Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Gedogen is niet hetzelfde als aanvaarden

Samenleving Posted on za, maart 13, 2021 11:36:07

Een man van tweeënveertig, openlijk homoseksueel, wordt naar een verlaten plekje in een park gelokt via een datingsite voor homo’s en daar vermoord, maar toch wil het gerecht de term ‘homohaat’ niet in de mond nemen. Misschien moeten we dat respecteren: we willen nu eenmaal de rechtsstaat verdedigen en dat houdt absoluut in dat een onderzoek ongestoord en onafhankelijk moet kunnen gebeuren, toch? Maar laten we dan toch in de berichtgeving die ‘homohaat’ blijven benadrukken. En laten we die verzachtende term ‘gaybashing’ alstublieft terzijde schuiven. Vertaald uit het Engels betekent ‘bashing’ óók fysiek belagen, maar in eerste instantie komt het neer op extreme pesterijen, niet op het aanbrengen van zware letsels, laat staan het doden van iemand. Dit was in het beste geval doodslag, in het slechtste moord met voorbedachten rade. Dat is dan weer aan het gerechtelijk onderzoek om uitsluitsel te brengen en aan de rechter om uitspraak te doen. Ondertussen proberen de ouders van het slachtoffer, via hun advocaat, de gemoederen te bedaren, onder meer door zelf het woord ‘homohaat’ nog niet in de mond te nemen. Eerbaar en lovenswaardig, maar hoe verklaar je dan — ik herhaal het nog even — dat de daders bewust een vals profiel aanmaken op een homo-site om zo een toekomstig slachtoffer (wellicht met het oog op een diefstal) proberen te maken. Hadden ze hem net zo goed via een andere app of via Facebook kunnen lokken.

Bekende en onbekende homoseksuelen getuigden de hele week over wie ze zijn, wat ze doen, hoe ze (vies) bekeken worden, wat hen persoonlijk al is overkomen, wat hen angst aanjaagt. Getuigenissen die fungeerden als eyeopener, zo zeggen we dan spontaan, maar dat is vooral omdat onze ogen gesloten waren (en zeer binnenkort weer zullen zijn). Je moet discriminatie wíllen zien en je moet er vervolgens ook iets tegen wíllen doen. Al de rest is praat voor de vaak en tijdverlies.

Je leest dat gaybashing in opmars is. Dat tolerantie vanuit de dominante groep, hetero’s, onder druk staat. Dat religieuze fanatici nooit aanvaard hebben en nooit zullen aanvaarden dat er in hun ogen zieke mensen rondlopen, versta: al wie niet hetero én gelovig is. Dat de samenleving verkrampt als het op seksueel gedrag aankomt. Met andere woorden: dat we in 2021 een beetje stilstaan. Dat klopt niet. Het is namelijk nooit anders geweest. De samenleving is nooit helemaal verdraagzaam geweest tegenover een andere dan de heteroseksuele beleving van seksualiteit. Die moord is business as usual in zijn meest extreme vorm.

***

Meer dan een eeuw geleden bestonden homo’s niet. Officieel toch niet. Wie nog maar iets zei dat hem of haar kon laten identificeren als niet-hetero, vloog de cel in. Dus bleven ze verdoken zitten in een kast in een kast in een kast in een kast, zoals de Russische poppetjes. Herinner u hoe het met Oscar Wilde is afgelopen.

In de twintigste eeuw werden niet-hetero’s heel lang opgejaagd. Ik moet u ongetwijfeld het Derde Rijk niet opnieuw onder de aandacht brengen, of het stalinisme, of andere -ismen die alles en iedereen die niet-hetero was als een afwijking beschouwen.

In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, het handboek voor de psychiatrie, voor het eerst gepubliceerd in 1952, stond homofilie heel lang bij de psychische ziekten genoteerd. Pas in 1973, niet eens vijftig jaar geleden, werd de geaardheid geschrapt als afwijking, en dan nog niet van harte en unaniem.

De Britse wiskundige en informaticus Alan Turing ontcijferde tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse enigma-code en redde zo ongetwijfeld vele tienduizenden levens. Oorlogsheld. Als stank voor dank werd hij zeven jaar later gearresteerd wegens het stellen van ‘homoseksuele handelingen’. Op 7 juni 1954 pleegde hij zelfmoord of werd hij vermoord door de Britse geheime dienst, ach, het is allebei erg: ofwel nam hij afscheid omdat hij niet mocht leven zoals hij wilde leven, ofwel werd hem het leven benomen omdat hij zich niet gedroeg zoals de overheid dat wilde.

De coming out van Will Ferdy werkte bevrijdend op Vlaamse homo’s, was zonder twijfel ook gedurfd en revolutionair, maar zei begin jaren 70 veel over een samenleving die net Mei ’68 en de swingende sixties had beleefd. We stonden nog nergens. En we gingen nergens naartoe.

Langs het voetbalveld wordt al decennia ‘Jeanet’ geroepen, om een speler van de tegenstander te jennen. Niet dat supporters werkelijk denken dat de speler in kwestie homoseksueel is, ‘Jeanet’ past gewoon in hun wereldbeeld, waarbij homo’s (‘jeanetten’) minderwaardige wezens zijn. Niet formidable, maar fort minable. Je mag met hen lachen, ze zijn niet normaal.

In de jaren 80 werden mannelijke homo’s ontweken, genegeerd en gekleineerd omdat zij de ongeneeslijke ziekte aids, het eindstadium na de overdracht van het hiv-virus, geïntroduceerd hadden in de westerse maatschappij. Omdat promiscue gedrag veroordeeld werd, hoefde er ook niet zoveel geld worden gepompt in het ontwikkelen van een vaccin of geneesmiddel. Een paus verbood heteroseksuele Afrikanen om een condoom te gebruiken en had miljoenen doden op zijn geweten. Reactionair rechts wilde al wie uit de kast was getreden er terug in duwen. De norm werd, opnieuw, law and order, en hypocrisie, de meest christelijke aller ‘deugden’. (Vandaag hekelde extreemrechts onmiddellijk de moord in Beveren, omdat ze zo kon anticiperen op de identificatie van — hopelijk voor hen — islamitische daders. Als het tégen de islam is, is extreemrechts opeens homovriendelijk. Een paar dagen later vaardigen ze een homofoob af naar het Vlaams Audiovisueel Fonds. Probeert u de logica maar niet te vatten, het zal u toch niet lukken.)

Zo vrijgevochten de jaren zestig leken (leken!), zo donker werd het deze eeuw opnieuw. Hoe meer categorieën seksualiteit er zijn, hoe hoger de aandrang bij rechts om de geest van ’68 en vrije seksbeleving af te zweren. En rechts heeft het wel voor het zeggen, in de parlementen, op straat en in de geesten overal ter wereld. In werkelijkheid is de wereld nooit vrijgevochten geweest: weinig is voor altijd verworven, veel blijft onontgonnen terrein. Soms lijken de traditionele Processie van Echternach en de maatschappelijke reacties op de Gay Pride heel sterk op elkaar. Het gaat maar niet vooruit. Niet omdat we niet kunnen, maar omdat we niet willen.

***

Afwijken van de norm — huwelijk mét kinderen tussen gelovige mensen van verschillend geslacht en met dezelfde huidskleur — is nog altijd uit den boze. Hooguit wordt de regenboog gedoogd. Gedogen is niet hetzelfde als aanvaarden. Wie gedoogt laat iets oogluikend toe, ook al mag het in feite niet; wie aanvaardt heeft geen probleem met andermans gedrag. Aanvaarden dat de L, de G, de B, de T, de Q, de I, de A en de + in LGBTQIA+ worden gerespecteerd, ho maar, dat is twee regenbogen te ver. We doen ons voor als verdraagzaam, maar dat geldt alleen tegenover een dominant specimen van de eigen soort. Abnormaal zijn zij die denken dat ze de normaliteit vertegenwoordigen. Helaas vormen ze een meerderheid en bepalen zij alsnog de norm.



Zever, gezever!

Communicatie, Journalistiek Posted on za, maart 06, 2021 11:27:34

Erika Vlieghe had vorige zondag natuurlijk gewoon gelijk: er wordt te veel gezeurd. Niet door mij, uiteraard, en wellicht ook niet door u, uitermate welgekomen aanwezige op deze blog, maar wel door al die anderen. De infectiologe wilde dat op een T-shirt laten drukken en werd prompt op haar wenken bediend: aan de ene kant maakten verschillende mensen een truitje met de opdruk dat we moeten stoppen met zeuren, aan de andere kant begonnen nog veel meer mensen te zeuren dat ze nu ook al niet meer mochten zeuren, en wie dacht die Vlieghe wel dat ze was, een expert in zeuren misschien? Zelfs de heer Bolzeurnaro, prezeurdent van Brazeurië, zei het nog deze week: ‘Stop met zeuren!’

Enfin, het zeuren ging nog een tijdje door, want de media deden wat ze altijd doen als ze op maandagochtend een leeg blad voor zich hebben liggen: ze vragen zich af wat er in het weekend is gebeurd. Is er een topic waar iederéén over praat? Is Twitter niet per toeval ontploft of zo? Tweewerf ja, en wel over hetzelfde: de uitspraak van Vlieghe in De zevende dag. En dus werd er gezocht naar allerlei Ologen die een mening hadden over zeuren. (Is het goed of slecht? Helpt het ons, of juist niet? Wanneer is het gepast, wanneer niet?) Waarop weer andere I-aters en Osofen werden uitgenodigd daarop commentaar te geven. Writer’s block kennen ze niet in de schrijvende pers, behalve dan de aarzeling om beleefd te reageren op een suggestie om een bijdrage voor hen te schrijven, maar dat is dan weer een geheel andere kwestie.

De wittebroodsweken liggen al bijna een jaar achter ons. Herinner u nog die zalige tijden: iedereen in zijn kot, maar om acht uur des avonds stonden we wel op de dorpel te applaudisseren of hingen we een wit laken uit het slaapkamerraam. België deed het goed, was een van de beste leerlingen van de Europese klas in de aanpak van de coronacrisis, dat virus zou ons niet klein krijgen, o nee, olé. O, wat waren we zelfingenomen en o, wat duurde dat niet lang. Tweede golf, tweede lockdown, en het zeuren nam — na een fikse aanloop in de lente en de zomer — een nieuwe aanvang en hield niet meer op.

