(Acht opeenvolgende maandagen mag ik het college Cultuurjournalistiek geven aan masterstudenten Journalistiek op de Antwerpse campus Sint-Andries van de KU Leuven. Deze visietekst heb ik recent ook aan de studenten bezorgd: een persoonlijke reflectie op wat (cultuur)journalistiek zou moeten zijn. De tekst is samengesteld uit eerdere opiniestukken en blogposts, en aangevulde inzichten. Veel leesplezier!)
“Journalistiek,” zo definieert Wikipedia, “is het verslag doen van nieuws. Een journalist verzamelt en verwerkt het nieuws voor de lezer, kijker of luisteraar. Journalistiek is de discipline van het verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren van het nieuws. Een journalistiek bericht dient in eerste instantie antwoord te geven op de vragen wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. (…) Er bestaan twee belangrijke vormen van journalistiek: de feiten zo neutraal en objectief mogelijk doorgeven, of ze juist duidelijk voorzien van commentaar.”
Dat zijn meteen een aantal aspecten door elkaar: verslag doen, verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. De 5 W’s (wie, wat, waar, wanneer, waarom) zijn al gepasseerd. Je kunt niet anders dan besluiten dat journalist een veelomvattend beroep is. En dat je op twee gedachten blijft hinken: ofwel ben je de neutrale waarnemer die zo objectief mogelijk verslag uitbrengt, ofwel neem je een duidelijk standpunt in en verlaat je even dat strikte streven naar objectiviteit. Journalisten moeten hun hele professionele leven met die spagaat leren om te gaan. Dat is niet makkelijk. Je moet afstandelijk en onpartijdig zijn, maar tegelijkertijd wordt er engagement en maatschappelijke betrokkenheid van je verwacht.
***
Afstand bewaren
Waarschuwing: het zal in deze tekst nauwelijks over cultuurjournalistiek gaan. Ik geloof namelijk niet in hokjes. Of je nu over kunst en cultuur schrijft of praat, of over sport, politiek of faits divers maakt in wezen geen verschil, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, omdat een cantate van Bach bespreken toch niet te vergelijken lijkt met het verslag van een verkeersongeval. En toch gaat het om dezelfde stiel: verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. Helaas wordt dat vaak vergeten. Sportjournalisten identificeren zich zodanig met hun onderwerpen dat ze geen afstand meer kunnen bewaren. Probeer dan maar eens kritisch te berichten over gevallen van doping of omkoping. Cultuurjournalisten hebben ook zo hun favorietjes: je zal maar een goeie band hebben opgebouwd met Jan Fabre en dan geconfronteerd worden met verhalen van seksueel misbruik door de man. Of je bent mediajournalist en je vond die Bart De Pauw tot november 2017 toch zo’n geweldige gozer. Amerikaanse filmjournalisten die Harvey Weinstein ‘a jolly good fellow’ vonden, zullen daar allicht een heel klein beetje spijt van hebben sinds #metoo. (En toch moet je ook dan nog ruimte laten voor twijfel en de heren Fabre, De Pauw en Weinstein niet onmiddellijk op de figuurlijke brandstapel zetten. In die zin is er een overlapping tussen wetenschap en journalistiek: twijfel is in beide domeinen een fundamenteel uitgangsprincipe. Al moet je niet twijfelen over de goede bedoelingen van redacties die eenzijdig berichten over, bijvoorbeeld, de zaak-De Pauw. Die zijn er namelijk niet. Het gaat om de sensatie, de clickbait, de dagverkoop en, best mogelijk, hogere zakelijke belangen, zoals het samenwerken met controversiële, in opspraak gekomen figuren. Rechtspraak dient in een serene sfeer te kunnen verlopen, beïnvloeding is niet de taak van journalisten.)
