Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

100

Memories & mijmeringen Posted on di, oktober 08, 2013 11:58:20

‘Alleen onder de zes
maanden hebben mensen gelijk,’
schreef de Nederlandse cursiefjesschrijver
Simon Carmiggelt ooit. Gisteren vierden we de honderdste geboortedag van de
prettig lezende auteur van talloze Kronkels.
Zelf mocht hij het niet meer meemaken, want hij overleed in 1987.

Exact een dag na de geboorte van Carmiggelt kwam Petronella
Maria Boonen ter wereld. Ze wist het toen nog niet, maar vijfenveertigeneenhalf
jaar later zou ze mijn grootmoeder worden. Want zo gaat dat: grootmoeder ben je
niet, je wordt het op een bepaald ogenblik.

Honderd wordt ze vandaag. Meestal wordt daar het cliché
‘gezegende leeftijd’ aan vastgeklonken, maar als niet-gelovige vraag ik me dan
af wat dat ‘gezegend’ precies betekent. We zullen het houden bij een bescheiden
feestje, omdat veel tralala niet past bij haar. Geen pump and circumstance, maar een glas bubbels, een stuk taart en wat
babbelen in familiale kring. Ach, het Sportpaleis was toch niet vrij, omdat
daar alles wordt opgesteld voor het Fleetwood Mac-concert van morgenavond, dus
organiseren we ’t maar op haar kamer.

‘Als ik de
onderwerpen waarvan ik verstand heb, tel op de vingers van een hand, hou ik nog
een stuk of drie vingers over’ (Carmiggelt)

8 oktober 1913. Letterlijk: een eeuwigheid. In de maanden
nadien zagen ook Albert Camus, Benjamin Britten, Yvonne Verbeeck en Willy
Brandt het levenslicht. Zij zijn er nu niet meer. Mijn grootmoeder wel. De boma, zoals we in Antwerpen zeggen.
Tegenwoordig hoor je kleinkinderen hun grootouders boma, bompa, opoe, omoe,
bobon, meter, peter, moemoe, vava en nog van dat fraais noemen. Veel variatie,
om duidelijkheid het onderscheid te kunnen maken tussen de twee paren
grootouders. Bij ons was dat de boma en
den bompa van Merksem en de boma en
den bompa van Linkeroever. Dat ging zo vroeger. We hadden nog geen gsm’s, geen
Facebook, geen Twitter, geen internet, geen Grand Theft Auto V en we dachten niet te lang na over namen en bijnamen. En
och, dat ging ook, hoor. We wisten heus wel over wie we het hadden.

‘Oude mensen hebben,
door de eeuwen heen, altijd beweerd dat het vroeger beter was, maar
tegenwoordig wordt hun leven gecompliceerd door de omstandigheid dat ze daarin
gelijk hebben’ (Carmiggelt)

Geboren in Stevensvennen, een gehucht bij Lommel, bracht de
liefde haar uiteindelijk naar het toen nog verre Antwerpen, al gingen daar enige omzwervingen aan vooraf. Vanaf begin jaren zestig werd de Blancefloerlaan nummer 20 bus vijf op Linkeroever
het definitieve adres. Dat dachten we tenminste. Ook na de dood van bompa in
1995 bleef boma dapper in haar eentje op het appartement wonen, de jongste tien
jaar wel with a little help from externe
verzorgers.

Pas drie maanden geleden, op de leeftijd van 99 jaar en 9 maanden, besliste ze
dat een rusthuis toch wellicht de beste optie zou zijn. Oude bomen verplant je
niet, klinkt het gezegde, dus keek de familie wel met angstige gedachten naar
die verhuis uit, maar dat valt veel beter mee dan verwacht.

‘De werkelijkheid kan
je niet opschrijven. Die is zo verbijsterend dat niemand het zou geloven’
(Carmiggelt)

Twee wereldoorlogen, de eerste als jong kind nog onbewust,
de tweede zeer bewust, met dan nog een dochter die in 1942 geboren werd,
bescherming die je moet voorzien voor je gezin: dat kruipt niet in je kouwe
kleren. Misschien is dat wel de verklaring waarom oude mensen van toen er een
pak ouder uitzagen dan oude mensen nu. Ze hebben er meer voor moeten doen, denk ik.

Angst en ontbering waren reëel, niet één of andere vage
waarschuwing voor terroristische aanslagen na 9/11 of verre oorlogen in landen
waar we geen psychologische band mee hebben. Het moet vreselijk zijn om elke
dag opnieuw de opdracht te hebben om je dierbaren te beschermen, in volstrekte
onzekerheid over de toekomst te leven en ondertussen je huishoudelijke taken te
doen. In moeilijke momenten wordt Verantwoordelijkheid met hoofdletter V
geschreven.

‘Eigenlijk kijken
oude mensen liever uit op een straat waar wat gebeurt, dan op groen dat een
rust geeft die ze niet nodig hebben’ (Carmiggelt)

Een mensenleven, dat is niet één en al treurnis, maar we
krijgen toch allemaal ons deel van de miserie. Hoe ouder je wordt, hoe meer
droefenis je hebt meegemaakt, mag je veiligheidshalve stellen. Ook boma. Een
dochter begraven, een man, een kleinzoon, een schoondochter, broers en zussen,
vrienden, kennissen. Alles overleefd, zelfs het diepste verdriet.

Ze klaagt nu wel dat ze wat vergeetachtig wordt. (Ik heb dat
al tien jaar en ik ben bijna de helft jonger!) En dat ze af en toe wat hardhorig
is. En niet meer zo vlot te been. Maar dan heeft ze het met de nodige ironie
over de ‘oude mensen’ in de kamers rondom haar, allemaal ‘snotneuzen’ van
tachtig en negentig en weet je: relativeren is een mooie deugd. Ook als je honderd bent. Vooral als je honderd bent.

‘Leven is niet veel
anders dan babbelen, verjaardag wensen en met een glimlach aan iets anders
denken’ (Carmiggelt)

Honderd. 100. Het komt in de beste families voor, maar dan
ook alleen maar in de beste. Proost, boma, en ook: lang zal ze leven!



Ik beken

Memories & mijmeringen Posted on do, augustus 08, 2013 11:13:51

Het is komkommertijd in de professionele nieuwswereld en dus
duiken er dezer dagen wel eens onverwachte berichten op in de traditionele
media. Neen, ik heb het niet over de scheiding van Astrid Bryan, want dat is
een koningsdrama (nu in de boekskes,
straks het boek en de film, The Life of
Bryan
, waarin we eindelijk te weten komen wie er nu overspelig was: hij,
zij of allebei.) Ik heb het ook niet over het weer of de horeca, want dat zijn usual suspects in deze periode van het
jaar.

Maar een 19-jarige voorzitter van de Vlaamse Scholieren
Koepel die in zijn vrije tijd ‘sekswerker’ is, dat is toch behoorlijk
origineel. En omdat van komkommer naar betaalde seks slechts een kleine stap is
voor een sympathieke groente en een grote stap voor de mensheid, mocht ene Lyle
Muns het gisteren komen uitleggen in alle gerespecteerde media. (En ook in de
niet-gerespecteerde, maar dat lag meer voor de hand.) En dus werd er een haast
romantisch verhaaltje opgedist van een jongen die uit een soort menslievendheid
met een lucratieve bijverdienste was gestart. Help eens een gehandicapte klaarkomen,
dat soort filantropische beweegredenen. Alsof een ‘sekswerker’ – het woord
alleen al, zeg dan toch gewoon prostitué! – alleen maar te maken krijgt met de
lekkere dingen des levens, hooguit af en toe een ondeugend klapje op het
achterwerk incasseert. Tegen betaling van bil gaan in Bilzen is blijkbaar onschuldig en
vrolijk, ver van de Stoute Grote-Mensen-Wereld waar sukkelaars in de prostitutie worden
gedwongen, slachtoffer zijn van verkrachting, mishandeling en uitbuiting, soms
brutaalweg worden vermoord omdat ze tegenwringen of te weinig opbrengen.

In de seksindustrie, beste jongeman Muns, zullen er best wel
mannen en vrouwen zijn die van hun hobby hun beroep hebben gemaakt en zich wel
eens kostelijk amuseren, maar dat zijn de uitzonderingen. In de seksindustrie,
beste media, is de juiste term niet ‘prostitutie’, maar ‘mensenhandel’ en door
een megafoon te geven aan zo’n lul-de-behanger-met-een-blog hang je alleen maar
een verkeerd beeld op!

