Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Leopold II

Geschiedenis Posted on za, juni 06, 2020 13:12:45

‘Ik zag nen aave man, ‘et s’ôeves langst de stroêt / Een zwette redingotte, ne lange witten boed / Hij ei ne wandelstok, ne zilvere kepi / Ik wei ni zaine nôem, ‘k nôem em Leopold II.’ In mijn herinnering dateert Leopold II van Jef Elbers uit de vroege jaren 70, in realiteit blijkt het 1984 te zijn. Een ogenblik dat de Brusselse volkszanger zich al een poos geëngageerd had bij het Vlaams Blok, wat niet verwonderlijk was voor iemand die nog bij de fascistoïde Vlaamse Militanten Orde (VMO) had gezeten.

Het lied van Elbers ging niet over de gelijknamige koning, maar over een man die op onze tweede vorst geleek. Het zal die lange witte baard geweest zijn die het ‘m deed. Leopold II, de echte, kwam deze week weer eens in het nieuws, mede dankzij een knie die toebehoorde aan een witte agent en een zwart hoofd dat eronder lag en minutenlang ‘I can’t breathe’ prevelde, tot de man inderdaad niet meer kon ademen. Het ging over racisme in de States en racisme bij ons, en dan komt Belgisch Congo ter sprake en onveranderlijk ook de man die ons dat land destijds had ‘geschonken’. Congo was een privé-projectje van ’s lands vorst, vanaf 1885, hij was net vijftig geworden en zou eind dat jaar twintig jaar op de troon zitten. Daar hoorde blijkbaar een feestje bij. Onafhankelijke Congostaat noemde hij de tiende provincie van toenmalig België, ook wel: Congo Vrijstaat, want over eufemismen moest je die oude heersers niets leren. Leopold II (1835-1909) zou drieëntwintig jaar genieten van die Belgische annex, waar de grondrijkdommen gretig werden toegeëigend en weerspannige inboorlingen — ik leen even het taaltje dat toen ongetwijfeld werd gebruikt — werden opgesloten, verminkt (het afhakken van handen was populair in die tijd) of vermoord. In 1908 droeg hij zijn speeltuin over aan de Belgische Staat, die nog tweeënvijftig jaar lang de scepter zou zwaaien in Congo, tot aan de onafhankelijkheid van 1960. Lees gerust Adam Hochschilds ontluisterende portret De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo uit 1998, waarvan de oorspronkelijke Engelse titel nog veel meer zegt: King Leopold’s Ghost: A Story of Greed, Terror, and Heroism in Colonial Africa. Na lezing ben je opeens iets minder trots dat je Belg bent.

Moeten we standbeelden van Leopold II her en der in het land nog blijven gedogen, was de vraag die even onverbiddelijk als onvermijdelijk opdoemde de voorbije dagen. Versta: moeten we eer blijven betonen aan een bezetter, een dief, een slavendrijver en een massamoordenaar, en dat allemaal verzameld onder datzelfde royale schedeldak? Als je de vraag zo stelt — en waarom zouden we dat niet doen? — is het antwoord logischerwijs en volmondig ‘Neen’. Uiteraard niet. Wie denk je wel dat we zijn? Sommigen voegden de daad bij het woord en gingen Leopold II bekladden, niet onbegrijpelijk, maar tegelijk ook een zwaktebod.

Toch werden die borst- en standbeelden van Leopold II ooit geplaatst. En dat kan alleen maar geweest zijn om eer te betonen aan de monarch, waarom investeer je anders in edelgesteente en de vaardige handen van een kunstenaar die het beeld mag vervaardigen? Zoals een Cyriel Verschaevestraat ooit zo werd genoemd omdat de lokale notabelen die Verschaeve zo’n nobele dichter, priester én man vonden. Die actieve collaboratie, ach, een detail, zoals dat Congo-hoofdstuk voor diegenen die beslisten om een standbeeld te plaatsen voor Leopold II eerder een vervelende bijkomstigheid zal geweest zijn. Had die weledele man ons volgens de overlevering niet talloze somptueuze bouwwerken geschonken: de koninklijke serres, de uitbreiding van het koninklijk paleis van Laken, de koninklijke galerijen van Oostende, de Zoo en het Centraal Station van Antwerpen, het Jubelpark, het Brusselse Justitiepaleis, de basiliek van Koekelberg en, o ironie, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, waar al die in zijn opdracht gestolen voorwerpen netjes uitgestald werden. Neen, als je het in zijn historische context plaatst, was die Leopold meer schurk dan held, een onverbeterlijke racist en allesbehalve een verlichte dictator.

Wat straalt zo’n borst- of standbeeld anders uit dan ‘Ik sta hier voor u, dus ik heb iets voor u betekend’? In het diepst van zijn gedachten zal zelfs Hendrik Bogaert denken dat hij recht heeft op een beeldje, het mag van plastic zijn. O, maar Leopold II is een historisch figuur, die kunnen we toch niet zomaar uit onze geschiedenis schrappen? Misschien moeten we er wel een verklarend bordje naast zetten? (Spoiler alert: kijk eens rond in een museum en turf het aantal mensen dat de bordjes naast schilderijen en beelden gaat bestuderen, het is een minderheid.)

We zouden al kunnen beginnen om de ware betekenis van Leopold II in de geschiedenislessen vanaf de lagere school te duiden. Beste kindertjes, dit was ooit een koning van ons, eigenlijk was hij niet beter dan andere massamoordenaars als pakweg Hitler, Stalin, Mao en Pol Pot. En die standbeelden: haal ze neer, de man verdient geen eerbetoon. Om hem en zijn wandaden niet te vergeten? Dan kan je net zo goed de publieke ruimte gebruiken om beelden van Freddy Horion, Marc Dutroux en enkele moslimterroristen te plaatsen, ‘om hen vooral niet te vergeten’. Beter nog: zet ergens in onze hoofdstad één beeld en noem het ‘Beeld van de bekende misdadiger’. Eén keer per jaar organiseren we een bedevaart die eindigt met het smijten van rotte eieren en tomaten naar het beeld.

Ik heb een voorstel. Er worden geen beelden meer gemaakt van nog levende personen, hoe geweldig we ze als samenleving op het moment zelf ook vinden. Pas vijftig jaar na de dood van een bekende medemens oordeelt een comité van historici, politici en wetenschappers die op hetzelfde domein actief zijn als de mogelijk geëerde, wie er eventueel een borst- of standbeeld verdient en waar dat best geplaatst wordt. Hoe groter de verdienste van de persoon, hoe vaker hij of zij in het straatbeeld mag voorkomen. Los van alle sentiment en ons-kent-ons. Twee, drie generaties later moeten we in staat zijn om de juiste context te schetsen. Als die onafhankelijke experts dan, in naam van de bevolking, van oordeel zijn dat iemand vanwege zijn of haar bijzondere prestaties aan de buitensporige ontlasting van de duiven mag overgeleverd worden, laten we dat dan vooral doen. Want: ere wie ere toekomt.

***

Jef Elbers leeft nog. Een standbeeld voor hem is vooralsnog niet aan de orde. Wellicht nooit. Laten we niemand op ideeën brengen.