Meestal wordt het probleem uit de vorige paragraaf subtiel opgelost: de verslaggeving wordt toevertrouwd aan iemand buiten de sector of met een andere specialiteit. Wat in mijn ogen neerkomt op een abdicatie. Het doet een beetje denken aan wijlen koning Boudewijn, de Belgische koning die in 1990 weigerde om de abortuswet te ondertekenen, omdat die indruiste tegen zijn (katholieke) geweten, waarop grondwetspecialisten het slimmigheidje bedachten om hem een dag regeeronbekwaam te noemen. De wet werd bekrachtigd, de koning kon zijn geweten sussen. Die hypocrisie kom je in de journalistieke wereld ook vaak tegen: collega’s die zich even onbekwaam achten om te schrijven over wanpraktijken in de branche waarin ze zich hebben gespecialiseerd. Meestal komt dat neer op: te laf om bewezen geachte wanpraktijken aan het licht te brengen, te bang om niet meer welkom te zijn in de in opspraak gekomen middens, te weinig onafhankelijk en onpartijdig om volwaardige journalistiek te bedrijven.
Als je in de stiel stapt om te bewonderen, zit je in de verkeerde stiel.
Als je in de stiel stapt om te bedonderen, eveneens.
Afstand bewaren is een conditio sine qua non in het beroep van journalist. Anderhalve meter is een goed begin, ‘social distancing’ is ook in de journalistiek een waardevol principe. Daarom is het niet goed dat je als politiek journalist bevriend raakt met een politicus, dat je als sportjournalist vrolijk whatsappt met je favoriete sportman of dat je als cultuurjournalist amicaal omgaat met een regisseur of actrice. Ooit bezorgt je dat gewetensproblemen.
Vergeet dus de term ‘cultuurjournalist’. Je bent in de eerste plaats journalist: cultuur is je speelveld. Niet onbelangrijk, maar je moet vooral verzamelen, controleren, rapporteren en analyseren. In diezelfde zin vind ik ook de term ‘onderzoeksjournalist’ niet zo gepast. Elke journalist moet onderzoeken. En uiteraard is er een verschil tussen een dagelijkse human interestreportage maken en maandenlang op zoek gaan naar verborgen informatie in de hoop dat je een ‘smoking gun’ vindt. Maar in wezen word je geacht dezelfde hoogstaande kwaliteit af te leveren.
***
Vrijemarktdenken
Vrijdag 3 mei 2013 zal menige Vlaamse hoofd- en eindredacteur zich in zijn of haar koffie verslikt hebben. Een honderdtal vermetele penvrienden van PEN, de Vlaamse afdeling van de internationale auteursvereniging waarvan de afkorting staat voor ‘Poets, Essayists & Novelists’, gaven die dag in De Morgen uiting aan hun bezorgdheid over de toestand van de media in onze contreien. De vrije meningsuiting is in het gedrang, schreven ze, de persvrijheid wordt uitgehold door, ik citeer, ‘een losgeslagen vrijemarktdenken’. Boven het stuk stond de ronkende titel ‘De vrije markt versmoort het vrije woord’.
De mannen en vrouwen van PEN eisten meer onderzoeks- en minder steekvlamjournalistiek, meer duiding en minder opiniëring, meer buitenland- en Europaberichtgeving, meer zelfregulering en meer inzicht in reële conflicten. Eisen die, als je ze even in hun context bekijkt, niet meer dan logisch en redelijk klonken. En toch was de reactie uit de sector hevig. Grosso modo waren er twee kampen: ‘Vroeger was het beter’ en ‘Vandaag is het beter’. Alsof het om een of/of-verhaal ging. Dus ga ik nu een poging wagen om op twee cruciale vragen een antwoord te geven. Was het vroeger beter? Is het nu goed?
Was het vroeger beter?
Neen, dus. Er werd inderdaad minder aandacht besteed aan futiliteiten, steekvlamjournalistiek bestond nog niet — eenvoudigweg omdat er veel minder media waren en er minder haast was bij het uitbrengen van nieuws — en het beroep van journalist genoot meer maatschappelijk aanzien, maar de politisering, verzuiling en autocensuur sloegen ongenadig toe.
