De naam van de plaats waar hij op 23 oktober 1940 geboren werd, gaf al iets van zijn lotsbestemming weg. Três Corações. Drie harten. Daar ravotte hij met een geïmproviseerde bal die gemaakt was van lappen stof. Hij leerde ermee jongleren op een godvergeten plek, niet meer dan een kluit harde aarde met een paar sprietjes gras. Het leverde hem zijn bijnaam en latere voetbalnaam op: Pelé, wat staat voor ‘lappenbal’.

In 1950 zat de negenjarige Edson Arantes do Nascimento samen met zijn vader naar het radioverslag van Brazilië-Uruguay te luisteren, op het WK in eigen land. Een gelijkspel in het met 173.850 fanatieke fans volgestouwde Maracanãstadion in Rio de Janeiro volstond voor de Brazilianen om voor het eerst wereldkampioen voetbal te worden. Uruguay won die namiddag met 2-1. Vader do Nascimento begon onbedaarlijk te huilen toen de radioreporter het einde van de wedstrijd aankondigde. Volgens de legende maakte zijn zoon die dag een dure belofte: “Maak je geen zorgen, papa. Ooit zal ik hem winnen.”

Zijn eerste stappen op een echt voetbalveld zette hij bij Bauru AC, de club waar ook zijn vader onder de roepnaam Dondinho profvoetbal had gespeeld. Pelé werd er ontdekt door een voormalige international, Waldemar de Brito. Het duurde niet lang voor de topclubs aan zijn mouw begonnen te trekken. Hij koos voor Santos FC uit de staat São Paulo. Vandaag een slapende reus in de middenmoot van de Braziliaanse Serie A, vanaf halfweg de jaren 50 en doorheen de jaren 60 dé dominante club in het land waar voetbal dan wel niet werd uitgevonden maar wel tot kunstvorm verheven. Daar debuteerde hij op zijn vijftiende.

In 1958 scoorde hij 58 keer in het Campeonato Paulista, het staatskampioenschap van São Paulo, een record dat nog altijd standhoudt. Op 29 juni van dat jaar beleefde de nog altijd maar zeventienjarige aanvaller zijn eerste grote triomf voor de ogen van de hele wereld. Brazilië zegevierde op het WK in Zweden, in de finale werd het thuisland zonder pardon met 5-2 ingemaakt. Pelé scoorde twee keer. Zijn eerste doelpunt was een schoonheid. Controleren op de borst, bal over de tegenstander liften, binnentrappen. Drie seconden magie door een jongen, nog lang geen man, die na het laatste fluitsignaal huilend op de schouders werd getild. Vader weende mee, dit keer van immense vreugde. 1950 was gewroken.

Het bleef niet bij dat Zweedse succes. De man uit Três Corações zou in totaal drie wereldbekers winnen met Brazilië. Twee en een half, eigenlijk. Op het WK van 1962 moest hij na twee wedstrijden geblesseerd afhaken. Brazilië rooide het ook zonder hem in Chili, vooral dankzij dribbelkont Garrincha, die de tegenstanders helemaal tureluurs draaide.

Geniale missers

De Mundial van 1970 in Mexico herinnert deze oudere jongere zich nog als was het gisteren. Het was het eerste wereldkampioenschap voetbal dat ik bewust heb meegemaakt, elf jaar jong, de tv thuis stootte alleen nog haperende zwart-witbeelden uit. Door het tijdsverschil werd er soms op onmogelijke uren gevoetbald en er moest uitgerust naar school gegaan worden de volgende dag, het was volop examentijd, dus kon ik niet alle wedstrijden rechtstreeks volgen.

