Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Cinema Top 20 (20 t/m 11)

Film, Memories & mijmeringen Posted on do, juli 16, 2020 11:55:21

Waar is de tijd dat ik het Filmfestival van Antwerpen volgde in (wijlen) Het Filmhuis aan de Lange Brilstraat? Zeventig films op iets meer dan twee weken tijd. Zalig: dan ging je van een obscure Zuid-Koreaanse film via de bar naar een nooit eerder vertoonde en later ook nooit meer vertoonde prent uit Mongolië via de bar naar het minimeesterwerk The Draughtsman’s Contract van Peter Greenaway. Vaak wist je aan het eind van de dag niet meer wat je nu weer precies gezien had — en dat had niets met die bar te maken, want de consumptie bleef daar doorgaans beperkt tot koffie en frisdrank —, maar de positieve uitschieters onthield je wel.

Ik ben geen cinefiel, ik was het zelfs in die hoogdagen begin jaren 80 nooit: echte cinefielen spraken een taaltje dat hooguit in de verte een beetje op Nederlands leek, maar wat ze zeiden klonk allemaal zo intellectueel juist dat je het voor waar aannam. Niet zelden begreep je een onbegrijpelijke film door zo’n eenzijdig gesprek, wat meegenomen was. Door te beginnen werken, verliefd te worden, andere prioriteiten te krijgen, is het bioscoopbezoek flink gereduceerd, wat heel jammer is. Want er worden nog altijd prachtfilms gemaakt, al zou u uit mijn top 20 misschien kunnen afleiden dat de tijd is blijven stilstaan in pakweg 1994: dat is namelijk het jaar van de meest recente film in de lijst. Ik weet heus wel dat er daarna nog meesterwerken zijn geproduceerd, de meeste heb ik zelfs gezien. Maar voor deze ultieme lijst val ik toch weer terug op het verdere verleden.

Het weze me vergeven. En het weze een opstapje om voor u tot nu toe onbekende titels op te zoeken. Doe het licht uit, vergeet die popcorn en die chips (dat maakt een ellendig lawaai!), geniet van wat u ziet.

20. ALL THE PRESIDENT’S MEN (USA, Alan J. Pakula, 1976). De film over het Watergateschandaal, met Dustin Hoffman en Robert Redford in de rollen van de Washington Post-reporters Carl Bernstein en Bob Woodward. Twee journalisten met weinig ervaring, heel veel lef en omring door een fantastische redactionele entourage, hoofdredacteur Ben Bradlee (gespeeld door Jason Robards) op kop. Deze film is voor mij het perfecte antigif als er in de actuele journalistiek kemels worden geschoten; All the President’s men moet mij dan opnieuw verzoenen met dat mooie vak, dat vaak zo lelijk wordt beoefend.

19. 37°2 LE MATIN (Frankrijk, Jean-Jacques Beineix, 1986, Engelse titel: Betty Blue). Een intense, maar onmogelijke liefde brengt de hoofdpersonages (gespeeld door Béatrice Dalle en Jean-Hugues Anglade) afwisselend in extase en in een diep emotioneel dal. Betty gaat ten onder aan haar eigen onstuimigheid, Zorg is tien jaar ouder, een schrijver die geen letter op papier krijgt. Twee getormenteerde zielen in een, zie de titel, koortsig drama. De seksscènes zijn behoorlijk expliciet. Onmogelijke liefde in beeld gebracht.

18. NORTH BY NORTHWEST (USA, Alfred Hitchcock, 1959). De beste Hitchcock, met de bekende ingrediënten: een rijzige, aantrekkelijke gentleman (Cary Grant) en een wulpse, aantrekkelijke blondine (Eva Marie Saint). Voorspelbaar, maar de plot maakt alles goed: spionage, dubbelspionage, grimmige personages, goed versus kwaad. En suspense, natuurlijk, véél suspense. Met een legendarische slotscène op Mount Rushmore. Niet bij nadenken, u gewoon laten onderdompelen in de wereld van de Master of Suspense.