Anderzijds hebben de mannen en vrouwen van PEN zelfs bijna een decennium na hun open brief gewoon gelijk, wanneer ze stellen dat er vandaag te weinig onderzoeksjournalistiek is, te weinig duiding en te veel opiniëring, te weinig buitenland- en Europaberichtgeving, te weinig zelfregulering en onvoldoende inzicht in reële conflicten.
Gaat het vandaag goed met de journalistiek?
Eind jaren zeventig van de vorige eeuw waren de media hopeloos gepolitiseerd, verankerd en opgesloten in de verzuiling die de hele Belgische samenleving toen gijzelde. Een katholieke krant liet zich de les spellen door de katholieke partij, de katholieke vakbond en de katholieke mutualiteit. Idem dito bij de liberalen en de socialisten. Begin jaren tachtig kwam de kentering. De Standaard nam iets meer afstand van de CVP (de voorloper van CD&V), Het Laatste Nieuws groeide uit tot een populaire en soms ietwat populistische krant nadat het de banden met de liberale partij had doorgeknipt, en De Morgen, als opvolger van de teloorgegane Volksgazet, ruziede openlijk met de socialistische familie. Onafhankelijkheid werd het nieuwe adagium. De politiek en het sociale middenveld reageerden onwennig.
Die anti-verzuilingsbeweging nam almaar meer toe in de jaren tachtig en negentig. Ook bij de openbare omroep, waar ‘kleurloze’ managers de plaats innamen van partijvazallen, die alleen maar een hoge positie mochten bekleden omdat ze de juiste partijkaart hadden, versta: ze waren aanhankelijk aan een partij die op dat ogenblik in de regering zat. Niet dat er vanaf dan geen onrechtstreekse beïnvloeding meer was — de BRTN was maar één boos telefoontje van het partijhoofdkwartier verwijderd — maar al te gekleurde berichtgeving werd niet meer geaccepteerd, door de journalisten én door het publiek.
De grote omslag kwam er in 1996. Je mag gerust stellen dat de zaak-Dutroux op vele vlakken onze samenleving heeft veranderd. De man in de straat had plots veel minder vertrouwen in officiële communicatie, nam de overheid openlijk op de korrel en gedroeg zich balorig in het stemlokaal. Gevolg: het politieke landschap raakte hopeloos versnipperd. De traditionele politieke families bleven zich lang gedragen als struisvogels, in de waan dat die rare verkiezingsuitslagen een tijdelijk fenomeen waren. En de uitdagers grepen hun kans.
Zoals dat wel vaker gaat is de slinger nu de andere kant op geslagen. Waar de media dertig jaar geleden nog ‘uitblonken’ in brave, saaie, gecontroleerde berichtgeving, kiezen ze nu voor een overdreven populistische aanpak. Faits divers zijn de norm geworden, het buitenland is een ver-van-ons-bedshow, de waan van de dag regeert. Het goede van de politieke ongebondenheid en het einde van de verzuiling hebben plaatsgemaakt voor het slechte van de louter commerciële aanpak en de clickbait. Drie decennia geleden keken politici en journalisten neer op de burger, vandaag laten ze zich de wet dicteren door diezelfde burger. Het ene kwaad is vervangen door het andere.
Het omslagpunt ‘1996’ viel ook ongeveer samen met de intrede van de marketeers op de redactievloeren. Marketing was geen nuttig, ondersteunend departement meer, neen, radio- en tv-programma’s en de hele schrijvende pers werden plots gedomineerd door vlotte boys & girls die het allemaal beter wisten en dat probeerden te staven aan de hand van grafiekjes en allerhande studietjes. Alles werd gecensydiamiseerd — met alle respect trouwens voor een bureau als Censydiam, maar je mag de rol van onderzoeksbureaus nooit overschatten, net zoals je marketeers moet duidelijk maken dat hun rol ondersteunend is en niet leidinggevend.