Soms begrijp ik het wel dat mensen niet zo verheugd zijn als ze weer eens een Oloog op hun scherm zien verschijnen om ons allerlei leuke dingen af te raden, terwijl een andere Oloog in de krant waarschuwt voor wat er ons boven het hoofd hangt als we ons niet opnieuw gaan gedragen. En weet u hoe dat komt? Omdat die Ologen deskundig zijn op hun terrein, maar ook vragen krijgen voorgeschoteld over andere domeinen, waar ze in wezen, wetenschapper zijnde, ver vanaf blijven, maar nu ook iets over moeten vertellen. Gedwongen door de omstandigheden, de ongeduldige moderator en het felle studiolicht. Als je elke dag in drie verschillende programma’s een Oloog ziet passeren, wordt dat van het goede te veel. Punt aan de lijn.

Andere Ologen en ook Osofen suggereerden eerder al om het nieuws over covid-19 meer te bundelen op een vaste dag van de week en de andere uitzendingen coronavrij te houden, maar zo werkt dat natuurlijk niet. Stel u voor.

‘Ha, kijk er is een Zuid-Afrikaanse variant op gang!’

‘Ja, jong, maar je weet dat het nog maar dinsdag is, coronanieuws brengen we pas op vrijdag.’

‘Oké, ik zal het op de stapel liggen.’

Nieuws is nieuws: wat nu moet, moet nu. De vraag is echter: moet het wel allemaal nu? Of moet er gesnoeid worden in het aanbod? Het coronakaf van het coronakoren scheiden, bijvoorbeeld.

Daarom heeft de christendemocraat in mij — sympathieke vent, maar ik hou ‘m toch maar diep verborgen — een concreet voorstel.

Enerzijds zouden de media minder Ologen kunnen uitnodigen, en als ze er dan toch zijn, hen enkel vragen stellen over hun vakgebied en hun expertise, niet over welke maatregelen zich opdringen.

Anderzijds zouden de Ologen dan best, als ze nog eens welkom worden geheten, vragen die niet tot hun vakgebied en hun expertise behoren, kunnen pareren door te zeggen dat ze daar niet op antwoorden, want dat ze daar niet voor bevoegd zijn.

Zou dat geen — hoe heet dat ook weer, o ja — win-win kunnen zijn?

Misschien houdt het zeuren dan een heel klein beetje op. Indien niet, zullen er wel weer andere Ologen en Osofen klaarstaan om te zeggen waarom dát nu weer komt. Of schrijven een senior writer en een Osoof nog eens een betweterig boekje over hoe we (moeten) omgaan met pandemiezeuren.



De mens van Pavlov

Samenleving Posted on za, februari 27, 2021 11:44:12

De gemiddelde bewoner van deze aardkloot heeft tijdens de pandemie meer verloren dan gewonnen. In mijn geval: zeven en een halve kilogram. Wat dan weer betekent dat ik eigenlijk gewonnen heb, het voorbije jaar, maar dit geheel terzijde. Thuis werken in combinatie met een evenwichtig dieet — en niet langer de vettige lunches in de redactiekantine en de snacks-uit-verveling rond vier uur — doet wonderen. De gespannen buik, weg. Het buikje dat overblijft, wordt aan gewerkt. De iets te nauw geworden hemden en broeken, ze passen weer. Mijn garderobe kreunt niet langer, zachtjes hoor ik mijn kleren zuchtjes slaken. ‘Eindelijk ademruimte!’ Het kan ook mijn verbeelding zijn. Of verveling. Nu nog aan die buikspieroefeningen beginnen.

Woensdag had mijn teergeliefde een presentje bij. Een kleinigheid om mijn doorzettingsvermogen te belonen. Noem het een late Valentijn. Een zak zoute chips, for old times’ sake. Niet zo’n petieterig zakje uit de automaat dat je in drie minuten achter de kiezen hebt gemoffeld (de inhoud, niet het zakje). Ook geen zak van gezinsformaat. Gewoon een degelijke, stevige zak chips. Die ik vervolgens in recordtempo naar binnen heb geschrokt. Mijn persoonlijke relatie tot een zak chips is zoals die van een Vlaams Blokker ten aanzien van mensen met een andere huidskleur: ze moeten zo snel mogelijk weg. Moeten! Zo snel mogelijk! Weg! Geen kruimel mag overblijven. Dat ik een uurtje later met lichte tegenzin mijn favoriete avondmaal naar binnen moest werken, opende mij de ogen. Wat had ik gedáán? Een hele zak chips, verdorie, en ik kan niet eens zeggen dat die mij bijzonder smaakte (het waren geen pickleschips).

Het werktuiglijke van mijn handeling deed me nadenken. Dit was pavloviaans. Wat de Russische fysioloog Ivan Pavlov (1849-1936) meer dan honderd jaar geleden al aantoonde, deed ik dunnetjes over. Ik ben geconditioneerd. De aankondiging dat vrouwlief een zak chips mee had, deed me verlangen. Het daaropvolgende geluid van een krakende zak chips deed me kwijlen. Het geluid van een zak chips die werd opengescheurd, zorgde voor een watervalachtige speekselafscheiding waarvan gelukkig geen beelden bestaan. Het verzwelgen van de chips was de ultieme hallucinatie: ze zijn van mij, ze moeten op, ook al ben ik allang voldaan. Klassieke Pavlovreactie. Niet bij een hond, deze keer, maar bij een volwassen man.

Pavloviaans was ook de term die me voor de geest sprong bij het zien van de beelden van mensen die de eerste zonnestralen en de veel te hoge temperaturen voor de tijd van het jaar aangrepen om naar de kust te trekken. Of die studenten die, naargelang de plek waar hun kot zich bevindt, naar het Sint-Pietersplein of het stadspark gingen om er te zonnekloppen, en even te doen alsof dat virus hier niet rondwaart. Het kwam hen op virtuele lynchpartijen te staan, hoogdravende waarschuwingen, strenge verordeningen van burgemeesters, boegeroep van lieden die zich wel al een jaar aan de regeltjes houden. Ik begrijp zowel de boze reacties als de nood om even uit te breken. Het is allebei ongezond: het ene voor je hart, het andere voor je longen. Covid-19 lacht er niet mee. Best niet doen, dus.

Wat mij nog het meest stoorde, is dat wij, mensen, blijkbaar niet in staat zijn de platgetreden paden te verlaten. Zon in het weekend -> kust. Zon in de week -> stadspark. Zon op een avond -> barbecue. Het is een geconditioneerdheid die ik weiger te aanvaarden, al is de manier waarop ik omga met een zak chips er enigszins vergelijkbaar mee. ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit,’ schreef Gerard Walschap, maar hij was fout. Hij had moeten schrijven: ‘De mens, ge begrijpt gij niet waarom die altijd weer doet wat ge ervan moogt verwachten.’

Het is geen verplichting om vanaf vijftien graden naar Oostende of Blankenberge te trekken. Andere kuststeden en -gemeenten zijn minder druk en bijgevolg aangenamer. Het werd niet contractueel vastgelegd dat je als student naar die plaatsen moet gaan waar je als student naartoe gezogen wordt. Je kan ook een wandeling maken in een rustige wijk of je dekentje spreiden op kleinere publieke grasperken. In studentensteden als Leuven, Gent, Antwerpen, Hasselt en Brussel valt veel te ontdekken, zonder dat er op die plekken meteen busladingen met gelijkgezinden worden gedropt. Maar iets in ons zegt: we moeten de anderen opzoeken, want pas dan bestaan we. Dan kunnen we zeggen dat we er geweest zijn, er zijn immers getuigen van. Ook al sta je dan uren in de file heen en uren in de file terug, terwijl je ter plekke uren schuifelt omdat er geen doorkomen aan is. De vele stonden ongemak worden vergeten bij die ene stonde pseudovertier. Waar dan de camera van de nieuwsdienst strategisch staat opgesteld om wat al geweten is te registreren, ook redacties zijn geconditioneerd. Het is druk. Er is te veel volk. De horeca klaagt (voor één keer met reden). Mensenlief, toch, we zijn even makkelijk te lezen als een flutroman!

De mens van Pavlov blijft verbazen, zoals ik deze week ook mezelf heb verbaasd met die zak chips. Zó voorspelbaar. Ik kan beter. Wij kunnen beter. Een beetje originaliteit kan soms wonderen doen in het leven. Neem eens een afslag vroeger of later, en verras jezelf. En geniet van de rust en de stilte.



Waar kan de arme zijn mening uiten?

Journalistiek, Samenleving Posted on za, februari 20, 2021 11:37:26

Covid-19 is geen gelijkmaker, zoals weleens verkeerdelijk werd gedacht tijdens de eerste lockdown. We zijn niet allemaal gelijk voor het virus. Voor wie het al lastig was, is het nu nog lastiger geworden. Wie het voordien goed ging, heeft het nu eventjes moeilijk. Het is wel die laatste categorie die uitgebreid zeurt, waardoor het soms lijkt alsof de leden van die groep het in deze periode het zwaarst afzien. De eerste groep hoor je namelijk niet, net zoals dat vóór maart 2020 al het geval was. Zij behoren niet tot de ‘Ons kent ons’-kliekjes in de bevriende media. Zij hebben andere prioriteiten dan actief te zijn op de sociale media — of ze hebben nauwelijks volgers en ‘vrienden’, en worden daardoor niet gehoord. Zij proberen de eindjes aan elkaar te knopen, net zoals voorheen, maar dan in nóg moeilijkere omstandigheden.

Terwijl sommige opiniemakers en columnisten klagen over de cancel culture en de teloorgang van de vrije meningsuiting — wat ze breeduit mogen doen in media die honderdduizenden lezers, luisteraars of kijkers bereiken, o ironie! —, zien vele anderen écht af, maar zij blijven onzichtbaar onder de waterspiegel. De Voedselbank heeft vorig jaar een kwart meer maaltijden uitgedeeld. (“Maar de economie! Maar de staatsschuld! Maar we mogen niets meer zeggen!”) Studenten leven geïsoleerd, niet op zonovergoten eilandjes, maar in kille, eenzame koten. (“Maar wij willen met vijf wandelen! Maar wij willen op café! Maar wij willen op restaurant!”) De Derde Wereld — laten we dat vervelende begrip toch maar even vanonder het stof halen — blijft prikloos achter, wij klagen steen en been over de onduidelijke timing van de vaccinaties. (“Maar wij willen naar een festival! Maar wij zijn niet gemaakt om thuis te blijven! Maar, maar, maar!”)

