‘Ik zag nen aave man, ‘et s’ôeves langst de stroêt / Een zwette redingotte, ne lange witten boed / Hij ei ne wandelstok, ne zilvere kepi / Ik wei ni zaine nôem, ‘k nôem em Leopold II.’ In mijn herinnering dateert Leopold II van Jef Elbers uit de vroege jaren 70, in realiteit blijkt het 1984 te zijn. Een ogenblik dat de Brusselse volkszanger zich al een poos geëngageerd had bij het Vlaams Blok, wat niet verwonderlijk was voor iemand die nog bij de fascistoïde Vlaamse Militanten Orde (VMO) had gezeten.

Het lied van Elbers ging niet over de gelijknamige koning, maar over een man die op onze tweede vorst geleek. Het zal die lange witte baard geweest zijn die het ‘m deed. Leopold II, de echte, kwam deze week weer eens in het nieuws, mede dankzij een knie die toebehoorde aan een witte agent en een zwart hoofd dat eronder lag en minutenlang ‘I can’t breathe’ prevelde, tot de man inderdaad niet meer kon ademen. Het ging over racisme in de States en racisme bij ons, en dan komt Belgisch Congo ter sprake en onveranderlijk ook de man die ons dat land destijds had ‘geschonken’. Congo was een privé-projectje van ’s lands vorst, vanaf 1885, hij was net vijftig geworden en zou eind dat jaar twintig jaar op de troon zitten. Daar hoorde blijkbaar een feestje bij. Onafhankelijke Congostaat noemde hij de tiende provincie van toenmalig België, ook wel: Congo Vrijstaat, want over eufemismen moest je die oude heersers niets leren. Leopold II (1835-1909) zou drieëntwintig jaar genieten van die Belgische annex, waar de grondrijkdommen gretig werden toegeëigend en weerspannige inboorlingen — ik leen even het taaltje dat toen ongetwijfeld werd gebruikt — werden opgesloten, verminkt (het afhakken van handen was populair in die tijd) of vermoord. In 1908 droeg hij zijn speeltuin over aan de Belgische Staat, die nog tweeënvijftig jaar lang de scepter zou zwaaien in Congo, tot aan de onafhankelijkheid van 1960. Lees gerust Adam Hochschilds ontluisterende portret De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo uit 1998, waarvan de oorspronkelijke Engelse titel nog veel meer zegt: King Leopold’s Ghost: A Story of Greed, Terror, and Heroism in Colonial Africa. Na lezing ben je opeens iets minder trots dat je Belg bent.

Moeten we standbeelden van Leopold II her en der in het land nog blijven gedogen, was de vraag die even onverbiddelijk als onvermijdelijk opdoemde de voorbije dagen. Versta: moeten we eer blijven betonen aan een bezetter, een dief, een slavendrijver en een massamoordenaar, en dat allemaal verzameld onder datzelfde royale schedeldak? Als je de vraag zo stelt — en waarom zouden we dat niet doen? — is het antwoord logischerwijs en volmondig ‘Neen’. Uiteraard niet. Wie denk je wel dat we zijn? Sommigen voegden de daad bij het woord en gingen Leopold II bekladden, niet onbegrijpelijk, maar tegelijk ook een zwaktebod.

Toch werden die borst- en standbeelden van Leopold II ooit geplaatst. En dat kan alleen maar geweest zijn om eer te betonen aan de monarch, waarom investeer je anders in edelgesteente en de vaardige handen van een kunstenaar die het beeld mag vervaardigen? Zoals een Cyriel Verschaevestraat ooit zo werd genoemd omdat de lokale notabelen die Verschaeve zo’n nobele dichter, priester én man vonden. Die actieve collaboratie, ach, een detail, zoals dat Congo-hoofdstuk voor diegenen die beslisten om een standbeeld te plaatsen voor Leopold II eerder een vervelende bijkomstigheid zal geweest zijn. Had die weledele man ons volgens de overlevering niet talloze somptueuze bouwwerken geschonken: de koninklijke serres, de uitbreiding van het koninklijk paleis van Laken, de koninklijke galerijen van Oostende, de Zoo en het Centraal Station van Antwerpen, het Jubelpark, het Brusselse Justitiepaleis, de basiliek van Koekelberg en, o ironie, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, waar al die in zijn opdracht gestolen voorwerpen netjes uitgestald werden. Neen, als je het in zijn historische context plaatst, was die Leopold meer schurk dan held, een onverbeterlijke racist en allesbehalve een verlichte dictator.

Wat straalt zo’n borst- of standbeeld anders uit dan ‘Ik sta hier voor u, dus ik heb iets voor u betekend’? In het diepst van zijn gedachten zal zelfs Hendrik Bogaert denken dat hij recht heeft op een beeldje, het mag van plastic zijn. O, maar Leopold II is een historisch figuur, die kunnen we toch niet zomaar uit onze geschiedenis schrappen? Misschien moeten we er wel een verklarend bordje naast zetten? (Spoiler alert: kijk eens rond in een museum en turf het aantal mensen dat de bordjes naast schilderijen en beelden gaat bestuderen, het is een minderheid.)

We zouden al kunnen beginnen om de ware betekenis van Leopold II in de geschiedenislessen vanaf de lagere school te duiden. Beste kindertjes, dit was ooit een koning van ons, eigenlijk was hij niet beter dan andere massamoordenaars als pakweg Hitler, Stalin, Mao en Pol Pot. En die standbeelden: haal ze neer, de man verdient geen eerbetoon. Om hem en zijn wandaden niet te vergeten? Dan kan je net zo goed de publieke ruimte gebruiken om beelden van Freddy Horion, Marc Dutroux en enkele moslimterroristen te plaatsen, ‘om hen vooral niet te vergeten’. Beter nog: zet ergens in onze hoofdstad één beeld en noem het ‘Beeld van de bekende misdadiger’. Eén keer per jaar organiseren we een bedevaart die eindigt met het smijten van rotte eieren en tomaten naar het beeld.

Ik heb een voorstel. Er worden geen beelden meer gemaakt van nog levende personen, hoe geweldig we ze als samenleving op het moment zelf ook vinden. Pas vijftig jaar na de dood van een bekende medemens oordeelt een comité van historici, politici en wetenschappers die op hetzelfde domein actief zijn als de mogelijk geëerde, wie er eventueel een borst- of standbeeld verdient en waar dat best geplaatst wordt. Hoe groter de verdienste van de persoon, hoe vaker hij of zij in het straatbeeld mag voorkomen. Los van alle sentiment en ons-kent-ons. Twee, drie generaties later moeten we in staat zijn om de juiste context te schetsen. Als die onafhankelijke experts dan, in naam van de bevolking, van oordeel zijn dat iemand vanwege zijn of haar bijzondere prestaties aan de buitensporige ontlasting van de duiven mag overgeleverd worden, laten we dat dan vooral doen. Want: ere wie ere toekomt.

***

Jef Elbers leeft nog. Een standbeeld voor hem is vooralsnog niet aan de orde. Wellicht nooit. Laten we niemand op ideeën brengen.