Marketeers hebben de marktratio opgedrongen en tegelijkertijd het buikgevoel weggenomen. Alles is nu geformatteerd. Het gevolg is, merkwaardig genoeg, dat de media vandaag opnieuw braaf, saai en gecontroleerd bezig zijn, net als in de ‘goede oude tijd’ van de politisering en verzuiling. Alleen zijn ze nu niet meer afhankelijk van partijbonzen, vakbonden en andere gezagsdragers, maar gaan ze plat op de buik voor wat het publiek wil. Althans: voor wat marketingstudies hebben uitgewezen dat het publiek zou willen. Belangrijke nuance!
Of dat een gevolg is van een ‘losgeslagen vrijemarktdenken’, zoals de ondertekenaars van de PEN-petitie beweren, laat ik even in het midden. Hun stelling dat de vrije markt het vrije woord versmoort verdient aandacht, maar ook kritische reflectie. Het zou al te makkelijk zijn om iets ontastbaars (de vrije markt) de schuld te geven van iets aards (populistische media).
Een kwarteeuw geleden zat de wereld van de journalistiek veel eenvoudiger in elkaar. Geen internet, geen sociale media, de koek werd netjes verdeeld: het snelle nieuws zat — in die volgorde — op radio en televisie, werd dan uitgediept en aangevuld in de kranten en vervolgens geanalyseerd in de weekbladen. Dagbladen brachten nog echt nieuws: dingen die je nog niet wist de dag voordien. Weekbladen pakten geregeld uit met een primeur. Dat is verleden tijd, want vandaag wordt alles onmiddellijk op het internet gepleurd. Je kan een hoge boom opzetten over de mate van betrouwbaarheid van de meeste van die berichten, maar je kan niet ontkennen dat de vele duizenden nieuwssites het DNA van de schrijvende pers grondig hebben verstoord.
Alleen… zien hoofdredacties dat nog veel te weinig in. Net als politici van de traditionele partijen jarenlang hun kop in het zand hebben gestoken, blijven redacties geloven dat deze informatiehype van voorbijgaande aard is. Kranten en weekbladen zouden vandaag de dag meer dan ooit moeten investeren in onderzoeksjournalistiek, duiding en inzicht in reële conflicten. Daar ligt hun kans om relevant te blijven, hun mogelijkheid om te overleven, hun inhoudelijke én commerciële uitdaging om het verschil te kunnen maken. Meer nog: daar ligt hun taak. Slechts mondjesmaat beginnen redacties dat te beseffen.
***
Worden journalisten ernstig genomen?
In de zomer van 2015 deden ze bij gentenaar.be een oproep: ze zochten een liefhebber van dancemuziek die voor de site verslag zou uitbrengen van Klankfest, een dancefestival dat zou plaatsvinden in het Gentse cultuurcentrum Vooruit. De gelegenheidsjournalist zou twee tickets ontvangen voor tien dagen (ter waarde van 328 euro) en moest dan elke dag een stukje schrijven. Gratis. Een op het eerste gezicht aantrekkelijk maar ook bijzonder giftig cadeau, want je geeft minstens 32,8 euro per dag uit aan drank en eten, dus eigenlijk moest je betalen om je gedurende anderhalve week verslaggever te mogen noemen.
328 euro, dat was een bescheiden kost voor gentenaar.be. Die tickets hadden ze wellicht gratis gekregen van de organisator (‘accreditatie’, heet dat), kostprijs dus in realiteit nul euro. Die verslagjes — hoe krakkemikkig geschreven ook — kostten eveneens nul euro. Occasionele dt-fout, ach, wie maalde erom, het ging om dance, niet om een essay over een heel moeilijk onderwerp. En het was, laten we wel wezen, máár een website, met excuses voor mijn cynisme. Een freelancer ernaartoe sturen kostte zelfs in crisistijden waarin alles en iedereen als een citroen wordt uitgeknepen — freelancejournalisten op kop — meer dan 328 euro voor tien dagen. Tel uit je winst!
