Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Ceci ne sont pas des mémoires (2/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on zo, januari 28, 2024 09:46:19

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 2: 1986-2000. En daarna publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

We waren aanbeland in het jaar 1986, tenminste… als u deel 1 gelezen hebt van deze niet-memoires. Deed u dat niet, dan drop ik u nietsvermoedend halfweg de jaren tachtig, een decennium vol rechtse politiek (Reagan! Thatcher! Martens x, xx en xxx!), (jeugd)werkloosheid en ‘a big disease with a little name’, zoals Prince het omschreef in Sign o’ the times. Aids, dus, wat het seksuele verkeer voor ontluikende twintigers behoorlijk in de war stuurde, kan ik u verzekeren.

Als marketing officer bij Dolmen Computer Applications kwam ik terecht in een fijne omgeving: menselijke bazen, toffe collega’s, werk dat nog enigszins in de lijn van mijn journalistieke studies lag. Wat mij minder lag: de no nonsense-stijl binnen de Colruytgroep (vandaag bewonder ik die attitude, overigens, omdat die aan de basis ligt van het succes): ik wilde écht journalist worden, niet vastzitten in het keurslijf van bedrijfscommunicatie, had de ambitie om ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ te worden nog niet opgegeven, ook al had ik een conflict met de man gehad.

Nochtans stond Colruyt op het vlak van informatica ver voor op de concurrentie — en daarmee bedoel ik zeker niet uitsluitend binnen de retailsector. Ik was een van de eerste gebruikers van een nieuwe personal computer, de Apple Macintosh II. De eerste gebruiksvriendelijke pc, zeg maar, sindsdien werk ik ook privé altijd op Apple-toestellen. Colruyt introduceerde daarnaast ISIV, de niet zo sexy afkorting van Interactief Systeem voor InformatieVerspreiding, maar in realiteit wel de voorloper van de e-mail. Je stuurde een boodschap naar een collega of een functionele groep (een groep van collega’s, bijvoorbeeld ‘Marketing’ of ‘Sales Apple’), de ochtend nadien lag die in het postbakje van de bestemmeling(en). Vertrouwelijke berichten werden in een gesloten bruine omslag afgeleverd. Eind jaren 80 kwam er ook Snel-ISIV, nog altijd geen sexy naam, waarmee je korte berichten kon sturen die onmiddellijk werden gelezen. Sms, iemand?

Colruyt pionierde ook met permanente bereikbaarheid binnen het bedrijf. Nam je de telefoon niet binnen de vijf beltonen op, dan werd die automatisch doorgeschakeld naar een pool van telefonistes, die eerst even de beller welkom heetten en vervolgens je naam lieten rondschallen in de luidsprekers in gangen en bureaus. ‘Frank Van Laeken, bel 17. Frank Van Laeken, bel 17’. Waarna je alsnog in contact kwam met de beller. Dat je in alle bureaus, ook de vergaderzalen, voortdurend dergelijke boodschappen hoorde, die niet voor jou bestemd waren, nam je erbij. Je was dat snel gewoon en leerde je eigen naam te filteren uit al die boodschappen. Alles went.

Ondanks de voorsprong die Colruyt (en dus ook Dolmen) op vele vlakken had, had deze jongen een uitlaatklep nodig, waar hij zijn creatieve ei kwijt kon. Dat lukte een beetje door af en toe kleine journalistieke bijdragen te leveren her en der. Dat lukte veel meer door een boekingskantoor van jonge Belgische groepen op te starten. Of door — dankzij een beetje promotie van mijn toenmalige lief, die op het secretariaat van de Federatie Werkgroepen Homofilie werkte (tegenwoordig Çavaria) — samen met een al even hetero vriend muziek te draaien op de zesmaandelijkse homo- en lesbiennefuif, afwisselend in zaal Harmonie en de (oude, nog niet afgebrande) Stadsfeestzaal. Drie lange ‘bamba’s’ op een avond, wat me de gelegenheid gaf die weggestoken singletjes à la ‘Comment ça va’ nog eens te kunnen bovenhalen. En altijd eindigend met ‘Goodnight ladies’ van Lou Reed. Een knipoog mocht, zeker tegen drie uur ’s nachts, wanneer de zaal halfleeg was en de resterende fuifgangers zich ofwel vermeiden met hun verovering van de avond, ofwel te ver heen waren om zich eraan te ergeren.

Moondance & Flanders Pop

Ik ben een laatbloeier (u mag daar zelf uw fantasie op loslaten): mijn eerste rockfestival, bijvoorbeeld, beleefde ik pas op mijn vierentwintigste. Rock Werchter 1983. Magische affiche, vind ik nog altijd: The Scabs, John Cale (met band), Warren Zevon (solo), Eurythmics, Simple Minds, U2, Peter Gabriel, Van Morrison. Die laatste kende ik uiteraard van zijn jaren 60-singles Gloria (met Them) en Brown eyed girl. Na zijn fantastische passage als top of the bill in Werchter begon ik met mijn zeldzame spaarcenten en mijn eerste lonen maniakaal zijn platen te verzamelen. Van Laeken the Man zou Van the Man van dan af blijven volgen (en kopen).

Niet verwonderlijk dat het management- en boekingskantoor dat ik in 1986 mee oprichtte de naam Moondance meekreeg, naar een gelijknamige plaat van Morrison. Met twee medestanders probeerde ik iets op te bouwen voor beginnende of amper gevorderde bands in zeer uiteenlopende genres: Crosshead (heavy metal), Red Scarf (pop-rock), The Nightcrowd Bluesband (blues), Blue Valentine (rhythm & blues- en soulcovers), en nog veel meer. Ik was hun manager naar de buitenwereld toe en probeerde hen aan zoveel mogelijk optredens te helpen. In een tijd zonder sociale media liep dat middels een zelf geprint maandbladje van vier pagina’s (gemaakt op de Macintosh-computer op het werk) en een verzamelcassette met demo’s van al onze groepen, die ongevraagd naar zowat alle jeugdhuizen van Vlaanderen werd gestuurd. Daar ging heel wat vrije tijd naartoe tijdens de week en in het weekend reed ik met mijn firmawagen (sorry, Dolmen/Colruyt!) naar kleine podia in alle uithoeken van deze regio. Dat wil zeggen: áls er boekingen waren, natuurlijk, wat in realiteit nogal tegenviel. ’t Was crisis voor iedereen.

U kent ongetwijfeld dat clichébeeld van managers in de muziekwereld: dikke sigaar in de mond, arrogante blik, dollartekens in de ogen, in de eerste plaats het beste voor zichzelf wensend. U had mij moeten zien toen: ik rookte niet, probeerde vriendelijk te kijken, deed meer mijn best voor mijn groepen dan voor mezelf, stak er uiteindelijk geld aan toe (al was het maar omdat die cassettes en die postzegels iets kostten). Maar je wist maar nooit dat er een van die groepen zou doorbreken! (Wat dus niet gebeurde. Crosshead nam een mini-lp op, maar werd geflikt door de producer, een pedofiel zo bleek later, Red Scarf bracht eveneens een mini-lp uit, mocht deelnemen aan de finale van Humo’s Rock Rally, maar splitte bijna tijdens die set.)

Ik zou deze korte, maar intense periode in mijn leven — iets minder dan vijf jaar — voor geen geld ter wereld willen ruilen, ook al bracht het mij, buiten een occasioneel schouderklopje en een fletse pint bier aan het eind van een veel te lange avond, weinig op. Er zat een scheut Spinal Tap in (De bassist van een groep die werd achternagezeten door de moeder van een one night stand van de avond voordien! De zanger die tijdens een concert aankondigde dat hij de band verliet, van het podium sprong en aan de toog ging staan hijsen! Organisatoren die pas na lang aandringen de karige gages in briefjes van twintig frank bijeensprokkelden, na eerst een poging gedaan te hebben om af te dingen!). Maar helaas: geen (inter)nationale doorbraken, geen internationale tournees (op een occasionele uitnodiging voor een concert in Parijs of Tilburg na), geen voltijds bestaan in de muziek voor mij.

Dat lukte me ook niet als concertorganisator. Elisa Waut (dat in 1984 net de Rock Rally had gewonnen), Roland & de Centimeters (een kleine hype halfweg de jaren 80), Soulsister, (ja, die!), Won Ton Ton (ja, ook die!), Child Aid (een Antwerpse variant op Live Aid met o.a. Wim De Craene en Jan De Wilde op de affiche): het kostte allemaal meer dan het opbracht.

Begin 1990 capteerde ik samen met Blue Valentine een liveoptreden in de Brusselse Beursschouwburg. Prachtig concert vol bevlogen interpretaties van rhythm ‘n’ bluessongs, enthousiast publiek, geslaagde opnamen. Helaas was de 100.000 frank (2.500 euro) die ik erin investeerde het eindpunt, want er was geen geld beschikbaar om er een cd van te maken en vervolgens Brussel/België/Europa/de wereld te veroveren. Zo bleef de reputatie van Blue Valentine beperkt tot cafés in Brussel en wijde omgeving, en dat was heus niet alleen spijtig voor mijn portemonnee.

En dan moest de grootste miskleun nog komen: Flanders Pop, op 15 en 16 september 1990 in de Brielpoort in Deinze. Met op de affiche o.m.: The Skyblasters, Leyers, Michiels & Soulsister, The Pop Gun (zaterdag), Raymond van het Groenewoud, The Scabs, De Kreuners (zondag). Twee keer zeven groepen, misschien wel de beste dubbelaffiche met groepen van hier tot dan toe. Oorspronkelijk had het festival in mei moeten plaatsvinden, vlak voor de zomerfestivals, mét Clouseau (dat in september niet vrij was en dan maar vervangen werd door het even dure, maar minder populaire Leyers, Michiels & Soulsister), maar ik kreeg de sponsoring niet rond. Dat lukte daarna evenmin, maar ik was ervan overtuigd dat het ook zonder wel zou lukken. Organisatorisch kon er — al zeg ik het zelf — weinig op aangemerkt worden, promotioneel daarentegen…

Ik dacht: een beetje winst en ik kan dit de volgende jaren opnieuw doen en mijn job uiteindelijk vaarwelzeggen.

Ik zag: veel te weinig volk en zo kon ik de volgende (zeven) jaar leningen afbetalen. In totaal voor 1,7 miljoen frank plus interesten (zo’n 50.000 euro).

De zeven magere jaren waren aangebroken. En mijn vrienden spraken sindsdien van Flanders Flop. Weg muziekdroom!

Dag Allemaal

Ook al vanwege die twee leningen die elke maand dienden afgelost, moest ik uitkijken naar een beter betaalde job. Zo kwam ik uit bij een Amerikaans bedrijf, Protein Technologies International, gespecialiseerd in soja-eiwitten, waar ik in februari 1992 mocht beginnen met een ronkende titel op het naamkaartje: ‘direct marketing & communication manager’. Maar na een paar maanden lag mijn baas buiten en na minder dan anderhalf jaar ikzelf. De nieuwe Europese manager, een Duitse Amerikaan of een Amerikaanse Duitser (kiest u zelf maar wat u het ergst vindt, dan komt u automatisch bij deze man terecht), geloofde niet in communicatie, wel in telemarketing, maar als ik één ding niet ben (of wil zijn) is het wel een verkoper, en al zeker niet via de telefoon.

De politiek dan maar als zijsprongetje? Ik contacteerde de mensen achter de lijst ROSSEM, jawel: van de gelijknamige Jean Pierre Van, liep er een tijdje rond en zag de sowieso al chaotische boel helemaal afglijden tot een voortdurend geruzie en gevecht (soms letterlijk) tussen extreemrechts en extreemlinks. Een zootje. Ik klopte even aan bij Agalev, om er vast te stellen dat ik een dictatuur (ROSSEM) inruilde voor eindeloos gepalaver over punten en komma’s. Tot daar dat korte politieke hoofdstuk.

Daar stond ik dan, najaar 1993, werkloos en zonder concrete vooruitzichten, met leningen die elke maand mijn slinkende rekeningen nog wat verder plunderden. Zou ik opnieuw aankloppen bij media die ik zelf graag las, met name Humo en De Morgen, en hopen dat ik dit keer wél een reactie zou krijgen op mijn sollicitatiebrief? Neen, zo had ik inmiddels door, ze zitten daar niet op Frank Van Laeken te wachten. En dus stuurde ik een brief naar zowat elk medium in Vlaanderen.

Een paar dagen later kreeg ik telefoon van Mathias Danneels, de rechterhand van Guido Van Liefferinge, hoofdredacteur van Dag Allemaal. Geen haar op mijn hoofd zou er ooit aan gedacht hebben om voor dat populaire blad te gaan schrijven. En toch verzamelden alle haren op mijn hoofd zich om op een winterse dag in januari 1994 te gaan praten met Van Liefferinge en Danneels. Ze zochten iemand die permanent (als valse zelfstandige) op de redactie zou instaan voor het serieuzere tweede katern van het blad. ‘120’, riep Van Liefferinge in zijn gekende stijl, bruut en kortaf. Een goede verstaander had maar een half oor nodig. ‘120’ sloeg op 120.000 frank per maand, bruto, dat was een pak meer dan wat ik als stempelgeld incasseerde.

