Dean. Rayan. Jesse.

Meer dan een voornaam is er niet nodig om de drama’s met jonge jongens op te roepen die de voorbije weken de hoofdlijnen van het nieuws domineerden. Dean was vier, Rayan en Jesse vijf. De leef-tijd waarvan je twintig jaar later ongeveer niets meer herinnert. Dean kwam in de verkeerde handen terecht, Rayan viel in een waterput, Jesse liep onder een trein.

Er was een tijd, nog niet zo heel lang geleden, een jaar of dertig schat ik, dat hun verhalen niet de frontpagina zouden gehaald hebben. Hoogstens zou het nieuws van hun overlijden bij de faits divers hebben gestaan, de verzameling van kleine feitjes en weetjes op pagina 7 of zo. Dat dedain ten opzichte van de kleine man (m/v/x) is er nu niet meer. Hoofd- en eindredacteuren van toen wilden het Grote Nieuws niet laten wegdringen door het Kleine. Je had belangrijk, dan kwam belangwekkend, daarna pas wat er in de marge van de samenleving gebeurde. En zij, de slimme mannen aan de top, bepaalden uiteraard wat belangrijk, belangwekkend en marginaal was, dat spreekt vanzelf. Die pretentie hebben (eind)bazen van dagbladen tegenwoordig niet meer. Helaas, een bijwerking van die breder geworden interessesfeer is dat sensatie en gemakzucht het vandaag halen op relevantie. De mensen lezen/zien/horen dat graag, hoor je dan. Een al te makkelijke uitvlucht om geen rekening meer te hoeven houden met journalistieke afstandelijkheid, pudeur, respect voor het privéleven.

Natuurlijk was de dood van Dean, Rayan en Jesse nieuwswaardig.

Natuurlijk is het goed dat een samenleving meeleeft met het leed van die jongens en zij die achterbleven.

Natuurlijk mogen we ons niet afwenden van dit kleine menselijke leed, voor de betrokkenen een pak verschrikkelijker dan wat er dezer dagen in Oekraïne gebeurt.

Maar ergens moet het ophouden. Zodra zo’n lichaampje is geborgen, moet er weer afstand gecreëerd worden. Moeten ouders, familieleden en vrienden in alle sereniteit kunnen rouwen. Is stilte veel meer aangewezen dan bericht na bericht na bericht. Die hijgerige verslaggeving is nergens voor nodig. Dean, Rayan en Jesse hebben daar niets meer aan, ik hoef zelfs hun familienamen niet te kennen. Hun ouders hebben daar niets aan, die mensen willen huilen, boos zijn, elkaar stevig vastpakken, hardop vloeken, afscheid nemen, maar niet de hele tijd een microfoon onder de neus geduwd krijgen. Zelfs de mediaconsumenten hebben daar niets aan, bevredigen van sensatiezucht behoort niet tot de kerntaken van de journalistiek, wat zeg ik: het behoort niet eens tot de verre neventaken. Ik hoef niet te weten of zo’n jongen de laatste dag van zijn leven chocopasta dan wel hagelslag op zijn boterham had voor ontbijt. Ik hoef niet te weten wat zijn laatste woordjes tegen zijn mama waren. Ik hoef niet te weten dat hij die dag speciaal zijn lievelingstrui had aangetrokken, of net niet. En, vergeef mij de pretentie, ú hoeft dat ook niet te weten. Omdat privé privé zou moeten blijven. Die grens verdient respect.

En terwijl we aanvankelijk collectief jammerden om wat die jonge jongens is overkomen, een gezonde menselijke reflex, werd dat medeleven al snel vervangen door ziekelijke nieuwsgierigheid. Omdat ú dat wilt, tenminste dat zeggen de media, dat ú dat wilt. Misschien moeten wij ook eens tegen de media zeggen dat we daar niet van gediend zijn. Je gaat niet met een megafoon bovenop zo’n minigraf ‘Komt dat zien, komt dat zien!’ roepen. Ergens zouden journalisten en hun opdrachtgevers dat ook moeten beseffen. Een eenvoudige denkoefening kan hen dat leren: stel, er gebeurt zo’n drama in je eigen directe omgeving, wil je dan dat dit dagenlang wordt uitgesmeerd in de pers? Dat je telefoon na telefoon krijgt, terwijl er intussen een ongeduldige cameraploeg aan de voordeur staat, die alvast begint te filmen, want de mensen zien dat graag, waar die familieleden wonen en hoe ze de deur openen? Dat er zelfs op de begrafenis fotografen opduiken om elke traan in close-up vast te kunnen leggen, klik-klik-klik? Ik dacht het niet, hé?