Het geel-groen-blauw van de Goddelijke Kanaries kleurde ik zelf in gedachten in. Brazilië won dat WK met het mooiste elftal en het mooiste voetbal ooit. Kunstschilderijen op een groene grasmat waren hun wedstrijden. Ook meer dan vijftig jaar later kan ik de basiself van de Seleçao zonder nadenken opdreunen. Felix. Carlos Alberto. Brito. Wilson Piazza. Everaldo. Gérson. Clodoaldo. Jairzinho. Tostão. Rivelino. En die ene met het nummer tien. Scorende spits, spelmaker en dribbelaar in één volmaakt totaalpakket. Sterk met beide voeten, hoofd en borst, snel, slim. Perla negra (zwarte parel). O rei (de koning). O rei de futebol (de koning van het voetbal). Evenveel bijnamen als rollen die hij op een voetbalveld vervulde.

In de finale tegen Italië opende Pelé de score met het hoofd – hij sprong niet, hij vloog, in mijn ogen – en hij gaf ook twee assists. De 4-1 behoort tot het collectieve voetbalgeheugen. Tostão, nota bene de centrumspits van de Brazilianen, veroverde de bal diep op eigen helft. Negenentwintig seconden en tien passen later vloog het leer aan de overzijde in doel, nadat onder meer de controlerende middenvelder Clodoaldo vier Italianen had dolgedraaid, rechtsbuiten Jairzinho op links verwarring had gezaaid en de meester zelf doodkalm wachtte tot rechtsback Carlos Alberto ver genoeg was opgerukt om hem de bal toe te schuiven. Alsof hij de tijd kon stilzetten, zo voelde dat aan.

Pelé schitterde op dat WK en toch zijn het twee ‘net-niet’-momenten die in mijn geheugen gegrift staan. In de groepswedstrijd tegen Tsjecho-Slowakije trapte hij vanop eigen helft een verre lob richting Tsjechisch doel. De bal zeilde een half metertje naast. In de halve finale tegen Uruguay werd hij in de toegevoegde tijd alleen voor doel afgezonderd. Iedere andere sterveling op noppen zou met links de bal voorbij de doelman hebben proberen te deponeren. Pelé niet. Hij deed een overstapje. Keeper het bos in. Daarna trapte hij de bal met rechts kruiselings voorbij een aanstormende verdediger. Tergend traag rolde die… naast. Geniale misser. Veel mooier dan wanneer het paal-binnen zou geweest zijn. Deze actie had iets diepmenselijks.

Een sportieve jongen was Pelé ook nog. Geen getreiter, geen schwalbes, geen matennaaien, geen gerol door het gras na een vederlicht contact (ja, ik heb het over u, Neymar!). Tegenstanders hadden respect voor hem. Nadat ze hem eerst hadden onderuit geschoffeld, hielpen ze hem daarna vriendelijk terug recht, aai over de bol en al. Heel even dachten mensen met goede bedoelingen dat Pelé niet alleen de tegenstanders had overrompeld, maar ook dat hij in één beweging het probleem racisme uit de wereld had geholpen. Hoe naïef.

1000 doelpunten

Onlangs deelde er iemand op Twitter een filmpje waarin de trucjes van Cristiano Ronaldo, Lionel Messi, Neymar en tutti quanti worden getoond. Bleek dat één iemand al die bewegingen voordien al had gemaakt. Pelé. O rei de futebol. Confronterend om te zien dat de sterren van nu hun inspiratie zochten bij een ster van toen.

Op 19 november 1969 maakte hij de duizendste goal uit zijn carrière, zo wil men ons wijsmaken. Een strafschop, op de heilige grond van Maracanã, het mocht geen toeval zijn. Pelé was toen net 29 geworden. Op z’n twaalfde was hij beginnen te voetballen. In zeventien jaar tijd zou hij dus duizend keer gescoord hebben, gemiddeld 59 doelpunten per jaar. En wie had dat allemaal officieel bijgehouden in die jeugdcategorieën? Ach, voor de mythe klinkt het gewoon goed. Duizend is het rondst denkbare getal.