17. DR. STRANGELOVE OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE THE BOMB (USA/UK, Stanley Kubrick, 1964). Donkerder worden donkere komedies niet. In volle Koude Oorlog — niet zo lang na het waargebeurde incident in de Bay of Pigs — dreigt een kernoorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Zeker nadat een kierewiete Amerikaanse generaal (met de toepasselijke naam Jack D. Ripper), die ervan overtuigd is dat de Sovjets de levenssappen van de Amerikanen zullen komen ontvreemden, een onomkeerbare stap zet om atoombommen te droppen. Hij alleen kan ze terugroepen, maar hij pleegt zelfmoord. Peter Sellers speelt op verrukkelijke wijze drie rollen (de Amerikaanse president, een Britse kapitein en de tijdens de oorlog naar de States overgelopen wetenschapper Dr. Strangelove, in nazi-Duitsland nog bekend als Doktor Merkwürdigeliebe). Cynischer dan de We’ll meet again op het eind wordt het niet.

16. THE GODFATHER (USA, Francis Ford Coppola, 1972). Van de briljante trilogie is de eerste nog altijd mijn favoriet. Naar het boek en een scenario van Mario Puzo geeft dit een wellicht niet eens zo onrealistische inkijk in het maffialeven, dat hier draait rond de familie Corleone. Een paardenhoofd in bed, afrekeningen, verraad, eremoorden, het zit er allemaal in onder de tagline ‘I’m gonna make him an offer he can’t refuse’. Marlon Brando schittert als Don Vito Corleone, James Caan en Robert Duvall staan het dichtst bij hem, terwijl Al Pacino komt piepen als de toekomstige capo.

15. PULP FICTION (USA, Quentin Tarantino, 1994). Wat een feest! Na de lekkere lowbudgetfilm Reservoir Dogs mocht Tarantino met behoorlijk meer middelen deze misdaadfilm draaien, waarin vijf verhaallijnen door elkaar lopen en uiteindelijk samenvloeien. Alle ingrediënten van een typische Tarantinofilm zitten er al in: zwarte humor, absurde situaties, ongeloofwaardige plottwists en, uiteraard, een boel over the top geweld. Meer hoeft u niet te weten: (her)bekijk hem!

14. SINGIN’ IN THE RAIN (USA, Stanley Donen, Gene Kelly, 1952). De ultieme feelgoodfilm, met als onderwerp de overgang van de stille naar de geluidsfilm. De choreografie is onovertroffen, de muziek schitterend en de overgangen van praten naar zingen voelen veel natuurlijker aan dan bij doorsnee musicals. Alles culmineert in die ene dansscène in de (nagebootste) regen. Make ‘em laugh!

13. BLUE VELVET (USA, David Lynch, 1986). Heel wat puriteinen ergerden zich aan het masochisme en de brutale seksscènes, inclusief een verkrachting. Het begint onwezenlijk lief, met wiebelende rozen, de man van de brandweer die naar de buurtbewoners zwaait, schoolkinderen die braafjes de straat oversteken, een man die zijn tuin sproeit, dat alles op de romantische tonen van Blue Velvet van crooner Bobby Vinton. Al na een minuutje treedt de duisternis in. De krankzinnige boef (Dennis Hopper) die telkens weer In dreams van Roy Orbison wil horen: wie verzint het? Euh, David Lynch, dus.

12. SOME LIKE IT HOT (USA, Billy Wilder, 1959). Soms speur ik het aanbod van betaalzenders af op zoek naar een komedie om mee te lachen, maar helaas is dat genre blijkbaar in onbruik geraakt, de occasionele uitzondering niet te na gesproken. Dan maar even terugspoelen naar 1959. Muzikanten Tony Curtis en Jack Lemmon ontsnappen maar nipt aan een afrekening onder gangsters, verkleden zich als vrouwen en worden simultaan verliefd op de zangeres van de band (Marilyn Monroe). Zou deze film ook vandaag nog passeren zonder allerlei actiegroepen in actie te doen schieten? Klungelige travesties, toespelingen op homoseksualiteit, seksuele toespelingen, dubbelzinnigheid troef. Onthoud ook dat Marilyn Monroe een schitterende actrice was, niet zomaar een dom blondje.