Iederéén krijgt te maken met covid-19 en toch zou je uit de onophoudelijke stroom mediaberichten kunnen afleiden dat het coronavirus een vloek is die alleen over de westerse bevolkingen is uitgesproken. Ware er geen Zuid-Afrikaanse en Braziliaanse varianten, we zouden in coronatijden niet eens weten wat er zich op andere continenten afspeelt. Het westerse egoïsme is groter dan ooit, het egoïsme van de westerling die het goed heeft, is haast onmetelijk geworden. Dat is al sinds mensenheugenis zo, het viel extra op tijdens de vluchtelingencrisis, en je kunt er tijdens de grootste gezondheidscrisis van de laatste honderd jaar niet meer naast kijken, als je tenminste met je ogen open leeft.

Spoiler alert: vrije meningsuiting is het recht om te zeggen wat je wilt, binnen een afgebakend wettelijk kader, maar het is niet de plicht van de media om álle meningen aan bod te laten komen. Een antivaxer uitnodigen in een tv-studio is altijd een slecht idee, vanwege het nonsensgehalte in zijn of haar betoog en de dodelijke desinformatie die op tien minuten verspreid kan worden; dat wil daarom niet zeggen dat zo’n kwibus die nonsens niet meer kan uitkramen. In het slechtste geval is er nog een zeepkist op de hoek van de straat, meestal dient Facebook of Twitter als zeepkist. Wie in onze westerse context klaagt over vrijheid van meningsuiting zegt eigenlijk: alleen mijn mening telt, en bij uitbreiding ook die van degenen die het met mij eens zijn. Ik heb nog nooit zoveel meningen gezien, gehoord of gelezen als het voorbije jaar, en dan heb ik mij nog af en toe proberen af te sluiten van die meningenwaterval. Te veel eerstewereldgeklaag is op den duur niet meer te harden. Het heeft iets pathetisch.

Ik vermoed dat de arme mensen die woensdag aan het woord kwamen in de Pano over het probleem om een betaalbare huurwoning te vinden, anders nooit aan bod komen. Je ziet hen niet aan tafel zitten in De afspraak. Je leest geen opiniestuk van hen in de krant. Je ziet hen niet, punt. En als je hen ziet, kijk je doorgaans de andere kant op. Je zult, bij wijze van spreken, eerder een mening lezen van een huisjesmelker dan van een van zijn slachtoffers. En het beleid heeft oog- en oorkleppen op, dan hoeven ze geen rekening te houden met de miserie. Ik herinner me een Vlaamse minister die wilde afgerekend worden op de halvering van de kinderarmoede. Ze faalde en mag zich vandaag als parlementsvoorzitter ‘eerste burger van de regio’ noemen. In de politiek heeft een beloning zelden te maken met uitzonderlijk goede prestaties. Ofwel word je weggepromoveerd en word je er financieel beter van, ofwel mag je ondanks persoonlijk falen gewoon aanblijven.

(Waarschuwing: de volgende paragraaf kan sporen van sarcasme bevatten.)

Arme herauten van de vrije mening, zij zijn natuurlijk veel meer te beklagen dan de mensen die nauwelijks een dak boven hun hoofd hebben, uitkijken op beschimmelde muren en geen nagel hebben om aan hun kont te krabben. Arme sukkels met een lade vol ongepubliceerde opiniebijdragen, zij zien vanzelfsprekend veel meer af dan een Afrikaan die zijn eerste vaccinatie zo rond sint-juttemis zal krijgen. Arme betweterige medeburgers, wat ben je met je betweterigheid wanneer die niet elke dag in elke krant op elke pagina gepubliceerd wordt, zij verdienen uiteraard meer onze aandacht dan de armoedige luizen die zich niet eens een tweedehands computer kunnen permitteren. Maar hé, de zeurpieten kunnen toch al terug naar de kapper, die heeft onze meningen al een tijdje niet meer mogen aanhoren.

Arm Vlaanderen.



Wat journalistiek zou moeten zijn

Journalistiek Posted on za, februari 13, 2021 11:26:31

(Acht opeenvolgende maandagen mag ik het college Cultuurjournalistiek geven aan masterstudenten Journalistiek op de Antwerpse campus Sint-Andries van de KU Leuven. Deze visietekst heb ik recent ook aan de studenten bezorgd: een persoonlijke reflectie op wat (cultuur)journalistiek zou moeten zijn. De tekst is samengesteld uit eerdere opiniestukken en blogposts, en aangevulde inzichten. Veel leesplezier!)

“Journalistiek,” zo definieert Wikipedia, “is het verslag doen van nieuws. Een journalist verzamelt en verwerkt het nieuws voor de lezer, kijker of luisteraar. Journalistiek is de discipline van het verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren van het nieuws. Een journalistiek bericht dient in eerste instantie antwoord te geven op de vragen wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. (…) Er bestaan twee belangrijke vormen van journalistiek: de feiten zo neutraal en objectief mogelijk doorgeven, of ze juist duidelijk voorzien van commentaar.”

Dat zijn meteen een aantal aspecten door elkaar: verslag doen, verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. De 5 W’s (wie, wat, waar, wanneer, waarom) zijn al gepasseerd. Je kunt niet anders dan besluiten dat journalist een veelomvattend beroep is. En dat je op twee gedachten blijft hinken: ofwel ben je de neutrale waarnemer die zo objectief mogelijk verslag uitbrengt, ofwel neem je een duidelijk standpunt in en verlaat je even dat strikte streven naar objectiviteit. Journalisten moeten hun hele professionele leven met die spagaat leren om te gaan. Dat is niet makkelijk. Je moet afstandelijk en onpartijdig zijn, maar tegelijkertijd wordt er engagement en maatschappelijke betrokkenheid van je verwacht.

***

Afstand bewaren

Waarschuwing: het zal in deze tekst nauwelijks over cultuurjournalistiek gaan. Ik geloof namelijk niet in hokjes. Of je nu over kunst en cultuur schrijft of praat, of over sport, politiek of faits divers maakt in wezen geen verschil, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, omdat een cantate van Bach bespreken toch niet te vergelijken lijkt met het verslag van een verkeersongeval. En toch gaat het om dezelfde stiel: verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. Helaas wordt dat vaak vergeten. Sportjournalisten identificeren zich zodanig met hun onderwerpen dat ze geen afstand meer kunnen bewaren. Probeer dan maar eens kritisch te berichten over gevallen van doping of omkoping. Cultuurjournalisten hebben ook zo hun favorietjes: je zal maar een goeie band hebben opgebouwd met Jan Fabre en dan geconfronteerd worden met verhalen van seksueel misbruik door de man.  Of je bent mediajournalist en je vond die Bart De Pauw tot november 2017 toch zo’n geweldige gozer. Amerikaanse filmjournalisten die Harvey Weinstein ‘a jolly good fellow’ vonden, zullen daar allicht een heel klein beetje spijt van hebben sinds #metoo. (En toch moet je ook dan nog ruimte laten voor twijfel en de heren Fabre, De Pauw en Weinstein niet onmiddellijk op de figuurlijke brandstapel zetten. In die zin is er een overlapping tussen wetenschap en journalistiek: twijfel is in beide domeinen een fundamenteel uitgangsprincipe. Al moet je niet twijfelen over de goede bedoelingen van redacties die eenzijdig berichten over, bijvoorbeeld, de zaak-De Pauw. Die zijn er namelijk niet. Het gaat om de sensatie, de clickbait, de dagverkoop en, best mogelijk, hogere zakelijke belangen, zoals het samenwerken met controversiële, in opspraak gekomen figuren. Rechtspraak dient in een serene sfeer te kunnen verlopen, beïnvloeding is niet de taak van journalisten.)

Meestal wordt het probleem uit de vorige paragraaf subtiel opgelost: de verslaggeving wordt toevertrouwd aan iemand buiten de sector of met een andere specialiteit. Wat in mijn ogen neerkomt op een abdicatie. Het doet een beetje denken aan wijlen koning Boudewijn, de Belgische koning die in 1990 weigerde om de abortuswet te ondertekenen, omdat die indruiste tegen zijn (katholieke) geweten, waarop grondwetspecialisten het slimmigheidje bedachten om hem een dag regeeronbekwaam te noemen. De wet werd bekrachtigd, de koning kon zijn geweten sussen. Die hypocrisie kom je in de journalistieke wereld ook vaak tegen: collega’s die zich even onbekwaam achten om te schrijven over wanpraktijken in de branche waarin ze zich hebben gespecialiseerd. Meestal komt dat neer op: te laf om bewezen geachte wanpraktijken aan het licht te brengen, te bang om niet meer welkom te zijn in de in opspraak gekomen middens, te weinig onafhankelijk en onpartijdig om volwaardige journalistiek te bedrijven.

Als je in de stiel stapt om te bewonderen, zit je in de verkeerde stiel.

Als je in de stiel stapt om te bedonderen, eveneens.

Afstand bewaren is een conditio sine qua non in het beroep van journalist. Anderhalve meter is een goed begin, ‘social distancing’ is ook in de journalistiek een waardevol principe. Daarom is het niet goed dat je als politiek journalist bevriend raakt met een politicus, dat je als sportjournalist vrolijk whatsappt met je favoriete sportman of dat je als cultuurjournalist amicaal omgaat met een regisseur of actrice. Ooit bezorgt je dat gewetensproblemen.

Vergeet dus de term ‘cultuurjournalist’. Je bent in de eerste plaats journalist: cultuur is je speelveld. Niet onbelangrijk, maar je moet vooral verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. In diezelfde zin vind ik ook de term ‘onderzoeksjournalist’ niet zo gepast. Elke journalist moet onderzoeken. En uiteraard is er een verschil tussen een dagelijkse human interestreportage maken en maandenlang op zoek gaan naar verborgen informatie in de hoop dat je een ‘smoking gun’ vindt. Maar in wezen word je geacht dezelfde hoogstaande kwaliteit af te leveren.

***

Vrijemarktdenken

Vrijdag 3 mei 2013 zal menige Vlaamse hoofd- en eindredacteur zich in zijn of haar koffie verslikt hebben. Een honderdtal vermetele penvrienden van PEN, de Vlaamse afdeling van de internationale auteursvereniging waarvan de afkorting staat voor ‘Poets, Essayists & Novelists’, gaven die dag in De Morgen uiting aan hun bezorgdheid over de toestand van de media in onze contreien. De vrije meningsuiting is in het gedrang, schreven ze, de persvrijheid wordt uitgehold door, ik citeer, ‘een losgeslagen vrijemarktdenken’. Boven het stuk stond de ronkende titel ‘De vrije markt versmoort het vrije woord’.