Ik heb me toen heel boos gemaakt. Journalistiek wordt in dit fijne land bij de Noordzee hoe langer hoe meer als een uit de hand gelopen hobby beschouwd en wie betaalt er nu voor een vrijetijdsbesteding? Journalistiek is in Vlaanderen onderdeel geworden van een bucket list: wat heb je vandaag gedaan, o, ik heb een stukje laten publiceren in de krant, tof, ik wil dat ook doen! Journalistiek kampt met een negatief imago: is het dan wel een goed idee om het toe te vertrouwen aan amateurs? Ik dacht het niet.
Journalistiek is een vak, dat traditioneel bedreven werd en — gelukkig nog in de meeste gevallen — wórdt door professionals. Ze lopen soms wat nukkig rond, zijn een tikkeltje arroganter dan de doorsnee burger, hebben een air van hier tot in Tokio, zijn uiteindelijk niet altijd even bekwaam, kortom: niets menselijks is journalisten vreemd. Het zijn mensen die iets kunnen — analyseren, synthetiseren, de juiste vragen stellen, een verstaanbaar stukje schrijven in een heldere taal — dat andere mensen niet kunnen, maar dat is niet erg, want die andere mensen kunnen dan weer dingen die die journalist niet kan. Laat mij niet behangen of een waterleiding herstellen, bijvoorbeeld, maar ik kan er wel iets over schrijven. Ieder zijn métier.
Ik heb op zich niets tegen burgerjournalistiek. Ik vind het goed dat individuele burgers problemen of bijzondere voorvallen signaleren aan de pers, al heb ik wel geregeld bedenkingen bij de manier waarop. Vaak is het niet veel meer dan buurtje-pesten. Als die burger zijn semi-journalistieke bijdragen tot de mensheid dan ook nog eens onverkort kan laten opnemen in een medium, zitten we helemaal verkeerd. Een vak is een vak, een vakman is een vakman. Vraag me niet als behanger, zelfs niet wanneer ik mij gratis aanbied. Uw behang zal schots en scheef hangen, en na er twee weken goedwillend naar gekeken te hebben, zult u alsnog een specialist inhuren, tégen betaling, met nieuw behangpapier, waardoor u meer zult betalen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Bij elke bijdrage van een niet-geaccrediteerde burgerjournalistiek hoort dan ook een redactionele controle (is dit, voor zover we dat kunnen inschatten, waarheidsgetrouw?) en een waarschuwing aan het publiek: ‘Dit stuk werd ons aangeleverd’.
Maar goed, of je nu voor of tegen amateuristische nieuwssites, burgerjournalistiek of nieuwsverspreiding via sociale media bent: ze zijn er, en ze zijn niet van plan snel te verdwijnen. Dus heeft het ook geen zin om te doen alsof ze er niet zijn, te hopen dat de bui zal overwaaien of — veel erger nog — te mijmeren over hoe het vroeger was.
***
Dokters Frankenstein
Traditionele en nieuwe media staan onder druk. Bij het minste wordt er fake news geroepen. Sommige sites specialiseren zich zelfs in het verspreiden van halve waarheden of hele leugens, en dat straalt ook af op de koosjere medewerkers in de sector.
Als een onderbetaalde copy/paste-redacteur onder druk van een in zijn nek hijgende eindredacteur een artikel bijeen jat en het halsoverkop de wijde wereld instuurt om toch maar de eerste te zijn met een niet gecontroleerd bericht, dan komt dat de reputatie van de hele journalistieke wereld allesbehalve ten goede. Waarna collega’s van de copy/paste-jongen (m/v/x) vervolgens diens informatie recycleren voor een ‘eigen’ slordige bijdrage. Ad infinitum.
Dat is de hapsnapwereld waarin we beland zijn: de eerste zijn is belangrijker geworden dan correcte en de meest volledige informatie brengen, en als je niet de eerste bent, moet je de mediagebruiker wijsmaken dat dat wél zo is. Stilstaan bij wat we doen en hoe we dat doen zit er nauwelijks nog in. Nadenken evenmin. Dat gaat ten koste van de geloofwaardigheid van het beroep.