En avant la musique!

Dinsdag 1 februari 1994 lag de nieuwe Dag Allemaal te blinken in de krantenkiosk. En ik begaf me diezelfde dag in een aftandse Honda Civic naar de redactielokalen in Schelle. Geen droomlocatie, wel mijn eerste voltijdse kennismaking met betaalde journalistiek.

‘De nieuwe Maurice De Wilde’ was een kwestie van tijd.

(Dacht ik, alweer.)

(Ik verzamelde in die tijd overigens krantenartikels over de meest uiteenlopende zaken, van de moord op de Kennedy’s tot de Bende van Nijvel, want uiteraard zou ik de ware toedracht achterhalen. Not!)

Financieel-Economische Tijd & tv-sportredactie BRTN

Je kunt veel zeggen over Dag Allemaal — dat het populistisch is, dat het roddels over bv’s verzamelt, dat het te veel mikt op de onderbuik van de samenleving — en je kunt veel zeggen over Guido Van Liefferinge — dat hij een grote feeling heeft om goed verkopende bladen te lanceren, dat hij een bullebak kan zijn (bij elke vergadering waarop hij aanwezig was slingerde hij de gezamenlijke redactie een paar keer ‘Amateurs!’ rond de oren), dat hij op dat ogenblik ook grote belangen had te verdedigen bij een productiehuis dat zowat hoofdleverancier was van VTM en dus zeker in mediazaken niet objectief was —, maar terugblikkend kan ik alleen maar dankbaar zijn. Eindelijk mocht ik mezelf journalist noemen. Ik deed interviews met politici, historici en filosofen, maar ook met verkeersslachtoffers en andere mensen die persoonlijke drama’s hadden meegemaakt (ja, zelfs met de echte Maurice De Wilde). Merci, Guido.

En toch knaagde er iets. Ik, de gewetensbezwaarde, die zich zomaar ‘amateur’ zou laten noemen door een bazige baas? Ik, de prille auteur, die in de lente van 1995 zijn eerste zelfgeschreven boek, Hoogvliegers in de Wetstraat,met twaalf interviews van vooraanstaande politici, ging afgeven bij Van Liefferinge en het ongeopend terugkreeg met de melding ‘Gij moet geen boeken schrijven, gij moet stukken schrijven voor mijn blad!’, die dat over zich heen zou laten gaan?

Neen, ik zocht een uitweg en vond die al snel bij een ander populair radio- en televisie-weekblad: TV Ekspres. Waar ik voor het eerst samenwerkte met Geert De Vriese, een strenge maar rechtvaardige eindredacteur, die geen enkel foutje liet passeren. Sportfanaat ook. Ik mocht er de Tourmemoires van Jan Wauters en de voetbalmemoires van Jean-Luc Dehaene optekenen (die ik toen al voor de derde keer interviewde) en bracht vier (ex-)bondscoaches uit het voetbal samen (Vanden Stock, Goethals, Thys en Van Himst).

Hoewel ik mijn ding mocht doen, voelde ik me niet thuis in de cocon van een bv-blad. Weer zocht en vond ik een uitweg: de weekendpagina’s van De Financieel-Economische Tijd, een serieuze gazet voor zakenlieden die op zaterdag ook weleens een vleugje cultuur wilden meepikken.

Tot mijn eigen verbazing werd ongeveer elk voorstel voor een interview dat ik formuleerde, gretig aangenomen én gepubliceerd. Ik interviewde o.a. Pim Fortuyn (toen nog geen politicus, wel een luidruchtige, ietwat pedante opiniemaker), Robert Kaplan (Midden-Oosten-expert die tegenwoordig weer vaak aan het woord komt), Olga Tokarczuk (de latere winnares van de Nobelprijs Literatuur), de zoon van Martin Luther King en de advocaat van diens moordenaar. Ik schreef over financiële wantoestanden in het Belgische volleybal. En ik maakte, samen met mijn echtgenote (toen nog vriendin), portretten van Belgen in het buitenland.

Dat zat zo: als freelancer heb je geen recht op betaalde vakantie. Dus bedacht ik het handigheidje om werk en vakantie te koppelen. Zo ontstonden de zomerreeksen ‘Belgen in New York’ (twee jaar na elkaar) en ‘Belgen in San Francisco en de Bay Area’. En zo geraakten wij ook binnen bij toprestaurants. Een voorbeeld: in 1999 wilden we met vakantie naar Baskenland en Catalonië. Ik had ontdekt dat er in heel Spanje slechts drie driesterrenrestaurants in de Michelingids stonden, jawel, eentje in Baskenland, twee in Catalonië. Op die manier zijn we na lang aandringen binnengeraakt in het flink gehypete El Bulli in Cala Montjoi, een baai nabij het stadje Rosas, wat een sfeerreportage opleverde. In de daaropvolgende jaren zijn we nog tien keer teruggekeerd naar die mythische plek en hebben we chef Ferran Adrià een keer of zes mogen interviewen. Dat klinkt pocherig, maar het is wat het is: iets om trots op te zijn en blij op terug te kijken.

(Voor de volledigheid: we schreven ook maandelijks een culinaire recensie in Imediair, waarin we, eigengereid als we waren, een bezoek aan Comme Chez Soi afwisselden met een snelle hap in een Joodse falafelbar. Eén keer is de chef van tweesterrenrestaurant Michel boos binnengestoven op de redactie — waar wij zelf nooit kwamen — omdat we een kritisch stuk hadden geschreven over zijn etablissement op de Gossetlaan in Groot-Bijgaarden, dezelfde straat waar ook Imediair gehuisvest was.

Ambiance!

***

In 1995 had ik deelgenomen aan het journalistenexamen van de BRTN. Als ik me niet vergis, was dat een zwaar en moeilijk examen in vijf luikjes: een proef met testwoorden (waarna nog tien procent van de meer dan duizend kandidaten overbleef), een schrijf- en vertaalopdracht, een stemtest (waarna het aantal kandidaten tot een tiental werd gereduceerd), een gesprek met een veelkoppige jury (Leo Hellemans, Jos Bouveroux, Siegfried Bracke, zie ik nog zo voor me zitten), die een spervuur van vragen op de kandidaten loslieten, en een gesprek met een psychologe. Voor het eerst (en het laatst) mocht die de ultieme knoop doorhakken. Gevolg: ik was voor alles geslaagd, behalve voor dat psychologisch gesprek. Had zij de psychopaat in mij ontdekt? Kwam ik te eigengereid over? Stond het haar niet aan dat ik niet in kostuum was verschenen? Enfin, zelfs toenmalig hoofdredacteur Kris Borms begreep er niets van.

(Overigens leverde dat examen slechts één nieuwe journalist op, een uitstekende nog wel: Goedele Devroy.)

Máár, en dat was naast de miserabele uitkomst van het examen een flinke opsteker, ik had nu wel een officieel stemattest bij de strenge openbare omroep. En zo kon ik mij aanbieden op de sportredactie, die op zoek was naar nieuwe stemmen.

Daar ging ‘de nieuwe Maurice De Wilde’, ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ maakte zijn rentree.

Eindredacteur

Zo begon, in de zomer van 1995, de mooiste periode van mijn bestaan als journalist. Sport voor de BRTN (en, vanaf 1997, de VRT), cultuur, filosofie en geschiedenis voor De Financieel-Economische Tijd. Het was én goed voor het geestelijk evenwicht, én inhoudelijk razend interessant, én prima voor de portemonnee, én ik zat vaak letterlijk op de eerste rij. (Dat zeg en schrijf ik nu, terugblikkend, het slaat dus niet op die amper twee jaar professionele journalistieke ervaring die ik toen nog maar had.)

De titel van Lierse in het voetbalseizoen 1996-1997 mocht ik van nabij volgen, omdat de vaste voetbalreporters liever op de tribunes in Anderlecht, Brugge of Luik zaten. In 1999 mocht ik zelfs een documentaire maken over 100 jaar Beerschot, mijn ploegje,samen met Frank Raes, ex-speler van de club. En daarnaast schreef ik nog een drietal boeken, onder meer Blunderboek van het Belgisch voetbal, waarin ik de omkopingsaffaire Anderlecht-Nottingham Forest uit 1994 heb uitgespit.

Bedenking achteraf: wanneer rustte ik eigenlijk?

Hoe bevredigend de tweede helft van de jaren 90 ook verliep, toch begon er alweer iets te knagen. Ik had een paar jaar mogen meewerken aan het Tourjournaal, op het thuisfront in Brussel, en maakte ook de dagelijkse werking van de sportredactie mee: een toestand van permanente chaos. De beste sportjournalisten van het land liepen er rond, ze deden hun ding, werden daarvoor maatschappelijk gewaardeerd, maar organisatorisch was het een warboel, mede door de schuld van die sportjournalisten.

Toen hoofdredacteur Marc Stassijns begin 1999 met pensioen móést gaan — een decreet schreef destijds voor dat je maximum tot je zestigste mocht werken in een leidinggevende functie — werd er een nieuwe hoofdredacteur gezocht. Op de redactie ging iedereen ervan uit dat Mark Vanlombeek baas zou worden, de rechterhand van Stassijns en aanvaardbaar voor de vedetten van de sportredactie, omdat hij niemand een strobreed in de weg zou leggen. Maar de directie liet weten dat het níet Vanlombeek zou worden en dus werd er najaar 1998 een vacature uitgeschreven voor chefsport. Niet geschoten is altijd mis, ging er door mijn hoofd, en ik stuurde een sollicitatiebrief naar het bedrijf dat instond voor de selectieprocedure. En, jawel, ik mocht deelnemen en behoorde zelfs tot het kransje van overblijvende deelnemers.

Als beste kandidaat kwam Hans Vandeweghe naar voren. Kritische journalist, recht door zee als mens, op dat ogenblik chef-redacteur bij het Nederlandse blad Voetbal International. Natuurlijk wilde ik het zelf halen, maar Hans vond ik volkomen aanvaardbaar, al maakte ik meteen een bedenking: zou de rechtlijnige Vandeweghe het lang volhouden op een redactie vol kromme lijnen, nauwelijks kneedbare ego’s en de nadruk op slechts twee sporten, sjotten en koers? Het antwoord bleef achterwege, want Vandeweghe liet in een kort telefonisch interview met Het Volk weten dat er alleen nog gediscussieerd werd over zijn firmawagen (informatie die vanuit de VRT, en niet door Hans zelf, naar die krant werd gelekt), waarop ceo Bert De Graeve in een Franse colère schoot en — naar verluidt — riep: ‘Die man wordt het zéker niet!’

De directie koos dan maar voor een noodoplossing: Herman Pauwels, ex-producer op de sportredactie en op dat moment netmanager van Canvas, werd zeven verdiepingen naar beneden gekatapulteerd, tegen zijn zin, maar veel keuze had hij niet. Na een alweer chaotische zomer van 1999 liet ik hem tussen de lijnen verstaan dat ik dit niet lang meer zou volhouden. Net dan werd er een eindredacteur sport gezocht. ‘Als ge het dan zoveel beter kunt, bewijs het!’, lokte Pauwels me uit mijn tent.

En, hopla, weg was het zelfstandig statuut. Van Laeken werd eindredacteur. En wierp zich op de interne organisatie. En bereidde een druk sportjaar 2000 voor (met een EK in eigen land, Euro 2000, Olympische Spelen in september in Sydney, bovenop de gebruikelijke evenementen). En herstelde de geloofwaardigheid van de sportredactie bij de nieuwsdienst. En maakte nog heel veel nieuwsitems zelf, omdat het andere personeel met andere dingen bezig was. En werd op het eind van dat jaar uitgenodigd voor een gesprek bij de directeur televisie.

Morgen: hoofdredacteur, chef, manager, baas, conciërge van de redactie.



Ceci ne sont pas des mémoires (1/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on vr, januari 26, 2024 19:06:09

Ach, 65, het is maar een getal natuurlijk. Ik ben vandaag geen haar veranderd ten opzichte van gisteren en zal er morgen nagenoeg hetzelfde uitzien als vandaag, dus waar zou ik me druk om maken? Maar goed, het is een momentopname, vanaf nu ben ik a) met pensioen en b) mag, neen: móét, ik van het leven genieten. Dubbele flauwekul, uiteraard, want a) dat pensioen geldt weliswaar officieel, maar ik blijf actief, onder meer als journalist en auteur, en b) waarom zou je pas na je 65ste verjaardag van het leven mogen of moeten genieten? Misschien is het wel een geschikt ogenblik om een professionele balans op te maken en die te delen met lezers van deze blog. Dit zijn niet echt memoires — want mijn privéleven scherm ik af —, maar een beetje ook weer wel: herinneringen van een oud-strijder die weigert het slagveld te verlaten! In vijf delen, nog wel. Vandaag deel 1: 1959-1986. En aansluitend publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

27 januari 1959. Een doordeweekse dinsdag. Chroestsjov kondigt een zevenjarenplan af. Romy Schneider verlooft zich met Alain Delon. Premier Eyskens (Gaston) kondigt de ‘gezondmaking van het spoor’ aan. In het Sint-Bartholomeusziekenhuis in Merksem slaakt een pasgeborene zijn eerste kreetjes.