De mannen en vrouwen van PEN eisten meer onderzoeks- en minder steekvlamjournalistiek, meer duiding en minder opiniëring, meer buitenland- en Europaberichtgeving, meer zelfregulering en meer inzicht in reële conflicten. Eisen die, als je ze even in hun context bekijkt, niet meer dan logisch en redelijk klonken. En toch was de reactie uit de sector hevig. Grosso modo waren er twee kampen: ‘Vroeger was het beter’ en ‘Vandaag is het beter’. Alsof het om een of/of-verhaal ging. Dus ga ik nu een poging wagen om op twee cruciale vragen een antwoord te geven. Was het vroeger beter? Is het nu goed?

Was het vroeger beter?

Neen, dus. Er werd inderdaad minder aandacht besteed aan futiliteiten, steekvlamjournalistiek bestond nog niet — eenvoudigweg omdat er veel minder media waren en er minder haast was bij het uitbrengen van nieuws — en het beroep van journalist genoot meer maatschappelijk aanzien, maar de politisering, verzuiling en autocensuur sloegen ongenadig toe.

Anderzijds hebben de mannen en vrouwen van PEN zelfs bijna een decennium na hun open brief gewoon gelijk, wanneer ze stellen dat er vandaag te weinig onderzoeksjournalistiek is, te weinig duiding en te veel opiniëring, te weinig buitenland- en Europaberichtgeving, te weinig zelfregulering en onvoldoende inzicht in reële conflicten.

Gaat het vandaag goed met de journalistiek?

Eind jaren zeventig van de vorige eeuw waren de media hopeloos gepolitiseerd, verankerd en opgesloten in de verzuiling die de hele Belgische samenleving toen gijzelde. Een katholieke krant liet zich de les spellen door de katholieke partij, de katholieke vakbond en de katholieke mutualiteit. Idem dito bij de liberalen en de socialisten. Begin jaren tachtig kwam de kentering. De Standaard nam iets meer afstand van de CVP (de voorloper van CD&V), Het Laatste Nieuws groeide uit tot een populaire en soms ietwat populistische krant nadat het de banden met de liberale partij had doorgeknipt, en De Morgen, als opvolger van de teloorgegane Volksgazet, ruziede openlijk met de socialistische familie. Onafhankelijkheid werd het nieuwe adagium. De politiek en het sociale middenveld reageerden onwennig.

Die anti-verzuilingsbeweging nam almaar meer toe in de jaren tachtig en negentig. Ook bij de openbare omroep, waar ‘kleurloze’ managers de plaats innamen van partijvazallen, die alleen maar een hoge positie mochten bekleden omdat ze de juiste partijkaart hadden, versta: ze waren aanhankelijk aan een partij die op dat ogenblik in de regering zat. Niet dat er vanaf dan geen onrechtstreekse beïnvloeding meer was — de BRTN was maar één boos telefoontje van het partijhoofdkwartier verwijderd — maar al te gekleurde berichtgeving werd niet meer geaccepteerd, door de journalisten én door het publiek.

De grote omslag kwam er in 1996. Je mag gerust stellen dat de zaak-Dutroux op vele vlakken onze samenleving heeft veranderd. De man in de straat had plots veel minder vertrouwen in officiële communicatie, nam de overheid openlijk op de korrel en gedroeg zich balorig in het stemlokaal. Gevolg: het politieke landschap raakte hopeloos versnipperd. De traditionele politieke families bleven zich lang gedragen als struisvogels, in de waan dat die rare verkiezingsuitslagen een tijdelijk fenomeen waren. En de uitdagers grepen hun kans.

Zoals dat wel vaker gaat is de slinger nu de andere kant op geslagen. Waar de media dertig jaar geleden nog ‘uitblonken’ in brave, saaie, gecontroleerde berichtgeving, kiezen ze nu voor een overdreven populistische aanpak. Faits divers zijn de norm geworden, het buitenland is een ver-van-ons-bedshow, de waan van de dag regeert. Het goede van de politieke ongebondenheid en het einde van de verzuiling hebben plaatsgemaakt voor het slechte van de louter commerciële aanpak en de clickbait. Drie decennia geleden keken politici en journalisten neer op de burger, vandaag laten ze zich de wet dicteren door diezelfde burger. Het ene kwaad is vervangen door het andere.

Het omslagpunt ‘1996’ viel ook ongeveer samen met de intrede van de marketeers op de redactievloeren. Marketing was geen nuttig, ondersteunend departement meer, neen, radio- en tv-programma’s en de hele schrijvende pers werden plots gedomineerd door vlotte boys & girls die het allemaal beter wisten en dat probeerden te staven aan de hand van grafiekjes en allerhande studietjes. Alles werd gecensydiamiseerd — met alle respect trouwens voor een bureau als Censydiam, maar je mag de rol van onderzoeksbureaus nooit overschatten, net zoals je marketeers moet duidelijk maken dat hun rol ondersteunend is en niet leidinggevend.

Marketeers hebben de marktratio opgedrongen en tegelijkertijd het buikgevoel weggenomen. Alles is nu geformatteerd. Het gevolg is, merkwaardig genoeg, dat de media vandaag opnieuw braaf, saai en gecontroleerd bezig zijn, net als in de ‘goede oude tijd’ van de politisering en verzuiling. Alleen zijn ze nu niet meer afhankelijk van partijbonzen, vakbonden en andere gezagsdragers, maar gaan ze plat op de buik voor wat het publiek wil. Althans: voor wat marketingstudies hebben uitgewezen dat het publiek zou willen. Belangrijke nuance!

Of dat een gevolg is van een ‘losgeslagen vrijemarktdenken’, zoals de ondertekenaars van de PEN-petitie beweren, laat ik even in het midden. Hun stelling dat de vrije markt het vrije woord versmoort verdient aandacht, maar ook kritische reflectie. Het zou al te makkelijk zijn om iets ontastbaars (de vrije markt) de schuld te geven van iets aards (populistische media).

Een kwarteeuw geleden zat de wereld van de journalistiek veel eenvoudiger in elkaar. Geen internet, geen sociale media, de koek werd netjes verdeeld: het snelle nieuws zat — in die volgorde — op radio en televisie, werd dan uitgediept en aangevuld in de kranten en vervolgens geanalyseerd in de weekbladen. Dagbladen brachten nog echt nieuws: dingen die je nog niet wist de dag voordien. Weekbladen pakten geregeld uit met een primeur. Dat is verleden tijd, want vandaag wordt alles onmiddellijk op het internet gepleurd. Je kan een hoge boom opzetten over de mate van betrouwbaarheid van de meeste van die berichten, maar je kan niet ontkennen dat de vele duizenden nieuwssites het DNA van de schrijvende pers grondig hebben verstoord.

Alleen… zien hoofdredacties dat nog veel te weinig in. Net als politici van de traditionele partijen jarenlang hun kop in het zand hebben gestoken, blijven redacties geloven dat deze informatiehype van voorbijgaande aard is. Kranten en weekbladen zouden vandaag de dag meer dan ooit moeten investeren in onderzoeksjournalistiek, duiding en inzicht in reële conflicten. Daar ligt hun kans om relevant te blijven, hun mogelijkheid om te overleven, hun inhoudelijke én commerciële uitdaging om het verschil te kunnen maken. Meer nog: daar ligt hun taak. Slechts mondjesmaat beginnen redacties dat te beseffen.

***

Worden journalisten ernstig genomen?

In de zomer van 2015 deden ze bij gentenaar.be een oproep: ze zochten een liefhebber van dancemuziek die voor de site verslag zou uitbrengen van Klankfest, een dancefestival dat zou plaatsvinden in het Gentse cultuurcentrum Vooruit. De gelegenheidsjournalist zou twee tickets ontvangen voor tien dagen (ter waarde van 328 euro) en moest dan elke dag een stukje schrijven. Gratis. Een op het eerste gezicht aantrekkelijk maar ook bijzonder giftig cadeau, want je geeft minstens 32,8 euro per dag uit aan drank en eten, dus eigenlijk moest je betalen om je gedurende anderhalve week verslaggever te mogen noemen.

328 euro, dat was een bescheiden kost voor gentenaar.be. Die tickets hadden ze wellicht gratis gekregen van de organisator (‘accreditatie’, heet dat), kostprijs dus in realiteit nul euro. Die verslagjes — hoe krakkemikkig geschreven ook — kostten eveneens nul euro. Occasionele dt-fout, ach, wie maalde erom, het ging om dance, niet om een essay over een heel moeilijk onderwerp. En het was, laten we wel wezen, máár een website, met excuses voor mijn cynisme. Een freelancer ernaartoe sturen kostte zelfs in crisistijden waarin alles en iedereen als een citroen wordt uitgeknepen — freelancejournalisten op kop — meer dan 328 euro voor tien dagen. Tel uit je winst!

Ik heb me toen heel boos gemaakt. Journalistiek wordt in dit fijne land bij de Noordzee hoe langer hoe meer als een uit de hand gelopen hobby beschouwd en wie betaalt er nu voor een vrijetijdsbesteding? Journalistiek is in Vlaanderen onderdeel geworden van een bucket list: wat heb je vandaag gedaan, o, ik heb een stukje laten publiceren in de krant, tof, ik wil dat ook doen! Journalistiek kampt met een negatief imago: is het dan wel een goed idee om het toe te vertrouwen aan amateurs? Ik dacht het niet.

Journalistiek is een vak, dat traditioneel bedreven werd en — gelukkig nog in de meeste gevallen — wórdt door professionals. Ze lopen soms wat nukkig rond, zijn een tikkeltje arroganter dan de doorsnee burger, hebben een air van hier tot in Tokio, zijn uiteindelijk niet altijd even bekwaam, kortom: niets menselijks is journalisten vreemd. Het zijn mensen die iets kunnen — analyseren, synthetiseren, de juiste vragen stellen, een verstaanbaar stukje schrijven in een heldere taal — dat andere mensen niet kunnen, maar dat is niet erg, want die andere mensen kunnen dan weer dingen die die journalist niet kan. Laat mij niet behangen of een waterleiding herstellen, bijvoorbeeld, maar ik kan er wel iets over schrijven. Ieder zijn métier.