Delphine

Geschiedenis Posted on za, februari 01, 2020 13:07:35

Maandag 13 november 2017. Dankzij Google kan ik de weekdag perfect reconstrueren, veel dank daarvoor (en laat die mails van bevriende organisaties over spullen die met maandagen of 2017 te maken hebben maar komen, de spam staat open!). Dat het net díe datum was, vind ik terug in mijn sms’en. Ik mocht die avond voor Van Gils & gasten het gesprek met Delphine Boël voorbereiden, over de opening van een tentoonstelling van haar werk die ze ‘Love’ had gedoopt en waarin ze veelkleurige schilderijen exposeerde die het woord ‘Love’ in veelvoud bevatten. Een verademing ten overstaan van haar vorige werk, waaruit agressie, diepe zielenpijn en een niet te doven boosheid leken te stralen. Of ze bereid was voor de trailer van het programma ‘Love’ op de wand van het decor te schilderen, terwijl Lieven Van Gils zijn bekendste gasten van die avond introduceerde? No problem. Wekenlang heeft het erop gestaan, die Love. Daar was ik wel een beetje trots op.

Ja, natuurlijk grepen de eindredacteur met dienst en de presentator die tentoonstelling aan om het heel even over haar kunst te hebben en dan zo snel mogelijk over te gaan tot waar het écht over moest gaan: dat ze een bastaardkindje van onze voormalige koning is. Zo gaat dat in talkshows, gasten mogen het kort hebben over waar ze mee bezig zijn, waarna ze lang en breed mogen, neen: móeten, vertellen over waar ze liever niet mee bezig zouden zijn, maar dat te smeuïg is om er niet over te praten. De mensen willen dat horen, weet u wel. Haar man Jim en de kinderen waren mee. Een warm gezin, dat voelde je. Met veel plaats voor humor en zelfrelativering. Lieven zei, in het Engels, iets verontschuldigend in de aard van ‘Ik moet deze vraag wel stellen’, waarop zij, tongue-in-cheek anticiperend, repliceerde: ‘O ja, móet je deze vraag wel stellen?’ Ze wist heel goed wat er ging gebeuren (ik had haar ook gebriefd, zeer zeker wel). En dus badineerde ze een beetje over De Rechtszaak. Iedereen tevreden: zij, omdat het óók over haar werk ging, wij, omdat het óók over haar reden van bestaan voor de Belgische media ging.

Een paar maanden later kreeg ik de opdracht om Delphine Boël opnieuw te contacteren, omdat er een uitspraak op til was in de DNA-zaak die moest bepalen wie haar biologische vader was, ook al wisten we dat natuurlijk al lang. Ik stuurde haar een lange sms, met de vraag of ze daarover wilde komen praten. Minder dan een uur later kreeg ik een nogal bits antwoord terug. Ik permitteer het me de essentie ervan hier neer te schrijven, omdat er geen kroon ontbloot wordt. ‘I am very sorry but I can’t talk about this stuff.’ Ik voelde me een paparazzo, een stalker die maar in één ding geïnteresseerd was, hoewel ik — echt waar — de kunstenares en de vrouw Delphine veel interessanter vond dan de wouldbe-semi-prinses. Soms draaien we in de journalistieke wereld als een hamster rond in een rad dat zelden fortuin brengt. Ik prevelde iets terug, dat ik het volledig begreep (wat ik ook deed), dat het me speet dat ik het gevraagd had (wat ik ook meende) en dat we hoopten haar in de toekomst uit te nodigen als er een nieuwe tentoonstelling zou zijn van haar werk (wat ik ook oprecht graag gedaan zou hebben). Maar ik voelde vooral walging, dat ik het überhaupt gevraagd had, zoals ongetwijfeld meer dan een handvol collega’s terzelfdertijd zullen gedaan hebben, mogelijk met minder gewetensproblemen en wroeging.

***

‘Zijn majesteit Koning Albert II heeft kennisgenomen van het DNA-onderzoek waartoe hij zich geschikt heeft op vraag van het hof van beroep in Brussel. De wetenschappelijke conclusies tonen aan dat hij de biologische vader van mevrouw Delphine Boël is.’ Meer dan een droog communiqué van vijf paragrafen had het juridisch team rond de vijfentachtigjarige vorst er niet voor over. In de rest van de tekst wordt benadrukt dat Zijne Overspelige Vorst (mijn woorden!) zich nooit heeft willen bemoeien met de band tussen ‘mevrouw Boël’ en haar wettelijke vader, dat ‘mevrouw Delphine Boël’ zelf gekozen heeft voor een lange en pijnlijke procedure, en dat zij het was die het privéleven van de betrokken partijen niet heeft gerespecteerd. Zijn versie van ‘can’t talk about this stuff’.

De afgetreden koning die zich koning mag blijven noemen, bevestigde gewoon wat we allemaal al lang wisten. Hij zei niet ‘Et alors?’, zoals de Franse president Mitterrand ooit deed, toen aan het licht kwam dat die een buitenechtelijk kind had. Hij zei niet ‘Het spijt me, Delphine’, of iets vergelijkbaars dat had kunnen aantonen dat hij enige affectie voelt voor zijn vierde en jongste kind, halfzus van die andere drie. Ofwel heeft hij slechte adviseurs, ofwel is hij zelf een slechte mens, ofwel een combinatie van beide, maar dit was belabberde communicatie. Waar was Frank Swaelen nu we hem nodig hadden, om Albert toe te roepen: ‘Mijnheer, uw gedrag is onwaardig en schandalig, en het hele land zal u veroordelen!’ Swaelen is niet meer. Zoals ook Albert niet meer is, dat wil zeggen de prins-bon vivant die na de plotse dood van zijn ultrakatholieke ‘brave’ broer onverwacht op de troon belandde en zich daar na een aarzelend begin ontpopte tot een geliefde vorst — herinner u de aandoenlijke beelden van een bevende man tijdens de eedaflegging, die achteraf werden toegeschreven aan een essentiële tremor. Van Bert Bibber tot Piet Pienter. Die ogenschijnlijke charmante, humorvolle man van vlees en bloed bleek een koud heerschap te zijn, niet in staat om liefde te geven, niet bereid om de smeekbede van een jonge vrouw te beantwoorden en haar te erkennen als de zijne. (Of was het toch de al even kille Paola die hem influisterde om nooit toe te geven, zoals Joël De Ceulaer vandaag insinueert in De Morgen.)