Van mijn eerste levensjaren herinner ik me, zoals dat normaal is, helemaal niets. Alleen vergeelde foto’s tonen een beeld van de piepjonge Frank Van Laeken: een dik ventje met een kaal hoofd, een lookalike van de jonge Mao Zedong, maar dan uit Marreksoem.

Volgens mijn moeder sliep ik altijd. Braaf kind, wellicht spaarde ik verontwaardiging en ergernis op voor later. De moord op John F. Kennedy, 22 november 1963, neen, ook op mijn bijna-vijfde zegt me dat nog weinig. De beelden heb ik pas later gezien. De moord op zijn broer, bijna vijf jaar later, des te meer. Ondertussen had ik stukken van het WK Voetbal in Engeland (1966) in zwart-wit beleefd en was ik aan de hand van mijn bompa — vader van mijn moeder — voor het eerst naar een wedstrijd van Beerschot gaan kijken. 20 november 1966, 3-6 tegen Club Brugge, ik moest nog acht worden: u leest het relaas via deze link. https://maandans.frankvanlaeken.eu/?p=147

De nieuwe Rik De Saedeleer

Voetbal fascineerde me. In het diepst van mijn gedachten scoorde ik jaren na elkaar het winnende doelpunt op de wereldbeker, ook al had ik net iets meer aanleg om in het doel te staan. ‘Net iets meer’ dan heel weinig blijft natuurlijk weinig. Dus richtte ik mijn pijlen op iets doen mét voetbal, niet ín voetbal. Dat leek me eenvoudiger: de nieuwe Rik De Saedeleer worden, of zo.

Op het tapis-plain voor de televisie in de woonkamer had ik met Lego-blokjes een primitief voetbalstadion geconstrueerd. De reclameborden waren in karton nagebootst. En met van een metalen voetbalspel losgewrikte spelertjes — er ontbrak er één, die werd dan maar vervangen door een Mens Erger Je Niet!-pionnetje — en een loden balletje, vond ik ter plekke mijn eigen competitie uit. TAF heette mijn clubje, naar een merk van sigarenbanden dat mijn vader verzamelde. Ik gaf mijn spelers verzonnen namen. Clubkleuren: geel-zwart. Het was dat of rood-wit, maar een Beerschot-supportertje kan je moeilijk dwingen om de kleuren van dat andere Antwerpse team te omarmen, natuurlijk. Ik speelde de wedstrijd, bootste het publiek na (volle tribunes!) en gaf ook nog eens commentaar: mijn ouders waren iets minder opgezet met ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ dan ikzelf. Hoeft het gezegd dat TAF seizoen na seizoen met ruime voorsprong kampioen werd?

Op de lagere school haalde ik probleemloos 95 procent en meer. Eerste van de klas en toch niet onpopulair. In het middelbaar trok ik die lijn aanvankelijk door, om vanaf mijn zestiende iets meer van het leven en iets minder van het leren te genieten. Nog altijd geen groot probleem, dat diploma kwam er haast spelenderwijs.

De nieuwe Maurice De Wilde

Handel was de richting die ik volgde, maar het was niet de richting die ik uit wilde, ook al houd ik mooie herinneringen over aan mijn scholierentijd en zijn enkele medescholieren vrienden gebleven. Ik schreef — achteraf bekeken — banale gedichtjes en deed mee aan het schoolcabaret met een handvol gelijkgestemden. Mensen aan het lachen krijgen in een gemeentezaal, dat was de opdracht van deze verlegen jongen die zijn schuchterheid in publiek kon afleggen, op voorwaarde dat ik een ingestudeerde tekst kon declameren. Maar daarna? Boekhouder worden? Neen. Klerk? Neen? Econoom? Alstublieft, zeg.

Dus moest ik op mijn achttiende een nieuw pad uitzoeken. Waar had ik de meeste garantie om ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ te kunnen worden? Communicatiewetenschappen? Nogal theoretisch, zo werd me verzekerd. Het werd dan maar het RITCS in het verre Brussel, in de oude ‘bank van Congo’, vlakbij de Naamsepoort, waar toen nog een afdeling Sociale Communicatie bestond. Daar had ik vooraf een lang telefoongesprek over gehad met Guy De Pré, de radioman die toen nog getrouwd was met de dochter van een collega en vriend van mijn vader.

Het RITCS, dat was: zeer praktijkgericht, niet té veel studeren, een stukje van de wereld buiten Antwerpen zien (al ging ik niet op kot), andere invloeden opslorpen, op vele vlakken wakker worden. En beseffen dat er meer is dan sportreporter worden. Maar ook: het eerste jaar moeten dubbelen omdat ik nog op het ritme van het middelbaar studeerde, wat in dit geval té weinig en té laat bleek. Dat ‘té weinig’ gold ook voor mijn punten. Ik mocht niet eens tweede zit doen.

In het derde en vierde jaar was driekwart van de lessen gemeenschappelijk met de afdelingen Film, Radio & Televisie en Toneel, één kwart apart. Ik zat helemaal alleen in mijn richting (wat wellicht ook verklaart waarom die een aantal academiejaren later werd opgedoekt). Ik kreeg er les van journalistieke grootheden als Piet Van Roe, Piet Van Brabant en Jo Röpcke en van filosofische grootheden als Jaap Kruithof, Etienne Vermeersch en Hugo Van Den Enden. Maar vooral: ik kreeg er privéles van Maurice De Wilde, gerenommeerd onderzoeksjournalist, die in die jaren aan zijn reeksen over De nieuwe orde en De collaboratie werkte. In zijn lessenpakket zat onder meer de uitvoerige bespreking van de problemen die hij zelf had ondervonden bij het maken van zijn spraakmakende reportages (‘enquêtes’ noemde hij ze zelf). Dikke cursussen, want: hij had véél problemen gekend. Met politici en met zijn eigen hiërarchie. De Wilde stond op het lesprogramma met vier uur in de voormiddag. Van negen tot één. Ik arriveerde om halfnegen, hij net iets later, dus kwam dat in de praktijk neer op les van twintig voor negen tot halftwee. Brossen kon niet, dat zou nogal opgevallen zijn. De Wilde rookte als een ketter, dat moest deze niet-roker er maar bijnemen. Andere tijden.

De Wilde werd een leermeester en ook een mentor voor mij. Hij was streng. Als je hem een tekst overhandigde die je na lang wroeten in elkaar had gebokst, daarbij denkend: beter dan dit kán gewoon niet, kreeg je die vol handgeschreven verbeteringen en notities terug. Alles kan beter, zeker wanneer de beoordelaar Maurice De Wilde heette. Ik heb er tonnen vol respect voor de man gekregen.

‘De nieuwe Rik De Saedeleer’? Vergeet het!

‘De nieuwe Maurice De Wilde’, dát wilde ik worden.

De Nieuwe

Toen ik eens liet vallen dat ik gewetensbezwaarde wilde worden — ik wenste niet blindelings bevelen op te volgen en was overtuigd pacifist, legerdienst was aan mij niet besteed —, vroeg hij: waarom kom je niet naar de BRT, we kunnen altijd iemand gebruiken in mijn kleine redactieploeg? Natuurlijk zag ik dat zitten: een betere entree bij de openbare omroep was volgens mij niet mogelijk. (Wist ik veel dat De Wilde door heel wat collega’s werd uitgespuwd, en vice versa overigens.) Maar omdat de BRT tot dan toe geen gewetensbezwaarden had toegewezen gekregen, duurde het bijna twee jaar alvorens ik er kon beginnen.

Extra vervelend: ik kon geen werk vinden (a ja, want: leger- of burgerdienst nog niet gedaan) en moest gaan ‘doppen’. In het stempellokaal gebeurde het betere pestwerk: je wist pas op het ogenblik dat je je dagelijkse stempel ging halen, wanneer je ’s anderendaags moest terugkomen. Officieel om te vermijden dat werklozen in het zwart zouden bijklussen, officieus volgens mij toch ook wel om wie zonder werk zat nog wat extra met de neus op de feiten te drukken.

Intussen had ik mijn eerste stappen op de planeet Journalistiek gezet. Donderdag 19 augustus 1982 verscheen in het linkse weekblad De Nieuwe de uitgeschreven versie van mijn reportage over vrouwen in het leger die ik aan het RITCS had gedraaid in opdracht van Maurice De Wilde. Zevenhonderd vijftig frank leverde mij dat op. 7-5-0. Nog geen twintig euro. Maar mijn naam stond wel boven het stuk en ik mocht van dan af bijna wekelijks schrijven voor De Nieuwe, dat toen geleid werd door hoofdredacteur Piet de Moor, die zich in latere jaren zou ontpoppen tot Duitslandspecialist. Dat smaakte naar (veel) meer. En ik schreef ook (voor) veel meer (bladen). Noem een links media-initiatief dat een paar maanden heeft bestaan en ik heb ervoor geschreven.

Ik was filmrecensent, tv-criticus, mediadeskundige, en nog wat meer, schreef vurige pleidooien tegen de komst van commerciële televisie in Vlaanderen en dat soort dingen.

Maar ik was nog altijd geen nieuwe Rik De Saedeleer of Maurice De Wilde.

FM 2000

Najaar 1982 klopte ik aan bij de een paar maanden eerder opgestarte Antwerpse vrije radio FM 2000, links van signatuur, toen nog gelokaliseerd op een versleten appartement boven een winkel op de Meir (postcode 2000, vandaar de naam). Dat werd een nog veel grotere leerschool. Na nog geen drie maanden was ik er al verantwoordelijk voor alle informatieve programma’s. Onbetaald, dat spreekt haast voor zich. En van een uitgebreide nieuwsdienst was al evenmin sprake: een handvol lieden vol goede wil, die dagelijks twee nieuwsbulletins produceerden en in het weekend ook nog een satirisch magazine. Ik was daar (on)redelijk fanatiek in, eiste het beste van mezelf en de anderen, ook al stond er geen pecuniaire beloning tegenover onze inspanningen.

Gratis mag niet gratuit worden!

Hóe fanatiek ik was, illustreer ik even met een voorbeeld: in 1983 werd een groot deel van het land lamgelegd door de vrijdagstakingen van de socialistische vakbond, waarbij onze radio enigszins aanleunde, al waren we ook voor hen uitermate kritisch. Dan ging ik ’s morgens stempelen, wandelde van Merksem te voet naar de Meir (slordige driekwartier langs het Sportpaleis, het Stuivenbergziekenhuis en de Carnotstraat), luisterde de nieuwsberichten op de BRT-radio af en sprokkelde ook nog wat informatie uit krantenberichten, presenteerde ons nieuws van halftwee en deed dat nog eens over om halfzeven (tenzij er een collega beschikbaar was), om vervolgens weer driekwartier te stappen richting avondeten bij mijn ouders. Was het stempelmoment in de namiddag, dan werd het allemaal nog net iets ingewikkelder.

In 1983 begonnen we met een handvol lieden aan een wekelijks satirisch magazine, waarvan we de titel geleend hadden van een nummer van Van Kooten & De Bie: Wat is het klote om de klos te zijn. Vergelijk het met het (latere) Leugenpaleis, maar dan nog net iets gedurfder en anarchistischer. Om dat te illustreren: toen koning Leopold III stierf, huldigden we de semicollaborerende monarch met een minuut lawaai. Ondergetekende gebruikte daarvoor de stofzuiger op het secretariaat, een spul dat voor de rest toch werkloos stof stond te vergaren, en een primitieve bandopnemer. Achteraf moest ik vaststellen dat ik slechts tweeënvijftig seconden stofzuigergeluid had opgenomen, maar ach, wie lag daar nu wakker van?

Nog in 1983 werd onze antennemast voor het eerst in beslag genomen door overijverige rijkswachters, want die vrije radio’s — die officieel niet mochten uitzenden — waren natuurlijk nog net iets staatsgevaarlijker dan de leden van de Bende van Nijvel. De radio verhuisde naar een bescheidener locatie boven een jeugdhuis, De Waag, het laatste punkerslokaal van Antwerpen, waar opnieuw vrolijk werd uitgezonden (het satirisch magazine was intussen omgedoopt tot Biefstukken voor het volk) tot de rijkswacht alweer ongevraagd langskwam. En toen was het over, want onze vrienden van de socialistische vakbond bleken ‘vrienden’ met aanhalingstekens te zijn. Ze lagen niet echt wakker van het verdwijnen van FM 2000.