Ik heb op zich niets tegen burgerjournalistiek. Ik vind het goed dat individuele burgers problemen of bijzondere voorvallen signaleren aan de pers, al heb ik wel geregeld bedenkingen bij de manier waarop. Vaak is het niet veel meer dan buurtje-pesten. Als die burger zijn semi-journalistieke bijdragen tot de mensheid dan ook nog eens onverkort kan laten opnemen in een medium, zitten we helemaal verkeerd. Een vak is een vak, een vakman is een vakman. Vraag me niet als behanger, zelfs niet wanneer ik mij gratis aanbied. Uw behang zal schots en scheef hangen, en na er twee weken goedwillend naar gekeken te hebben, zult u alsnog een specialist inhuren, tégen betaling, met nieuw behangpapier, waardoor u meer zult betalen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Bij elke bijdrage van een niet-geaccrediteerde burgerjournalistiek hoort dan ook een redactionele controle (is dit, voor zover we dat kunnen inschatten, waarheidsgetrouw?) en een waarschuwing aan het publiek: ‘Dit stuk werd ons aangeleverd’.

Maar goed, of je nu voor of tegen amateuristische nieuwssites, burgerjournalistiek of nieuwsverspreiding via sociale media bent: ze zijn er, en ze zijn niet van plan snel te verdwijnen. Dus heeft het ook geen zin om te doen alsof ze er niet zijn, te hopen dat de bui zal overwaaien of — veel erger nog — te mijmeren over hoe het vroeger was.

***

Dokters Frankenstein

Traditionele en nieuwe media staan onder druk. Bij het minste wordt er fake news geroepen. Sommige sites specialiseren zich zelfs in het verspreiden van halve waarheden of hele leugens, en dat straalt ook af op de koosjere medewerkers in de sector.

Als een onderbetaalde copy/paste-redacteur onder druk van een in zijn nek hijgende eindredacteur een artikel bijeen jat en het halsoverkop de wijde wereld instuurt om toch maar de eerste te zijn met een niet gecontroleerd bericht, dan komt dat de reputatie van de hele journalistieke wereld allesbehalve ten goede. Waarna collega’s van de copy/paste-jongen (m/v/x) vervolgens diens informatie recycleren voor een ‘eigen’ slordige bijdrage. Ad infinitum.

Dat is de hapsnapwereld waarin we beland zijn: de eerste zijn is belangrijker geworden dan correcte en de meest volledige informatie brengen, en als je niet de eerste bent, moet je de mediagebruiker wijsmaken dat dat wél zo is. Stilstaan bij wat we doen en hoe we dat doen zit er nauwelijks nog in. Nadenken evenmin. Dat gaat ten koste van de geloofwaardigheid van het beroep.

Een voorbeeld uit het dagelijkse persleven van begin 2018. Student richt een Vlaams-nationalistisch, extreemrechts actiegroepje op. Dat geniet alleen in beperkte kring enige bekendheid. De jongen spreekt zich via de sociale media uit over de geslachtsverandering van een journaliste bij de commerciële omroep; dat we dit allemaal niet zomaar normaal moeten vinden. Wordt plots opgevoerd in een duidingsmagazine als iemand met een uitgesproken mening over de transgenderproblematiek. Wakkere journalist op een andere redactie denkt: hé, wie is dat en wie is dat clubje dat hij vertegenwoordigt? Hij gaat op onderzoek. Andere journalist gaat de jongeman interviewen. Geeft hem verschillende pagina’s in een prestigieus weekendmagazine. Een forum, zeg maar. Een half jaar later heeft de wakkere journalist zijn reportage klaar. Spraakmakend, onthullend, verbijsterend. Journalistiek op topniveau. Relevant. Maar de student weet zijn aanhang nog uit te breiden. En krijgt nóg meer persaandacht. En wordt dan aangekondigd als lijsttrekker van een extreemrechtse partij. Krijgt vervolgens weer uitgebreide persaandacht en gebruikt die om in te hakken op de media die hem die aandacht hebben gegeven.

Als we over Dries Van Langenhove praten — want over hem gaat het in de vorige paragraaf — moeten we vaststellen dat sommige media zich gedroegen als Dokters Frankenstein en een eigen monstertje hebben gecreëerd. Goed dat het fascistoïde clubje ontmaskerd is — niet dat het helpt, de populariteit stijgt alleen maar, maar dat kan je de wakkere journalist niet euvel duiden: hij heeft zijn job gedaan (híj wel!). Maar waarom moest dat jonge heerschap worden opgevoerd omdat hij een mening had over transgenders? Wat is zijn expertise? Wat is zijn maatschappelijke visie hierop? Hij heeft er geen, hij uit gewoon een populistische mening, zoals honderden, misschien wel duizenden Vlamingen hebben gedaan nadat die journalist aankondigde dat hij een zij zou worden.

Zijn wij, de pers, de media, nu enkel nog dragers van de meest onzinnige boodschappen? Zijn we masochisten geworden? Zijn we onze eigen overbodigheid aan het ensceneren?

Neem nu de twee betogingen in december 2018: de Klimaatmars (65.000 deelnemers) en de Mars tegen Marrakesh (5.500). Ik heb zelf even de moeite gedaan om de media-aandacht van die twee manifestaties te vergelijken. Over de Klimaatmars werden op zondag 2 december 25 stukken gepubliceerd en op maandag 3 december 18, samen goed voor 15.838 woorden. Niet overal stond de Klimaatmars prominent op de voorpagina. Over de Mars tegen Marrakesh — tégen het pact van de Verenigde Naties om migratie beter te reguleren — werden op zondag 16 december 44 stukken gepubliceerd en op maandag 17 december 20, samen goed voor 26.919 woorden. Overal stond de mars prominent op de voorpagina.

Een paar conclusies hieruit.

1. De pers focust te veel op het negatieve. Mars ’tegen’. Gewelddadigheid. Hooligans.

2. De pers focust te veel op controverse. Die saaie pieten en mieten van #ClaimTheClimate, met hun eeuwige bakfietsen en hun aandacht voor de toekomst! Neen, dan liever die frisse jongens van Schild & Vrienden, die altijd weer iets zeggen dat lekkere koppen en luidruchtige toogdiscussies oplevert.

3. De pers focust te veel op makkelijk populisme en pompt dat vervolgens nog eens op. Die Mars tegen Marrakesh had perfect op pagina 7 gekund, 30 lijnen met daarnaast een foto van het geweld achteraf. Meer zijn 5.500 mensen niet waard. Dat is ongeveer 0,05 procent van de Belgische bevolking, terwijl de organisatoren beweren dat ze het hele volk vertegenwoordigen. Quod non.

4. De pers is dringend toe aan gewetensonderzoek. Ik wil hier niet pleiten voor ‘constructieve journalistiek’, vanwege de oubolligheid van die term, die bovendien lijkt te veronderstellen dat je alléén nog maar het positieve moet zien. Nogal naïef. Maar we stevenen af op destructieve journalistiek, berichtgeving die uitsluitend de waan van de dag volgt, herrie veroorzaakt of versterkt, bruggen helpt op te blazen, populisten populairder maakt, de samenleving in al zijn gewrichten doet kraken. Dat kan ook niet de bedoeling zijn. Waar is onze kritische zin naartoe?

Journalisten moeten weer meer onderzoeken en blootleggen, media moeten geen megafoons aanreiken aan de luidste roepers en de strafste tafelspringers, maar aan de interessantste stemmen in de samenleving, hoe zoetgevooisd en bedeesd die soms ook klinken. De coronacrisis maakt duidelijk dat er heel wat échte experten zijn. Hun stem zou vaker mogen weerklinken, ook buiten crisismomenten. Máár, voeg ik er meteen aan toe, alleen over hún vakgebied.

***

Wij zijn volksvertegenwoordigers

Noem me ouderwets, maar ik vind dat journalisten, eindredacteuren, hoofdredacteuren en uitgevers wat meer ballen moeten tonen. Wij — en in de toekomst hopelijk ook jullie, studenten van nu — zijn de professionals, wij moeten beoordelen of iets of iemand nieuwswaardig is, iets toevoegt aan een maatschappelijk debat, relevant is. Wij moeten naar eer en geweten, zo onpartijdig en onafhankelijk mogelijk, met de nodige afstand knopen doorhakken: waar besteden we onze nog altijd beperkte ruimte aan? Dat is onze verdomde job, daarvoor worden we betaald.

Aan een loodgieter wordt toch ook niet gevraagd om de klussende buurman inspraak te geven wanneer hij een lek komt dichten? De bakker laat toch niet toe dat de handige buur mee taartjes komt bakken, omdat die dat zo goed doet als er een familiefeestje is? Staat de notaris toe dat lieden die weleens een juridische tekst in de verte hebben bekeken, zelf een akte komen opstellen?

Blijkbaar zijn politici en journalisten tegenwoordig de enigen die hun taak uit handen hebben gegeven: ze laten zich voeden door populisme. De schreeuwende vox populi is meer de norm geworden dan de bedaarde stem van experten. Omdat we zo graag hebben dat het botst, dat er controverse van komt, dat we de dagen nadien nog iets hebben om over te schrijven en te praten. Het is zó makkelijk, in de meningenfabriek wordt elk uur van de dag wel iets geroepen. Uitzonderlijk is dat geniaal en bruikbaar voor de samenleving, soms nuttig, meestal overbodig en irrelevant.

***

Politici en journalisten moeten weer ergens voor staan: een visie, een voldragen mening, beroepsethiek, een zekere vorm van verhevenheid in het domein waarin ze gespecialiseerd zijn. Wij zijn volksvertegenwoordigers: de ene legitiem, want verkozen, de andere eveneens legitiem, want professioneel geschoold of door ervaring stielman geworden, en daardoor in staat geacht om het belangrijke te onderscheiden van het belangwekkende (en het futiele). Zijn we perfect? Verre van. Lopen er charlatans rond in de stiel? Wees gerust, knoeiers lopen overal rond, ook onder de loodgieters, bakkers en notarissen. Daarom moet je de stiel nog niet laten bederven of jezelf niet meer ernstig nemen.

We moeten, kortom, ons vak weer opeisen, en dat geldt zowel voor de ‘ouderwetse’ krant als voor de hipste nieuwe site.