Et alors?, riep het volk en het ging door met de dagelijkse besognes. Er werd wat afgelachen, het nieuwsbericht was nog niet koud of de eerste koninklijke moppen werden afgevuurd. Dat er met Zijne Ontkennende Hoogheid werd gespot, keur ik nog goed. Eigen schuld… Maar helaas moest ook Delphine het ontgelden. Een vrouw die al drie decennia streeft naar erkenning, meer niet. Geen titel, geen centen, geen plaats aan de kerstdis, gewoon: haar biologische vader die toegeeft wie hij is en — als het even kan — ook nog eens zegt dat hij haar graag ziet. Zoals ieder kind dat wil horen, dat je gewenst bent, dat je altijd welkom bent, dat je geliefd bent, dat je van hem bent. Dat je bént, tout court. Niets van dat alles. De vorst zweeg in alle landstalen. Alsof hij meer is dan een mens van vlees en bloed. Alsof zij minder is dan een mens van vlees en bloed. De meesten onder ons, lezers, kunnen zich de pijn niet voorstellen van niet te weten wie je bent en waar je vandaan komt, wat in feite neerkomt op: niet te bestaan. Je bent en toch ben je niet. Gelukkig is ze goed omringd en heeft ze haar kunst. Misschien moet u toch maar eens naar haar volgende expositie gaan.

Happy for you, Delphine!



Erger dan de jaren 30

Geschiedenis Posted on za, november 23, 2019 13:21:38

Het ging de voorbije dagen weer over de jaren 30. Niet over de tijdsspanne die er over tien jaar aankomt, maar over het tijdsgewricht dat, afhankelijk van hoe je de jaartelling bekijkt, begon in 1930 of 1931, en eindigde in 1939 of 1940. (Voor wie daar een boompje wil over opzetten: onze jaartelling begint op het punt 0, min of meer gelijk aan de geboorte van Jezus Christus. Al wat daarvoor gebeurde, heet ‘v.Chr.’, al wat daarna geschiedde is ‘na Chr.’, of gewoon: een jaartal. Het jaar 0 bestaat niet. We namen een vliegende start en begonnen in het jaar 1, net zoals het jaar voordien niet 0 of -0 was, maar -1. Die ‘nul’ was een momentopname, zo weer verdwenen. Een ijkpunt en niet meer dan dat. Verder niets om ons zorgen over te maken of om er brede maatschappelijke debatten over te organiseren. Ware het niet dat we de onhebbelijke gewoonte hebben om alles in decennia op te delen. En dat het makkelijker klinkt om pakweg de jaren 60 af te bakenen tussen 1 januari 1960 en 31 december 1969. Wat dus fout is, want als onze tijdrekening begon in het jaar 1, startten de ‘sixties’ logischerwijze in het jaar 1961. Logisch, omdat we als volgt tellen: 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10. Kortom, het jaar 1930 behoorde nog tot de jaren 20, de jaren 30 begonnen op 1 januari 1931 en eindigden op 31 december 1940. Met mijn welgemeend excuus voor deze flinke zijsprong.)

Het ging dus over de jaren 30. Herman Van Goethem, historicus en rector van de UAntwerpen, schreef op het eind van een week die begon met een brand in een toekomstig asielcentrum dat de politieke pyromanen van de jaren 30 terug zijn van weggeweest. Hij haalde er de Kristallnacht bij, en de boekverbrandingen onder de nazi’s. Collega-historicus Nico Wouters waarschuwde een paar dagen later voor dat soort veralgemeningen. Wouters raadt af om vergelijkingen te maken met de jaren 30 van toen, al schreef hij ook: ‘Van Goethem is uiteraard een uitstekend historicus en zijn vergelijking met de jaren 1930 is op zich correct. Het punt is wel dat je met evenveel legitimiteit ook de fundamentele verschillen met de jaren 1930 kan benadrukken. Het hangt er maar van af welke focus je gebruikt en welke elementen je naar voren wil halen. Dat maakt van dit soort historische parallellen vaak een interessant intellectuele oefening maar een zeer problematische raadgever voor vandaag.’

Van Goethem blaast warm, Wouters afwisselend koud en warm. Reductio ad Hitlerum, zoals dat in geleerdere kringen genoemd wordt, neigt soms tot reductio ad absurdum. Laten we daar even van afstappen en toch proberen te vergelijken. Een evenwichtsoefening die niet makkelijk is, zeker niet voor een man die, zoals ondergetekende, al uitschuift als hij een ijsplek in de verte ziet opdoemen.

In díe jaren 30 werd een hele natie, Duitsland, getroffen door de gevolgen van de herstelbetalingen die deel uitmaakten van het Verdrag van Versailles uit 1919. De geallieerden waren daar naartoe gestapt met de idee om wraak te nemen op de Duitse oorlogszucht tussen 1914 en 1918. Over slechte raadgevers gesproken: wraak en rancune zijn áltijd slechte raadgevers. Want in plaats van de Duitse leiders te treffen en zij die de oorlogsmachine actief ondersteunden, werd de gewone man in Duitsland getroffen. En die gewone man kreeg het steeds moeilijker om te overleven, laat staan volwaardig te leven. Op die brokstukken van een gehavende samenleving-zonder-vooruitzichten profileerde een klein mannetje met een snorretje zich om de natie een betere toekomst voor te spiegelen. Zoals beginnende politici weleens plachten te doen, riep hij: met mij wordt het beter. Maar dan moet je mij wel onvoorwaardelijk volgen. Hij was de grote winnaar van verkiezingen, kreeg als aanvoerder van een minderheidspartij de macht toegeschoven door weifelende traditionele partijen — de trado’s van het Duitsland van 1933 — en maakte daar almacht van. U kent uw geschiedenis. Er hoorde een zondebok bij, méérdere zondebokken zelfs, maar de Joden genoten wel de oneer om helemaal platgewalst te worden door de propagandamachine van Goebbels en daarna uitgeroeid te worden in de kampen. De Duitse Johann met de pet knikte en keek de andere kant op. Of werkte actief mee. Het was toch hún schuld dat wij, gewone Duitsers, het moeilijk hadden, nietwaar?

De Jood van toen — een heel specifiek ras en een heel specifieke bevolkingscategorie — is nu de vreemdeling geworden — heel breed gedefinieerd. Asielzoekers, gelukzoekers. Migranten komen ons werk afnemen. Moslims komen ons bekeren tot de islam. Fundamentalisten zullen ons uitmoorden. Dus mag zo’n toekomstig asielcentrum volgens sommigen — een omschrijving van een op het eerste gezicht beperkte categorie die zich echter steeds verder uitbreidt — in de fik gestoken worden. Liever zelfs mét asielzoekers erin, riepen enkelingen. Vergis u niet, hun aantal groeit. Kijk naar het onverstoorde en flink toegejuichte angstaanjagende repertorium van rechtse en extreemrechtse politici en opiniemakers. Kijk naar haatreacties op allerhande fora. Kijk vooral naar de verkiezingsuitslagen. Zwarte Zondag, morgen precies achtentwintig jaar geleden, is intussen Pikzwarte Zondag geworden.

***

Het migratiedebat is compleet verziekt. Migratie is nodig, elke samenleving, elk land heeft het nodig. Maar wel op een gecontroleerde wijze. Mensen die pro ongelimiteerde migratie zijn, dwalen. Zo werkt het niet. Dat kan een samenleving, hoe dynamisch ook, niet volhouden. Als u tot die groep behoort, stop hier en lees iets anders dat meer in uw kraam past. Mensen die tegen bijna elk vorm van migratie zijn, dwalen evenzeer. Wat doet u hier trouwens, rep u naar Doorbraak.