Mooie tijd, mijn langstdurende vriendschappen dateren uit die periode, en ik heb er veel media-ervaring kunnen opdoen. Nog een voorbeeld om dit te illustreren: bij de grote antirakettenbetoging van zondag 23 oktober 1983 bracht ik om het uur verslag uit vanuit een telefooncabine in het station Brussel Noord. In het begin was dat simpel, want de betoging startte daar. Naderhand werd het iets ingewikkelder, want ik moest telkens teruglopen naar Brussel Noord om mijn relaas in te spreken. En ik moest voldoende vijffrankstukken op zak hebben.

Een mens moet er iets voor over hebben.

Adieu Maurice

Terug naar Maurice De Wilde. Toen mijn dossier na ruim anderhalf jaar maar niet behandeld raakte, belde ik hem teleurgesteld op, eigenlijk om te melden dat ik een andere oplossing zou zoeken. ‘Wacht even’, zei hij. Twee dagen later kreeg ik een verlossend telefoontje dat ik alsnog als gewetensbezwaarde mocht beginnen aan de Reyerslaan 52. Wie De Wilde daarvoor heeft gebeld, weet ik niet, maar misschien kwam de zinssnede ‘Waar waart gij…?’ er wel in voor.

Mijn pad leek geëffend. Twintig maanden burgerdienst tegen een minuscule verloning (‘soldij’ weigerde ik het te noemen), dat wel, maar een carrière bij de Belgische Radio en Televisie wenkte. Tot ik een conflict kreeg met… mijn leermeester en mentor. De Wilde vroeg me om het hoofdstuk jeugdcollaboratie te schrijven voor het begeleidende boek bij de tv-reeksen, dat werd uitgegeven bij Pelckmans. Ik trok mijn stoute schoenen aan en vroeg welk deel van de royalty’s ik daarvoor dan wel zou mogen ontvangen. Niets, klonk het antwoord, ‘want de informatie die ge zult gebruiken, is verzameld in naam van de BRT’. Ja, repliceerde ik, ‘maar u ontvangt toch ook royalty’s bij een privéuitgeverij en draagt daarvan niets af aan uw werkgever?’

Lang verhaal kort: er werden wat nota’s heen en weer geschreven — zo ging dat toen, rikketikketik met carbonpapier ertussen — en ik had de euvele moed — geen idee waar ik die zo plots vandaan had gehaald — om de voorzitter van de raad van bestuur, op dat ogenblik de liberale historicus Adriaan Verhulst, een kopietje te bezorgen, waarop die mij prompt gelijk gaf. Tja, ik had dan wel van hogerhand gelijk gekregen, maar hoe kon ik nog door één deur met mijn opdrachtgever/leermeester/mentor? Dus vroeg ik na acht maanden mijn mutatie aan en haspelde de overblijvende twaalf maanden van mijn socio-culturele burgerdienst af in jeugdcentrum De Waag. Tussen de punkers. (Om de twee maanden werd er een punkfestival georganiseerd, met groepjes die aan het geproduceerde geluid te horen die avond voor het eerst en, hopelijk, ook voor het laatst optraden. Je kon het schema van die avonden vooraf invullen. Zeven uur: eerste optreden. Acht uur: tweede optreden. Negen uur: derde optreden. Tien uur: skinheads die zich voor de deur verzamelden, getrek en geduw heen en weer, iemand uit de buurt die de politie belde en de flikken die orde op zaken kwamen stellen, met de eis om de zaak te sluiten. Elf uur: ik fluitend op weg naar huis.

In februari 1986 zaten mijn twintig maanden ‘brommen’ erop en wachtte een nieuwe uitdaging: werk vinden. Dat lukte niet in de journalistieke sector, werd algauw duidelijk. Ik bleef wel voor een habbekrats freelancen op verschillende plekken, maar een deftig betaalde job zat er niet in. Een kleine producent van bedrijfsvideo’s zocht iemand en, kijk, ik mocht er dadelijk beginnen. Na een hele dag videobanden klasseren — er slingerde wat rond in die lokalen! — kwam de grote baas, een oude, streng ogende man, even langs. ‘En ge moet niet denken dat ge hier de luierik kunt komen uithangen’, waarschuwde hij hautain. Ik dacht: ik zeg niets, maar ze zien me hier morgen ook niet meer terug. Dat ze het contract steken waar de zon niet schijnt! Ik wilde niet in het leger gaan om blind bevelen te moeten volgen van arrogante brulapen, waarom zou ik dan gaan werken voor een militaristische patron?

The young ones

Dan spendeerde ik liever nog wat meer tijd in het gemeenschapshuis waar ik najaar 1985 was ingetrokken: vijf mannen en een vrouw, de oudste zesendertig, de jongste vierentwintig, ik zesentwintig, vijf van de zes hadden een voorgeschiedenis bij FM 2000. The young ones, noemden buitenstaanders ons. We lieten hen dan ook graag buiten staan, er viel binnen genoeg te beleven. Samen naar nieuwe muziek luisteren, onder meer. En op café gaan, op het toen nog lang niet zo hippe Zurenborg. We stonden ook bekend als een links gezelschap. Dat leverde ons één keer een vermelding op, met naam en toenaam, in het ledenblad van Vlaams Blok. Vijanden van het volk, of zoiets.

Ach ja, dachten we in onze linkse naïviteit, wat kan dat groupuscule ons maken, zo’n partijtje van niets?

Ik solliciteerde een paar maanden later om copywriter te kunnen worden bij Colruyt, een bedrijf dat ik nota bene drie jaar voordien in een bijdrage voor De Nieuwe had neergesabeld als slechte werkgever, maar viel er net naast. Zilveren medailles zijn niets waard bij het solliciteren. Geluk bij een ongeluk: dochterfirma Dolmen Computer Applications was op krek hetzelfde ogenblik op zoek naar krek hetzelfde profiel.

En zo mocht ik me vanaf maandag 12 mei 1986, 27 jaar en een paar maanden oud, ‘marketing officer’ noemen. Mijn eerste échte job. Copywriting, het maandelijkse klantenblad schrijven (het dichtst dat ik bij betaalde journalistiek zou komen in die periode), deelname aan beurzen coördineren, enzovoort.

Hé, ik kon eindelijk hippe kleren kopen en trakteren op café, maar mijn natuurlijke habitat was het allerminst.

Voor mijn neus hing nog altijd het bordje ‘Even geduld aub’.

Morgen: impresario, festivalorganisator, werkloos, eindelijk voltijds journalist!



Meer centen voor de openbare omroep

Communicatie, Journalistiek, Radio en Televisie Posted on za, december 10, 2022 11:21:02

Zondag was ik uitgenodigd om in De zevende dag over de Rode Duivels te komen praten. Een dubbele deprimerende ervaring: ellendig vroeg opstaan op de zevende dag en babbelen over een sportief debacle. Het was een poos geleden dat ik nog eens had rondgelopen in het Huis van Vertrouwen. Een heel vreemd fenomeen overvalt me dan telkens: een warm nostalgisch gevoel bij dat nochtans spuuglelijke en na vijftig jaar helemaal uitgewoonde gebouw. Maar het heeft iets. Vind ik. En natuurlijk roept het herinneringen op aan de tijd dat ik er elke dag door de gangen dwaalde, op zoek naar een lokaal in een gang waar ik nog nooit geweest was. Een doolhof is het. Lelijk labyrint. Sommige gangen hebben meer weg van een Roemeens weeshuis ten tijde van Ceausescu dan van een modern mediabedrijf. En toch… Hoe onsympathiek ik er zelf soms ook bejegend werd, ik hield van dat volk en iets minder van zijn leiders, om wijlen Wilfried Martens even te parafraseren.

Een kleine omweg om te kunnen schrijven dat ik heel erg meeleef met de tientallen VRT-medewerkers die een dikke week geleden te horen of te lezen kregen dat ze niet meer welkom waren. Ik voel mee met de tientallen anderen die vrezen bij de volgende lichting te zijn die verplicht moet afhaken. Tussen de ontslagenen zitten vakbekwame, harde werkers, die ik heb leren appreciëren — als collega én als mens — in mijn periode als freelance redacteur bij Van Gils & gasten, een talkshow waarvan de gastheer zijn redactie níet intimideerde door zijn eigen stress luidruchtig op hun af te wentelen, dat mag weleens gezegd worden.

Er zit geen lijn in al deze naakte ontslagen, behalve dan de lijn dat er nu eenmaal bespaard moést worden én dat die medewerkers bijna zonder uitzondering de vijftig voorbij zijn. Toch weer die leeftijdsdiscriminatie. Zo voorspelbaar. En zo achterhaald, want bekwaamheid en inzet hebben niets met leeftijd te maken. De VRT-directie is in hetzelfde bedje ziek als de meeste bedrijven. Ik vind het al te makkelijk. Zij ongetwijfeld ook, maar ze zullen dat nooit toegeven. Er is zogezegd over nagedacht.

Dat de VRT nu zo drastisch moet ingrijpen, komt niet omdat CEO Frederik Delaplace een persoonlijke voorstander is van sociale bloedbaden, wel omdat de Vlaamse regering de openbare omroep een fikse besparing heeft opgelegd, zoals diezelfde regering ook andere overheidsdiensten tot inbinden heeft verplicht. Denk aan De Lijn. Een neoliberale wind waait door het sowieso al kille Vlaanderen. Twee van de drie partijen die in Vlaanderen de scepter zwaaien, waren destijds de grootste pleitbezorgers van het doorbreken van het BRT-monopolie. Van de liberale PVV (Open VLD) valt dat nog te begrijpen, van de christendemocratische CVP (CD&V) al minder, vooral omdat die partij de belangrijkste machtspostjes bezette eind jaren 70. Toch was het premier Leo Tindemans die, nota bene op de Franstalige commerciële zender RTL, de beslissende aanval op de alleenheerschappij van de openbare omroep inluidde. Toen zette ik mij in allerlei publicaties keihard af tegen het afbreken van het BRT-monopolie, nu besef ik dat dit niet tegen te houden viel en dat het wellicht goed is dat er meer diversiteit qua aanbod bestaat.

Vorige week tweette ik mijn bezorgdheid over de ontslagen medewerkers en bij uitbreiding de hele openbare omroep. Nou, daar stonden de VRT-haters vliegensvlug op. De bekende termen vlogen weer in het rond: ‘subsidieslurpers’, ‘MSM’, ‘linkse omroep’, ‘Vlamingenhaters’, ‘leugenpers’, etcetera. Voor een groeiend aantal Vlamingen mag de VRT van vandaag op morgen verdwijnen, niet toevallig vallen die doorgaans in Vlaams-nationalistische hoek te situeren. Hoe rechtser, hoe meer anti-VRT ze zijn. Ach, ze dwalen en ze zijn ongeneeslijk hardvochtig met hun hardnekkige meninkjes, haatberichtjes en complottheorietjes.

Vlaanderen heeft een stevige openbare omroep nodig. Een omroep die via al zijn kanalen aandacht besteedt aan elementen die binnen het commerciële circuit bewust verwaarloosd of zelfs vergeten worden: (moeilijkere vormen van) kunst en cultuur, sporten die minder populair zijn dan sjotten en koers, diepgaande duiding, langere gesprekken met interessante maar minder bekende mensen.

Ik ben de eerste om de VRT te omarmen en de eerste om de zenders van de openbare omroep te bekritiseren. De komst, in 1996, van Bert De Graeve, de eerste niet-politiek benoemde CEO, heeft heel veel goeds gedaan, in de eerste plaats om de omroep uit het moeras van steeds minder kijkers en steeds strengere externe be- en veroordelingen te geraken. Tegelijkertijd werd toen een commercialisering ingeluid die nadien flink uit de hand is gelopen. De VRT mág de grootste zijn, maar dat móet niet. Het mag geen verzameling nichezenders zijn, maar het hoeft ook geen groot pretpark te worden. De VRT moet moeite doen om een zo ruim mogelijk publiek te bereiken, maar het moet een bepaalde standaard halen. “To make good things popular and popular things good”, was een adagium dat bij de BBC werd gehanteerd, en daar ben ik helemaal voor.

Een argument dat VRT-critici steeds vaker bovenhalen zijn de hoge lonen van een aantal freelancemedewerkers met een exclusiviteitsovereenkomst. Ze hebben een punt. Niels Destadsbader hoort niet thuis bij de openbare omroep, Tom Waes wel. Omdat die laatste programma’s maakt die ook inhoudelijk interessant en relevant zijn — en toch entertainend —, terwijl de eerste nooit op de hersenen mikt. Dat is weggegooid overheidsgeld, zeer zeker. Daarmee had je wellicht een groot aantal van de ontslagenen kunnen behouden. Op dat vlak is het eigen schuld, dikke bult aan de Reyerslaan.

Als ik die minutenlange sponsorboodschappen zie op televisie, de onverhulde promotie om op sportgoksites ‘mee te spelen’, of ik hoor de tenenkrullende radioreclame, dan herken ik daar ‘mijn’ VRT niet in. In mijn ogen moet een openbare omroep geen reclame maken — verpakt als sponsorboodschappen —, laat dat aan de commerciële spelers over. Ik wil een zo reclamevrij mogelijke VRT, maar dan zou de overheidsdotatie flink moeten stijgen. Op de website van de VRT lees ik dat de openbare omroep in 2021 449,4 miljoen euro werkingsgeld ontving of genereerde: 273,4 miljoen euro dotatie, 173,1 miljoen commerciële inkomsten en nog een kleine 3 miljoen ‘andere’ inkomsten.