De media laten zich te vaak ringeloren. Hoe harder extremisten brullen dat ook zij aan bod moeten komen, hoe groter de kans dat ze dat uiteindelijk ook zullen mogen. Ooit was er een cordon médiatique tegen vertegenwoordigers van het Vlaams Blok — de partij die sinds 2004 Vlaams Belang heet — in de Vlaamse pers: ze kwamen nauwelijks aan bod. Een kwarteeuw later gaat er geen dag voorbij, of er is een Vlaams Belang’er uitgebreid aan het woord gekomen. Geen van beide keuzes is verdedigbaar: de eerste omdat je zo ook een cordon sanitaire rond de kiezers van die partij legt, wat in een democratisch bestel ongezond is, de tweede omdat je extremisme salonfähig maakt. Gezond verstand is een kwestie van afwegen. En niet zomaar toegeven aan externe druk: noem het gerust pretentieus, maar die pretentie moeten hoofd- en eindredacteuren en journalisten durven te hebben. Al te extreme uitlatingen moeten we blijven beperken tot het kringetje waar ze ontstaan zijn.

De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994), die zichzelf een kritische rationalist noemde, ging daar in zijn beroemde boek The Open Society and its Enemies (1945) uitgebreid op in via zijn ‘paradox van tolerantie’. Een van de onverwachte vijanden van de open samenleving is een verdraagzame attitude tegenover onverdraagzaamheid, schreef hij. In Poppers definitie: ‘Onbeperkte tolerantie moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie.’

***

Vervrouwelijking van het beroep

Via deze lange omweg kom ik opnieuw bij het vertrekpunt uit. Verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. Journalisten hebben een cruciale taak in de samenleving. Zoals in een gezondheidscrisis de zorgsector eindelijk ten volle gewaardeerd wordt, zo mag ook de journalistiek weleens een schouderklopje krijgen. Al moet de journalist dat dan wel verdienen.

Van een hoofdzakelijk mannelijk beroep is journalistiek geëvolueerd naar een betere maar nog niet voldoende representatieve weerspiegeling van de samenleving. De vervrouwelijking van het vak is een fantastische zaak, net zoals het geweldig zou zijn, mochten er meer mensen met een andere huidskleur en een andere culturele, religieuze en maatschappelijke achtergrond opduiken in het vak. Sinds een jaar of twintig hebben we vrouwelijke hoofd- en eindredacteuren, vrouwelijke politieke journalisten, hier en daar zie je een vrouwelijke sportjournalist opdoemen — daar moet de inhaalslag nog gebeuren. Ook cultuurjournalistiek is veel te lang een mannelijk bastion gebleven: pijp rokende, blanke mannen van middelbare leeftijd die alles beter wisten. Vroeger was het heus niet beter…

Toen ik zelf de studentenbanken net ontvlucht was, hanteerde ik voor mezelf een definitie van kunst die, achteraf bekeken, heel begrensd was. Ik zag kunst als iets dat ik zelf niet had kunnen maken. Dat was niet alleen bijzonder beperkend ten opzichte van mezelf — want ik zou wel nooit in staat zijn om ook maar iets te kunnen produceren dat binnen die definitie paste! —, maar ook ten opzichte van kunstenaars. De 25-jarige ik begreep niet dat een schilderij van Mark Rothko geestelijk genot kon bezorgen. Eén, hooguit twee kleuren of tinten, wat heb je daar nou aan? Vandaag kijk ik naar Rothko en sta ik in stille bewondering voor de kracht die uitgaat van zijn monochrome schilderijen. Ik word weleens emotioneel door ernaar te blijven kijken. Schoonheid heeft honderden definities, maar geen enkele komt in de buurt van je eigen beleving. Kunst kan op tientallen manieren gedefinieerd worden, de ene definitie al intelligenter dan de andere, en toch weegt dat niet op tegen het eenvoudige kijken en ondergaan.

Open staan voor het voorheen onbekende is een eigenschap die elke journalist zou moeten bezitten. Het is een vorm van beschaving. Journalisten oefenen het mooiste, het moeilijkste, het meest uitdagende, het felst bekritiseerde, het minst gewaardeerde, het grootste persoonlijk genot verschaffende, het frustrerendste, het nuttigste beroep uit. Net als alle anderen. We zijn ook maar mensen.



Kruispunt

Samenleving Posted on za, februari 06, 2021 11:17:21

Wie weleens met de auto tijdens een dag in de week op het spitsuur in de buurt van het Antwerpse Sportpaleis vertoeft, zal het tafereel dat ik nu ga schetsen ongetwijfeld herkennen. Op het kruispunt van de Burgemeester Gabriel Theunisweg, de Bisschoppenhoflaan en de af- en opritten van de Ring, op de grens tussen Deurne en Merksem, speelt zich elke werkdag een horrorverhaal af, en zoals dat in horror gebruikelijk is, loopt het zelden goed af. Je hebt verkeer dat vanuit de Seefhoek en de Dam richting Deurne rijdt, en omgekeerd. Je hebt verkeer dat de afrit Deurne neemt op de Ring en vervolgens drie richtingen uit kan: rechtsaf, rechtdoor, linksaf. Je hebt het verkeer dat vanuit Merksem linksaf of schuin rechtdoor wil, de Ring op. En dan heb je nog eens verkeer dat vanuit Antwerpen of Deurne rechts- of linksaf wil. Klinkt ingewikkeld? Is ook zo. Tussen vier en zes in de namiddag is er op die plek heel veel verkeer dat rechts, links, rechtdoor of nog een andere richting uit wil. Automobilisten die nog snel even door het oranje tuffen, of — er kijkt toch niemand toe! — door het rood, waarom niet. Die bumper aan bumper hopen op een mirakel, een goddelijke ingreep waardoor de knoop ontward wordt. Dag na dag, jaar na jaar, decennium na decennium, dezelfde situatie op hetzelfde moment. Het lijkt wel een scène uit Koyaanisqatsi, al zal je ze wel versneld moeten afspelen om enige beweging te simuleren. Want veelal is het stilstand. Aanschuiven. Toeteren. Onverwachte manoeuvres doen. Onverwachte manoeuvres ontwijken om je vervolgens opnieuw vast te rijden in een trechter. Vanuit de lucht moet het op autoballet lijken. Schoon van ver, ver van schoon.

Tegenwoordig kom ik er gelukkig zelden, maar in het niet zo verre verleden heb ik me wel vaker de bedenking gemaakt waarom al die chauffeurs daar doen wat ze doen (en, ja, ik vraag me dat ook af van mezelf, maar soms was het onvermijdelijk langs daar te passeren). Ze rijden zich zonder pardon vast en schuifelen pavloviaans voort, andere chauffeurs belettend dat die hun snelheid even zouden kunnen opdrijven van vijf tot tien kilometer per uur. “Gij zult geen voorrang krijgen als het niet moet”, luidt het elfde gebod van de egoïstische verkeersgebruiker.

Terwijl het eigenlijk simpel zou moeten zijn: als iedereen zich heeft vastgereden, zouden alle chauffeurs aan alle rode lichten — het zijn er vier in totaal — een beurt moeten overslaan, of misschien wel twee, zodat het kruispunt vrij is en het normale verkeer kan hervat worden tot het weer eens in een knoop ligt, waarna je weer overgaat op het principe van een of twee beurten overslaan. Zo simpel is het en toch gebeurt het niet. Ik heb het, eerlijk gezegd, zelf nooit geprobeerd, omdat je verdomd goed weet dat de chauffeurs naast je wél zullen doorrijden en de chauffeurs achter je een toetersymfonie zullen inzetten. Een beetje laf, ik weet het, maar ik ben minder altruïstisch dan ik in het diepst van mijn gedachten zou willen zijn. Dus rijd ik zelf ook verder, schuin rechtdoor richting oprit Ring. De scène duurt om en bij het kwartier, en aan het eind heb je een afstand van volle tweehonderd meter overbrugd, want voor je aan het licht bent gearriveerd, moet je natuurlijk al aanschuiven en als het groen is, kunnen er twee, hooguit drie auto’s zich vastrijden in de Bermudadriehoek der files. Dus: je schuift van de vijftiende naar de twaalfde naar de tiende naar de zevende naar de vijfde naar de derde naar de eerste plek, en dan ben je niet geneigd om beleefd te wachten, ook al is dat slim en onbaatzuchtig. Want je bent het hartsgrondig beu om daar en dan te zijn. Je bent tot veel in staat op zo’n ogenblik, maar zelden is dat iets goeds.

Ik moest aan dat tafereel denken bij de discussies deze week rond de volgorde van vaccineren. Dat eerst de inwoners van de woonzorgcentra geprikt werden, werd nog algemeen aanvaard. Dat daarna het zorgpersoneel aan de beurt kwam, zeer goed, wie weet dat je zelf binnenkort zorgbehoevend zou worden, dan kan je maar beter in veilige handen belanden. Maar de vijfenzestigplussers vanaf maart, dat is nu een discussiepunt geworden. Waarom niet eerst de jongeren, betoogden enkele tientallen ondertekenaars van een open brief. Zij moeten ook kunnen leven. Ik begrijp die logica — maandag geef ik les op een Antwerpse campus en ik ben heel blij voor mij én voor de studenten dat dit gedeeltelijk ter plekke zal kunnen gebeuren en niet voor een computerscherm —, maar niet de conclusie die eraan verbonden wordt. Er is namelijk een verschil tussen het leven van jongeren weer iets vrijer laten en hen prioritair laten vaccineren. Met dat prikje is Het Virus niet verdwenen. Die twee prikjes volstaan niet om weer zorgeloos te doen wat we tot een jaar geleden deden. ‘Het rijk der vrijheid’ doemt dan misschien wel aan de horizon, maar op bewolkte dagen zie je die niet. Te ver weg. Te veel onzekerheden nog. Voorbarig gejuich.

Laat dus die vaccinatieprocedure maar lopen zoals gepland, in de volgorde die ook experten hebben aangegeven. En gun de jongeren iets meer bewegingsvrijheid, vooral dan in de zin dat ze in veilige omstandigheden andere jongeren mogen ontmoeten. Gun iedereen iets, door niet alleen de kappers weer open te laten — wat ik persoonlijk, als niet-viroloog, riskant vind —, maar ook restaurants, cafés en cultuurhuizen gecontroleerd hun deuren gedeeltelijk open te zetten, als ze zich tenminste aan strikte maatregelen houden van beperkt aantal aanwezigen, afstand, ventilatie en voldoende sanitaire voorzieningen. De bioscoop lijkt me een veiligere plek dan een skioord. Een theaterzaal schrikt mij minder af dan een goedgevuld vliegtuig. Een aula waar de studenten ver genoeg van elkaar zitten, mét mondmasker, is meer verantwoord als verzamelplaats dan een vergaderzaal vol speekselverspreiders.