***

Wat de huidige situatie zo schrijnend maakt, is dat er niet meer over migranten wordt gesproken, maar over migratie. Er wordt niet over vluchtelingen gesproken, maar over het vluchtelingenprobleem. Er wordt niet meer over mensen gesproken, maar over getallen. Statistieken. Ontmenselijken werkt, dat werd nog vóór de jaren 30 van de vorige eeuw aangetoond, maar het werd onder Hitler en Goebbels wel geperfectioneerd. Als je de vreemdeling ziet, in plaats van een vreemdeling, kan je makkelijk verabsoluteren. En er een probleem van maken. Problemen vragen om oplossingen, liefst zo makkelijk mogelijke. Dat communiceert handiger.

Een vergelijking met de jaren 30 is dus verleidelijk. De parallellen zijn er, de methodes zijn herkenbaar. En toch wringt het. Daar dacht ik deze week aan na het lezen van verschillende opiniestukken en een schijnbaar achteloze tweet van volksvertegenwoordiger Van Langenhove, die een schoolbezoek aan het Fort van Breendonk omschreef als een vorm van ‘zelfhaat’. Daar kan je maar één conclusie uit trekken: hij vindt het jammer dat de Duitsers de oorlog niet hebben gewonnen. Hoe kan je immers aan zelfhaat doen, als je naar Breendonk stapt om te leren uit de geschiedenis van toch nog niet zo heel lang geleden? Zelfhaat is dan, in de ogen van de Vlaams Belang-representant: als Vlaming tegen je zin naar een historische plek gaan en zien waar het in jouw ogen is fout gelopen. Veel duidelijker kan je boodschap niet zijn, tenzij je — wat afgelopen zomer gebeurde — als lid van een rechts-van-extreemrechtse organisatie de Hitlergroet brengt in de oude kantine van de nazi’s in Breendonk. Dat laat nóg minder tot de verbeelding over.

Op een slinkend aantal uitzonderingen na — uitstervende Oostfronters en andere collaborateurs, die nog altijd overtuigd zijn dat ze destijds de juiste keuze maakten — hebben de racisten van vandaag geen oorlog verloren. Ze hebben niet de gevolgen moeten dragen van herstelbetalingen die heelder generaties in armoede zouden onderdompelen. Ze kregen niet te maken met economische uitzichtloosheid. Ach ja, de duistere jaren 80 en de bankencrisis van tien jaar geleden, dat wel, maar dat waren kleine, vervelende gebeurtenissen in vergelijking met wat Duitsland tussen de twee wereldoorlogen meemaakte.

Dat de Duitsers massaal overstag gingen en de kant van een dictator kozen, die het beste met hen voorhad, zo dachten ze, is achteraf bekeken fout en dom, maar niet eens zo onbegrijpelijk. In tijden van uitzichtloosheid is elk minuscuul lichtje aan het eind van de tunnel een baken. Je kunt dat niet goedkeuren, maar je kunt het wel begrijpen. Oorzaak-gevolg. De massahysterie en de onvoorwaardelijke steun voor een onmenselijk regime kwamen voort uit radeloosheid. Racisme — het beeld van ‘Untermenschen’ zoals Joden en zigeuners — was in die donkere dagen een reddingsboei. Het zijn wij, of de anderen, zo werd hen voorgeschoteld. Een leugen, maar wel een die geloofwaardig klonk.

Hoe zit dat met de racisten van nú? Waren de Duitsers eerder onvrijwillige haatzaaiers — ‘we moeten dit doen om ons hachje te redden’ —, dan zijn de racisten van vandaag vrijwillige haatzaaiers. Ze grijpen een onzichtbare bedreiging aan om bevolkingsgroepen te ontmenselijken. Wie zich blind laat leiden door uitspraken van mensen die wel of niet gehinderd worden door een cordon sanitaire, van Francken tot Dewinter, begint zich langzamerhand te gedragen als de Duitsers van weleer, maar dan zonder hun beweegredenen. Hier is geen sprake meer van een werkelijke oorzaak en een werkelijk gevolg. De oorzaak wordt verzonnen, aangedikt, in hapklare brokken nepnieuws verpakt en geslikt door steeds meer mensen.

Als je het zo bekijkt, is het misschien beter om op te houden voorspelbare, in se niet eens onjuiste, maar al te makkelijke vergelijkingen te trekken met de jaren 1930. Eigenlijk is het nu erger: dit is racisme omdat het kán, omdat mensen dat diep in zichzelf wíllen, omdat ze zich superieur achten. Dat superioriteitsgevoel was onder Hitler een propagandistisch middel, nu is het een ‘feit’. Racisme is bijna een doel op zich geworden.

Vreemd dat de vooruitgangsoptimisten en de leden van het obscure zootje dat zich ‘Bende van de Vooruitgang’ noemt, dat nog niet hebben opgemerkt, verblind als ze zijn door hun ‘Zo gaat het goed, zo gaat het beter’-mantra. Dat blind zijn voor gevaren tot ongelukken leidt, is nochtans iets wat je kunt leren uit de geschiedenis.



Innovation, 50 jaar later

Geschiedenis Posted on zo, mei 21, 2017 11:40:53

Als u
morgen op het middaguur in het centrum van Brussel rondloopt, bedenk dan even
dat zich daar in de buurt precies vijftig jaar geleden een van de grootste
rampen uit onze geschiedenis voltrok. In de Nieuwstraat, waar nu het
spuuglelijke winkelcentrum City 2 geflankeerd wordt door het al even saaie
gebouw van Galeria Inno, reden toen nog auto’s rond, in één richting vanaf de
Kruidtuinlaan. Aan beide zijden van de smalle straat stonden auto’s geparkeerd.
Mensen flaneerden de drukke winkelstraat op en af: de mannen keurig in het pak mét
das, de vrouwen in een zedige rok tot net onder de knie, de jongens in korte
broek, de meisjes in een fleurig rokje. Beetje saai, als je dat nu terugziet in
nostalgisch zwart en wit.

Iets voor
halftwee brak de hel los. U mag dat letterlijk opvatten. Een vonk werd een
vuurtje, een vuurtje werd een brand, een brand werd een inferno. En dat alles
binnen het kwartier. De imposante inkomhal van het stijfdeftige warenhuis A
l’Innovation, waar zowat iedereen Frans sprak, zoals dat toen hoorde in de beau monde, fungeerde als schoorsteen. Lichterlaaie,
geen ander woord drukt het juister uit. U moet zich dat proberen voor te
stellen: mensen die kriskras door elkaar lopen, die elkaar verdringen om eerst
bij de trap te komen, die niet weten waar de uitgangen zijn, die zonder
nadenken moeten beslissen: ga ik naar beneden? Of naar boven? En als ze naar
boven gingen, drong zich al snel een nieuwe vraag op: laat ik mij door de brand
inhalen of spring ik, ook al maak ik nauwelijks kans om het te overleven?