Enfin, ik was van plan om het kort te houden en mij vooral
niet op te winden, maar het is weer sterker dan mezelf. Ik zocht eigenlijk
vooral een manier om zelf eens in de boekskes,
in alle nieuwsuitzendingen en in Terzake
te mogen verschijnen. Een Grote Bekentenis, als het ware. Maar ik vind er
verdorie geen. Zo’n saaie piet dat ik ben, zeg! Niet op mijn achttiende
prostitué geworden of, veel erger nog, voorzitter van een scholierenvereniging.
Niet naar Hollywood verhuisd om er een rijke al wat oudere snoep(st)er op te vrijen in
de hoop mijn ’15 minutes of fame’ te claimen. Geen moorden gepleegd, geen
verkrachtingen op mijn geweten, geen bank naar de verdoemenis geleid. Dat
laatste had me nog een flinke bonus opgeleverd ook én ik had een neus kunnen
zetten naar mijn landgenoten die nog heel lang mogen betalen voor mijn fratsen,
hahaha. Ik heb zelfs nog nooit iets gestolen (al weet ik niet helemaal zeker
meer of ik die lolly in dat snoepwinkeltje destijds wel heb betaald, maar dat
was hoe dan ook per ongeluk).

O ja, ik heb wel eens, samen met een aantal klasgenoten, op
het feestje na de diploma-uitreiking aan het eind van het middelbaar een
verkeersbord in de wagen van een leraar gepropt. Dat zat zo. We hadden al wat
gedronken – tja, je bent achttien, je zit nog niet in de prostitutie, wat doe
je dan om je tijd te vullen hé? – en wilden nog one for the road nuttigen in het café op de hoek. Tot we de wagen
van de leraar Nederlands ontwaarden (best een man met goede pedagogische
bedoelingen, overigens, en net daarom het mikpunt van hoon en spot. Zo ging dat in die tijd. En nog altijd, vermoed ik). Naast de auto stond een tijdelijk verkeersbord. Kijk, die wagen – een spuuglelijk
Fiat-model of zoiets, met een vale kleur – was niet eens op slot. Met als
gevolg dat vier giechelende tieners dat bord in de wagen frommelden. Neen, er
waren nog lang geen smartphones en dus konden we alleen maar denkbeeldig een
foto maken van dat verkeersbord dat van meters ver door de achterruit zichtbaar
was: een rode driehoek, met daarin het pictogram van een mannetje met een pet
dat met een schop zand verplaatste van het ene bergje naar het andere. Werken!

Zoals dat hoorde voor snotneuzen proestten we het nog een
tijdje uit aan de toog van ons stamcafé, stoere jongens onder elkaar, die
zichzelf ontzettend dapper achtten. Tot plots die leraar Nederlands
binnenstoof, lijkbleek, het schuim op de lippen. ‘Ik… Pik… Dit… Niet…!’
Het lachsalvo dat daarop volgde was tot in de volgende gemeente te horen. En
dat er van de funny walk van de weer
naar buiten stappende en briesende leraar geen beelden bestaan is in deze
tijden van YouTube bijzonder jammer.

Mag ik nu vanavond ook in Terzake? (Ik kan het een beetje aandikken.)



De dag dat Eddy Merckx op de maan landde

Memories & mijmeringen Posted on za, juli 20, 2013 13:26:02

Een klein stipje komt de velodroom binnenrijden in een
lichtkleurige trui. Hij kijkt een beetje verlegen rond en wuift met zijn
rechterhand naar de juichende menigte in de tribunes. Wanneer het stipje
dichterbij die ene centraal opgestelde camera komt en een heuse stip wordt,
herkennen we hem. ’t Is Eddy Merckx, onze nationale held van het moment.

We bevinden ons in de velodroom van Vincennes, aan de rand
van Parijs, en het is 20 juli 1969. Voor het eerst in dertig jaar wint er nog
eens een Belg de Ronde van Frankrijk, zegt Fred De Bruyne, de wielercommentator
op Brussel Vlaams. En hij noemt Merckx’
voorganger, ene Sylveer Maes, die in 1939 triomfeerde. Dat was al voor
de tweede keer, want ook in ’36 was Maes de beste van het lot. Maar toen kwam
de oorlog; we zullen nooit weten of Maes in staat was geweest om meer dan twee
Tours te winnen.

Merckx wint in Parijs al zijn zesde etappe van die Tour. Hij is
vierentwintig, in topvorm, eergierig en op revanche belust, nadat hij een maand
eerder op doping werd betrapt in de Giro. Legendarisch is het beeld van een
snikkende Merckx, die op zijn hotelkamer geïnterviewd en getroost wordt door
Jan Wauters. Hij werd geflikt, zegt ie. Hij is onschuldig,
bezweert ie. Heel de natie weent met hem mee. Italianen, ze zijn niet te
vertrouwen, zo is onze collectieve overtuiging op dat ogenblik. Merckx wordt aanvankelijk een maand geschorst, maar geniet
dan clementie en kan zo alsnog aan zijn eerste Ronde van Frankrijk beginnen. We
stellen ons daar geen vragen bij, zien het hooguit als een greintje gerechtigheid
na het zware onrecht dat onze held werd aangedaan in Savona, een plek waarnaar we zweren nooit met vakantie te zullen gaan.

De proloog moet Merckx nog aan de Duitser Rudi Altig laten,
maar hij slaat voor het eerst toe op de Ballon d’Alsace, in de Vogezen, waar
hij diezelfde Altig en de rest van het peloton in de vernieling rijdt. In de
volgende tijdrit demonstreert de Meensel-Kiezegemnaar opnieuw. Maar het is pas
tijdens de zeventiende etappe, van Luchon naar Mourenx, in een verzengende
hitte, dat Merckx de concurrentie belachelijk maakt. In deze Pyreneeënrit demarreert
zijn ploegmaat Martin Van Den Bossche op de Col du Tourmalet. Merckx is net
voordien te weten gekomen dat Van Den Bossche al een contract bij een andere
ploeg heeft ondertekend voor het daaropvolgende seizoen en is razend. Hij doet
dus iets wat je normaal niet mag doen in het wielrennen: achter zijn teamgenoot
aanspringen, hem vervolgens achter laten en dan aan een waanzinnige solotocht
van 140 kilometer beginnen, die hem ook nog over de Aubisque zal voeren. Merckx
twijfelt even, overlegt met zijn sportbestuurder, zet dan toch koppig door en
telt in Mourenx bijna acht minuten voorsprong op de tweede.
Veel krijgen we echter
niet te zien van die unieke triomftocht, want de tv-beelden worden pas op een
dertigtal kilometer van de streep rechtstreeks uitgezonden, àls er al beeld is.
Niet zelden is het in die tijd vruchteloos voor de buis zitten, wachten, vloeken en staren naar een pancarte met daarop een witte klok
op een zwarte achtergrond, waaronder minutenlang de tekst ‘Zo dadelijk de Ronde
van Frankrijk’ prijkt. Op de radio geeft Jan Wauters spaarzaam informatie over
de stand van zaken, op televisie moet Fred De Bruyne kort recapituleren wat de
kijker gemist heeft om dan snel over te schakelen in superlatieven voor Merckx.
Gelukkig is het vat met superlatieven bodemloos in die dagen.

In het eindklassement telt Eddy Merckx dat jaar 17 minuten
en 54 seconden voorsprong op de tweede, Roger Pingeon, en ruim 22 minuten op de
derde, Raymond Poulidor. De winnaar van het jaar voordien, Jan Janssen, eindigt
tiende, op bijna een uur. Goed zo, want die snoodaard had in ’68 ‘onze’ Herman
Van Springel op de laatste dag uit het geel gereden! Winnaar van het
puntenklassement: Merckx. Winnaar van het bergklassement: Merckx. Winnaar van
het ploegenklassement: Faema (ploeg-Merckx). Kijk, zo verdien je de bijnaam ‘de
kannibaal’!

De televisie zendt nog in zwart en wit uit, maar dat geel
denken we er zelf wel bij. En zo viert België, een land waar het woord
‘staatshervorming’ nog niet in het woordenboek staat, op de vooravond van de
nationale feestdag uitbundig de onverschrokken wielerheld. Ik ben tien en ik
juich mee. De volgende nacht zal er een Amerikaan voet zetten op de maan. De
wereld zit dan nog eenvoudig in elkaar: Belgen, Fransen, Italianen, Spanjaarden
en af en toe een Nederlander blinken uit in de koers, Amerikanen maken
ruimtereizen en bemoeien zich nog niet met sporten op twee wielen. Dat helpt
mij te memoriseren: Merckx wint de Tour, Armstrong wandelt op de maan,
omgekeerd is ondenkbaar.