Mijn suggestie: geef de openbare omroep 500 miljoen euro vaste dotatie gedurende twintig jaar. Vergeet dus die vijfjaarlijkse beheersovereenkomsten, waar de politieke constellatie van het moment zich kan beginnen te bemoeien met de VRT, met als gevolg persoonlijke afrekeningen, waarbij de openbare omroep en al zijn medewerkers de speelbal worden van machtsgeile individuutjes. Schaf reclame en sponsorboodschappen af, laat die over aan de commerciële markt. Leg duidelijke verplichtingen op aan de VRT — en dan bedoel ik niet debiele randvoorwaarden als minstens zoveel procent ‘Vlaamse’ muziek. Zorg dat er voldoende moeilijke en toch toegankelijke programma’s worden gemaakt voor een nichepubliek. Verplicht de VRT om intensief samen te werken met de brede cultuursector (en room intussen de hogere reclameinkomsten van de commerciële zenders gedeeltelijk af om het beleid te stofferen). Leg beperkingen op qua aankoop van dure uitzendrechten, maar bedenk wel dat de VRT (en dan bedoel ik voornamelijk Sporza) in het algemeen een veel hogere kwaliteit garandeert dan de commerciële spelers, dus laat die WK’s en EK’s Voetbal en Olympische Spelen maar aan de Reyerslaan 52 zitten. Ze zitten er goed. Laat Sporza ook maar de Belgische uitblinkers in allerlei andere sporten dan voetbal en wielrennen intensief volgen. En laat Champions League & consoorten aan de commerciëlen.

De kreet ‘VRT, weg ermee!’ klinkt steeds luider omdat er steeds meer mensen meeheulen met de wolven in het bos. Ik probeer daar vanuit mijn schrijfhoekje ‘VRT, ik ben mee!’ tegenover te zetten. U roept toch ook?



Blijf extreemrechts vooral extreem noemen

Journalistiek, Politiek Posted on za, oktober 01, 2022 11:01:49

In rechtse kringen wordt weleens gezegd dat je de dingen moet durven te benoemen zoals ze zijn en die raad ga ik, die me niet in hetzelfde universum bevindt als die lieden, ter harte nemen in deze blogpost. Er is namelijk iets met ons taalgebruik dat mij niet zint. We zijn te soft geworden en dat geldt a fortiori in een journalistieke omgeving. Niet omdat we allemaal msm’ers zijn, nuttige idioten in dienst van machtige mensen zoals critici beweren, maar net het omgekeerde. We moeten, jawel, de dingen vaker durven te benoemen.

Toen bekend raakte dat Fratelli d’Italia de parlementsverkiezingen in Italië had gewonnen en Giorgia Meloni de eerstvolgende premier van dat land zal worden, kon je her en der lezen dat radicaalrechts aan de macht komt in de laars. Ook in eerdere berichtgeving werden partijen als Vlaams Belang of politici als Filip Dewinter, Dries Van Langenhove of Viktor Orbán radicaalrechts genoemd. Ik vind dat geen goed idee. Zelf ben ik ook soms radicaal. Ik ben radicaal tegen racisme en discriminatie. Ik ben radicaal tegen elke vorm van ongelijkheid in de samenleving. Ik ben radicaal tegen onrecht. Mocht u mij radicaallinks willen noemen, dan ga ik daar niet per se (radicaal) tegen in opstand komen. Ik hoef geen etiket, maar u doet maar.

Door figuren als Meloni, die schatplichtig zijn aan het fascisme van Mussolini, radicaalrechts te noemen, maak je hen aaibaarder, menselijker en empathischer dan ze in werkelijkheid zijn. Idem dito met Orbán, Trump, Poetin of Bolsonaro. Als we de dingen dan toch moeten durven te benoemen, moet je hen extreemrechts blijven noemen, zoals we dat jarenlang gedaan hebben. Want dat zijn ze: hun radicalisme is extreem. Extreem onverdraagzaam. Extreem onrechtvaardig. Extreem anti-emancipatorisch. Extreem rechts, dus. Radicaalrechts kunnen we dan behouden voor een tussencategorie. En dus mogen we zeker ook niet spreken over de ‘centrumrechtse regering’ van Meloni, zoals Theo Francken op Twitter deed. Maar zo gaat dat: hoe rechtser je zelf bent, hoe linkser al de anderen zijn.

Ik wil hier zelfs een suggestie doen om politici van bij ons voortaan als volgt te catalogeren.

Extreemrechts: Filip Dewinter, Dries Van Langenhove, Tom Van Grieken (ooit radicaal, nu extreem), Sam Van Rooy.

Radicaalrechts: Gerolf Annemans, Jean-Marie Dedecker, Theo Francken.

Rechts: Bart De Wever, Peter De Roover, Ben Weyts, Hendrik Bogaert, Pieter De Crem.

Centrumrechts: zowat de hele CD&V en Open VLD, Geert Bourgeois, Zuhal Demir, Valerie Van Peel.

Als we fascisten, neonazi’s, vreemdelingenhaters en al wie sympathiseert met dat soort ideeën radicaal blijven noemen, dan verzachten en vergoelijken we hun gedachten en toekomstige daden. We kunnen als empathische wezens niet genoeg benadrukken hoe fout sommige ideologieën waren, zijn en blijven. Blijf dit vooral extreem noemen, dat is tenminste duidelijk. Op dat vlak moeten wij, tolerante mensen, ook wat meer ‘prepper’ worden.



Domdommertijd

Journalistiek, Politiek, Samenleving Posted on za, september 03, 2022 11:18:45

“’t Is weer voorbij die mooie zomer” zong de Nederlandse bard Gerard Cox negenenveertig zomers geleden, in 1973. Kent u die tekst nog, oudere jongere? Hij gaat zo verder. “Die zomer die begon zowat in mei / Ha, je dacht dat er geen einde aan kon komen / Maar voor je ’t weet is heel die zomer alweer lang voorbij.”

Mocht Cox, intussen 82, tijd en zin hebben, moet hij misschien een update van dat zomerse nummer van weleer inzingen. “’t Is nooit voorbij die hete zomer / Die zomer die begon zowat in maart / Ha, je dacht dat er geen einde aan kon komen / En weet je wat, je hebt helaas overschot van gelijk”. Of zoiets, want mijn versie rijmt niet echt.

Het went, zo’n hete zomer, en dat is het laatste wat het zou mogen doen, wennen. We zouden ertegen in opstand moeten komen, door zelf te doen wat nodig is en door onze regeringen te dwingen om dat op te leggen — ik weet het: dat is twee keer dwang. Maar het moet! We hebben meer dan één Greta Thunberg nodig, liefst in alle generaties een geloofwaardig boegbeeld van het verzet. De klimaatontkenners en de ecorealisten zullen ons immers niet behoeden voor de ecologische rampen die ons te wachten staan. Het is niet Jean-Marie Dedecker, die schreef dat hij in zwembroek heeft genoten van het warme weer, die onze gids mag zijn. Vreemd toch dat mensen met kinderen en kleinkinderen die après nous le déluge-attitude uitdragen. Alsof ze niet wakker liggen van de toekomst van hun nageslacht. Of menen ze wat ze zeggen, dat er weinig of niets aan de hand is, gewoon wat hogere temperaturen, so what? Dan komt de titel boven dit stuk voor het eerst van pas.

Domdommertijd.

Komkommertijd heeft definitief afgedaan. Het nieuws wordt in juli en augustus niet langer gedomineerd door faits divers, die het tijdens de zomermaanden tijdelijk overnemen van het Echte Nieuws. Sire, er zijn geen komkommers meer. Toch niet in de dagelijkse nieuwsbulletins. Listige politici profiteren van de nieuwsarmere maanden om zelf nieuws te maken en bij gebrek aan ernstigere berichtgeving wordt het minste geringste opgepikt, niet alleen in de nieuwe en de sociale media, maar ook in de media die traditioneel worden genoemd en die zichzelf als ernstig beschouwen. Plaats ’s morgens als Bekende Persoon een controversiële tweet en je haalt geheid ’s avonds het nieuws of een van de praatprogramma’s. Wat je zegt is ondergeschikt aan hoe luid je roept en hoe snel je aanhangers de boodschap vermenigvuldigen, en dat heus niet alleen tijdens de zomermaanden.

Domdommertijd.

De regering-De Croo kwam net voor het zomerreces met een pensioenhervorming die zo ongeveer niemand kon smaken. Dat kan twee dingen betekenen: ofwel trekken die plannen werkelijk helemaal op niets, ofwel is het een poging tot modus vivendi die tussen alle standpunten door laveert richting compromis. Aan anderen om hierover te oordelen. Idem met de maatregelen om de energiecrisis behapbaar te maken voor de bevolking en de bedrijven: te veel, te weinig, te laat, te vroeg, te alles, te niets. ’t Is altijd iets, en dat zou zelfs zomaar eens kunnen. Van politici mogen we verwachten dat ze beslissingen nemen, maar we mogen niet verhopen dat ze alles kunnen oplossen. En toch mag het iets meer zijn (of minder). U kiest maar.

Domdommertijd.

Voor de federale oppositie is het simpel: het is allemaal de schuld van Vivaldi. In de tijd van de genaamde Antonio Vivaldi (1678-1741) waren er tenminste nog vier seizoenen. Inmiddels zijn die gereduceerd tot twee: zomer (van maart tot oktober) en herfstige lente (van november tot februari). Die quattro stagioni slaan meer op de pizza’s die de regeringsleden in crisistijden bestellen om de hongerigen aan de onderhandelingstafel te spijzen dan op de werkelijke seizoenen in een jaar. En nu we toch bij de zeven werken van barmhartigheid zijn aanbeland: het vierde werk, de vreemdelingen herbergen, werd inmiddels genadeloos geschrapt. Geofferd op het altaar van het populisme. Asielzoekers slapen al vele weken op straat in een land dat zich geciviliseerd durft te noemen. Een schande. Vier op de tien Vlaamse kiezers vinden dat overigens niet zo erg. Duimpje omhoog, ze moesten dan maar in hun eigen land blijven.

Domdommertijd.

Voor de leidende politieke formatie van Vlaanderen — op basis van de verkiezingsuitslagen van 2019, niet op basis van de recentste polls — is het altijd de schuld van de anderen. Calimero-gedrag is eigen aan de N-VA. Schuld van de sossen (maar die vinden ze nu redelijk sympathiek omdat Vooruit-voorzitter Conner Rousseau hen zit op te vrijen). Schuld van het vluchtelingenbeleid (dat ze maar elders een oplossing zoeken, die gelukzoekers!). Schuld van Vivaldi (want ze mogen niet meespelen op het hoogste niveau). Schuld van de ‘wokers’ (wat mogen we nog zeggen of doen vandaag de dag?). Schuld van de groenen (een favoriete schietschijf voor zowat alle andere partijen tegenwoordig). Schuld van de cokesnuivende elite (nu die niet te winnen ‘War on drugs’ niet tot een, euh, overwinning leidt). Schuld van de vakbonden (zullen we binnenkort horen wanneer het overleg rond de loonindexering niet tot een eendrachtig besluit zal leiden). Samengevat: schuld van alle anderen. Zo is het makkelijk. Nooit Verantwoordelijkheid Aanvaarden.

Domdommertijd.

De schuld van de werkgevers zal het nooit zijn, voor de N-VA. Zowel VBO als Unizo pleiten voor een indexsprong, of zelfs de afschaffing van de loonindexering. Dat dit als gevolg heeft dat ‘de mensen’ hier minder koopkracht zullen hebben, valt voor hen in het niets bij het ineenstuiken van de exportmarkt omdat onze producten duurder zullen worden in het buitenland en dus minder afzet zullen vinden. Ik begrijp dat eerlijk gezegd niet meer: tussen de harde patronale en de even harde syndicale lijn bestaat blijkbaar geen middenweg meer. Ieder met zijn hymne, ieder met zijn vlag, ieder met zijn hardnekkige dogma’s. Economen blijven de oude recepten benadrukken in de nouvelle cuisine van het moderne economische leven, terwijl de ingrediënten echt wel verschillen van die uit de tijd van de onzichtbare hand van Adam Smith. (Centrum)rechtse opiniemakers — de meesten behoren tot die categorie, zo stel ik vast, ook voormalige linkse tiepen hebben zich intussen tot het deweverisme bekend — ondersteunen die boodschap met de megafoons die hen worden aangereikt. En dan maar klagen over de cancelcultuur die hen/ons overvalt… Als Bart De Wever een gezellige familiefoto laat maken met het opschrift ‘Arbeit macht frei’ van het uitroeiingskamp van Auschwitz prominent op de achtergrond, kraait er nauwelijks een haan naar de smakeloze boodschap die dit uitstraalt. Een geschiedenisles voor mijn kinderen, noemde hij het zelf. Doe dat dan zonder die publiciteitsstunt, denk ik dan. Als Bart De Wever hoort dat er in zijn stad elke dag wel ergens een granaat ontploft of op iemand geschoten wordt, blijft hij rustig met vakantie in het buitenland. Weinigen die daar kritische bedenkingen bij maken. Als Bart De Wever terugkeert naar ‘zijn’ Antwerpen en pleit voor het samenroepen van de nationale veiligheidsraad in de strijd tegen de drugshandel, is er haast niemand van de journalisten en opiniemakers die daar kritische vragen bij stelt. Schuif maar aan, meneer de voorzitter/burgemeester, hier is een microfoon en een camera, wij gaan wel even een koffietje drinken, succes!