Een voorbeeld uit het dagelijkse persleven van begin 2018. Student richt een Vlaams-nationalistisch, extreemrechts actiegroepje op. Dat geniet alleen in beperkte kring enige bekendheid. De jongen spreekt zich via de sociale media uit over de geslachtsverandering van een journaliste bij de commerciële omroep; dat we dit allemaal niet zomaar normaal moeten vinden. Wordt plots opgevoerd in een duidingsmagazine als iemand met een uitgesproken mening over de transgenderproblematiek. Wakkere journalist op een andere redactie denkt: hé, wie is dat en wie is dat clubje dat hij vertegenwoordigt? Hij gaat op onderzoek. Andere journalist gaat de jongeman interviewen. Geeft hem verschillende pagina’s in een prestigieus weekendmagazine. Een forum, zeg maar. Een half jaar later heeft de wakkere journalist zijn reportage klaar. Spraakmakend, onthullend, verbijsterend. Journalistiek op topniveau. Relevant. Maar de student weet zijn aanhang nog uit te breiden. En krijgt nóg meer persaandacht. En wordt dan aangekondigd als lijsttrekker van een extreemrechtse partij. Krijgt vervolgens weer uitgebreide persaandacht en gebruikt die om in te hakken op de media die hem die aandacht hebben gegeven.
Als we over Dries Van Langenhove praten — want over hem gaat het in de vorige paragraaf — moeten we vaststellen dat sommige media zich gedroegen als Dokters Frankenstein en een eigen monstertje hebben gecreëerd. Goed dat het fascistoïde clubje ontmaskerd is — niet dat het helpt, de populariteit stijgt alleen maar, maar dat kan je de wakkere journalist niet euvel duiden: hij heeft zijn job gedaan (híj wel!). Maar waarom moest dat jonge heerschap worden opgevoerd omdat hij een mening had over transgenders? Wat is zijn expertise? Wat is zijn maatschappelijke visie hierop? Hij heeft er geen, hij uit gewoon een populistische mening, zoals honderden, misschien wel duizenden Vlamingen hebben gedaan nadat die journalist aankondigde dat hij een zij zou worden.
Zijn wij, de pers, de media, nu enkel nog dragers van de meest onzinnige boodschappen? Zijn we masochisten geworden? Zijn we onze eigen overbodigheid aan het ensceneren?
Neem nu de twee betogingen in december 2018: de Klimaatmars (65.000 deelnemers) en de Mars tegen Marrakesh (5.500). Ik heb zelf even de moeite gedaan om de media-aandacht van die twee manifestaties te vergelijken. Over de Klimaatmars werden op zondag 2 december 25 stukken gepubliceerd en op maandag 3 december 18, samen goed voor 15.838 woorden. Niet overal stond de Klimaatmars prominent op de voorpagina. Over de Mars tegen Marrakesh — tégen het pact van de Verenigde Naties om migratie beter te reguleren — werden op zondag 16 december 44 stukken gepubliceerd en op maandag 17 december 20, samen goed voor 26.919 woorden. Overal stond de mars prominent op de voorpagina.
Een paar conclusies hieruit.
1. De pers focust te veel op het negatieve. Mars ’tegen’. Gewelddadigheid. Hooligans.
2. De pers focust te veel op controverse. Die saaie pieten en mieten van #ClaimTheClimate, met hun eeuwige bakfietsen en hun aandacht voor de toekomst! Neen, dan liever die frisse jongens van Schild & Vrienden, die altijd weer iets zeggen dat lekkere koppen en luidruchtige toogdiscussies oplevert.
3. De pers focust te veel op makkelijk populisme en pompt dat vervolgens nog eens op. Die Mars tegen Marrakesh had perfect op pagina 7 gekund, 30 lijnen met daarnaast een foto van het geweld achteraf. Meer zijn 5.500 mensen niet waard. Dat is ongeveer 0,05 procent van de Belgische bevolking, terwijl de organisatoren beweren dat ze het hele volk vertegenwoordigen. Quod non.