Wat wel zeker is: voor Brazilië speelde hij 92 interlands, waarin hij 77 keer raak trof. Op z’n 33ste stopte hij, om een jaar later voor flink wat poen te herbeginnen bij New York Cosmos. Hij werd dé attractiepool in een eerste poging om ‘soccer’ in de Verenigde Staten definitief van de grond te doen komen. Dat mislukte, ook al omdat Pelé na twee jaar Amerika alsnog met voetbalpensioen ging.

Vanaf de herfst van 1977 dribbelde hij eerder onhandig door het leven. Als pleitbezorger van het Esperanto, bijvoorbeeld, dat volgens hem ongetwijfeld een wereldtaal zou worden. Als eerder stuntelige acteur in de oorlogsfilm Escape to victory, waarin ook de andere voetbalvedetten Bobby Moore, Osvaldo Ardiles en Paul Van Himst te zien waren, naast de echte acteurs Sylvester Stallone en Michael Caine.Als buitengewoon minister van Sport van zijn land. Als uithangbord van de FIFA. Als ambassadeur van Unicef en Unesco, eretitel die hij kwijtspeelde na beschuldigingen van corruptie, die overigens nooit werden hardgemaakt. Als struikelende pater familias, met drie huwelijken en minstens één buitenechtelijke dochter. Of als ietwat reactionaire, ouder wordende kerel, die weleens een zure oprisping had, aanhanger van Bolsonaro ook.

Uiteindelijk was het darmkanker, een onsportieve en meedogenloze opponent, die hem finaal tackelde. Helaas is er in het dagelijkse leven geen VAR te bespeuren om zulk onrecht aan te pakken. Het voetbalgenie Pelé nam op 1 oktober 1977 afscheid in een vriendschappelijk duel met New York Cosmos tegen – hoe kan het anders? – Santos. De mens Edson Arantes do Nascimento heeft nu afscheid van ons genomen. Het is de onnavolgbare voetballer die nooit vergeten zal worden.

Signeren in de Grand Bazar

Een zevental keer was Pelé op Belgische velden te bewonderen, de twee meest merkwaardige wedstrijden speelden zich in Antwerpen af. Op 31 mei 1960 kwam Santos een oefenwedstrijd spelen in het Olympisch Stadion op het Kiel. Mijn grootvader langs moeders kant, die tussen de twee wereldoorlogen alle zeven landstitels van Beerschot in het stadion had meegemaakt, sprak jaren later nog altijd uitbundig van dat geweldige retrodoelpunt van zijn idool Rik Coppens. Wat hij er vergat bij te vertellen was dat het toen al 0-5 stond en dat Santos er uiteindelijk tien zou binnen jassen, waarvan zes van de meester zelf, toen nog altijd maar negentien jaar jong. Op de samenvatting in nostalgisch zwart en wit is de goal van Coppens niet te zien, wegens domweg niet gefilmd. Wel te zien: 30.000 toeschouwers in een stadion met een capaciteit van 25.000, fans die in de lichtmasten, op reclamepanelen en in de bomen rond het stadion waren gekropen, geïmproviseerde zitjes op de sintelbaan, en wandelvoetbal. Tikitaka op het voetbalritme van die tijd. Ti. Pauze. Ki. Pauze. Ta. Pauze. Ka.

Meer dan zestien jaar later, op 16 september 1976, een bewolkte donderdag, was Pelé in het shirt van de New York Cosmos te zien op de Bosuil. Het was zijn afscheidstournee. Die namiddag werd eerst nog een signeersessie georganiseerd in de Grand Bazar in Schoten. We zien het Neymar, Messi of Mbappé niet doen. ’s Avonds scoorde Pelé slechts één keer in een wedstrijd die Antwerp met 3-1 won, onder meer dankzij een assist van Louis van Gaal. Het enige moment dat ik me als een van de 25.000 van voetbalvreugde kirrende toeschouwers herinner: Pelé die vooroverleunend de bal met zijn rechterhiel tot bij een ploegmaat devieerde. Artiest tot in de kist.