Domdommertijd.

Er was een paar weken geleden ook het ziekelijke een-tweetje tussen voormalig staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken (vooralsnog N-VA) en het schandschrift tScheldt (onmiskenbaar Vlaams Belang), waarbij een vrouwelijke ambtenaar van Fedasil werd aangevallen. Doxing van de ergste soort. Schaamteloze intimidatie. Niet de eerste keer dat Francken op de man (m/v/x) speelt. Het gedrag van Theo Francken begint verdacht veel te lijken op dat van figuren zoals afgebeeld in die ene spotprent van hem in nazi-uniform, waar hij en zijn aanhangers zo boos over waren: kleineren, intimideren, proberen ‘kalt zu stellen’ door groepsdruk. Fraai is het niet. In een ander tijdsgewricht zouden deze praktijken fascistoïde zijn genoemd. Nu niet. Het passeert. We ondergaan. Tot ‘Samen een meerderheid’ realiteit is. Dan hebben we het ongetwijfeld niet geweten.

Domdommertijd.

Vlaamse provinciegouverneurs protesteerden luid tegen de aankondiging van de openbare omroep dat hij de regionale ochtendblokken op Radio 2 wilde afschaffen, terwijl de partijen die zij (tweemaal N-VA, tweemaal CD&V, éénmaal Open VLD) vertegenwoordigen een poos geleden in de Vlaamse regering hebben bedisseld dat de VRT het voortaan met minder moet doen. Het passeert allemaal maar, zonder dat de bedenking die ik in het tweede deel van de vorige zin heb gemaakt, voorgelegd wordt aan hen. En natuurlijk heeft de VRT ook boter op het hoofd, met die rijkelijke verloningen voor een handvol schermvedetten. Stuk voor stuk mannen, dat ook nog. Die grootverdieners staan eveneens in de weg van toekomstige regionale berichtgeving en zullen er binnenkort de oorzaak van zijn dat enkele honderden andere medewerkers richting uitgang worden begeleid. En alsof dat nog niet volstond, geeft de VRT in het programma FIRE: vroeg op pensioen een vrijgeleide aan zelfgenoegzame snoevers om te pleiten voor het nemen van financiële risico’s. Financial independence, retire early, weet u wel. “Ook controversiële thema’s verdienen een plaats in het programmaschema,” wierp de woordvoerster van de VRT als tegenargument op. Het is wachten tot Jeff Hoeyberghs en andere hersenloze patjepeeërs in een showprogramma op Eén zonder wederwoord mogen pleiten tegen de coronamaatregelen. Ik kan alvast een programmatitel uit de oude doos aanbevelen: De Steek-er-wat-van-op Show (met name: een coronabesmetting). Zonder Emiel Goelen weliswaar.

Domdommertijd.

Voor ik het vergeet: bijna ging er vorig weekend een festival met extreemrechtse groepen door op de vooravond van de (extreemrechtse) IJzerwake in Ieper. Frontnacht werd uiteindelijk verboden, in tweede zit zeg maar, omdat politici die niet wakker waren toen het festival in mei werd aangekondigd, nu opeens wel het geluid van een democratische wekker hadden gehoord. Ik heb het over u, Conner Rousseau. En nog een pak anderen die toch wel rijkelijk laat waren met hun protest. Konden ze dat niet even laten uitzoeken vier maanden geleden? Op het internet vind je in een paar kliks terug waar die bands echt voor staan.

Domdommertijd.

Tijd om stilaan af te ronden en nieuwe verontwaardigingen voor een volgende blogpost te beginnen verzamelen: de stad Antwerpen heeft een gedicht van Ruth Lasters, een van de vijf stadsdichters die begin dit jaar werden aangesteld, gecensureerd. “Het was niet besteld,” riep een of andere woordvoerder op het Schoon Verdiep, er is dus geen sprake van censuur. De schepen van Cultuur wierp op dat het gedicht te weinig verbindt en dat het te veel een politiek manifest is. Boodschappen beter op elkaar afstemmen, stel ik voor, dat vermijdt een ongeloofwaardige kakofonie van nepargumenten. Wie het gedicht leest, weet trouwens wel beter. Losgeld is onverbloemde kritiek op het onderwijsbeleid, dat — o toeval der toevalligheden — in handen is van een partijgenoot van de Antwerpse burgemeester. Cancelcultuur in de praktijk. En die komt, zoals het onverkwikkelijke verleden ons leert, in onze contreien vooral van rechts en niet van de ‘linkiewinkies’ en de ‘wokers’.

Domdommertijd.

Over cancelcultuur gesproken. Even onbegrijpelijk is dat de Duitse uitgeverij Ravensburger Verlag beslist heeft om geen Winnetou-boeken van Karl May meer uit te geven, na online protest over de ‘racistische stereotypen’ in die uitgaven. Prompt volgde Meulenhoff in Nederland, dat de verkoop van Mays boeken stopzet. Bij bol.com zijn de boeken ‘tijdelijk niet beschikbaar’. Het is heel lang geleden dat ik die boeken gelezen heb en uiteraard zullen er personages en taferelen in voorkomen die we nu als eerder karikaturaal zullen ervaren, maar wat ik mij van die goede oude Winnetous herinner, is dat ze het traditionele clichébeeld van de indiaan als onbetrouwbare en gevaarlijke wilde hebben bijgestuurd bij mij en heel wat leeftijdgenoten. Opgevoed met oude Amerikaanse westerns waarin de cowboy de goede was en de indiaan de slechte, de eerste op een wit paard, de tweede op een zwart, waren de boeken van Karl May een eyeopener, of noem het desnoods een ‘Mayopener’. Dat vind ik zoveel jaren later oneindig veel belangrijker en relevanter dan sommige stereotypen. Zet dan vooraan in het boek een korte inleidende tekst om de uitgave te verantwoorden. Ook hier past de noemer…

Domdommertijd.

Enfin, ’t is weer voorbij die mooie zomer. Waarin komkommertijd definitief heeft plaats geruimd voor domdommertijd.



Een plek aan tafel

Journalistiek, Politiek, Samenleving Posted on vr, mei 13, 2022 13:14:20

Zelfs als mensen met andere dan Belgische/Vlaamse wortels de taal/talen spreken, de wetten respecteren en onze nationaliteit hebben, horen ze er niet bij. Dat leerden we deze week uit De Stemming, de peiling die De Standaard en VRT NWS hadden opgezet. Je kan je alleen maar een echte Belg of Vlaming noemen, als je daadwerkelijk hier geboren bent, vindt meer dan de helft van de respondenten. Maar het gaat verder dan dat: zeven op de tien deelnemers aan de poll vinden dat je onze gewoonten en cultuur moet overnemen, twee op de drie eisen dat mensen met een andere achtergrond zich ook effectief Belg of Vlaming voelen, meer dan één op de drie vindt zelfs dat ouders en grootouders uit ons land afkomstig moeten zijn om erbij te mogen horen.

Verbaasd? Neen, toch? Achttien jaar geleden stemde één op de vier Vlamingen voor een partij, Vlaams Blok, die kort voordien veroordeeld was wegens inbreuken op de antiracismewet, een veroordeling die enkele maanden na de Vlaamse verkiezingen zou bevestigd worden door het hof van beroep. Eén op de vier Vlaamse kiezers veegde dus zijn of haar voeten aan een gerechtelijk vonnis. Racisten horen erbij, mensen met een migratieachtergrond niet, dat was de teneur. En die is niet veranderd, want vandaag zit Vlaams Belang — andere naam, zelfde inhoud — opnieuw rond die één op de vier kiezers in Vlaanderen. Het is maar een peiling, akkoord, maar dan wel een peiling die griezelig nauw aanleunt bij de electorale realiteit van 2004. Het zal nooit goed genoeg zijn voor een stevige minderheid Vlamingen. Zelfs voor 57 procent van de mensen die aangaf voor Groen te zullen stemmen, mochten er weldra verkiezingen zijn, is assimilatie een basisvoorwaarde om welkom te zijn. Dat zegt alles. Assimileren gaat veel verder dan integreren. Als je integreert, respecteer je de Grondwet en de wetten van het land. Als je assimileert, neem je alle gewoonten en gebruiken bewust over.

Tel je bij de potentiële Vlaams Belang-kiezers ook nog eens die van N-VA (‘Racisme is een relatief begrip’, roepen ze daar van De Wever over Homans tot Kanko) en rechtse Open VLD’ers en CD&V’ers op, dan zit je aan meer dan de helft van de Vlamingen die zich nooit helemaal zullen verzoenen met mensen die er anders uitzien, een andere cultureel-religieuze achtergrond hebben, nog een andere nationaliteit bezitten en zich in het openbare leven anders gedragen. Dat is niet zozeer verbazingwekkend, dan wel angstaanjagend. Zet je even in de plaats van iemand met een niet-witte huidskleur en niet-Belgische roots. En bedenk dat ook de voorzitter van Vooruit laat verstaan dat ‘zij’ er niet helemaal bij horen, want hij voelt zich ‘niet in België’ wanneer hij door wijken met hoofdzakelijk inwoners met een migratieachtergrond rijdt.

Dit doet me spontaan denken aan het scorebord van mijn favoriete bron van frustratie, Beerschot. Daar staat ‘Wij – Zij’, met daaronder de stand in de wedstrijd. Toen ik dat eerst zag, dacht ik: oké, ludiek, typisch Antwerpse humor, lekker uitdagend, op het randje. Als je er echter dieper op ingaat, is het compleet misplaatst, omdat het een vorm van permanent vijanddenken inhoudt. ‘Zij’ zijn de slechteriken, ‘zij’ mogen beschimpt worden, ‘zij’ moeten verliezen, ‘zij’ horen hier niet thuis. Vlaanderen is een uitvergrote versie van dat scorebord van Beerschot geworden: wij versus zij. (Of is het omgekeerd? Is Vlaanderen begonnen en surft de voetbalclub gewoon mee op die negatieve sentimenten?)

Die wij tegen zij-attitude is veel breder verspreid dan de meesten beseffen, of durven toegeven. En het heeft heus niet alleen met racisme te maken. Xenofobie zit in alle geledingen van de maatschappij en die ‘angst voor het vreemde’ gaat veel verder dan huidskleur of afkomst. Bedrijfsleiders zijn in de eerste plaats op zoek naar spiegelbeelden van zichzelf in hun directe omgeving (waardoor ze stagneren, want te weinig verrassende inbreng, ze horen immers de hele tijd hun eigen echo). HR-medewerkers zijn doorgaans jong en hip — het is een beginnersjob, een opstapje naar beter betaald werk in de hopelijk zeer nabije toekomst — en dus gaan ze op zoek naar andere jonge en hippe mensen. Werkzoekende vijftigplussers kunnen erover meepraten. En zo kan ik nog een poos doorgaan. ‘Wij’ zien onszelf te veel als centrum van het universum, ‘zij’ moeten zich maar aanpassen. Discriminatie is van alle tijden, alle kleuren, alle klassen, alle omgevingen, alle samenlevingen.

