoals we dat al jaren doen als er een stroom niet-Europese vluchtelingen op ons afkomt, aangevuurd door een onmenselijk discours uit rechtse hoek. Populisme doodt solidariteit. De staatssecretaris voor Asiel en Migratie zei vorige week nog in De zevende dag dat ze er niet aan denkt om burgemeesters te verplichten opvang te voorzien in hun gemeente. Maar wat dan wel? En hoe dan wel? Het is nu even iets minder koud, maar vanaf maandag flirten de nachtelijke temperaturen weer met het vriespunt. Moeten er doden vallen vóór de ogen opengaan? Wie als beleidsmaker blind blijft voor deze onmenselijke toestand, is zelf een onmens. Mensen in nood negeren, is van het laagste wat de mens kan doen.

Ondertussen bakkeleien onze elfendertig regeringen, het is heus niet alleen binnen de federale Vivaldi-coalitie dat het putje winter is. In nagenoeg alle overheden van dit land zit de sterkste oppositie binnen de meerderheid. Dat is onhoudbaar. Partijvoorzitters, ministers en staatssecretarissen laten zich leiden door peilingen, niet door gezond verstand, vaderlandsliefde en ideologie. Goed bestuur is een mythe. Goed-bestuur-met-ons-mee-aan-de-macht is het uitgangspunt. Daar mag alles voor sneuvelen, het principe van ‘goed bestuur’ in de eerste plaats.

Twee jaar had de zogeheten Congocommissie nodig om het koloniale verleden te bestuderen en te helpen verwerken, met als enige slotakkoord dat er geen slotakkoord komt. Geen eindtekst, geen excuses, zelfs geen spijtbetuigingen, wat juridisch minder zwaar weegt. Het eigen imago, het volgende verkiezingsresultaat en de apathie van de publieke opinie gaven de doorslag. De doorsnee Belg ligt niet wakker van dat koloniale verleden. Hooguit willen we horen dat Leopold II een schrikbewind had geïnstalleerd in zijn Afrikaanse speeltuin, maar dat is wel héél lang geleden, in 1908 moest de vorst Kongo Vrijstaat afstaan aan België. Dat er in de periode 1908-1960, tot aan de onafhankelijkheid, nog altijd misdaden plaatsvonden, dat we — ja, wij allemaal, ook al waren de meesten er nog niet — ‘onze’ kolonie systematisch hebben leeggeplunderd, dat we vanuit een paternalistisch en kolonialistisch racisme de Congolezen als tweederangsburgers beschouwden, willen we niet meer geweten hebben. En, wat nog veel erger is, dat we ook na de onafhankelijkheid onze invloed, zoals het dan omfloerst heet, zijn blijven uitoefenen, wordt al snel vergeten. De moord op de democratisch verkozen premier Lumumba, de steun aan het dictatoriale regime van Mobutu, de blijvende plunderingen van de rijkdommen ter plekke: wir haben es nicht gewußt. (Natuurlijk weten we dat wél, maar we wíllen het niet weten!)

Congo krijgt geen excuses uit vrees dat Congo dan geld zal eisen. Herstelbetalingen, in het jargon. Nog los van die uitkomst: zijn de leden van de Congocommissie — en bij uitbreiding de partijhoofdkwartieren — die de finale tekst torpedeerden dan niet intelligent genoeg om te beseffen dat het Congolezen ginder en hier om veel meer gaat dan om centen? Het gaat om erkenning van wandaden. Het gaat om erkend worden als volwaardige en evenwaardige handelspartner. Het gaat om het stopzetten van eenzijdige plunderingen. Het gaat, kortom, om het beëindigen van dat postkoloniale, racistische, paternalistische bedisselen van de toekomst van Congo en de Congolezen.

Terwijl ik dit schrijf, staat een voormalige president van de Verenigde Staten weer volop in de belangstelling. Een man die verkozen werd door meer dan vijftig miljoen Amerikanen. Vijftig miljoen mensen die in het stemhokje stilzwijgend riepen: jij bent ónze man, jij mag óns land besturen, meer nog, jíj mag de koers van de wereld bepalen. Als onmensen democratisch verkozen raken, is het einde in zicht.

“De mens, ge kunt gij daar niet aan uit”, wist Gerard Walschap. “De mens, ge zult gij daar nooit aan uit kunnen”, weet ik, bescheiden blogpostschrijvertje. Neen, ik word niet vrolijker van mijn eigen kerstgedachten. Toch maar weer eens iets van Wannes opleggen.

“Maar hou die herderkes er buiten / Want die zijn niet bij d’n troep / Die kennen zeker nog geen mijn uit een granaat / En de moeder van het kinneke / Zucht in ’t midden van die hoop / Mijne zoon wordt binnen twintig jaar soldaat.”