Met de vaccinatietiming is het een beetje zoals met dat ene overvolle kruispunt aan het Sportpaleis: als iedereen consequent één, twee of drie beurten zou overslaan aan het groene licht, zou het nog lukken om de papieren procedure aan te passen, maar niet zoals de doorsnee mens is. Rekenen op gezond verstand van de bevolking is als lenen bij mevrouw Leemans: je denkt dat ze een vriendin is, omdat ze dat zelf beweert, maar in werkelijkheid kan je maar beter betalen volgens plan, of ze zit genadeloos achter je veren. Gezond verstand is een mythe. De volgorde van de vaccinaties laten afhangen van het psychische welzijn is een illusie: er zijn er weinig die het níet moeilijk hebben vandaag en allemaal tegelijk kan nu eenmaal niet. Zorg dat mensen met mentale problemen geholpen worden, door er voor hen te zijn, niet door hen snel te prikken. Dat komt heus wel. Die prik is slechts een detail, het is het grotere plaatje dat telt.

Laat dat vaccineren nu maar over aan mensen met expertise en andere lieden die we beslissingsmacht hebben gegeven. Zij zijn voor ons allemaal de agenten van wie je zou wensen dat ze op drukke verkeersknooppunten aanwezig zouden zijn, om het egoïsme in te dijken en ons te dwingen om te doen wat op dat moment juist is. Zonder die agenten loopt het geheid mis, omdat we niet beter weten, of niet beter wíllen weten. Het gaat er niet om dat we gas geven zodra het groen wordt, om ons vervolgens zo snel mogelijk vast te rijden: we moeten het kruispunt vrij maken.



Een afscheid, revisited

Memories & mijmeringen Posted on za, januari 30, 2021 11:37:26

(Precies vijf jaar geleden moest ik een tekst schrijven die ik nooit had willen schrijven, of toch zeker nog niet zo vroeg, niet op 30 januari 2016. Ik wilde wat hieronder staat ook per se zelf voorlezen op de begrafenisplechtigheid van mijn vader, Jos Van Laeken (1936-2016), dat was het minste wat ik voor hem, zijn nagedachtenis, mijn moeder, mijn echtgenote en alle familieleden en vrienden kon betekenen. Achteraf kreeg ik complimenten. Het mooiste was van iemand die zei dat hij nog nooit zo gelachen had op een begrafenis. Mission accomplished, dacht ik. Als mijn vader om iets herinnerd mocht worden, was het zijn relativerende blik, zijn ongedwongenheid en zijn levenslust, op die laatste ontmenselijkende maanden na dan. Als ik mijn vader om iets wilde láten herinneren, was het om wie hij werkelijk was: een man die leefde en liet leven, die ik nooit op kwaadsprekerij heb kunnen betrappen, die anderen het spotlicht gunde, die om ter hardst lachte met wat anderen vertelden en niet de aandrang voelde om zelf de lachers op zijn hand te krijgen, en die onmiskenbaar ook zijn kleine kantjes had, want niemand is perfect. Een mens, quoi. Ik heb deze tekst toen niet op mijn blog gepubliceerd: het was iets tussen mij, mijn vader en de aanwezigen op de begrafenis. Nu, vijf jaar later, voel ik wel de behoefte om te delen. Een afscheid revisited. U doet ermee wat u wilt.)

***

Zeven door de tand des tijds lichtjes verkleurde en bijgekleurde vader-zoon-momenten.

***

Een Spaanse gitaar heette dat toen nog. Elk kind kreeg op zijn verjaardag of met Sinterklaas zo’n exemplaar in handen gestopt in de jaren 60, teneinde Vrolijke, vrolijke vrienden te kunnen tokkelen. Zelf ben ik nooit verder geraakt dan Vr, de olijke, olijke vrienden bleven hangen in de goede bedoelingen, onhandig als mijn vingers zich verplaatsten over het instrument. Op zekere dag werd ons huishouden van drie verrijkt met een heuse elektrische gitaar. Een blinkend, goudoranje prachtstuk. Ik dacht: nu heb ik John, Paul, George en, ach, neem er ook die Ringo maar bij, hier in huis. Mijn vader, de rockster. Ik zou hier verhalen kunnen verzinnen over minutenlange, onnavolgbare solo’s, ik zag de pers mijn vader al de bijnaam ‘Jos Van Laeken is God’ toebedelen. Helaas, de waarheid is minder rock-‘n-roll. Een paar keer heb ik hem wat klanken uit het instrument weten knijpen. Iets dat klonk als plinkeplonke plinkeplonke. Onaangeroerd weepte de gitaar nog jaren gently in de bezemkast.

***

Begin jaren zeventig was ik een aandachtig luisteraar van de BRT Top 30. En ik volgde ook nog andere hitparades, van dewelke ik de Top 20 kon aflezen op de voorlaatste pagina van Humo. Ik maakte prognoses, van welke platen er de week nadien zouden stijgen en dalen. En ik verplichtte mijn ouders om met de beperkte platencollectie de we toen hadden staan, een persoonlijke top 5 te maken, waarna ik een Top 10 van het gezin-Van Laeken maakte. Die werd dan op donderdagavond integraal gespeeld. Dat ging goed tot mijn vader verzot werd op het lied Waarheen, waarvoor van Mieke Telkamp, de Nederlandstalige interpretatie van Amazing Grace. Toen werd ik met de nadelen van de democratie geconfronteerd: wekenlang werd ik verplicht om Waarheen, waarvoor door de huiskamer te laten schallen. Niet lang daarna stierf de huiselijke hitparade een stille dood, ook al omdat ik mijn ouders niet meer kon dwingen om mee te doen.

***

Mijn vader was secretaris van de voetbalclub van Beliard Murdoch. Zelf tegen een bal trappen lukte niet al te best: de enige keer dat ik hem op een voetbalveld heb bezig gezien trapte hij bijna het hoofd van een tegenstander af, met een beweging die het midden hield tussen de ‘funny walk‘ van John Cleese en de beruchte karatetrap van Eric Cantona. Secretaris zijn ging hem wonderwel af en ik ging elke zaterdag mee, met de mannen van de sjop, zoals dat toen werd genoemd. Kerels met schoppen van handen, die tijdens de rust van een match vijf pinten verzetten en nog ruim op tijd terug naast het terrein stonden voor aanvang van de tweede helft. Er werd gedronken, gepaft, geroepen, gore moppen verteld. En ik dacht: ik doe mee. Ik was veertien en probeerde het tempo te volgen. Na de wedstrijd schakelde ik over op Oxo. De combinatie van pils en Oxo zorgde voor geklots in mijn maag en toen we naar huis reden tegen het gezapige tempo van vijfendertig per uur, moest ik al na een paar honderd meter mijn vader verplichten tot stoppen, waarna ik de dichtstbijzijnde haag opzocht. Dat herhaalde zich een keer of vijf. Op het eind, de gal was al gepasseerd, zag ik mijn vader met een grijnslach naar me kijken. Voor mij leek het alsof ie woordenloos zei: ‘Maaine joenge weurt volwassen‘. Maar het kan ook net zogoed ‘Sukkeleir, ge moet nog veil liere!‘ geweest zijn.

***

Dansen, dat deed mijn moeder graag. Dansen, dat kon mijn vader amper. Toch ging hij graag naar bals. U kent die man die de halve avond zit te hinniken van het lachen: dat was hij. Kwam nauwelijks van zijn stoel, maar amuseerde zich kostelijk. En op het eind van de avond voerde hij meestal een nummertje op. Dan schoof hij een stoel achteruit, keek even rondom zich om zich ervan te vergewissen dat er niemand in de weg kon lopen, nam met beide handen zijn rechterschoen vast en wrikte zijn been tot in zijn nek. Mocht ik dat ooit geprobeerd hebben, dan zat ik vandaag in een rolstoel. Hij niet, hij kon dat. Tot groot jolijt van de omstanders en tot grote gêne van mijn moeder en mezelf. ‘De Jos go’ z’n biene in z’ne nek leggen‘, zeiden de andere balgangers. Eén keer presteerde hij het om zijn twéé benen in zijn nek te leggen. Ik zag het gebeuren en wendde mijn hoofd af. Tot ik een harde plof hoorde. Hij was van zijn stoel gevallen. Bezorgd probeerden de omstanders hem recht te helpen en, vooral, de knoop te ontwarren. De gelukzalige glimlach om zijn mond interpreteerde ik als ‘Yes, I did it!‘ De blauwe plekken nam hij er voor lief bij.

***

In juni 1977 kreeg ik mijn diploma van middelbaar onderwijs. Samen met de andere leerlingen van het Gemeentelijk Handelsinstituut — waarbij het niet echt uitmaakte of ze geslaagd waren of niet — trokken we naar het café op de hoek, de Ruby. Een gezelschap van een twintigtal jonge mannen en vrouwen, en één vader. U mag één keer raden: jawel, de mijne. In het begin van de avond vond ik dat behoorlijk gênant, maar na een paar pinten trok ik het me niet meer aan. Ook de rest van de bende niet: we hadden een sponsor. En op het eind van de avond moet de cafébaas gedacht hebben dat niet Frank maar Jos Van Laeken zopas zijn diploma behaald had. Trots, moet u weten, werd in onze kringen niet met woorden uitgedrukt, maar met gebaren. Zoals: een hele avond je vrienden-medeleerlingen trakteren.

***

Naast zijn uit de hand gelopen hobby als secretaris van voetbalclub Beliard, werd mijn vader op zekere dag ook afgevaardigde van de tweede ploeg van VK Esquire ’78, den Eskwier. Delegee, in schoon Vlaams. Eén van zijn sterren op de voetbalvloer was zijn zoon, die afwisselend in doel stond of de rechterflank terroriseerde met onstuitbare rushes. Althans, dat was de bedoeling. Mijn vader was geen tactisch brein. Zijn taak bestond erin elf namen op het wedstrijdblad in te vullen. Niet meer, niet minder. Zelden moest hij een speler teleurstellen, eerder was het week na week scharrelen om voldoende spelers aan de aftrap te krijgen. Zo kwam het dat we op een zondagochtend met z’n achten partij moesten geven aan de leider in het klassement. Als doelman stond ik in een schietkraam, maar — al zeg ik het zelf — ik pakte bij benadering twintig gemaakte doelpunten. ‘Goe gepakt!î’, zei pa achteraf. Dat vond ik ook wel. Dat de uitslag 0-20 was, was even bijzaak.