Koning Boudewijn huldigt in zijn 21 juli-toespraak de
volksheld. Merckx, bedoel ik, niet Armstrong. Want voor dit tricolore landje is
wat Eddy Merckx heeft gepresteerd véél indrukwekkender dan die vlucht van
Apollo 11. Neil Armstrong, ach, dat was ‘one small step for a man’. Eddy Merckx, dat
was ‘one giant leep for mankind’. De maan lag voor Belgische wielerliefhebbers
in Parijs.



De dag dat ik (bijna) de Mont Ventoux bedwong

Memories & mijmeringen Posted on za, juli 13, 2013 12:59:07

Morgen eindigt de vijftiende Touretappe op de top van de
Mont Ventoux. Een mythische berg, die niet alleen voor professionele
wielrenners maar ook voor wielertoeristen en dagjesrijders-voor-het-goede-doel
een te bedwingen natuurobject is geworden. Vandaag, 13 juli, is het dan weer precies
zesenveertig jaar geleden dat de Brit Tom Simpson het leven liet tijdens de
beklimming van diezelfde Ventoux, als gevolg van een dodelijke combinatie van
overmoed, extreme vermoeidheid en amfetamines. Het siert de Tourdirectie dat ze
deze lugubere verjaardag niet laat samenvallen met een ritaankomst.

Eerst enkele misverstanden over de Ventoux uit de weg
ruimen. Eén: deze col bevindt zich niet in de Alpen, maar in het Massif des
Baronnies, oftewel de provençaalse Voor-Alpen. Zijn bijnaam is niet voor niets
‘Reus van de Provence’.

Twee: zó reusachtig is die Ventoux nu ook weer niet. De top
ligt op 1912 meter boven de zeespiegel. Ter vergelijking: de Galibier is 2646
meter hoog. Anderzijds: wie bovenop Alpe d’Huez arriveert, zit op ‘slechts’
1860 meter hoogte. Niet die hoogte is belangrijk, maar de af te leggen
klimkilometers en het stijgingspercentage. In het geval van de Ventoux is dat
ruim 21 kilometer aan gemiddeld 7,5 procent. Extra moeilijkheidsfactor: eens
boven de bomengrens beland je in een desolaat maanlandschap, wat zeker bij hoge
temperaturen hels kan zijn.

Drie: ondanks zijn reputatie is het nog maar de vijftiende
keer in honderd Tours dat de karavaan op de Ventoux aankomt of passeert. De
vorige winnaar was Juan Manuel Gárate, vier jaar geleden. De voorlaatste
aankomst dateert al van elf jaar geleden, toen Richard Virenque er triomfeerde.
En de ritzege van Marco Pantani uit 2000 staat nog altijd op ons netvlies
gebrand, omdat Lance Armstrong de Italiaan ostentatief liet winnen, iets waar
hij achteraf dik spijt van kreeg.

***

Ik heb ooit zelf de Mont Ventoux bedwongen, langs de
moeilijke kant dan nog, vertrekkend vanuit Bédoin, voor een bochtenrijke tocht
van 1614 meter bergop. Het was in de maand mei, het was slecht weer voor de
tijd van het jaar en – dat moet ik er misschien toch volledigheidshalve aan
toevoegen – het was met de wagen. U lacht, maar het was desalniettemin toch een
helse tocht. Er hing namelijk een hele dikke mist. Zó dik, dat ik stapvoets
naar boven reed, tegen vijf per uur, hopend dat ik geen enkele haarspeldbocht
zou missen. Zó dik, dat ik na een paar kilometer dacht: wat doe ik hier?, maar
terugdraaien was geen optie, wegens nóg gevaarlijker dan gewoon verder kruipen.
Zó dik, dat ik het monument voor Tom Simpson niet eens heb opgemerkt, ook al
was het de bedoeling om er even halt te houden, respect te betuigen en een paar
vakantiekiekjes te maken.

Toen ik na een dik half uur met compleet verzuurde benen even uitstapte
aan de Chalet Reynard, op zes kilometer van de top, viel vooral de ijzige wind
op, die mij van de (gezien de omstandigheden iets te dunne) sokken blies.
Gevoelstemperatuur: min vijf. Werkelijke temperatuur: geen idee. En er was geen
doorkomen aan, want de weg naar de échte top was afgezet, dus was ik verplicht
om daar de afdaling al in te zetten, wat de beklimming nog onzinniger maakte
dan ze in feite al was. Gelukkig was die weg naar beneden meer rechttoe rechtaan dan de
kronkelige klauterpartij.

***

Ach neen, ik ben geen held op de fiets. Op twee wielen heb
ik iets van een beginnende evenwichtskunstenaar op een slap touw dat gespannen
is tussen twee masten op een schip dat de woeste zeeën bevaart. Zet mij vooraan
in het Tourpeloton en na honderd meter ligt de hele meute tegen de vlakte. (En
dan heb ik het nog niet over mijn schaatscapaciteiten gehad!)

Dus toen ik in 2001, als hoofdredacteur van de
VRT-sportredactie, een paar dagen meereisde met het Tourcircus en daarbij Alpe
d’Huez beklom, was dat ook met de wagen. Ik zat niet eens zelf achter het
stuur. Enkele uren voor de doortocht van publiciteitskaravaan en renners
heerste er al volop wielergekte op de col. Alpe d’Huez staat bekend als de
‘oranje berg’ en dat bleek niet gelogen.

Oranje was de dominante kleur, vooral
in de bochten die de naam van een Nederlandse oud-winnaar op de alp hadden
gekregen. Joop Zoetemelk (2 keer), Hennie Kuiper (2 keer), Peter Winnen (2
keer), Steven Rooks, Gert-Jan Theunisse: acht van de éénentwintig bochten zagen
oranje van het volk. Luid claxonnerend baanden radio- en tv-ploegen zich een
weg naar boven, toegejuicht en af en toe beschimpt door fanatieke toeschouwers,
waarvan vooral die in het oranje iets te lang in de zon hadden gestaan
(roodhuiden!) en iets te veel alcohol hadden genuttigd (lallend!), een niet aan te raden
combinatie.

Boven zette ik me met de equipe van de VRT voor een veel te
klein tv-toestel om de koers te kunnen volgen. Het was de dag dat gele trui Lance
Armstrong op de voorlaatste klim de indruk gaf dat hij moeilijk ronddraaide.
Hij zakte af tot diep in de kopgroep, leek diep vanuit zijn oogkassen moeizaam
en angstig rond te kijken. Hij misleidde iedereen: concurrenten en
commentatoren. Want heel snel op Alpe d’Huez zette hij zich op kop, voerde het
tempo op, keek arrogant achterom naar de grimassen trekkende en naar adem
happende Jan Ullrich en demarreerde van kop af om niet meer bijgehaald te
worden.

Achtendertig minuten en één seconde deed de Amerikaan over die triomftocht.
Alleen Pantani (37’35”), Armstrong zelf en nogmaals Pantani deden ooit
beter, maar dat was in de tijd dat EPO volop als wielerbrandstof werd gebruikt. Twee jaar
geleden deed winnaar Pierre Rolland er viereneenhalve minuut langer over dan de
recordtijd van Marco Pantani uit 1997. Het zegt niet alles, maar toch veel.

Omdat de Tourdirectie in deze honderdste Tour meer wil dan
alleen maar een simpele aankomst op Alpe d’Huez wordt de alp volgende donderdag
twéé keer beklommen in dezelfde rit. Dat wil ook zeggen dat er een afdaling is
voorzien, over hele smalle wegen, waar nauwelijks twee auto’s elkaar kunnen
kruisen. Gekkenwerk, als u het mij vraagt. Maar wellicht vraagt u het mij niet
en zult u toch kijken. Net als ik trouwens.