4. De pers is dringend toe aan gewetensonderzoek. Ik wil hier niet pleiten voor ‘constructieve journalistiek’, vanwege de oubolligheid van die term, die bovendien lijkt te veronderstellen dat je alléén nog maar het positieve moet zien. Nogal naïef. Maar we stevenen af op destructieve journalistiek, berichtgeving die uitsluitend de waan van de dag volgt, herrie veroorzaakt of versterkt, bruggen helpt op te blazen, populisten populairder maakt, de samenleving in al zijn gewrichten doet kraken. Dat kan ook niet de bedoeling zijn. Waar is onze kritische zin naartoe?
Journalisten moeten weer meer onderzoeken en blootleggen, media moeten geen megafoons aanreiken aan de luidste roepers en de strafste tafelspringers, maar aan de interessantste stemmen in de samenleving, hoe zoetgevooisd en bedeesd die soms ook klinken. De coronacrisis maakt duidelijk dat er heel wat échte experten zijn. Hun stem zou vaker mogen weerklinken, ook buiten crisismomenten. Máár, voeg ik er meteen aan toe, alleen over hún vakgebied.
***
Wij zijn volksvertegenwoordigers
Noem me ouderwets, maar ik vind dat journalisten, eindredacteuren, hoofdredacteuren en uitgevers wat meer ballen moeten tonen. Wij — en in de toekomst hopelijk ook jullie, studenten van nu — zijn de professionals, wij moeten beoordelen of iets of iemand nieuwswaardig is, iets toevoegt aan een maatschappelijk debat, relevant is. Wij moeten naar eer en geweten, zo onpartijdig en onafhankelijk mogelijk, met de nodige afstand knopen doorhakken: waar besteden we onze nog altijd beperkte ruimte aan? Dat is onze verdomde job, daarvoor worden we betaald.
Aan een loodgieter wordt toch ook niet gevraagd om de klussende buurman inspraak te geven wanneer hij een lek komt dichten? De bakker laat toch niet toe dat de handige buur mee taartjes komt bakken, omdat die dat zo goed doet als er een familiefeestje is? Staat de notaris toe dat lieden die weleens een juridische tekst in de verte hebben bekeken, zelf een akte komen opstellen?
Blijkbaar zijn politici en journalisten tegenwoordig de enigen die hun taak uit handen hebben gegeven: ze laten zich voeden door populisme. De schreeuwende vox populi is meer de norm geworden dan de bedaarde stem van experten. Omdat we zo graag hebben dat het botst, dat er controverse van komt, dat we de dagen nadien nog iets hebben om over te schrijven en te praten. Het is zó makkelijk, in de meningenfabriek wordt elk uur van de dag wel iets geroepen. Uitzonderlijk is dat geniaal en bruikbaar voor de samenleving, soms nuttig, meestal overbodig en irrelevant.
***
Politici en journalisten moeten weer ergens voor staan: een visie, een voldragen mening, beroepsethiek, een zekere vorm van verhevenheid in het domein waarin ze gespecialiseerd zijn. Wij zijn volksvertegenwoordigers: de ene legitiem, want verkozen, de andere eveneens legitiem, want professioneel geschoold of door ervaring stielman geworden, en daardoor in staat geacht om het belangrijke te onderscheiden van het belangwekkende (en het futiele). Zijn we perfect? Verre van. Lopen er charlatans rond in de stiel? Wees gerust, knoeiers lopen overal rond, ook onder de loodgieters, bakkers en notarissen. Daarom moet je de stiel nog niet laten bederven of jezelf niet meer ernstig nemen.
We moeten, kortom, ons vak weer opeisen, en dat geldt zowel voor de ‘ouderwetse’ krant als voor de hipste nieuwe site.