11. KOYAANISQATSI (USA, Godfrey Reggio, 1982). Documentaire die deel uitmaakt van de Qatsi-trilogie (met verder ook nog Powaqqatsi en Naqoyqatsi), met als ondertitel: ‘life out of balance’. Godfrey Reggio speelt met het vertragen en versnellen van beelden, waarop hij de minimalistische, maar bijzonder hypnotiserende muziek van Philip Glass zet. We zien de hele tijd beelden van te veel mensen op te weinig ruimte, explosies van gebouwen, onrust: een ecologische fabel op een moment dat ‘anders gaan leven’ nog niet hip was. Ik heb deze film drie keer gezien op drie weken tijd en daarna nog eens met live begeleiding van een orkest onder leiding van meneer Glass zelf. Letterlijk adembenemend. 1982 en 2020 lijken opeens buurjaren, we leven nog altijd in permanente overdrive.

Morgen: van 10 tot en met 4.



Belgische Politici Top 20 (3 t/m 1)

Memories & mijmeringen, Politiek Posted on za, juli 11, 2020 12:13:37

Waar waren we gebleven? O ja…

20. Jos Geysels

19. Elio Di Rupo

18. Willy Claes

17. Patrick Dewael

16. Louis Tobback

15. Frank Vandenbroucke

14. Karel De Gucht

13. Marianne Thyssen

12. Miet Smet

11. Leo Tindemans

10. Hugo Schiltz

9. Guy Verhofstadt

8. Herman Van Rompuy

7. Gaston Eyskens

6. Wilfried Martens

5. Lucienne Herman-Michielsens

4. Karel Van Miert

3. PAUL-HENRI SPAAK (1899-1972). In de wieg gelegd voor de politiek. Zijn grootvader langs moederskant, Paul Janson, wordt als vader van het sociaalliberalisme beschouwd, zijn oom, Paul-Emile Janson, was korte tijd premier van België. Hoewel ze tot de liberale tak van de familie behoorde, was zijn moeder actief voor de Belgische Werkliedenpartij, de unitaire voorloper van de sp.a en de PS. En om het familieverhaal af te maken: de dochter van Paul-Henri, Antoinette, voerde lange tijd het communautaire FDF aan. Spaak zelf koos van jongs af aan, als hoofd van de Socialistische Jonge Wacht, voor de sociaaldemocratie, waarbij in de eerste plaats zijn pacifisme opviel. In de tweede helft van de jaren 30 werd hij achtereenvolgens minister van PTT en Transport, minister van Binnenlandse Zaken, premier (1938-1939) en minister van Buitenlandse Zaken, een functie die hij bleef bekleden in ballingschap in Londen. Op 31 maart 1946 werd hij gedurende net geen jaar voorzitter van de eerste Algemene Vergadering van de pas opgerichte Verenigde Naties. Kort voordien had hij opnieuw een Belgische regering geleid en dat zou hij opnieuw doen van maart 1947 tot augustus 1949. In de jaren 50 werd hij voorzitter van de gemeenschappelijke vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, EGKS. In een rapport deed hij de aanbeveling om de Europese Economische Gemeenschap, EEG, op te richten, de voorloper van de Europese Unie: dat gebeurde in 1957. Dat jaar werd hij ook secretaris-generaal van de NAVO, wat hij bleef tot 1961. Op het eind van zijn politieke carrière werd hij voorstander van het federalisme en steunde hij de francofone partij FDF van zijn dochter Antoinette. Paul-Henri Spaak ontving eretekens in vierendertig landen. Zo iemand waarvoor de term ‘staatsman’ bedacht werd.

2. ACHIEL VAN ACKER (1898-1975). Eerstgeborene in mijn top 20 en een generatiegenoot van Spaak. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij actief in de Brugse afdeling van de Belgische Werkliedenpartij. Hij kwam op voor de rechten van de arbeider, richtte daartoe mee enkele coöperatieven op en een socialistisch weekblad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hield hij zich bezig met het in standhouden van de socialistische beweging. Pas daarna kwam hij op het voorplan, eerst als minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, daarna tot vier keer toe als premier tussen 1945 en 1958. Lag aan de basis van de Kolenslag, een beleid dat erop gericht was de steenkoolproductie op te drijven, een belangrijk onderdeel van de economische heropbouw na de oorlog. Het leverde hem de bijnaam ‘Achille Charbon’ op. Hij wordt ook gezien als de ‘vader van de sociale zekerheid’, omdat hij als minister van Sociale Voorzorg een besluitwet had opgesteld die de basis vormt van de sociale zekerheid zoals we die nu nog kennen. Van 1961 tot 1974 was hij Kamervoorzitter.