Rik

Memories & mijmeringen Posted on wo, juli 10, 2013 13:23:41

Het was gisteren de verjaardag van één van mijn beste
vrienden. Vierenzestig zou hij geworden zijn, want geboren in 1949. Maar in
plaats van treiterig McCartneys ‘Will you still need me, will you still feed
me, when I’m sixty-four?’ aan te heffen, kon ik hem alleen maar in gedachten
fêteren. Omdat hij mààr tweeënzestig is mogen worden. Life sucks (af en toe/soms/dikwijls/altijd, schrapt u zelf maar wat volgens u niet past).

Rik was het soort vriend dat je maar een paar keer per jaar
moest zien of horen, om weer een tijdje vrolijker gezind door het leven te kunnen
stappen. Een bon-vivant, zo zegt men. Iemand die ontzettend goed kon
relativeren, geen waarde hechtte aan status en openlijke pracht en praal, en
leefde voor het moment. Ik moet er in alle eerlijkheid aan toevoegen: wellicht
te veel leefde voor het moment. Maar niemand is perfect, ook Rik niet.

Ik ben altijd een tikkeltje jaloers geweest op Rik. Hij was
tien jaar ouder en had bewust de jaren zestig beleefd. Ik heb de jaren zestig
méégemaakt, maar niet mee gemáákt. Dat vind ik ontzettend jammer. Ik was elf in
1970, dan had je niks aan The Beatles versus The Stones, de Summer of Love, Mei
68, ‘verboden te verbieden’ of ‘vrijheid blijheid’. Ik heb die dingen allemaal
achteraf leren ontdekken. Ja, ik was liever wat ouder geweest, hoe vreemd dat
ook moge klinken.

***

Het was bij de Antwerpse lokale radio FM2000 dat ik Rik heb
leren kennen. Hij werkte mee aan het cultuurprogramma Odeon en las recensies voor van moeilijke Nederlandstalige boeken,
moeilijke theaterstukken en moeilijke films. Maar hij ging ook makkelijk mee op
café en daar kon ik wel vlot in volgen.

Later gingen we met nog vier andere jonge turken samenwonen
in een gemeenschapshuis dat we vooral geen commune wilden noemen, want zó
hippieachtig waren we nou ook weer niet. Materialisme was niet helemaal fout.
Vijf mannen en een vrouw (neen, het is niet wat u denkt!), met uiteenlopende
leeftijden, karakters en interesses, bevolkten een
huis-in-niet-al-te-beste-staat in de Steenbokstraat in Antwerpen, maar dat ontdekten
we later pas, wanneer bij elke hevige regenbui zes emmers nodig waren om het
doorsijpelende regenwater op te vangen. Vervelend, maar we woonden wel lekker
op Zurenborg, een ooit bijzonder hippe wijk, vlakbij de mondaine maar wat
vervallen Cogels Osylei. Wisten we veel dat Zurenborg twintig jaar later
opnieuw hip en zelfs onbetaalbaar zou zijn!

Vrienden sloten weddenschappen af: hoe lang zou dat zootje
ongeregeld samen blijven wonen? En ze verwezen gretig naar de toen populaire
Engelse tv-serie The Young Ones,
waarin vier uiteenlopende karakters (punker, anarchist, hippie, rocker) een
gemeenschapshuis onveilig maakten. Als ik me goed herinner, was drie maanden de meeste pessimistische schatting, twee jaar de
meest optimistische. Het werden
er uiteindelijk bijna drie, tot eenieders verbazing, in de eerste plaats de onze.

Rik was veruit de oudste van het gezelschap en hij had
ervaring in samenwonen met anderen, maar hij hoedde zich ervoor om een
vaderlijke rol op zich te nemen. Hij leerde me onbewust om meer te relativeren, minder uit te
gaan van absolutistische waarden, want ik wist toen van naaldje tot draadje hoe
de wereld in elkaar stak (ja, zo’n baasje was ik halfweg de jaren tachtig). Hij leerde me Robert Wyatt kennen, en The
Jess Roden Band en Brecht & Weill. Maar ook Duitse schlagermuziek (op de
radio speelde hij in de rubriek ‘Die Schallplatte von die Woche’ een figuurtje
dat Uwe Schnellbinder heette, ja, humor!). Niet dat hij dat echt goeie muziek vond, maar hij hield er nu eenmaal van om mensen op het verkeerde been te zetten en hen daar nog een tijdje flamingogewijs op te laten hinkelen.

En we gingen
samen naar concerten. Hij had ooit nog Creedence Clearwater Revival live gezien
in het Sportpaleis, in 1971, en, als ik me niet vergis, Pink Floyd in zaal
Billiard Palace op het Astridplein. Maar hij ging met even veel plezier naar De
Strangers of Juul Kabas, om daar, na het nuttigen van enkele glaasjes, volop mee
te joelen met de andere toeschouwers.

Hij nam zelden een blad voor de mond en kwam daar meestal
nog mee weg ook. Ik heb Rik nooit weten ruzie maken, ook al zei hij, ondersteund
door de bravoure die alcohol je bezorgt, wel eens dingen waarvan je dacht: hier
komt hommeles van! Maar hij straalde ook iets onschuldigs uit. Dus kon hij
controversiële dingen zeggen als ‘Wijven, kom hier da’k jullie aan mijn degen
rijg!’ (ook al was hij in wezen de vrouwvriendelijkste man die je je maar kon
inbeelden). Provocatie als levenskunst, het is weinigen gegeven.

***

Ooit belandden we samen in Kortrijk, op weg naar het Honky
Tonk Jazz Festival in Dendermonde. In 1988 was dat. We namen de trein in
Berchem en wisten we veel dat we niet zomaar in Dendermonde zouden stoppen,
maar moesten overstappen in Lokeren. Dus babbelden we een heel eind weg over film, muziek
en vrouwen, en passeerden we nauwelijks opkijkend intussen de stations Sint-Niklaas,
Lokeren, Gent-Dampoort en Gent-Sint Pieters. Tot we aan de laatste halte in
Kortrijk bedachten dat dit toch echt wel niet Dendermonde was en dat we ons,
met onze beperkte geografische kennis van Vlaanderen, nauwelijks konden inbeelden dat de steden Kortrijk en Dendermonde vlakbij elkaar lagen. De controleur had wel begrip voor onze vergissing en
dus mochten we met een biljetje ‘verdwaalde reizigers’ terug richting Lokeren. We waren nog net
op tijd in Dendermonde om een vlak en routineus optreden van Ray Charles and his Raelettes bij te
wonen. Georgia on my Mind.

Nadat ik Antwerpen inruilde voor Grote Liefde en
Pajottenland werden de contacten schaarser, maar daarom niet minder hartelijk.
En de onweerstaanbare drang om te relativeren en het leven met een kwinkslag te
bekijken, had Rik aan mij doorgegeven. Ik vind het goed zo. Er lopen al te veel
mensen rond die zichzelf te ernstig nemen, met alle gevolgen van dien. Ik zag
hem nog bij feestjes en in het Openluchttheater in Deurne, als Richard Thompson
of Los Lobos er optraden. Maar het viel me wel op dat hij er wat afgeleefd
begon uit te zien, fel vermagerd ook, en ik begon me ongerust te maken. Een verdwaalde reiziger, ja, zo zag hij er
uit. September 2011 begaf zijn hart het en werd ik keihard met sterfelijkheid
en afscheid nemen geconfronteerd.

***

Een gemeenschappelijke vriend, die Rik al veel langer kende,
vertelde geregeld over een zwaar auto-ongeluk, ergens eind jaren zeventig, waarna Rik
dagenlang tussen leven en dood zweefde en zijn lust for life het uiteindelijk
haalde, ook al was hij daarna zijn reukzin kwijt en herinnerden enkele littekens aan wat er gebeurd was.

‘Voor dat ongeval was Rik een
hele mooie man, de vrouwen vielen in bosjes voor hem,’ zei die vriend altijd.
Ik heb hem toen niet gekend, ik kende alleen de Rik van na het ongeval. Voor
mij is hij altijd een mooie mens gebleven. Waarom zijn er zo weinig mooie
mensen op deze aardkloot? En waarom moeten the
good
altijd young dieën?



De dag dat Gilbert Duclos-Lassalle mijn chauffeur was

Memories & mijmeringen Posted on za, juli 06, 2013 13:10:14

De Tour van 2002 startte later dan gebruikelijk. Dat had
alles te maken met het WK voetbal in Japan en Zuid-Korea, waarvan de finale op
30 juni werd gespeeld. De chauvinistische Fransen dachten ongetwijfeld dat hun
land, uittredend wereldkampioen toch, tot op het eind zou meedraaien op dat
wereldkampioenschap, maar dat viel even tegen. Al na één ronde stonden les bleus met het schaamrood op de
wangen terug op Charles de Gaulle. Afgedroogd door Senegal en Denemarken, in
bedwang gehouden door Uruguay. Zéro buts
gemaakt. Adieu la France!