Hulpverleners
konden niet meer naar binnen: dat zou hun eigen dood betekend hebben.
Persoonlijke drama’s speelden zich af. Zoals: een moeder die zich een weg
baande door de dikke rook en op straat vaststelde dat het kind aan haar hand
niet haar eigen dochter was. Ze had andermans kind gered, het hare bleef achter
in de brand. Geen enkele scenarioschrijver kan zoiets verzinnen. De
werkelijkheid overtrof fictie, alweer.

Als u
morgen rond één uur niet in Brussel bent, sta dan toch even stil bij iets wat
zo lang geleden gebeurde, wellicht lang voor uw geboorte. Tweehonderd
eenenvijftig doden (driehonderd drieëntwintig volgens andere bronnen) vielen er
te betreuren. Een veelvoud aan familieleden en vrienden bleef verweesd achter.
Het onbegrijpelijke was gebeurd. We begrijpen het vandaag nog altijd niet.

Ik zag
toen, als jongen van acht, de beelden van die gigantische rookpluim om
halfzeven ’s avonds op Brussel Vlaams,
de enige Nederlandstalige tv-zender die er was toen. Het nieuwsbericht begreep
ik niet goed, maar het beeld bleef wel hangen. Onheilspellend was het. Het was
een van de drijfveren om er zoveel jaar later een boek over te schrijven. Het werd een
onvergetelijke ervaring. Collega-auteur Geert De Vriese dook in het archief en
deed dat op zijn typische manier: zeer grondig, met oog voor de meest
pietluttige en toch relevante details, op zoek naar verbanden die niemand anders zou zien. Ik
zocht de zeldzaam geworden geredden, nabestaanden, hulpverleners en getuigen op
en sprak uitgebreid met hen. Nooit eerder was ik zo onder de indruk van
interviews. Elk beeld dat werd opgeroepen nam ik mee naar huis: het bleef uren,
soms nachten door mijn hoofd spoken. Ik zag de vlammen, ik hoorde het
knetteren, ik kon me zo voor de geest halen hoe dat moet geweest zijn, mensen zien
springen en horen vallen. Alsof ik er zelf bij was.

Ik zit
morgen van half één tot twee in een panel in het Literair Salon van Muntpunt
voor wat de organisatie vooraf al omschrijft als een “aangrijpend” en
“bloedstollend” panelgesprek. Precies op het moment dat het driehonderd
meter verderop begon te branden. Precies vijftig jaar later. Mijn bloed zal
heus niet stollen, maar de kans is groot dat mijn stem even stokt op dat
moment.

www.muntpunt.be

Geert De Vriese en Frank Van Laeken, INferNO.
De brand in de Innovation, Houtekiet, 21,99 euro.



INferNO

Geschiedenis Posted on za, februari 18, 2017 12:02:49

(Vanaf
vandaag ligt ‘INferNO’, het boek dat Geert De Vriese en ik schreven over de
brand in de Innovation van bijna vijftig jaar geleden, in de boekhandel. Bij wijze van teaser
leest u hieronder het voorwoord uit het boek.)

Voor wie in de jaren zestig de luiers ontgroeid was, was het een ‘Waar was u toen…?’-moment.
Zoals de moord op John F. Kennedy dat drieënhalf jaar voordien was geweest, of
een paar jaar later de eerste maanlanding of, heel veel later, 9/11. Waar was u toen op 22 mei 1967 de
chique Innovation afbrandde in de Nieuwstraat in Brussel? De auteurs van dit boek – respectievelijk
vijf en acht op dat ogenblik – vernamen het pas ’s avonds, wanneer
het nieuws de nationale televisie had gehaald, op Brussel Vlaams, zoals de VRT-televisie toen nog heette in de
volksmond. ‘Zware brand in het Brusselse grootwarenhuis Innovation,’ klonk het
plechtig en ook enigszins terughoudend, zeker als je de berichtgeving
vergelijkt met vandaag. Er waren toen nog avondkranten, die halsoverkop een
nieuwe voorpagina kregen met het eerste nieuws over misschien wel tien doden.
Tien werd tientallen, tientallen werd
officieel 251, officieus 323. Tweeënzeventig mensen blijven voor
eeuwig vermist en de verwarring rond het definitieve aantal slachtoffers zou
daarmee te maken kunnen hebben. Daarmee werd de brand in de Innovation – als we
afgaan op het officiële dodencijfer – de op een na grootste ramp op vaderlandse
bodem, elf jaar nadat de mijnramp in Marcinelle het leven had gekost aan 262
kompels.

Door een journalistieke bril uit de jaren
zestig bekeken kreeg de gebeurtenis best wel veel aandacht. Maar stel u daar
dus geen extra journaals of 24 uur op 24 live-verslaggeving bij voor. De radio
bracht een extra nieuwsuitzending een dik half uur na het uitbreken van de
brand en verder om het uur een bulletin met een update van die ene, toevallige
journalist ter plekke. De televisie begon haar uitzendingen die avond
uitzonderlijk vijf minuten vroeger dan normaal. Om vijf voor… halfzeven.
Avondkranten hinkten hopeloos achterop, nieuwssites waren zelfs nog geen sciencefiction,
de meeste mensen vernamen het nieuws met minstens een halve dag vertraging. Wie
geen televisie had en bij wie de radio niet aan stond, las het pas de ochtend
nadien in de krant, hoorde het op de tram, de bus of de trein, of vernam het
van een collega op het werk.

In dit boek brengen we een minutieuze
reconstructie van de feiten. Bijna letterlijk, wat de eerste uren betreft. Van
minuut tot minuut. Met getuigenissen van toen én van nu, al worden die bijzonder
schaars, vijftig jaar na datum. Waar mogelijk hebben we ze opgezocht, de
overlevenden, nabestaanden, betrokkenen. Zij zijn de unieke getuigen van een
historische gebeurtenis die in het collectieve geheugen gegrift staat. Een
rampenfilm, maar dan in het echt.

Sta ons toe u terug mee te nemen naar 22 mei
1967. Een dag die begon als een doordeweekse maandag in een doordeweekse week.

Geert De
Vriese en Frank Van Laeken, INferNO. De brand in de Innovation, 256 blz.,
Houtekiet, 21,99 euro.



2015, het jaar van het collectief egoïsme

Geschiedenis Posted on za, januari 02, 2016 13:06:06

Kudos voor
de toeschouwers die gratis waren binnengeslopen tussen de ontelbare eregasten
in de eindejaarsshow van Geert Hoste en die weigerden op commando mee te doen met
de ingestudeerde lachsalvo’s bij de getelefoneerde grappen. Het deed me even hopen
dat niet iedereen braafjes in de pas loopt in dit land. Even maar. Minder
grappig dan vorige jaar, maar daarom des te scherper en maatschappelijk
relevanter was die andere eindejaarsconférencier, Michael Van Peel. Twee shows,
twee stijlen, een wereld van verschil. Het verschil tussen de volgzame en de
spontane lach. Bij Hoste wordt je geacht om collectief uit je dak te gaan, de
camera’s registreren nu eenmaal graag billenkletsende en hun spierwitte tanden
bloot lachende BV’s. Bij Van Peel komt de zaal niet in beeld. Het is een keuze.
Die tussen makkelijk scoren en hard werken voor elke glimlach. Die tussen niet
hoeven nadenken en blijven doordenken. Ik heb het altijd meer gehad voor
creatieve, dribbelvaardige, ietwat eigenzinnige middenvelders dan voor spitsen
die alleen maar inleggertjes scoren.