***

23 mei was een jaarlijks terugkerende queeste voor mij. Een zoektocht naar een cadeau voor zijn verjaardag. Eén keer presteerde ik het om hem een boekje over seriemoordenaar Freddy Horion te schenken. Bij de titel stond ik niet al te lang stil: ‘Monster zonder waarde‘. Achteraf bekeken niet al te subtiel en zeker ook niet zo bedoeld, wees gerust. Elk jaar opnieuw brak ik mijn hoofd over een geschikt geschenk. Halfweg de jaren 80, één van de weinige periodes waarin ik een heel klein beetje rebelleerde tegen mijn ouders, dacht ik: het kan me niet meer schelen, ik koop iets wat ik zelf goed vind. Ik ging naar een platenwinkel en kocht een exemplaar van ‘Rum, Sodomy And The Lash‘ van de Ierse dronkebroers The Pogues. ‘Was da?‘, zei hij toen hij het cadeaupapier had verwijderd en de kruiselings door elkaar liggende figuren aan boord van een scheepswrak op de hoes zag liggen. Ik zette de plaat op. The Sick Bed of Cuchulainn spoot door de luidsprekers. Tegen dat Sally MacLennane weerklonk, zat hij enthousiast in de zetel te schuifelen. ‘Amai, da’s goe!‘, zei hij. Daar en dan eindigde mijn rebellie en wist ik: hé, dit is mijn vader.



Barbertje moet hangen

Samenleving Posted on za, januari 23, 2021 11:34:51

Waar een fout gemaakt wordt, is er een schuldige. Minstens één. Liefst iemand die we kunnen identificeren, dat maakt het makkelijker om hem of haar tegen de virtuele schandpaal te nagelen. Schuld en boete horen bij misdaad, misdrijf, overtreding, vergissing, foutje. De vorige Amerikaanse president — zijn naam ontschiet me nu even, dat geheugen! — pardonneerde tientallen kleine en grote witteboordencriminelen en een enkele zwaarbewapende rapper, maar hij liet nog wel vlug een stel terdoodveroordeelden executeren. Executive orders, je kunt er verschillende richtingen mee uit.

In een samenleving zoals de Amerikaanse, die zich beroept op law and order, wordt onder ‘order’ al te vaak verstaan: oog om oog, tand om tand. Dat ziet (een deel van) de massa graag: justice will be done, nietwaar? Of het nu om een dodelijke elektrische schok of een spuitje gaat: de schuldige wordt gestraft, de maatschappij voelt zich bevrijd. Op naar de volgende. In het verleden werden heksen verbrand, hoofden van veroordeelden afgehakt of personen die men weg wilde uit de samenleving publiek gelyncht. Niet dat wij zoveel beschaafder zijn, want ook hier zouden lynchpartijen nog dagelijkse gebeurtenissen zijn, mocht er niet streng op worden toegekeken dat het niet meer in ’t echt gebeurt. Dus gebeurt het virtueel. O wat lucht dat op, een schuldige vinden en hem of haar aan de hoogste boom opknopen. O dat verslavende geluid van een bengelend lichaam. Strange fruit hangin’ from the poplar trees. Ook bij ons zijn er populieren. En vreemd fruit kennen we eveneens. Jonagoldappelen, bijvoorbeeld. Zeldzaam, zo wordt beweerd, en toch.

Ja, Jonagoldman, de wat oudere man die zich stevig boos maakte omdat er in zijn lokale Aldi geen jonagoldappelen meer te vinden waren, hihi. Maar ook: oeioei, kunnen we iemand zomaar te kakken zetten? Voor velen was de man schuldig aan een passionele misdaad: het winkelpersoneel verrot schelden. Dat hij daarbij vooral zichzelf belachelijk maakte, ach, en dat we er een stevige portie mee gelachen hebben, och, het luchtte op in deze moeilijke tijden. Uitlachen is ook lachen. Dat de man voor de ogen van zijn familie en vrienden virtueel onthoofd werd, is bijzaak. Net als zijn privacy. Die telde even niet, hij moest en hij zou met pek en veren, en zonder winkelkar vol jonagolds, de Aldi verlaten. Eerlijk, ik dacht ook: wat een idioot, terwijl ik had moeten denken: laat die man gerust, dit is tussen hem en de omstaanders, dit hoeft de rest van Vlaanderen niet te zien.

O ja, die vrouw die was gaan skiën en die er op haar eentje voor zorgde dat vijfduizend mensen tijdelijk opgehokt werden. 1 op 5000, als dat de ratio van een beursaandeel zou zijn, zou er flink op ingetekend worden. De vrouw had iets gedaan wat moreel best wel egoïstisch en kortzichtig was, maar juridisch deed ze niets verkeerd. Reizen was afgeraden, niet verboden. Als je de Vlaming zegt dat iets wel mag, maar best niet gedaan wordt, haakt hij nog voor de komma af. Dankzij deze vrouw werd er gisteren dan toch eindelijk een knoop doorgehakt en duidelijk gecommuniceerd: niet-essentiële reizen mogen even niet. Eindelijk. (Voor wie altijd gaat skiën tijdens de krokusvakantie: skiën is vooralsnog geen essentiële bezigheid. Vakantie is essentieel, op vakantie gáán niet.)

Heel eerlijk: ik vervloekte die vrouw, die ik van haar noch pluim ken, maar die ik al snel in de virtuele zak met patjepeeërs, superverspreiders, bewuste overtreders van de strenge maatregelen, virusontkenners en dikke egoïsten heb gestoken. Zoiets doe je niet, punt. Dat vind ik nog altijd. In mijn naïviteit reageerde ik eens op een tweet waarin reizen tijdens de kerstvakantie veroordeeld werd. Ik vond dat het in theorie wel moest kunnen: hutje in de bergen, eigen proviand meenemen, lange eenzame wandelingen zonder een levende ziel tegen te komen. Alleen zijn theorie en praktijk zeer uiteenlopende dingen: wat in theorie kan, loopt in de praktijk mis. Dus is het goed dat er nu duidelijkheid is. ¡No pasarán! de landsgrenzen, tenzij voor essentiële trips. Maar goed, voor mij moest de naam van die vrouw niet publiek gemaakt worden, liefst niet zelfs, maar ik was het er wel mee eens dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks onze veroordeling zou zien, lezen, horen, voelen. Dat ze tot inkeer zou komen. Dat ze eventjes in haar schulp zou kruipen van schaamte. Dat ze om vergiffenis zou vragen.

Wat die vrouw deed, blijft onverantwoord, ook al was het dan niet strikt verboden. Maar ik besef nu: wat hebben we eraan als we haar symbolisch aan een hoge populier ophangen? Redemption? Verlossing door ingreep van een gemaskerde beul? Is het daarmee opgelost? En hangen we er dan meteen ook al die anderen bij die in min of meerdere mate door hun zelfzuchtig gedrag óns leven hebben bemoeilijkt? Het is verleidelijk om ja te zeggen, en op onbewaakte en zwakke momenten zou ik dat zelfs overwegen, maar neen… toch maar niet. Daarvoor ben ik te zeer gehecht aan het begrip beschaving.

Dat we politieke verantwoordelijken op gepaste wijze sanctioneren, daar ben ik dan weer helemaal voor. Maggie De Block en Wouter Beke, de Gusta en Guust Flater van de eerste golf, mogen wat mij betreft in een baan om de politieke planeet geschoten worden. Theo Francken, bedenk gerust een originele manier om hem na zijn eigengereide optreden op het staatssecretariaat voor Asiel en Migratie te bestraffen. (Maak u geen illusies, hij zal de eer niet aan zichzelf houden, daarvoor moet je in de eerste plaats een eergevoel hebben.) Als er iemand schuldig blijkt aan de huidige vaccinatieproblemen: laat hem of haar verantwoordelijkheid opnemen. Zonder dat er een publieke opknoping bij hoort.

Het is o zo makkelijk: een schuldige aanwijzen, publieke lynchpartij, nog wat gezellig nakaarten en dan vrolijk verder gaan. Dat zit in ons, ik voel dat bij mezelf. Je moet al heel sterk in je schoenen staan om Jonagoldman níet uit te lachen of die skiester níet te veroordelen. Op school, heel lang geleden — het geheugen werkt weer even —, gebeurde het niet zelden dat een geluidloze stinkende scheet de wijde wereld, die zich helaas beperkte tot het muffe, slecht verluchte klaslokaal, werd ingestuurd. Dan was het raden wie de dader was. Meestal werd er wel iemand aangewezen, ook al was die onschuldig. Het was gewoon prettig om het true crime-mysterie op te lossen. Vooral als je zelf de dader was, dan kwam het erop aan met een boos gezicht rond te kijken, om te zien wie ‘het’ gedaan had. Hoe overtuigender je gespeelde boosheid, hoe groter de kans dat niet jij maar iemand die in je buurt zat, zou geviseerd worden. Meer dan veertig jaar later is dat nog steeds zo. Zoek de dader en zet hem of haar publiekelijk voor schut. Het resultaat is opluchting, en voor een deel ook oplichting. Denk aan de hulpsint in Mol: wat waren we snel om hem de zwartepiet toe te schuiven, het hoefde niet eens een roetpiet te zijn. In de zak ermee. Waar is die roe hier?

Hoe zat dat weer met die Bijbelse spreuk: iets met een eerste steen die geworpen wordt, of zoiets. Een steen die als een boemerang terugkeert, heeft gegarandeerd pijnlijke gevolgen. Tenzij u prefereert om de bluts met de buil te nemen. Barbertje moet hangen: iemand moet de schuld krijgen en gestraft worden. Een parabel die we hebben geërfd van Multatuli, al wordt ie verkeerd geciteerd: niet Barbertje moest hangen, maar de man die ervan beschuldigd werd haar te hebben vermoord. Kijk, een historische vergissing. Zoals talloze executies dat ook geweest zijn.

“We’ve learned that quiet isn’t always peace, and the norms and notions of what ‘just’ is isn’t always justice”, bezwoer Amanda Gorman haar landgenoten en tegelijk ook ons allemaal op dat onvergetelijke moment tijdens de inauguratieplechtigheid van Joseph Robinette Biden. “When day comes, we step out of the shade, aflame and unafraid / The new dawn blooms as we free it / For there is always light, / if only we’re brave enough to see it / if only we’re brave enough to be it”.

We moeten dan wel dapper genoeg zijn om het te willen zien en te willen zijn.



« VorigeVolgende »