En zo kwam het dat de tweede rit in lijn van de Tour 2002
pas op maandag 8 juli werd gereden. Lance Armstrong had twee dagen voordien de
proloog gewonnen in Luxemburg-stad, de Zwitser Rubens Bertogliati was de
verrassende winnaar van de eerste rit, van Luxemburg naar Luxemburg, in
realiteit een afstand van 0 kilometer, in die Tour toch 192,5 kilometer waard.
En dus mocht die Bertogliati, die in zijn carrière nog slechts bij drie andere
gelegenheden omringd werd door podiummissen, die 8ste juli in het geel van
Luxemburg naar Saarbrücken rijden, een zo goed als vlakke rit over 181
kilometer.

Ik mocht mee. Als hoofdredacteur van de sportredactie
Televisie van de openbare omroep kreeg je af en toe zulke fijne trip
toegeworpen, snoepreisjes die zo zeldzaam waren dat ik er toch maar van
profiteerde. Mijn enige inspanning bestond erin om van Gooik, waar ik toen
woonde, naar Luxemburg te rijden, want thuis komen ophalen deed ASO niet. (U
lacht, maar ik ben ooit door Edgar Sorgeloos, meesterknecht in de rode garde
van Rik Van Looy, in opdracht van de NOS heen en weer gevoerd van Brussel naar
Hilversum om tien minuten op te draven in een sportpraatprogramma van de
Nederlandse televisie. Da’s pas luxe! En geldverspilling vanwege de openbare omroep,
hoor ik u tandenknarsend opmerken.)

In Luxemburg heerste een drukte van jewelste vóór de start.
In het journalistendorp, waar de expresso niet smaakte naar espresso (Franse en
Italiaanse koffie, het zijn twee werelden apart!) en de L’Equipe van die dag haast naar je hoofd werd geslingerd,
overlegden journalisten van concurrerende kranten met mekaar. Ook in de harde
strijd om de hoogste oplage werden er afspraken gemaakt. Er werd met veel
bewondering en ontzag over de renners gesproken. (Hé, dit was 2002, de
Festina-Tour lag al vier jaar achter ons, en ongetwijfeld werd er nu zuiver
gereden. Lance Armstrong zou die Tour winnen voor Beloki en Rumsas, het ONCE
van Manolo Saiz won het ploegenklassement voor US Postal van Johan Bruyneel en
CSC-Tiscali van Bjarne Riis, Ivan Basso zegevierde in het jongerenklassement,
Laurent Jalabert was de beste klimmer, kortom: een zéér zuivere Tour.)

De chauffeur die me de hele dag zou rondrijden stond,
lurkend aan zijn koffie, netjes op tijd op de afgesproken plek. Een bruingebrande
man met achteruit gekamd haar, veel jonger ogend dan de bijna achtenveertig jaar die hij toen was. U kent hem
misschien nog wel: Gilbert Duclos-Lassalle, bijgenaamd: Gibus. Die had
negentien seizoenen in het profpeloton rondgereden, van 1977 tot en met 1995. Af en toe won hij wel een wedstrijd,
op het WK 1981 in Praag werd hij vierde en greep hij net naast een medaille
(Freddy Maertens won), maar al bij al was hij zeker geen topper. Tot hij in
1992 op zijn 37ste Parijs-Roubaix won. Een trucje dat hij het jaar nadien nog
eens overdeed. En plots was die erelijst wel meer dan behoorlijk gestoffeerd.

Nu werd Duclos-Lassalle ingeschakeld als chauffeur voor de
VIPs in de Ronde: meestal snobs die niet eens beseften wie ze voor zich hadden,
occasioneel zat er iemand tussen zoals ik, die wel respect betoonde voor zijn
carrière. Er zat nog iemand van een Frans tv-station in de wagen, ik ben
vergeten welke zender, en die zoog alle aandacht naar zich toe. Fransen onder
elkaar, daar krijg je geen speld, laat staan een woord, tussen. Ach, kon het
mij schelen dat ik er voor spek en bonen bij zat, nu kon ik me tenminste
honderd procent op de koers concentreren.

Gibus laveerde behendig langs de renners, reed dan een
eindje voorop om hen weer te laten passeren, baande zich een weg langs de sportbestuurders
om een tijdelijke kopgroep te monsteren, toeterde de hele tijd om opdringerige
toeschouwers uit de weg te jagen, vloekte af en toe om het agressieve gedrag
van zijn collega-chauffeurs. Als u ooit moet kiezen tussen een gewezen Formule
1-rijder en een ex-coureur om u in drukke omstandigheden veilig van punt A naar
punt B te loodsen, ga dan voor de coureur. Geloof me, die mannen zijn
uitstekend in millimeterwerk! (Af en toe wordt er een renner in het prikkeldraad gekatapulteerd, akkoord, maar dat is hoogst uitzonderlijk. En als er een journalist van de baan wordt gereden, gebeurt dat doorgaans met opzet.)

Op het middaguur gaf Gibus plankgas, spoedde zich een eind
voor het peloton uit, parkeerde de auto ergens in de schaduw onder een boom
en haalde vervolgens een luxueuze picknickmand uit de koffer. Lunch! Sandwiches
met duur beleg, Franse kaas als toetje, rode wijn om de keel te spoelen. Alles
om de gasten zich een halve dag lang God in Frankrijk te laten wanen. Na de snelle
lunch – we moesten zien te vertrekken vóór we door de renners werden
bijgehaald! – reed Gibus door. Een eind verderop werden we in een wei gedropt,
waar een helikopter vertrekkensklaar stond. Vanuit de lucht mochten we dan ook
even het spektakel bewonderen: een sliert onherkenbare renners die zich langs
de smalle wegen in de dorpen op de Frans-Duitse grens slingerden. Je kreeg een stijve
nek van het voortdurend om je heen kijken, in de hoop toch maar een stipje op
de grond te kunnen herkennen.

De helikopter vloog een half uurtje en zette zijn passagiers
dan netjes af op een afgesproken punt, een vijftigtal kilometer verderop, waar
Gibus alweer netjes stond te wachten. Renners kregen we dan niet meer te zien,
want we moesten vliegensvlug naar de aankomstplaats in Saarbrücken. Daar wachtte een glas
bubbels in een VIP-container, een vijftigtal meter vóór de aankomststreep.
Allerlei bonzen van allerlei tv-zenders en van sponsorende bedrijven, plus enkele regionale
gezagsdragers, deden er gewichtig. Zo gaat dat in die kringen.

De verwachte massaspurt kwam er. De hele VIP-meute snelde
naar het venster om de renners te zien voorbij flitsen. Dat gaf mij de kans om
in mijn eentje naar het tv-toestel te stappen en daar te zien hoe Oscar Freire
nipt Robbie McEwen en Erik Zabel voorbleef. Voor mij het zoveelste bewijs dat
je de koers nergens beter kan volgen dan op televisie. Een uurtje later reed
Gilbert Duclos-Lassalle zijn gasten terug naar Luxemburg, waar intussen
nauwelijks nog te merken was dat het Tourcircus hier vijf uur eerder zijn
tenten had opgeslagen. Merci, Gibus!



100 jaar Vooruit

Memories & mijmeringen Posted on do, mei 02, 2013 12:09:06

Ik ben geboren in Merksem, heb tot mijn tweeëndertigste in
Antwerpen gewoond en ben dan verpot naar het Pajottenland. Ik getuig: je kan de
Antwerpenaar wel weghalen uit Antwerpen, maar je kan Antwerpen nooit weghalen
uit de Antwerpenaar. En toch, geef ik ootmoedig toe, vind ik Gent veruit de
tofste stad van Vlaanderen. Je wordt er niet overweldigd door de arrogantie van
de Antwerpenaren, het centrum is oud en sympathiek maar zeker niet zo kneuterig
als dat van Brugge, je hebt er geen Hasselts gratis-beleid nodig om bezoekers te lokken
en deze stad leeft ook als de vele studenten er niet zijn (in tegenstelling tot
Leuven). Bovendien is Gent niet mismeesterd door lokale politici met meer
ambitie dan verstand, zoals Brussel overkwam.