***

Jaaroverzichten:
ze komen tegenwoordig steeds sneller klaar, meneer. De meeste kranten waren er
al half december mee begonnen. Het lijkt wel het Sinterklaasfenomeen. De
goedheiligman zet al een maand voor zijn feestdag voet aan wal. Kunnen wij ook,
denken hoofd- en eindredacteuren en nieuwschefs. Nog even en ook de
jaaroverzichten maken op 6 december hun opwachting. Zoals een sportman of
sportvrouw van het jaar alleen maar kan winnen omdat hij of zij de eerste tien
maanden van het jaar iets gepresteerd heeft. Deze samenleving heeft geen geduld,
of dat is althans de mening van mediabonzen en marketeers: ram ze de
jaaroverzichten door hun strot vóór iedereen collectief de media de rug
toekeert omdat er kommerloos gefeest moet kunnen worden in
komkommernieuwstijden. Met lachsalvo’s op commando, we zijn nu eenmaal beleefde
gewoontedieren.

***

Aylan.
Charlie Hebdo en #jesuischarlie. Schietincidenten op Amerikaanse scholen en op
andere publieke plekken in the land of
the free
(wapenverkoop). Massagraf in Mekka. De aarde beeft in Nepal.
Collectieve onthoofdingen. Aanslagen in Europa (daar weten we alles van), op
een populair toeristenstrand in Tunesië (daar weten we ook heel veel van), op
tientallen doelwitten elders in de wereld (daar weten we haast niets van).
Turteltaxhift, of zoiets, ja, er was ook een binnenland vorig jaar. Vluchtelingen.
Véél vluchtelingen. Nóg meer vluchtelingen. Wir schaffen das (nicht). Wir
wollen das nicht schaffen. Froome. Vanhaezebrouck. Blatter blijft, Blatter gaat,
Platini komt, Platini gaat. Wilmots is de beste coach van de wereld (als de
verkiezing wordt georganiseerd door zijn eigen makelaar met een door de man
zelf samengestelde jury, die die makelaar voor de zesde keer — op zes — tot
‘beste makelaar’ uitroept terwijl de beau monde van het voetbal toekijkt en met
de linkerhand de bij wijze van erkenning voor hun aanwezigheid toegestoken
petrodollars discreet in de jaszak propt: niet alleen Geert Hoste kiest zijn
publiek zorgvuldig uit). We gaan naar het WK. Honderden drenkelingen op de
Middellandse Zee. Salah Abdeslam komt (niet) uit de kast. We krijgen allemaal
100 euro cadeau van Vadertje Staat, die wel een veelvoud van dat bedrag van
onze spaarrekeningen komt plukken, maar ach.

***

Op zoek
naar een rode draad voor het afgelopen jaar kom ik uit bij: collectief egoïsme.
Onze Grote Leider zegt: Aylan, dat is spijtig, maar niet onze schuld. En die
vluchtelingen moeten maar onderdak zoeken in een buurland. Als er ooit opnieuw
oorlog uitbreekt in onze contreien weet u waaraan en waaraf: vluchten kan
alleen naar Nederland, Luxemburg, Duitsland of Frankrijk (voor alle zekerheid nog
even checken bij de Grote Leider of Groot-Brittannië wel in aanmerking komt als
buurland). De gedweeë volgelingen knikken: Hij heeft gelijk. Hij heeft altijd
gelijk. De rest van het volk kijkt de andere kant uit, er is een populaire show
op tv, versleten meidengroep zoekt frisse meidengroep, of zoiets. Straks kakken
ze met z’n allen op die flauwe Geert Hoste, maar eerst hashtaggen ze zich een
voorspelbaar eindje weg: de lach die daarbij ontstaat is even spontaan als die
in de zaal waar Jump wordt opgevoerd.

Collectief
egoïsme: proef de woorden, het klinkt contradictorisch. Want egoïsme, is dat
niet iets van, voor en door jezelf? Niet in Vlaanderen, niet in 2015. Als de
Nummer 1 in alle jaaroverzichten zegt dat we ons niet schuldig moeten voelen,
dan doen we dat ook niet. Vergeet even dat die mensen vluchten uit gebieden die
al jaren werden mismeesterd door de geopolitieke beslissingen van een
bondgenoot die we nooit openlijk hebben teruggefloten (de laatste die het
probeerde, de premier die in 2003 weigerde mee te stappen in de
anti-Irakcoalitie, wordt nu weggehoond door diezelfde mensen die vinden dat wat
er in de rest van de wereld gebeurt niet, nooit, jamais, never onze schuld
is). Vergeet even dat we in de eerste plaats menselijk moeten zijn: dat we
allemaal Brüder zouden zijn is naïeve
prietpraat van een componist die niet wil en kan luisteren, akkoord, maar een
beetje meer medemenselijkheid had wel gemogen, nee? “Goed dat die Aylan
niet tot hier is geraakt, dan kunnen we tenminste onze eigen sukkelaars
helpen”, roepen steeds meer anonieme lafaards, die van ‘Eigen volk eerst’
hun adagium hebben gemaakt en nog nooit in hun leven zelf een sukkelaar van bij
ons geholpen hebben, “want het is zijn eigen schuld”.

De Duitsers
hebben het meer dan zeventig jaar geleden nicht
gewusst
— tenminste, dat beweren ze toch! —, maar wij weten het maar al te
best. Wir wollen das nicht schaffen. En
al wie dat beweert, ook al wordt die internationaal uitgeroepen tot persoon van
het jaar, verkondigt nonsens: zeg dat onze Nationale Persoon van het jaar het gezegd
heeft. Zijn partij (Hij, dus) heeft gelijk, dat zullen we binnenkort wel beseffen.
Wij, idioten. Pardon: wij, volgzame idioten.

En terwijl
het jaar straks zes dagen oud zal zijn, zal blijken dat dit collectieve egoïsme
geen alleenrecht van rechts of van het liberalisme is, want dan zullen de
Waalse spoormannen doen waar ze zo in uitblinken: passagiertje pesten. Eigen
actie eerst.

***

Bret Easton
Ellis schreef het begin december al in The
New York Times
, een vertaling kunt u vandaag lezen in De Morgen: “To be accepted we have to follow an upbeat
morality code where everything must be liked and everybody’s voice respected,
and any person who has a negative opinion ­— a dislike — will be shut out of
the conversation. Anyone who resists such groupthink is ruthlessly
shamed.”

En dan moet
je er nog niet aan denken dat in november de ongekroonde koning van het
neoliberale egoïsme verkozen zou worden tot president van de ondanks alles nog
altijd machtigste natie ter wereld. Het lachen zou ons snel vergaan.