1. JEAN-LUC DEHAENE (1940-2014). Was ‘slechts’ iets meer dan zeven jaar premier van het land, goed voor twee regeringen die zijn naam droegen, maar slaagde er in die relatief korte periode in om het land door moeilijke situaties te loodsen. Met het Sint-Michielsakkoord realiseerde hij in 1993 de tot dan toe grootste staatshervorming in België, twee jaar later wist hij — nota bene in een coalitie met sociaaldemocraten — met een streng begrotingsbeleid het land in de eurozone te manoeuvreren. In de jaren 80 was Dehaene al opgevallen als matchmaker van zeer diverse regeringen en als minister van sociale Zaken. Legendarisch is zijn uitspraak van begin 1988 toen de koning hem vroeg om als informateur de weg naar een nieuwe regering te plaveien: “Sire, geef me honderd dagen.” Die onmogelijk ogende karweien leverden hem de ietwat denigrerende bijnaam ‘de loodgieter’ op. Door zijn nogal kortaffe communicatie kwam hij boertiger en minder empathisch over dan hij in werkelijkheid was. Vooral ten tijde van de affaire-Dutroux en de Witte Mars was dat een nadeel. Zijn adagium “Een probleem moet je pas oplossen als het zich stelt” versterkte het beeld van de loodgieter, terwijl hij echt wel visionaire capaciteiten bezat. Ik heb de man drie keer mogen interviewen bij hem thuis in Vilvoorde. Dat plompe was niet gespeeld, anderzijds was hij best wel open en hartelijk. Omschreef zichzelf een politicus van de vorige eeuw: een Dehaene zou niet renderen in deze tijden van sociale media en veelvuldige lekken. Iemand met zijn capaciteiten wordt node gemist in deze ontregelende tijden. In zijn gloriejaren was hij de juiste persoon op de juiste plaats. Hadden we die nu nog maar…



Belgische Politici Top 20 (10 t/m 4)

Memories & mijmeringen, Politiek Posted on vr, juli 10, 2020 11:56:12

Bent u al bekomen van de eerste helft van de lijst? Dan bent u klaar voor de nummers 10 tot en met 4. U zult hierin vergeefs zoeken naar de nochtans illustere namen van bijvoorbeeld Théo Lefèvre, Pierre Harmel, Paul Vanden Boeynants, Frans Grootjans of Willy De Clercq. Twintig is nu eenmaal een restrictief aantal. En ik beoordeelde hen, in alle onbescheidenheid, als net iets minder belangrijk dan de twintig namen die er nu in staan, waarbij ik toch vooral ook de internationale impact — zoals aanwezigheid binnen de Europese Unie — probeerde te vatten. Hoe dan ook is dit een subjectieve lijst, laten we ’t daarover eens zijn.