De media laten zich te vaak ringeloren. Hoe harder extremisten brullen dat ook zij aan bod moeten komen, hoe groter de kans dat ze dat uiteindelijk ook zullen mogen. Ooit was er een cordon médiatique tegen vertegenwoordigers van het Vlaams Blok — de partij die sinds 2004 Vlaams Belang heet — in de Vlaamse pers: ze kwamen nauwelijks aan bod. Een kwarteeuw later gaat er geen dag voorbij, of er is een Vlaams Belang’er uitgebreid aan het woord gekomen. Geen van beide keuzes is verdedigbaar: de eerste omdat je zo ook een cordon sanitaire rond de kiezers van die partij legt, wat in een democratisch bestel ongezond is, de tweede omdat je extremisme salonfähig maakt. Gezond verstand is een kwestie van afwegen. En niet zomaar toegeven aan externe druk: noem het gerust pretentieus, maar die pretentie moeten hoofd- en eindredacteuren en journalisten durven te hebben. Al te extreme uitlatingen moeten we blijven beperken tot het kringetje waar ze ontstaan zijn.
De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994), die zichzelf een kritische rationalist noemde, ging daar in zijn beroemde boek The Open Society and its Enemies (1945) uitgebreid op in via zijn ‘paradox van tolerantie’. Een van de onverwachte vijanden van de open samenleving is een verdraagzame attitude tegenover onverdraagzaamheid, schreef hij. In Poppers definitie: ‘Onbeperkte tolerantie moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn, als we niet bereid zijn een tolerante samenleving te verdedigen tegen de aanvallen van de intolerante medemens, dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie.’
***
Vervrouwelijking van het beroep
Via deze lange omweg kom ik opnieuw bij het vertrekpunt uit. Verzamelen, controleren, rapporteren, analyseren. Journalisten hebben een cruciale taak in de samenleving. Zoals in een gezondheidscrisis de zorgsector eindelijk ten volle gewaardeerd wordt, zo mag ook de journalistiek weleens een schouderklopje krijgen. Al moet de journalist dat dan wel verdienen.
Van een hoofdzakelijk mannelijk beroep is journalistiek geëvolueerd naar een betere maar nog niet voldoende representatieve weerspiegeling van de samenleving. De vervrouwelijking van het vak is een fantastische zaak, net zoals het geweldig zou zijn, mochten er meer mensen met een andere huidskleur en een andere culturele, religieuze en maatschappelijke achtergrond opduiken in het vak. Sinds een jaar of twintig hebben we vrouwelijke hoofd- en eindredacteuren, vrouwelijke politieke journalisten, hier en daar zie je een vrouwelijke sportjournalist opdoemen — daar moet de inhaalslag nog gebeuren. Ook cultuurjournalistiek is veel te lang een mannelijk bastion gebleven: pijp rokende, blanke mannen van middelbare leeftijd die alles beter wisten. Vroeger was het heus niet beter…
Toen ik zelf de studentenbanken net ontvlucht was, hanteerde ik voor mezelf een definitie van kunst die, achteraf bekeken, heel begrensd was. Ik zag kunst als iets dat ik zelf niet had kunnen maken. Dat was niet alleen bijzonder beperkend ten opzichte van mezelf — want ik zou wel nooit in staat zijn om ook maar iets te kunnen produceren dat binnen die definitie paste! —, maar ook ten opzichte van kunstenaars. De 25-jarige ik begreep niet dat een schilderij van Mark Rothko geestelijk genot kon bezorgen. Eén, hooguit twee kleuren of tinten, wat heb je daar nou aan? Vandaag kijk ik naar Rothko en sta ik in stille bewondering voor de kracht die uitgaat van zijn monochrome schilderijen. Ik word weleens emotioneel door ernaar te blijven kijken. Schoonheid heeft honderden definities, maar geen enkele komt in de buurt van je eigen beleving. Kunst kan op tientallen manieren gedefinieerd worden, de ene definitie al intelligenter dan de andere, en toch weegt dat niet op tegen het eenvoudige kijken en ondergaan.
Open staan voor het voorheen onbekende is een eigenschap die elke journalist zou moeten bezitten. Het is een vorm van beschaving. Journalisten oefenen het mooiste, het moeilijkste, het meest uitdagende, het felst bekritiseerde, het minst gewaardeerde, het grootste persoonlijk genot verschaffende, het frustrerendste, het nuttigste beroep uit. Net als alle anderen. We zijn ook maar mensen.