Schiet mijn
mening gerust af, of lees ze niet (tijd gespaard!): ook in 2016 ga ik de roeper
langs de zijkant zijn die passanten een spiegel voorhoudt. Ook mezelf,
overigens, ik heb het af en toe nodig om te zien dat mijn tronie minder
mooi is dan ik op het eerste gezicht had gedacht. Op het gevaar af dat u mij
een tsjeef gaat noemen (“Waar een wij is, is een weg!”, weet u wel!)
moeten we met z’n allen iets meer het venster op de wereld openzetten en zelf
aanschouwen wat er gebeurt, zonder dat iemand ons voorkauwt hoe we ons moeten
gedragen. Een hele rake opmerking van Michael Van Peel: “We hebben nood
aan onze eigen lobby. Aan mensen die voor ons opkomen en die ons vertegenwoordigen,
en die we dan samenzetten in één kamer. Volks-ver-te-gen-woor-di-gers wil ik ze
noemen”. Zou er in de zaal één politicus hebben gezeten? En zou die
spontaan geapplaudisseerd hebben bij die opmerking, wetende dat de camera niet
op hem of haar gericht was en er dus geen gevaar was om zich betrapt te voelen.

Collectief
egoïsme, we moeten ervan af.



Red Star Line

Geschiedenis Posted on do, november 27, 2014 11:09:26

Ik ben er geweest! (Neen, dat klinkt iets te luguber als
aanhef.)

Ik ben er geraakt! (Pff, een ietsiepietsie te psychologisch
dit.)

Ik ben er eindelijk
geraakt! (Oké, dit kan ermee door.)

Ik ben er eindelijk
geraakt. In het Red Star Line Museum in Antwerpen, bedoel ik. Deze prestigieuze
plek waar Antwerpenaren en tijdelijke passanten herinnerd worden aan een
spectaculair maar al bij al minder fraai hoofdstuk uit ons verleden. Ik had net
het boek Wij gaan naar Amerika van
Dirk Musschoot achter de kiezen, een mooi uitgegeven werk over de migratie van
landgenoten naar het beloofde land Amerika, waarin je als lezer geconfronteerd
met een pijnlijke periode uit onze geschiedenis. Tussen 1850 en 1930 lieten
honderdvijftigduizend Belgen have en goed achter – wie geluk had, kon een en
ander nog snel ver onder de prijs verkopen om toch wat centen op zak te hebben
– op zoek naar een beter leven. We waren een Derde Wereldland in die tijd. In
1866 maakte cholera, een typische arme-mensen-ziekte, hier nog 60.000
slachtoffers. Cholera duikt op waar de bevolking afvalwater niet kan gescheiden
houden van regenwater. Vandaag: in landen waar de levensomstandigheden
mensonwaardig zijn. Toen: bij ons.

Opgericht in 1872
transporteerde de Red Star Line vanaf een jaar later vele duizenden
gelukszoekers. Op het hoogtepunt waren dat er meer dan 120.000 per jaar, die
vanuit Oost- en Zuid-Europa naar Antwerpen afreisden, meestal met de hele
familie. De welgestelden reisden in eerste klasse en hadden heel wat privileges
aan boord van de gigantische stoomboten. Wie daar maatschappelijk net onder
zat, mocht in tweede klasse afvaren en kon aan boord ook nog redelijk vrij
rondlopen. De sukkels verbleven zes weken lang in derde klasse, helemaal
onderin het schip, en mochten slechts bij uitzondering hun kajuiten verlaten.
Een tijdelijke gevangenis op het water was het, op weg naar een onzeker
bestaan, weg van de miserie van het vroegere thuis.

In een van de eerste
vertrekken van het museum moet de bezoeker even terugkeren van het verleden van
meer dan honderd jaar terug naar het heden. We zien de foto’s van moderne
landverhuizers en lezen hun levensverhaal, vol armoede en ontbering. De Red
Star Line-derdeklassers van vandaag, meestal illegaal aanwezig in een land dat
niet van plan is hen hartelijk welkom te heten. Op een tv-scherm worden actuele
reportages getoond. Onderaan scrollt de tekst “Staatssecretaris voor Asiel
en Migratie Theo Francken wil duizend extra sans-papiers
verwijderen” voorbij. ‘Verwijderen’, zo staat er. ‘Verwijderen’, zo heeft
hij het ook gezegd in een kranteninterview nog voor hij goed en wel achter zijn
nieuwe bureaumeubel had plaatsgenomen. ‘Verwijderen’, zo staat het blijkbaar ook achteloos in door ambtenaren opgestelde teksten. Ik bedenk me plots: zou de Amerikaanse
staatssecretaris voor Bevolking, Vluchtelingen en Migratie, Anne Richard, zich
ooit op haar Facebook-pagina afgevraagd hebben of de economische meerwaarde van
Belgische migranten aanzienlijk lager ligt dan die van Ieren, Chinezen of
Italianen? Ik gok op: neen.

De inrichters van het
museum zijn erin geslaagd om kamer per kamer herkenningspunten te installeren.
Je wordt als bezoeker meegezogen in de kleine en grote levensverhalen, van
nobele onbekenden over misschien wel verre, vergeten familieleden tot Albert
Einstein en Irving Berlin, gelukszoekers die het geluk gevonden hebben, of zelf
gecreëerd. (Alles is relatief wanneer je droomt van een witte kerst.)

De maquettes van de
reusachtige passagiersschepen, zoals de Belgenland II met zijn capaciteit van
2.500 opvarenden, een door stoom voortgedreven dorp, tonen haarfijn de grote verschillen
aan tussen de haves en de havenots aan boord: van oogverblindende
luxe tot doffe ellende, van een herenbestaan tot proberen overleven in duistere
krochten, van gesoigneerd en gewaardeerd tot hooguit getolereerd worden.

Wat het Red Star Line
Museum vooral aantoont: ooit waren wij zelf migranten, op zoek naar werk, een
inkomen, een menswaardige leefomgeving. We ontvluchtten de erbarmelijke
omstandigheden hier en hoopten op een warme ontvangst in een land ver weg, waar
ze een vreemde taal spraken die we niet begrepen, waar de mensen ons als aliens beschouwden en waar miljoenen
lotgenoten zich uiteindelijk, na vallen, opstaan, nog een paar keer vallen en
hopelijk toch blijven opstaan, inburgerden en volwaardig lid van de samenleving
werden. Herkent u het? Migratie is van alle tijden, multiculturalisme eveneens.
Dat is de onderliggende en niet opdringerig gebrachte boodschap van dit mooie
museum.

Zou Filip Dewinter al
langsgeweest zijn?

Dirk Musschoot – Wij gaan naar Amerika – Uitgeverij Lannoo, 256 blz., 29,99 euro.



Joods Actueel

Geschiedenis Posted on do, augustus 07, 2014 08:34:46

“Nog eens onder uwe vettige bruine
boomstronk mogen uitkruipen op de wereldmorgen.be zie ik blijkbaar is de douche
kapot.” (…) “De douche goed opendraaien en zet de temperatuur van
de geiser wat omhoog.” (…)
“Ik ken een Duitse columnist die u zou antwoorden als volgt: Ga uw
lasterlijke arische reet onder de douche afspoelen om zeker te zijn dat er geen
antisemitische sporen op uw gat zitten.”