20. Jos Geysels

19. Elio Di Rupo

18. Willy Claes

17. Patrick Dewael

16. Louis Tobback

15. Frank Vandenbroucke

14. Karel De Gucht

13. Marianne Thyssen

12. Miet Smet

11. Leo Tindemans

10. HUGO SCHILTZ (1927-2006). Flirtte tijdens de Tweede Wereldoorlog als tiener met het nationaalsocialisme. Behield daarna wel zijn flamingantische overtuiging, maar wist dit in een democratische visie te integreren. Dat vloekte weleens met oudere partijgenoten binnen de Volksunie, waarin destijds nogal wat romantische flaminganten rondliepen, die de oorlog liever anders hadden zien eindigen. In 1965 werd Schiltz verkozen tot volksvertegenwoordiger. Tussen 1975 en 1979 was hij partijvoorzitter: het waren de woelige Tindemans-jaren, met onder meer het afgewezen Egmontpact. Daarna volgden ministeriële periodes: gemeenschapsminister van Financiën en Begroting (Vlaamse Executieve) en minister van begroting en wetenschapsbeleid en vicepremier (federaal). In 1991, op zijn vierenzestigste, werd hij senator, meestal het signaal van een fin-de-carrière. Schiltz was een groot voorstander van de Groot-Nederlandse gedachte, een samengaan van Vlaanderen en Nederland, maar wat hem een staatsman maakte, was dat hij altijd realistisch en compromisbereid is gebleven. Dat hij op het eind van zijn leven na de implosie van ‘zijn’ Volksunie overstapte naar Spirit in plaats van bij de N-VA te gaan, maakt duidelijk waar hij ideologisch voor stond. Zeker geen nationalistische hardliner. Wel een bevlogen, soms genadeloze debater.

9. GUY VERHOFSTADT (°1953). Voluntarist, zo wordt hij genoemd. Nochtans vond een flink deel van de Vlaamse bevolking dat hij als jonge politicus eerder een blaag was. Als jongerenvoorzitter stookte hij eind jaren 70, begin jaren 80 geregeld een neoliberaal brandje, als grote fan van Margaret Thatcher. Daarna werd hij de op dat moment jongste partijvoorzitter ooit, op zijn 28ste. Hij leidde de PVV met harde hand en luide mond tussen 1982 en 1985. De drie daaropvolgende jaren was hij minister van Begroting en Wetenschapsbeleid en vicepremier in de zesde regering onder Wilfried Martens. Vooral zijn genadeloos begrotingsbeleid, in een tijd van zware economische crisis, en zijn blijvende voorkeur voor neoliberale recepten leverden hem de bijnaam ‘da joenk’ op. Een snotneus met een grote mond, in de ogen van oudere heren van stand. Daardoor werd hij in 1988 buitenspel gezet door een entente van partij, vakbond en standenorganisaties binnen de christendemocratie. Hij werd opnieuw partijvoorzitter, ten koste van Annemie Neyts, en vormde de PVV om tot de VLD, waarbij politieke verruiming centraal stond. Opeenvolgende verkiezingszeges brachten hem geen stap dichter bij de regering, tot de dioxinecrisis in 1999 een uitweg bood. Heel snel werd een paars-groene coalitie gevormd, met Verhofstadt als bevlogen premier. De euthanasiewet en de wet op het homohuwelijk dateren uit die periode, maar ook de opnieuw ontspoorde begroting. In 2009 werd hij Europees parlementariër. Ook daar is hij, als overtuigd Europeaan, een opgemerkte verkozene.

8. HERMAN VAN ROMPUY (°1947). De studax die opklom in de partijgelederen. Als directeur van de studiedienst van de CVP, Cepess, lag hij mee aan de basis van verschillende regeringen en staatshervormingen. Dat hij partijvoorzitter zou worden, stond in de sterren geschreven (1988-1993). Geen dankbare taak, gezien de tegenstrijdige en elkaar bekampende standen binnen de partij. Van Rompuy zat op de lijn-Tindemans, bij wie hij nog adviseur geweest was, die lijnrecht tegenover de lijn-Martens stond. In de regering-Dehaene I werd hij minister van Begroting, wat hij zou blijven tot de verkiezingen van 1999. Na acht jaar in de luwte — het leverde talloze haiku’s op — werd Van Rompuy in 2007 Kamervoorzitter en tussen 30 december 2008 en 25 november 2009 zelfs premier, in woelige politieke tijden (kennen wij er andere?). Zijn kenmerk: rustige vastheid. Die leverde hem begin 2010 de titel van voorzitter van de Europese Raad op (verkeerdelijk vertaald tot ‘Europees president’), wat hij bijna vijf jaar zou blijven. Zijn terughoudendheid, niet-dogmatisch conservatisme en bemiddelingsbereidheid waren grote troeven in die functie. “Wij bezweren als politici voortdurend dat we alles onder controle hebben, maar eigenlijk zijn wij machtelozer dan ooit,” zei hij ooit. “De eenvoudige waarheid is dat het ons ontsnapt, dat we er zeer vaak gewoon als toeschouwer bij staan.”