Dat ‘de Vlaming’ negatief staat tegenover migranten, ook al zijn die hier geboren, spreken die dezelfde taal, hebben ze dezelfde nationaliteit, supporteren ze voor dezelfde nationale ploeg, luisteren ze naar dezelfde muziek, hoeft ons niet te verbazen. Dat de media dat wij-zij-denken domweg mee hebben overgenomen, wel. Een voorbeeld dat in We have a dream!, het boek over racisme en discriminatie dat Paul Beloy en ik recent schreven, om dit te illustreren. In de nacht van 31 december 2018 op 1 januari 2019 waren er in Molenbeek rellen met jongeren. ’s Anderendaags wilde Radio 1 dieper ingaan op de zaak. We vermoeden dat er die dag, een feestdag, geen uitgebreide redactievergadering met pro- en contra-stemmen zal zijn geweest en dat redacteurs werden verondersteld eigenhandig op zoek te gaan naar gesprekspartners. Dus belde de journalist die de opdracht had gekregen om dat nieuwsfeit te coveren in een op het eerste gezicht logisch lijkende reflex naar Theo Francken, tot drie weken voordien staatssecretaris voor Asiel & Migratie, afgetreden omdat de N-VA de ondertekening van een niet-bindend migratiepact, in Marrakesh, niet zag zitten en om die reden uit de regering-Michel was gestapt. Francken gebruikte de aangereikte megafoon om het migratiebeleid voor de zoveelste keer op de hekel te nemen. Als je er echter iets dieper over nadenkt, merk je hoe fout de redenering van de betrokken reporter was om net Francken aan het woord te laten. Allicht onbewust en ongewild bevestigde hij of zij daarmee dat het om een migratieprobleem ging, wie weet zelfs een gevolg van het asielbeleid, terwijl die jongeren hier geboren zijn, hier zijn opgegroeid, onze nationaliteit hebben. Het zijn geen migranten, het zijn verdorie Belgen. Vervelende Belgjes die zich misdroegen en die daarvoor gestraft zouden moeten worden, zeer zeker, maar wel ettertjes van bij ons. Geen migranten, geen ‘vreemdelingen’. Alleen al door die impuls om een voormalige staatssecretaris voor asiel en migratie te contacteren, gaf die redacteur, en bij uitbreiding de nieuwsredactie van Radio 1, aan dat die jongeren er nooit zullen bij horen. En dan klagen (extreem)rechtse luitjes over de ‘MSM’, de in hun ogen veel te linkse en veel te tolerante mainstream media, maar in werkelijkheid gaat zelfs een gerespecteerde redactie — dit ging niet om ’t Scheldt, Doorbraak of Pallieterke!— de anti-migratietoer op. Het zit vanbinnen en het wil er maar niet uit. Wie zich dan nog verbaasd toont dat er zo’n negatief ressentiment is tegenover migranten, nieuwkomers, ‘anderen’, ‘zij’, is hypocriet. Of blind en doof. Of heeft een zeer slecht karakter.

‘De wetenschap dat je er in uw eigen land toch nooit bij zult horen of als volwaardig aanzien zult worden — ongeacht wat je doet — of je hier nu 3 weken of 3 generaties bent, blijft een zeer sombere gedachte en een zwaar kruis om te dragen,’ schreef opiniemaker Youssef Kobo op Twitter. Kobo is de drijvende kracht achter A Seat At The Table, een organisatie die kansarme jongeren op weg wil helpen in een samenleving vol valkuilen.

‘A seat at the table’, een plaats aan tafel: dat zegt het helemaal wat mensen met een andere achtergrond betreft. Dit gaat niet om omvolking, om het omverwerpen van onze democratie, om het opdringen van een andere cultuur of religie: het gaat om een plekje aan tafel. Welkom zijn. Erbij horen. Deze week werd nogmaals pijnlijk duidelijk dat de doorsnee Vlaming niet bereid is een stoel bij te schuiven, of een vrijgekomen stoel ter beschikking te stellen aan iemand van wie de voorouders niet in deze regio geboren werden. Zo lang dat niet gebeurt, blijft Vlaanderen een kille, onvriendelijke, weinig uitnodigende, zelfgenoegzame omgeving. Dat is inderdaad een zeer sombere gedachte.



Systemisch racisme aanpakken interesseert onze media niet

Journalistiek, Samenleving Posted on do, april 21, 2022 09:58:06

Precies een maand geleden lag We have a dream! in de boekhandel, het boek dat Paul Beloy en ikzelf hebben geschreven over racisme en discriminatie, met als ondertitel Racisme vroeger en nu. 21 maart 2022, internationale dag tegen racisme. Uitstekende timing, dachten we. Een goed boek, al zeggen we het zelf. Een relevant boek, dat heeft met het onderwerp te maken, dat, helaas, blijvend actueel is. Een noodzakelijk boek, daar zijn wij, auteurs, weer met ons promopraatje.

Waar geen discussie over mag bestaan, is dat het thema alomtegenwoordig is. Elke dag lees of hoor je wel iets over racisme, in de traditionele en op de sociale media. Omdat je niet kunt weten waar je naartoe gaat als je niet doorhebt waar je vandaan komt, staat in We have a dream! het meest uitgebreide geschiedenishoofdstuk over racisme en discriminatie dat je kunt vinden in Nederlandstalige boeken. Niet ‘uitgebreid’ in de zin van het aantal pagina’s dat eraan besteed wordt — minder dan honderd —, maar door de link die gelegd wordt tussen religieuze en pseudowetenschappelijke theorieën en de slavernij, de Ku Klux Klan, het nazisme en zelfs het 70-puntenplan van Vlaams Blok. Dat mocht weleens gebeuren. Zo ziet de lezer het totale plaatje, van de middeleeuwen tot nu.

Waar evenmin discussie zou over mogen bestaan, is dat racisme en discriminatie ontwrichtend werken: voor de slachtoffers, uiteraard, maar ook voor de brede samenleving. Een belangrijke minderheidsgroep heeft het niet alleen moeilijk om aan bod te komen, de leden van die groep worden ook onbewust (en geregeld ook bewust) uit de maatschappij geweerd. Ze zitten niet op plekken waar de grote beslissingen worden genomen, ze horen er niet bij omdat ze er niet bij mógen horen. Dat is structureel en systemisch racisme, wat in het boek wordt aangetoond via tig wetenschappelijke bijdragen: doctoraatsstudies, thesissen, met betrouwbaar cijfermateriaal onderbouwd onderzoek. Bij mijn weten werd nooit eerder zo grondig aangetoond dat racisme en discriminatie voor achterstelling zorgen, op het vlak van de persoonlijke leefomgeving, het onderwijs, de huizenmarkt, de arbeidsmarkt, enzovoort. Je kunt die discriminatie aanklagen, maar nóg belangrijker, lijkt me, is dat je die eerst grondig kunt staven. Je kunt niet naast die bewijzen kijken. Ze zijn er, voor wie ze wil zien.

Waar je wel over kunt discussiëren, móét zelfs, is hoe je dit concreet kunt aanpakken. Daar werden wel al boeken en opiniestukken over geschreven, maar ook voor het eerst worden al die ideeën, voorstellen en meningen samengebracht in een slothoofdstuk met maar liefst achtendertig remediërende suggesties, drie van de auteurs, vijfendertig van experten en ervaringsdeskundigen. Daar kun je mee aan de slag, dachten we in al onze naïviteit.

***

Op 19 maart verscheen er een dubbelinterview met de auteurs in De Morgen. De dag nadien zat Paul Beloy in De ochtend op Radio 1 en ikzelf in Wakker op zondag bij ATV. Maandag 21 maart, de eigenlijke verschijningsdatum, zaten Paul en ik in een reportage op TV Oost en stond er een gesprek met ons in Gazet van Antwerpen. Daarna… de Grote Stilte. Ik schreef zelf een bijdrage over pseudowetenschappelijke theorieën in het maandblad Eos Wetenschap. Afgelopen weekend stonden er nog kleine recensies in de weekendbijlage van Het Laatste Nieuws en De Zondag. Dank daarvoor, het werd ten zeerste geapprecieerd.

Maar waar blijft de rest?

Waarom schrijven die andere bladen niets over het boek, desnoods een vernietigende recensie, maar íets?

Waarom doen al die andere radio- en tv-programma’s hier niets mee?

Of vinden ze racisme alleen maar aandacht waard als het over individuele incidenten gaat, liefst met bekende koppen als slachtoffer, zoals Romelu Lukaku of Vincent Kompany, want dat levert lekkere clickbait op?

Er iets vreemds aan de hand in onze pers en ik probeer dat te duiden aan de hand van enkele stellingen, die gebaseerd zijn op jarenlange ervaring.

1. Als De Morgen een exclusief gesprek of een exclusieve voorpublicatie rond een onderwerp doet, haken de andere ‘kwaliteitsmedia’ af. Dan mag je een artikel in De Standaard, De Tijd, Knack en Humo vergeten. Zo gaat dat nu eenmaal. Ook andersom, trouwens. Redacties gaan ervan uit dat iedereen alles leest of ziet (quod non!) en willen niet achteroplopen. Terwijl het om het thema gaat, stupids. Hoe relevanter, hoe interessanter om er iets mee te doen, los van wat de concurrentie doet. De lezer, luisteraar of kijker weet meestal niet eens dat het onderwerp al ergens anders behandeld werd.

2. Op radio en televisie speelt die hokjesgeest nog veel meer. Paul Beloy zat enkele maanden geleden in De afspraak, na het incident met Brugse supporters tegen de trainer, stafleden en spelers van Anderlecht. Prima reflex van de redactie — Kompany is toch niet beschikbaar voor gesprekken los van de context van een wedstrijd —, maar een onmiddellijk gevolg daarvan is dat diezelfde redactie drie maanden later zegt ‘Oh, maar dat hebben we al behandeld’. En andere redacties van de openbare omroep zeggen ‘Oh, maar dat zat onlangs nog in De afspraak‘. Alsof alle mediaconsumenten alle programma’s zien en horen. Alsof een thema niet relevant genoeg kan zijn om het meerdere keren te behandelen. Eventueel nodig je vaste gasten Mia Doornaert en Rik Torfs mee uit, probleem (min of meer) opgelost.

3. Je hoeft een boek niet goed te vinden om er iets mee te doen. Als het thema maatschappelijk voldoende relevant is — nogmaals: daar kan echt geen discussie over bestaan —, schrijf je erover. Desnoods door wat in dat werk staat, af te kraken of bij te sturen of er eigen bevindingen aan toe te voegen of…

4. Onze media zijn te zeer gefocust op anekdotiek en casuïstiek. Individuele incidenten. Die staan overigens óók in het boek, via persoonlijke getuigenissen, maar dat kan je pas ontdekken als je het gelezen hebt, natuurlijk. Verbanden en samenhang zien, ho maar.

5. Onze media zijn niet geïnteresseerd in oplossingen. Stel je maar even voor: als een probleem opgelost geraakt, kun je er niet meer over schrijven of spreken! Daar doen we niet aan mee, hoor. Er wordt dus wel gezegd dat er een probleem ís, en hoe erg dat is, en dat er dringend iets aan gedaan moet worden, maar concrete oplossingen die worden aangereikt, neen, dankjewel, dat is dan weer een stap te ver. Morgen moeten we opnieuw een incident kunnen belichten. En de dag nadien weer één.

6. De coördinatoren van boekenbijlagen laten zich maar wat graag opvrijen door grote uitgeverijen. Die krijgen voorrang. Of door grote buitenlandse namen waar ze mee kunnen uitpakken. Of door connecties uit het verleden. (Vier jaar geleden verscheen Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden? van Geert De Vriese en mezelf, toch ook niet belachelijk, denk ik, vijftig jaar na de feiten. We hadden pech, want het boek verscheen op hetzelfde ogenblik als de ‘viering’ van het tienjarig overlijden van Hugo Claus, waarmee volledige boekenbijlagen gevuld werden. Tip voor toekomstige auteurs: plan geen boeken in de periode maart-april 2028, 2033 of 2038, want dan zal de schrijver respectievelijk twintig, vijfentwintig en dertig jaar dood zijn.)

7. U kunt dit persoonlijke frustratie noemen, overigens terecht, maar deze problematiek gaat natuurlijk veel ruimer dan Frank Van Laeken, Paul Beloy, Geert De Vriese en noem al die net iets te weinig bekende auteurs maar op: het is — nu komen de grote woorden — systemisch en structureel. Het is een vorm van discriminatie. Ook dat nog.

***

Enfin, het is niet omdat ik even mijn rancune ventileer, dat het probleem opgelost is. U kunt het boek ook zelf lezen, uiteraard, kritische recensies zijn meer dan welkom.

Paul Beloy & Frank Van Laeken, We have a dream! Racisme vroeger en nu, Houtekiet, 24,99 euro.

we haveadream.one



Journalist tussen hond en wolf

Journalistiek Posted on za, april 16, 2022 11:25:03

‘Het uur tussen hond en wolf’, zo leert mij onzetaal.nl, slaat op de avondschemering, het moment van de dag dat het nog net licht genoeg is om zonder kunstlicht te kunnen rondkijken, hoewel de zon intussen al is ondergegaan. Metaforisch slaat het op het aanbreken van gevaarlijke uren, ‘waarop mensen een hond niet goed van een wolf kunnen onderscheiden’. De hond is de trouwe en betrouwbare gezel van de dag, de wolf is de dreiging die uitgaat van de nacht. Licht en donker.

Waarmee ik naadloos bij het thema van deze blogpost ben aanbeland: de stand der dingen in de journalistiek. Het zal wel toeval zijn — twee auteurs die op hetzelfde ogenblik dezelfde bekommernis hebben — maar de voorbije weken zijn er twee boeken verschenen die draaien rond dit prachtige maar o zo gecontesteerde vak. Zo belanden er niet zoveel op korte tijd in de boekhandel. Zeker niet als ze kritisch naar het journalistenbestaan en de interne en externe bedreigingen voor deze eerbare stiel kijken: licht versus donker. Hond versus wolf. Luc Pauwels schreef Journalistiek in tijden van fake news. Een gewetensonderzoek van een insider, Guido Van Liefferinge pende Fuck de media red de pers neer.

Ik ken beide heren.