Oké, er zijn wat minpunten: Siegfried Bracke, AA Gent, de
concertzaal met de allerslechtste akoestiek van het land (Flanders Expo), Flikken werd er gedraaid,
politiecommissarissen rijden er af en toe dronken in de gracht, het Design
Museum is fel overroepen en de Gentse Feesten zijn een jaarlijks terugkerende
luidruchtige braspartij waar je vooral niet nuchter naartoe moet gaan (versta:
waar je vooral niet naartoe moet gaan!). Maar ze hebben er ook Herman
Brusselmans, Gent Jazz, het Internationaal Filmfestival, het Gravensteen, het
Museum Dr. Guislain, het SMAK, waterzooi, mosterd van Tierenteyn en… de
Vooruit.

***

De Vooruit, bij voorkeur mét lidwoord te schrijven, bestaat
honderd jaar en dat wordt dezer dagen uitbundig en uitgebreid gevierd. En zeer
terecht. Het ‘Feestlokaal van Vooruit’, zoals het prachtige gebouw van
architect Ferdinand Dierkens officieel heet, staat in de Sint-Pietersnieuwstraat
te pronken sinds 1913. Edward Anseele was destijds één van de initiatiefnemers.
Anseele stond ook mee aan de wieg van de Belgische Werkliedenpartij, BWP, een
verre voorloper van de sp.a, toen sociaal-democratie nog gewoon socialisme
heette en opkwam voor de kleine man. De Vooruit moest een kunstentempel worden
waar arbeiders tegen democratische prijzen konden eten, drinken en van cultuur
genieten.

De Gentse arbeidersbeweging bleef lang eigenaar van het
gebouw. Aan de overzijde van de straat was de redactie van Vooruit gevestigd, het socialistische dagblad dat een zusterkrant
van de Volksgazet en later van De Morgen was. Er was een feestzaal waar
bals werden georganiseerd, een cinema, een theater en, uiteraard, een groot
café uit de tijd dat grote café’s nog niet grand
café’s
werden genoemd en de favoriete pleisterplek voor m’as-tu-vus waren. Maar
naarmate de arbeiders minder arm werden en de verzuiling minder greep kreeg op
de Vlaamse samenleving, evolueerde de Vooruit van een socialistisch nest naar
een multifunctioneel cultuurcentrum: de feestzaal werd voornamelijk nog
gebruikt om rockconcerten te organiseren, bals waren passé en het café werd een
ontmoetingsplaats voor hippe intellectuelen en oudere jongeren die in mei ’68
waren blijven steken.

Het begin van mijn persoonlijke geschiedenis met de Vooruit
valt zowat samen met het einde van de restauratie en de erkenning tot monument
in 1983. Ik heb er tientallen concerten gezien, nog meer pinten gedronken en in mijn rijbewijsloze jaren ontelbare laatste treinen gemist. Van het Sint-Pietersstation was het twintig minuten
flink doorstappen naar de Vooruit, met als beloning dat je vanuit de
Bagattenstraat recht op dat monumentale gebouw mocht toe stappen.

In omgekeerde richting was er zelden tijd om aan sightseeing te doen, de laatste trein
richting Antwerpen vertrok om 23u45. Als een concert pas om twintig over elf
gedaan was, werd het eerst wurmen door de massa (natuurlijk ging ik vooraan
staan en natuurlijk bleef ik daar staan tot de laatste noot was uitgeperst en uitgestorven)
en dan snelwandelen naar het station, in de wetenschap dat treinen ook in de jaren
tachtig zelden op tijd vertrokken, behalve wanneer het om de laatste trein van
de dag ging.

Niet zelden eindigde zo’n voettocht in een luide vloek en
het frustrerende vooruitzicht om alweer tot vijf uur ’s ochtends in één van die
volstrekt ongezellige semi-uitzuipkroegen recht tegenover Sint-Pieters te
moeten blijven hangen, zoveel koffies drinkend dat je eens thuisgekomen de
slaap niet meer kon vatten. Ach, als het concert oké was, nam je het er graag
bij. En in goed gezelschap kon je een flink eind doorbomen over de dingen des
levens.

***

Het ‘legendarische’ Nirvana-concert heb ik niet bijgewoond
in de Vooruit. Maar ik heb toch een aantal optredens gezien die het predikaat
‘historisch’ verdienen. Een persoonlijke Top 5, for what it’s worth. (En ik geef toe dat ik wat opzoekwerk heb
moeten doen om de setlists terug te vinden, want zo goed functioneert mijn geheugen nu ook weer niet.)

5. Warren Zevon & Band, 4 februari 1988. Ik had de bard
al solo gezien in Werchter, 1983, maar toen had ie duidelijk last van de
middagzon en het duttende publiek. Het kan ook aan een hardnekkige kater
gelegen hebben. In de Vooruit werd Zevon op zijn Sentimental Hygiene Tour vergezeld door een mix van jonge en oudere
muzikanten, van wie vooral de gitarist blijkbaar dacht dat hij bij een
hardrock-band speelde. Het begon allemaal met een loeiend harde versie van Lawyers, Guns and Money en ook de rest
van de set was allesbehalve perfect en een tikkeltje te luid. Maar hé, dit was
Warren Zevon en op die nieuwe elpee stonden vlijmscherpe tracks als Boom Boom Mancini, Detox Mansion en het titelnummer. Een vijfsterrenconcert: neen.
Memorabel: ja, toch wel.

4. Eels, 28 april 1997. De eerste cd van het gezelschap rond
E was een paar maanden uit en Novocaine
for the Soul, My Beloved Monster
en Beautiful
Freak
klonken als klassiekers in wording. E zat de hele tijd onbewogen
achter de keyboards, Eels was op dat moment veel meer dan alleen maar het
geesteskind van one man band Mark Everett. De groep smokkelde opvallende covers in de set,
zoals opener Dead Flowers (The
Rolling Stones) en If I Was Your
Girlfriend
(Prince). O ja, het geluid stond zeker niet te stil.

3. Jason and the Scorchers, ergens in 1985 of ’86. Cowpunk,
zo heette het genre dat Jason Ringenberg en groep brachten, een mix van country
en stevige rock met invloeden van punk, rock ‘n’ roll en soul, en dat alles
gebracht met een air van ‘Jongens, het kan me niet schelen wat jullie van plan
zijn, maar wij zijn naar hier gekomen om ons stevig te amuseren!’. Eén van de
ijkpunten van JATS-concerten was in die periode Absolutely Sweet Marie, een cover van een Bob Dylansong waarop de
Meester zelf trots zou zijn geweest, het openingsnummer van de eerste EP van
JATS trouwens. Het soort concert dat je platwalst en waar je dagenlang goedgemutst
van rondloopt.

2. R.E.M., 5 oktober 1985. De vierkoppige bende uit Athens,
Georgia, had die zomer nog op Werchter gestaan, als tweede groep na The ‘One-two-three-four
Ramones, in de tijd dat er op de wereldberoemde wei nog gewoon acht of negen
bands optraden op één podium. Een slordig optreden was het, niets deed
vermoeden dat R.E.M. later meerdere keren headliner van ditzelfde festival zou
worden. Toen ze in de Vooruit het podium betraden hadden ze een EP en drie
elpees onder de arm. Fables of the
Reconstruction
was net uit, het vinyl was bij wijze van spreken nog warm, en
openingstrack Feeling Gravitys Pull
mocht ook het concert openen. Michael Stipe was nog lang niet de charismatische
frontman die hij later zou worden: hij hield zich verlegen vast aan zijn microfoonstandaard, af en toe schuchter in de zaal piepend, maar hij
zong wel de sterren van de hemel. Peter Buck toverde al even hemelse klanken
uit zijn gitaar, hij stond dan weer zowat een half optreden met zijn rug naar het
publiek gekeerd. Hier stond een groep die nog naar een eigen identiteit zocht en liever
koos voor een veilig optreden met heel wat covers (Have You Ever Seen the Rain? van Creedence Clearwater Revival, Toys in the Attic van Aerosmith en See No Evil van Television) dan voor
eigen songs te opteren. En dus bleef een parel als (Don’t go down to) Rockville domweg achterwege. Maar het publiek
lustte er wel pap van en dwong de band tot twee bisrondes. Toen ging
R.E.M. pas helemaal loos met eigenzinnige, prachtig gezongen covers van In the Year 2525 (Zager & Evans), California Dreamin’ (The Mamas & the
Papas)
en Louie Louie. Een zalig
optreden!