7. GASTON EYSKENS (1905-1988). Geen discussie wie er het meeste impact had, vader of zoon. Zoon Mark mag dan een betere bedenker van spitante oneliners zijn, vader Gaston is de staatsman van de twee. Mocht in drie woelige periodes een regering leiden: kort na de oorlog (1949-1950, waarin een devaluatie van de frank gerealiseerd werd), in de jaren van de gecontesteerde Eenheidswet (1958-1961) en aan het eind van de woelige jaren 60 (1968-1973). Tussendoor was hij minister in verschillende regeringen. Onder zijn bewind werd in 1970 de Eerste Staatshervorming doorgevoerd. Vanaf dan is België een geregionaliseerde eenheidsstaat met cultuurgemeenschappen en gewesten. Een kwarteeuw lang was Gaston Eyskens een dominant figuur binnen zijn partij en binnen de Belgische politiek.

6. WILFRIED MARTENS (1936-2013). Negen regeringen leidde de Oost-Vlaming tussen 3 april 1979 en 7 maart 1992, met een onderbreking van een half jaar waarin Mark Eyskens iets mocht proberen. Een paar van die regeringen bleven de hele rit overeind, de meeste struikelden onderweg. Het communautair kruitvat Voeren was niet zelden een aanleiding daartoe. Voorafgaand was er nog een periode van twaalf jaar waarin de unionistische federalist opviel als jongerenvoorzitter én voorzitter van de CVP. Hij was een voorstander van artikel 35 van de Grondwet, waarbij alleen afgesproken bevoegdheden op het federale niveau zouden blijven. Toch kantte hij zich tegen confederalisme en separatisme. Dat ik Martens niet hoger rangschik, mag u eerder subjectief noemen. Dat hij de Amerikaanse kruisraketten tegen de wil van het volk en het parlement liet installeren, vond ik een democratie onwaardig. Hij vond dat ‘evident’, zijn stopwoordje. Zeker in de ‘liberale’ periode (1982-1988) was zijn beleid vaak hardvochtig. Hij vond geen adequaat antwoord op maatschappelijke uitwassen als het Heizeldrama (waarbij minister van Binnenlandse Zaken Nothomb weigerde zijn verantwoordelijkheid te nemen) en de aanslagen van de Bende van Nijvel. Weifelde toen de koning weigerde de abortuswet te ondertekenen (terwijl de boodschap simpel had moeten zijn: sire, u heeft geen keuze, u móet tekenen!). Bovendien was de rol van Jean-Luc Dehaene bij regeringsvormingen belangrijker dan die van de toekomstige premier zelf. In 1992 nam hij een leidende rol op bij de EVP, de Europese christendemocraten. Op het eind van zijn leven kon hij nog genieten van mooie liefdesjaren met Miet Smet.

5. LUCIENNE HERMAN-MICHIELSENS (1926-1995). De hoogst geklasseerde vrouw — vrouwen worden pas sinds kort, en dan nog veel te weinig, naar waarde geschat in de Belgische politiek — zal bij u misschien een ‘Wie?’ oproepen. Bijna dertig jaar lang maakte ze deel uit van het partijbureau van de liberalen. Ze was ook een tijdje ondervoorzitter en, van 1984 tot 1991, fractieleider in de Senaat voor de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang. De domeinen waarop ze zich specialiseerde waren gezinsbeleid en gezondheidszorg. Dankzij haar inspanningen achter de schermen werd de vrijzinnigheid grondwettelijk erkend, naast de bestaande erediensten. Maar we moeten haar vooral onthouden als de stuwende kracht achter nieuwe wetgeving rond huwelijksrecht, evenwaardigheid van man en vrouw binnen het huwelijk, en de vrije verkoop van anticonceptiva, wat in het katholieke Vlaanderen niet voor de hand lag. En als u slechts bereid bent één ding te onthouden: ze lag mee aan de basis van de abortuswet van 1990, het resultaat van meer dan twintig jaar parlementair werk. De wet draagt ook de naam van de Waalse sociaaldemocraat Roger Lallemand. Minder dan vijf jaar na haar politieke triomf, die haar razend populair maakte in feministische en vrijzinnige middens, overleed ze aan de gevolgen van diabetes. Deze hoge plek voor Herman-Michielsens is tegelijk ook een hulde aan parlementariërs die zich, soms wars van de partijlijn en maatschappelijke tendensen, vol overgave van hun taak kwijten.