Luc Pauwels (°1966) kwam op mijn pad toen ik eindredacteur was op de sportredactie van de VRT Televisie, in het drukke sportjaar 2000. Euro 2000, Olympische Spelen in Sydney, Anderlecht dat groepswinnaar werd in de Champions League, de Belgische tennismeisjes die doorbraken, het hield niet op. Luc was geslaagd voor het strenge sportjournalistenexamen dat destijds nog georganiseerd werd door Ivan Sonck — aimabel in het echt, streng op het scherm en in de commentaarcabine. In maart 2000 kwam Luc binnenwaaien, na vijf jaar als onderzoeker en adviseur aan de KU Leuven te hebben gewerkt. Hij zat vol goede wil, maar had geen enkele media-ervaring, laat staan dat hij al eens een journaalstukje over een ingewikkeld onderwerp van anderhalve minuut in elkaar had gebokst. Het was aan mij om Luc te kneden, wat ik — aimabel in het echt, streng op de werkvloer — dan ook gedaan heb. Aan de opdracht die hij in mijn exemplaar van zijn boek heeft geschreven te lezen, werd dat geapprecieerd. Graag gedaan, Luc. Al snel groeide hij door naar het algemene nieuws, waar hij, zoals bekend, de energiespecialist werd. In 2012 schreef hij samen met Wim Van den Eynde De keizer van Oostende, over de strapatsen van sp.a-machtspoliticus Johan Vande Lanotte.

Guido Van Liefferinge (°1941) ontmoette ik eerder. U moet weten dat ik in 1982 ben afgestudeerd, een tijd vol (jeugd)werkloosheid, waarin het, voor iemand met een diploma dat moest leiden naar een carrière in de journalistiek, onmogelijk bleek om een job te vinden bij een dag- of weekblad. Ik kon wel voor een habbekrats freelancen — stel u voor: 750 frank voor een bijdrage in het weekblad De Nieuwe, nog geen 20 euro, maar wat een leerschool! —, om iets op mijn boterham te kunnen smeren moest ik uitzwermen naar marketing- en communicatie-afdelingen van bedrijven die ver van mijn geprefereerde sector afstonden.

Tot ik eind 1993 op straat werd gezet bij een Amerikaanse firma. Jarenlang had ik vruchteloos gesolliciteerd bij de bladen die ik zelf, als linkse jongen, gretig las, De Morgen en Humo. Áls ik al antwoord kreeg op mijn voorstellen — een hoge uitzondering —, was dat afwijzend. Ze zaten niet te wachten op Frank Van Laeken. Werkloos en zonder vooruitzichten dacht ik begin 1994: ik moet mijn horizon verbreden. En dus schreef ik zowat alle bladen in Vlaanderen aan, van het ene uiterste in het andere. In die tijd was er nog geen e-mail. Rikketikketik, briefje op de post, de priorzegel bestond nog niet, hopen dat het ding niet verloren ging. Binnen de drie dagen werd ik telefonisch uitgenodigd door Mathias Danneels, de rechterhand van Guido Van Liefferinge bij Dag Allemaal. Het gesprek was blijkbaar overtuigend genoeg, dus loodste Danneels mij even in het bureau van de Grote Guido binnen. Het kortste gesprek uit mijn lange carrière. ‘120’, riep hij (Guido spreekt niet, Guido roept). De duizend voegde ik er zelf in mijn hoofd aan toe, het was nog de tijd van de Belgische frank. Leuke maandelijkse som voor een freelancer. En zo kon ik op een blauwe maandag starten bij een blad dat heel ver van me afstond, al mocht ik er wel voor het tweede katern werken, de serieuzere pagina’s, waar politiek, economie en sport werden behandeld. Op de zeldzame redactievergaderingen waar Guido aanwezig was, bulderde hij minstens drie keer ‘Amateurs!’: naar ons en naar de buitenwereld. Zonder mijn ingeving om ook bladen aan te schrijven die mij als lezer niet na aan het hart lagen en zonder die snelle reactie van Mathias en Guido, zat ik nu wellicht niet in de journalistiek. En las u deze blogpost niet. Dank u, Guido.

***

In Journalistiek in tijden van fake news — waarbij de ‘fake’ op de ingenieuze cover ook gelezen kan worden als ‘fact’ — schetst Luc Pauwels de zes werven die er zijn in zijn vak. Óns vak.

We hebben het te laat gezien.

We laten ons te veel wijsmaken.

We laten ons te veel opjagen.

We laten ons te veel afleiden.

We laten ons te veel afglijden.

We laten ons te veel opnaaien.

Pauwels houdt het niet bij kritische beschouwingen van buitenaf, hij heeft het ook over zichzelf en zijn VRT-collega’s. Dat vereist moed, want hij heeft nog enkele jaren te gaan alvorens hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. (Het weze terloops opgemerkt: een jaar of zeven geleden zat ik met Luc in een etablissement in Wambeek om de idee van een gezamenlijk boek over journalistiek te bespreken. Het is er niet van gekomen, tenminste: sámen toch niet.)

‘Ik kijk naar mezelf in de spiegel, ik blik terug op mijn loopbaan met vallen en opstaan’, noteert hij in de inleiding. ‘Maar ik doe ook anderen in de spiegel kijken.’ De VRT-journalist heeft veel energie — sorry, die kon ik niet laten liggen! — gestoken in wat er fout loopt in de journalistiek, hier en elders, maar hij benadrukt aan het eind toch dat het merendeel van de journalisten hun job wél uitstekend (dat wil zeggen: eerbaar, onpartijdig, onafhankelijk) uitoefent. ‘Maar ik ben er evenzeer van overtuigd dat dit geen excuus mag zijn om de effectief bestaande mistoestanden in onze sector met de mantel der liefde te bedekken. Uit een soort van corporatistische zelfreflex het falen van jezelf en je collega’s verschonen: daar is nog geen enkele instantie beter van geworden.’

Terechte opmerking.

***

Fuck de media red de pers klinkt veel minder subtiel als boektitel. Hier herken ik Guido Van Liefferinge weer in: de man die ‘Amateurs!’ roept naar alles en iedereen wat hem niet zint. Ongeveer alles en iedereen, dus. Het onderscheid uit de titel verklaard: ‘de media’ gaat meer over de organisatie achter het journalistieke gebeuren, ‘de pers’ over de journalisten zelf. De auteur waarschuwt voor de gevolgen van fusies en synergieën, waardoor er nauwelijks nog onafhankelijke journalistiek overblijft. Een taak voor lokale, regionale, federale en Europese beleidsmensen, vindt hij. ‘De democratische overheden hebben hierin een voortrekkersrol te spelen die ze vooralsnog om onbegrijpelijke redenen niet opnemen.’

Via William Randolph Hearst, Rupert Murdoch en Mark Zuckerberg schetst hij een beeld van de almacht van mediatyconen en de onmacht van ons, mediaconsumenten en persmensen, daartegen. Mocht hij het boek later actualiseren kan hij er de onhandige poging van Elon Musk om Twitter in handen te krijgen van deze week nog aan toevoegen. Van Liefferinge heeft het consequent over ‘(a)sociale media’, een typering die voor een deel terecht is, maar die ook uiterst vermoeiend leest na een tijd. Het is niet alleen kommer en kwel op sociale media. Maar wel héél véél, daar heeft hij ongetwijfeld een punt. Een tweet is namelijk niet altijd wereldnieuws. Leest u even mee? ‘De stokende politici leveren controverse, de kranten, radiomakers en tv-praatbarakken nemen het gretig af en breien erop voort. Het kost niets en het levert een ketting van reacties op. Het monster voedt zichzelf. Slimmer wordt de lezer, luisteraar en kijker er niet van. Bozer en cynischer, dat wel.’

Terechte opmerking.

***

Het voorwoord werd in beide boeken geschreven door Rik Van Cauwelaert, ook dat kan geen toeval zijn. Iemand die, op zijn tweeënzeventigste, geen schrik meer hoeft te hebben om kritisch naar zijn eigen vak(broeders) te kijken, een man met een scherpe pen en een klare kijk. ‘Elke journalistieke slordigheid, elke leugen, is een aanslag op de geloofwaardigheid, het hoogste goed van de media. Het siert Luc Pauwels dat hij zich hierom bekommert’, schrijft Van Cauwelaert in het ene boek. ‘Van Liefferinge, intussen tachtig, heeft vanuit zijn Thaise retraite heel attent de ontwikkelingen gevolgd van het wereldje waarin hij ooit evolueerde. Zijn beschrijving van wat zich dezer dagen in de perswereld afspeelt, is correct en zal door insiders worden onderschreven’, schrijft hij in het andere. Twee complimenteuze opmerkingen, en terecht.

Pauwels schrijft bij wijze van spreken vanonder de kerktoren, in dit geval geen belediging, maar gewoon een vaststelling: hij staat nog met zijn twee voeten middenin het Vlaamse journalistieke bedrijf. Van Liefferinge toont meer helikopterzicht. Wat de heren schrijven is niet nieuw — wie het wilde weten, wist het al, maar schoof het meestal ver van zich weg —, maar het blijft pijnlijk dat die vaststellingen tien en twintig jaar geleden ook konden gemaakt worden, en over tien of twintig jaar ongetwijfeld opnieuw. Er verandert weinig en al zeker niet ten goede. Van Liefferinge ging in zijn vorige boek, Glamour en glitter, geld en macht (2006),al stevig tegen de mediaconcentraties in, al ging dat boek nog zwaar gebukt onder persoonlijke rancune tegenover de man die hem zijn geesteskinderen Joepie, Dag Allemaal, Goed gevoel en TV Familie had ontnomen, Christian Van Thillo, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.

Interessant is het contrast tussen beide auteurs: Pauwels is een outsider die insider werd, Van Liefferinge een insider die outsider werd. Hun bevindingen liggen in elkaars verlengde. Nog een contrast: Pauwels steekt deemoedig de hand in eigen boezem, Van Liefferinge gebruikt de sloophamer. Er is ook iets wat hen bindt: geen van beide boeken mag op veel media-aandacht rekenen. Want ja, in een journalistiek medium de eigen vuile was laten buitenhangen, dat doen hoofd- en eindredacteuren niet graag. Struisvogelpolitiek is ons, journalisten en zij die boven ons staan, niet vreemd. Zo kreeg Fuck de media tot nog toe enkel enige aandacht op MO* en Apache, die aan de linkse kant van het spectrum te situeren vallen. Even opmerkelijk: het boek werd uitgegeven bij de uitgesproken linkse uitgeverij Epo, terwijl de Guido Van Liefferinge die ik ken toch eerder een blauwe was, of heb ik me zo vergist? Journalistiek in tijden van fake news kwam iets ruimer aan bod, in (een uitgebreid interview in) Humo, (een kort vraaggesprek) in De Morgen, eveneens Apache en enkele satirische rubrieken. Waar blijft de rest? Als we het slechte nieuws doodzwijgen, bestaat het niet, is het dat? Riep er daar iemand ‘nestbevuilers’, goed wetende dat het nest al veel langer een poetsbeurt verdient?

Wat Luc Pauwels doet, is moediger dan wat Guido Van Liefferinge doet. Luc steekt zijn nek uit, tien jaar nadat zijn toenmalige hoofdredacteur hem tijdelijk schorste voor zijn medewerking aan het Vande Lanotte-boek. Van Guido had ik, behalve die paar zinnetjes in zijn slotbeschouwing, ook een bekentenis verwacht. Dag Allemaal was, in zijn periode als hoofdredacteur, niet het ordinaire vod waarvoor het vaak versleten werd, maar het heeft wel het voyeurisme van de lezer en bij uitbreiding de andere mediaconsumenten aangemoedigd, en dat voelen we in wat we vandaag zien, horen en lezen. Een kleine mea culpa had wel gemogen.

Dat mag u niet beletten om beide boeken van de eerste tot de laatste letter te lezen. Mocht u zelf journalist, eind- of hoofdredacteur zijn, besef dan: we moeten de stiel helpen redden. Mocht u zelf niet actief zijn in de pers, besef dan: het gaat niet goed, maar het gaat minder slecht dan de stevigste critici beweren. En toch is er nog heel veel werk willen we vermijden dat de journalistiek definitief van het schemerlicht in de complete duisternis stapt. Tussen hond en wolf moeten we toch maar voor het huisdier gaan. Licht is beter dan donker.

***

Verander nooit, Luc Pauwels, blijf zoeken naar een waarheid die verborgen is of wordt gehouden. En blijf kritisch op jezelf en de prachtige stiel die je beoefent.

Verander nooit, Guido Van Liefferinge, blijf hardop signaleren wat er fout loopt (en roep misschien nog iets luider dan gewoonlijk, want om de afstand Thailand-België te kunnen overbruggen zijn er heel wat decibels nodig).

***

Luc Pauwels, Journalistiek in tijden van fake news. Een gewetensonderzoek van een insider, Kritak, 247 pagina’s, 22,99 euro.

Guido Van Liefferinge, Fuck de media red de pers, Epo, 195 pagina’s, 20 euro.



« VorigeVolgende »