1. John Cale & Band, 11 februari 1984. Net als R.E.M.
stond hij een paar maanden voordien als tweede band van de dag op Werchter (in zijn geval in
1983 na The Scabs en vóór Warren Zevon). Cale, op dat moment net geen 42, had
zich op de Caribbean Sunset Tour omringd met drie jonge honden die
voor een verschroeiend concert zorgden. Hij beet dan wel geen kippen meer de
kop af op het podium, zoals in zijn beginperiode, maar de bezetenheid van die eerste solo-jaren was er nog altijd. Leaving
It Up To You
klonk alsof het zijn allerlaatste nummer op zijn allerlaatste
optreden was, Fear (Is a Man’s Best
Friend)
was letterlijk angstaanjagend, Paris
1919
leek haast té vrolijk vergeleken met de pijnlijke intensiteit van de
andere songs, na Mercenaries (Ready for
War)
geloofde je dat Cale werkelijk ten oorlog zou trekken en Pablo Picasso, een Jonathan Richman-cover,
nagelde je aan de grond. Ik stond erbij en keek ernaar en was compleet verbluft.
Ik was ook bijna doof, want ik stond op de tweede rij, rechts voor het podium,
vlakbij een grote luidspreker. En dan waren er nog die hartverscheurende
ballads: Close Watch en zijn
onherkenbare cover van Heartbreak Hotel,
dat in de slepende versie van Cale iets had van het laatste gereutel van een
suïcidale eenzaat. Je kon een speld horen vallen, tot er iemand tijdens het
uitsterven van de laatste noot de euvele moed had om een kreet van opwinding te
slaken en Cale hem priemend aankeek. Als blikken konden doden, zou er op dat
ogenblik één concertganger gesneuveld zijn. Achteraf kreeg ik van een vriend
een cassetje met een stiekeme opname van het integrale concert. Het bandje ligt
nu ergens in een doos in de kelder, kapot gespeeld en uitgerekt, maar het kostbare
ding wegwerpen: no way! Ik weet niet
meer of het koud was, die elfde februari, of dat ik weer eens mijn laatste
trein heb gemist, of wanneer mijn gehoor eindelijk terug hersteld was. Ik was even
niet meer van deze wereld. Dan weet je dat je iets onvergetelijks hebt
beleefd.

Vooruit, ik hou van je!



Beerschot is een wereldploeg!

Memories & mijmeringen Posted on vr, april 19, 2013 14:11:37

Sta me toe even een tijdssprong te maken. Die
Teletijdmachine van Professor Barabas, die ik omwille van zijn verwardheid veruit het
sympathiekste personage uit Suske en
Wiske
vind, moet toch ergens voor dienen? We gaan van zaterdag 6 september
1969, de blijde intocht van den Duitser
op het Kiel, naar zondag 16 mei 1971, de dag dat een twaalfjarige jongen aan de
hand van zijn bompa naar het verre Brussel trekt, om daar zijn mauvewitte
helden aan te moedigen in hun strijd tegen de geelblauwen van de Koninklijke Sint-Truidense
Voetbalvereniging. De beloning voor de winnaar: de beker van België.

Maar de dag begint al veel vroeger, want 16 mei 1971 is ook
de dag van de Plechtige Communie in Merksem. In die dagen ben ik nog niet zo
met geloof bezig. Of beter: ik ben er wel mee bezig, want ik volg gewoon. Zo
gaat dat nu eenmaal in die kringen, zal ik later ontdekken: zwijgen en volgen.
Wees een goed schaap, de herder zal u leiden. En ach, ik heb toch ook al mijn
Eerste Communie gedaan, waarom niet de Plechtige, inclusief Vormsel, erbij
nemen? Ge weet nooit waar het goed voor is!

En dus zit ik, samen met een stuk of honderd voor de
gelegenheid piekfijn uitgedoste soortgenootjes, mijn beurt af te wachten in de
Sint-Bartholomeuskerk op de Bredabaan. Geduld is niet mijn sterkste kant en op
de dag dat mijn Beerschot op de
Heizel de finale van de beker moet spelen (en ik er dit keer, in tegenstelling tot
drie jaar eerder, wél naartoe mag), kan die hele ceremonie maar best zo snel
mogelijk achter de rug liggen, zodat ik met mijn bompa naar Brussel kan. Maar de
plechtigheid begint al met vertraging en dat blijft maar duren.

Als de pastoor dan eindelijk die hostie op mijn tong legt
(want zo gaat dat in die dagen: je moet alleen maar je ogen sluiten en je mond openen,
tong lichtjes naar voren gestoken), gaat er een zucht van verlichting door me
heen. Letterlijk. Als ik rechts van het altaar van het podium stap, zucht ik heel
diep. Eigenlijk is het meer blazen, want mijn moeder heeft het gezien. ‘Amai,
ge waart precies blij dat ge d’r
vanaf waart,’ zegt ze, op half verwijtende
toon. Ik murmel iets onverstaanbaars. Dat ik vooral zo snel mogelijk hier
vandaan wil zijn, durf ik niet te zeggen. EN DAT IK DAT STOM KOSTUUM NOG MOET UITTREKKEN!

Want zo dadelijk neem ik met mijn bompa de bus om naar de
afgesproken plek te rijden, waar een vriendelijke meneer ons met de wagen mee
zal nemen. Bompa heeft geen rijbewijs en het openbaar vervoer nemen ligt niet
zo voor de hand. Brussel is in 1971 zo ongeveer een dagreis van Merksem
verwijderd. En die treinen, goh, die rijden nu eens nooit op tijd. Daar moeten
die van de Buurtspoorwegen echt eens iets aan gaan doen!

***

Maar eerst even terug naar de seizoenen 1969/1970 en
1970/1971. Het eerste seizoen met Lothar ‘Emma’ Emmerich is een voltreffer, dat
weet u al. Beerschot eindigt zesde, da’s een pak beter dan dat geflirt met de
degradatie van het jaar voordien. Emma maakt 29 van de 42 doelpunten:
negenenzestig procent, niet slecht voor een nieuwkomer. Beerschot gaat zelfs
winnen op Anderlecht, nul-één, maar de terugwedstrijd is minder olijk:
één-drie. In de beker wordt paarswit al in de derde ronde uitgeschakeld door
de buren van Berchem Sport, een tweedeklasser nota bene.

Emma is natuurlijk mijn held en knallende Kempenzoon Herman
Houben was dat al. Bob Dalving, negentien, is de meester van de sliding tackle.
Hij glijdt de bal telkens voor de voeten van de tegenstander weg. Af en toe
blijft er wel een stukje tegenstander aan zijn noppen hangen, maar ach…
Helmut Brösch is een spectaculaire doelwachter. Omdat hij last heeft van het
kunstlicht, bokst hij hoge ballen altijd weg. Ik probeer dat in mijn prille
voetbalcarrière ook. Af en toe raak ik zelfs de bal.

Standard wordt, ondanks die drie-nul pandoering in het
Olympisch Stadion, toch weer kampioen. En het jaar nadien opnieuw. Beerschot eindigt
alweer zesde. Emma is er nog altijd bij, maar scoren lukt veel moeilijker. Zes
stuks slechts, valt dat tegen! Hij is een jaartje ouder, de scheidsrechters en
de tegenstanders kennen zijn trucs intussen en het beetje meeval dat een goede
spits altijd moet hebben, is nu meestal afwezig.

Nieuw zijn Yves Baré en Roland Coclet, twee doorgewinterde
voetballers, die respectievelijk van FC Luik en Daring komen. Baré is een rechtsback, die de
hele tijd op en neer draaft. ‘Die heeft vier longen,’ zegt mijn bompa. Ik vraag
me af of ik de lessen biologie wel goed gevolgd heb. Coclet is een linksback,
die zo vaak rond zijn as draait, dat ik er zelf draaierig van word.

Roger Claessen is ook nieuw. De held van Sclessin zette in
Luik zo vaak de bloemetjes buiten, dat de club uiteindelijk hém buiten heeft
gezet. En zoals bekend gaat Antwerpen zeer gastvrij om met buitenbeentjes. De
Joegoslaaf Rudi Belin is zonder meer een stunttransfer. International, technisch briljant,
hij gaat de supporters op het Kiel verblijden met zijn vernuft. Zelfs de Volksgazet laat alle zin voor
objectiviteit varen. Maar dat is zonder de waard gerekend. De waarden, eigenlijk. De medespelers van Belin
zien het absoluut niet zitten dat een ster uit één of ander Oostblokland hier alle eer
zal opstrijken. Dus blinkt Belin uit in oefenmatchen en op training, maar in de competitiewedstrijden krijgt
hij geen bal. Letterlijk. Géén bal. Hij komt op twee seizoenen aan tweeëndertig
wedstrijden, maar dat is dikwijls als invaller.