Een kleine greep uit de mails die ene Guido
Joris, gepensioneerde medewerker van Joods
Actueel
, een maandblad van de joodse gemeenschap in Antwerpen dat ook
actualiteitsbijdragen op zijn website publiceert, richtte aan een medewerker
van DeWereldMorgen, met als aanhef
‘omhooggevallen boskabouter’ en als toevoeging ’ten persoonlijke (sic) titel’. Allesbehalve subtiel en
doordacht. Dat uitgerekend een niet-joodse medewerker van een joods blad
telkens opnieuw verwijst naar douchen is bepaald onkies binnen de gekende historische
context.

De mails werden gisteren openbaar gemaakt in
de marge van een opiniestuk dat viroloog Marc Van Ranst had geschreven voor De Morgen en waarin hij zelf repliceerde
op een haatmail van diezelfde Joris. Die was in zijn pen gekropen omdat Van Ranst
na een recent bezoek aan Gaza opmerkelijke woorden had gebruikt als
‘Gazacaust’, ‘anti-Israëlische petitie’ en ‘het historisch krediet van Israël
is opgebruikt’. Ongelukkige uitlatingen, dat zeker, van een man die zwaar onder
de indruk was van het menselijke leed dat hij had gezien in het
platgebombardeerde Gaza, waar hij het ene na het andere dode en zwaar verminkte
kind tussen het puin zag liggen.

Joris vroeg Van Ranst daarop of diens ouders
en grootouders tijdens de Tweede Wereldoorlog joden hadden verborgen gehouden
of helpen ontsnappen, als om aan te geven: als ze dat niet hebben gedaan, heb jij
vandaag geen recht van spreken. Een uitgangspunt dat qua onzinnigheid zijn gelijke
niet kent. Van Ranst antwoordde dan ook: ‘Laat mijn grootouders hierbuiten!’,
maar dan in iets uitgebreidere bewoordingen. Hij schreef onder meer: “Het
oordeel van de wereld zal terecht hard zijn voor de Israëlische leiders”.

Er valt iets te zeggen over de beladen
uitspraken van Van Ranst, die allesbehalve afstandelijk en onpartijdig waren, maar
de reactie van Joris was helemaal van de pot gerukt. Nog sterker werd het toen Joods Actueel in een reactie op zijn
website Van Ranst aanviel onder de kop ‘Bericht aan Marc Van Ranst: Laat de
holocaust hierbuiten!’. Daaronder een foto van Van Ranst die werd gemonteerd in
een zwart/wit-foto van de hoofdingang van Auschwitz: we zien treinsporen die
naar de dood leiden en tientallen poppen op de rails, speelgoed dat werd
afgepakt van de joodse kinderen. Beelden die herinneren aan de onmenselijkheid
van een genocidair regime. Daar hoort het hoofd van een hedendaagse viroloog
niet bij te staan.

Een terechte opmerking (betrek die holocaust
er niet bij!) wordt dus schaamteloos gekoppeld aan de oudste journalistieke
manier om af te rekenen met tegenstanders: maak hen verdacht. Door Van Ranst te
combineren met een gruwelijk tafereel aan een concentratiekamp en dan ook nog
eens termen te gebruiken als ‘revisionisme’ en ‘geobsedeerd’, maakt Joods Actueel haar lezers duidelijk dat
die Van Ranst moet gewantrouwd worden. Hij is een vijand van het joodse volk.

Dit is krek dezelfde methode als degene die Goebbels
en de nazi’s toepasten in de propagandistische films en boeken uit de jaren
dertig, genre Der ewige Jude of Der Jud Süss, waarin beelden van
opdringerige joodse woekeraars werden afgewisseld met die van door elkaar heen
krioelende ratten. Ziekelijke beelden met een ziekelijke boodschap. Destijds én
nu.

Mocht ik nog hoofdredacteur van eender welk
medium zijn en één van mijn medewerkers verstuurde zulke ranzige mail, ook al
ging die gepaard met de toevoeging ’ten persoonlijken titel’, dan zou ik hem of
haar onmiddellijk ter verantwoording roepen en wellicht ook zwaar sanctioneren.
Als die medewerker daarop zou volharden in dat gedrag, dan zette ik ‘m aan de
deur. Dat doet Joods Actueel niet,
wel integendeel: het verdedigt Guido Joris nog. Waarmee het zich meteen op
dezelfde harde lijn stelt.

Al wie openlijk kritiek durft te hebben op het
militaire beleid van Israël, krijgt al jaren de wind van voren uit joodse
kringen. Je wordt verdacht gemaakt, je wordt bij de vijanden van het jodendom
geklasseerd, je wordt een antisemiet genoemd. Het overkwam mij ook toen ik een
paar weken geleden een open brief aan Netanyahu formuleerde en via het doorgaans
doodbrave en oersaaie sociale medium LinkedIn de wind van voren kreeg van
enkele Engelstalige joden die ik van haar noch pluim kende. Je moet zionisten
niet leren hoe Goebbelsiaanse propaganda gevoerd moet worden. Dat maakt de
toestand des te wranger: de fanatieke joden van vandaag, die zich onvoorwaardelijk
vereenzelvigen met de politiek van de staat Israël, zijn uitgebreid in de leer
gegaan bij hun ergste vijanden uit het verleden. Bien étonnés de se trouver ensemble!

Mocht Joods
Actueel
al enige credibiliteit hebben gehad, dan is die nu definitief verdwenen.
Met dank aan een niet-joodse medewerker. Elke keer dat hoofdredacteur Michaël
Freilich voortaan druk gesticulerend de joodse medemens en zijn gedragingen zal
verdedigen in radio- en tv-studio’s en in kranten en weekbladen, weet ik: deze
man is niet oprecht. Deze man verdraait de werkelijkheid. Deze man heeft recht
op zijn eigen mening in zijn eigen medium, maar zou voor de rest beter
doodgezwegen worden, omdat zijn mening irrelevant is geworden, zelfs als het
gaat over joodse onderwerpen, zijn onderwerpen.

De mening van Joods Actueel zal mij voortaan nog meer worst wezen dan die
voordien al was. Ik plaats Joods Actueel
op dezelfde lijn als ’t Pallieterke, ’t Scheldt en Vlaams Belang Magazine: blaadjes die vanuit het eigen Grote Gelijk
eender wat zouden roepen om gehoord te worden, die andersdenkenden voortdurend
verdacht maken en die elke aanzet tot redelijke discussie deskundig in de kiem
smoren. Ook hier geldt: bien étonnés de
se trouver ensemble
!

Mijn respect voor de joodse medemens is intact
gebleven. Mijn respect voor een aantal van zijn vertegenwoordigers is zwaar
gehavend. Mijn respect voor de staat Israël staat momenteel op een nulpunt en dat heeft vooral met de regering ter plekke te maken.
Mijn respect voor Joods Actueel is
niet meer (en het was voordien al bijzonder klein).

Zo, en nu even in de mailbox kijken of er al
iets ’ten persoonlijke (sic) titel’
is binnengekomen.



« VorigeVolgende »