Het seizoen 1970/1971 verloopt met ups en downs. Maar er
wordt wél twee keer gewonnen van Antwerp, dat opnieuw in eerste klasse speelt.
In de heenwedstrijd, één-nul op het Kiel, botsen twee spelers frontaal op
mekaar. Antwerp-speler Xavier Wauters loopt daarbij een schedelbreuk op, maar
wandelt nog wel zelf van het terrein. ‘Ge moet eens zien hoe bleek die ziet,’ zeggen de supporters rondom ons
op de Grote Tribune.

De wedstrijd tegen Crossing Molenbeek is om twee redenen een
vermelding waard. Eén: Jos Smolders staat nu bij de tegenstander in doel, in
een spuuglelijke groene outfit. Van kop tot teen in het groen, ‘Zotte Smolders’
is alweer het onderwerp van hoongelach. Ik vind het dubbel belachelijk, want ik
heb verdorie zo’n pijama! Twéé: er hangt zó’n dikke mist, dat je alleen maar
iets kan ontwaren wanneer de bal dicht bij de zijlijn aan onze kant is. En dan nog. Wat er
aan de overzijde gebeurt, moet je afleiden uit de reacties van de supporters die daar zitten.
Niet dat we iets missen, want het blijft nul-nul. ‘Er was niets te zien,’ is de
geïnspireerde titel boven het wedstrijdverslag in de Volksgazet.

Memorabel is wel de bekercampagne van Beerschot. Overpelt Fabriek, FC Sérésien, Union Sint-Gillis en Racing Mechelen worden vlotjes uitgeschakeld,
zonder ook maar één tegendoelpunt. In de halve finales klinkt ‘Anderlecht, ge goat eroan!’ uit twintigduizend kelen.
En inderdaad: Anderlecht goat eroan:
twee-één. ‘En den Beerschot nor den Heizel’ is de volgende hymne die
door het Olympisch Stadion galmt, want de club mag voor de tweede keer in de
geschiedenis de bekerfinale spelen.

(O ja, dat moet ik u nog vertellen: Beerschot is sinds de
zomer van 1968 van naam veranderd. Leuven Vlaams, Antwerpen ook Vlaams, moet
het bestuur gedacht hebben en dus is de Royal Beerschot Athletic Club nu
Koninklijke Beerschot Voetbal- en Atletiekvereniging (V.A.V.) geworden.)

***

Zonovergoten, dat is een passend adjectief voor die zestiende
mei ’71, wanneer om klokslag drie uur scheidsrechter Jef Hannet de boel op gang
fluit. Op de Heizel kunnen dan nog 75.000 toeschouwers binnen, maar het stadion
is maar voor de helft gevuld, want Beerschot en Sint-Truiden zijn niet direct
de grote ploegen met een uitgebreide aanhang, en voor beide supportersclans is
Brussel een eind rijden. Ik sta met mijn bompa op de staanplaatsen, recht
tegenover de hoofdtribune. Mooi uitzicht op het veld: ik ben een grote jongen,
mij zal geen meneer in een grijze jas het zicht belemmeren! Om ons heen is
paars de dominante kleur.

Jan Verheyen is onze kapitein,
maar iedereen weet dat het zijn afscheidswedstrijd is. Hij gaat naar
Anderlecht. ‘Als hij maar geen penalty trapt,’ zeggen de Beerschot-supporters
die er ook drie jaar voordien al bij waren. Beerschot speelt met: Helmut
Brösch, Yves Baré, Bob Dalving, Guy Raskin, Juul Van Opdorp, Chris Stroybant,
Jean-Pierre Kasprzack, Jan Verheyen, Herman Houben, Arto Tolsa en Lothar
Emmerich. Ook Sint-Truiden speelt met elf. (Vooruit, een kleine toegeving: bekendste namen bij STVV zijn Eddy Lievens, Eddy Koens, Michel van der Loop en sterspeler Lon Polleunis,
twee jaar voordien nog Gouden Schoen.)

Het is geen hoogstaande wedstrijd en op de tribunes wordt,
tussen de aanmoedigingen door, vooral gevloekt en gezucht. Mijn bompa en ik
zijn de rustige types: we roepen niet, we zingen niet, we vervloeken niemand.
We zuchten wel. En we zeuren af en toe, tegen mekaar. Tot de sympathieke doelman van Sint-Truiden in de
zesentwintigste minuut een simpele voorzet van Emmerich uit zijn handen laat
glippen en Herman Houben van dichtbij binnen knalt. Brands heet die keeper, hij
is eigenlijk de reservedoelman, en dat is er aan te zien. Tussen al die
‘Kanaries’, de bijnaam van de spelers van Sint-Truiden, lijkt hij eerder een simpele duif.

De cola tijdens de rust smaakt, want we voelen ons zegezeker
en ‘Komaan Beerschot’ wordt als leuze afgewisseld met ‘En den Beerschot nor den Heizel’
(wat een beetje absurd klinkt, want we zijn er al!) en ‘Beerschot is een
wereldploeg’ (wat mij, zelfs als naïeve twaalfjarige, lichtjes voorbarig
klinkt).

Tien minuten na de pauze wordt de Antwerpse arrogantie
afgestraft. Eddy Lievens schiet met links in de linkerbenedenhoek, Brösch heeft
geen verhaal. Eén-één, alles is te herdoen, maar binnen de reglementaire
speeltijd gebeurt er nog weinig opzienbarends. De wedstrijd kabbelt naar
verlengingen toe. Gelukkig moeten we geen trein halen om op tijd thuis te zijn
voor het avondeten!

De trainer van Beerschot heeft in de 111de minuut een
ingeving. Hij haalt de moegestreden middenvelder Kasprzack eraf en vervangt hem
door Ivan Deferm, een rechtsback. De supporters begrijpen er niets van. Maar ze
hebben niet de tijd om te zeuren, want binnen de minuut krijgt Deferm de bal,
zet hem met de punt van de schoen voor, waar de nog altijd sympathieke doelman
Brands het leer tussen de linkerdoelpaal en zijn schijnbaar met bruine zeep ingesmeerde handen
laat passeren. Arto Tolsa duwt van op de doellijn binnen. De bordjesman aan het scorebord vervangt de 1 boven Beerschot door een 2.

‘Beerschot is een wereldploeg’ wordt weer uit volle borst
meegezongen door de mauve-witten, wanneer Jan Verheyen rond half zes de zware
beker boven zijn hoofd probeert te steken.

***

‘En, zedde blij?’
vraagt de vriendelijke meneer met de wagen op de terugweg. Ik denk: ‘Wat een stomme vraag!’ Ik zeg: ‘Natuurlijk!’
Want ik ben a) naar Brussel mogen gaan, om daar b) de bekerfinale te kunnen
zien en c) mijn ploeg heeft gewonnen. En dat we daarbij wat hulp hebben gekregen van een Guust Flater in zwarte
tenue, ach, dat is een voetnoot. In de geschiedenisboeken zal voor eeuwig en
een dag staan: Beker van België 1970/1971, winnaar: Koninklijke Beerschot
Voetbal- en Atletiekvereniging.

Ik ben zo trots als een pauw wanneer ik ’s anderendaags op
de speelkoer verschijn. Mijn klasgenoten vertellen verhalen over hun
communiefeest, verhalen van zatte nonkels en boze tantes, zaken die ik allemaal
heb mogen missen (mijn feest is een week uitgesteld omdat het feestvarken naar
Brussel mag). Ik steek mijn kin vooruit, kantel mijn hoofd lichtjes naar boven
en denk: Beerschot is een wereldploeg! Weet ik veel, ik ben nog altijd maar
twaalf, mag het even, ja?

(Nawoord: hiermee komt een voorlopig einde aan deze ‘nostalgische’ reeks Beerschot-columns. Wie weet komt er, met de nodige goesting en inspiratie, nog een vervolg op. Want er is natuurlijk veel meer in dat geheugen blijven hangen…)



« VorigeVolgende »