4. KAREL VAN MIERT (1942-2009). Reeds in zijn eindverhandeling toonde hij grote belangstelling voor de Europese Commissie. Begin jaren 70 werd hij medewerker van de Nederlander Sicco Mansholt, toenmalig Europees Commissaris voor Landbouwbeleid. Maar hij was ook actief in eigen land, bij de Rode Leeuwen en de Jongsocialisten, als kabinetsmedewerker van Henri Simonet en als kabinetschef van Willy Claes, minister van Economische Zaken. In 1978 werd hij covoorzitter van de nog unitaire BSP/PSB, die als gevolg van de discussies rond het Egmontpact een paar maanden later al opgesplitst werd in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Zo werd Van Miert alleen partijvoorzitter, wat hij tot 1989 zou blijven. In die periode zou hij de slabakkende partij, mede dankzij een opvallende volksvertegenwoordiger als Louis Tobback, weer opkrikken. Bij de socialistische standen maakte hij zich minder populair door de partij te ontkoppelen van de vakbonden. Halfweg de jaren 80 werd hij ook ondervoorzitter van de Socialistische Internationale. In 1989 werd Van Miert benoemd tot Eurocommissaris voor Transport, Consumentenbeleid, Kredieten en Investeringen. Vier jaar later mocht hij daar de posten Personeel, Algemeen Beheer en Mededingingsbeleid aan toevoegen. Vooral op dat laatste vlak viel Van Miert op. Hij ging regelrecht in tegen multinationals en politieke lobbygroepen die zich tot dan toe almachtig hadden geacht. Het leverde hem de bijnaam ‘machtigste man van Europa’ op. Dat hij zijn in de Agusta-affaire in opspraak gekomen levenspartner Carla Galle onvoorwaardelijk is blijven steunen, zal wel een rol gespeeld hebben in het feit dat hij na zijn aftreden als Europees commissaris in 1999 geen rol van betekenis meer zou spelen. De nieuwe lichting keerde zich af van het verleden, ondanks de niet geringe verdiensten van Karel Van Miert voor partij, sociaaldemocratie in het algemeen, land en Europa.

Morgen: 3-2-1.



Belgische Politici Top 20 (20 t/m 11)

Memories & mijmeringen, Politiek Posted on do, juli 09, 2020 11:46:07

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: neen, Bart De Wever staat er niet tussen. Dat heeft niet te maken met een speciale aversie voor de man of zijn partij, noch met zijn politiek gewicht. De Wever is momenteel zonder meer de beste van de klas. Probleem: het is een bijzonder zwakke lichting, nu al een hele tijd. De Wever is een intellectueel, stuurt het maatschappelijke debat — mede dankzij goed gekozen ‘handlangers’ in de Vlaamse media — in een richting die hij wil, werd niet voor niets ‘schaduwpremier’ genoemd ten tijde van de regering-Michel I, heeft de rol van Philippe Dewinter overgenomen als invloedrijkste politicus zonder zelf (officieel) aan de knoppen te hoeven zitten. Máár: wat heeft hij, lokaal, Vlaams en federaal, gedaan met de macht die de kiezer hem heeft toegeworpen? Is Antwerpen een nieuwe stad na acht jaar burgemeester De Wever? Is Vlaanderen een andere regio sinds de verkiezingen van 2014? En wat heeft De Wever, in de schaduw, weten te realiseren op federaal niveau, als leider van de grootste partij in de coalitie, met een Franstalige minderheid, met drie andere partijen die het dichtst bij zijn programma aanleunden? Bitter weinig, is het antwoord. Dus, daarom, geen De Wever. Laat hem eerst maar eens écht iets betekenen voor het Vlaamse volk.

Ook geen andere politici van nu. Maggie De Block en Theo Francken stonden jaren bovenaan in de polls als populairste politicus, maar dat was niet echt een gevolg van hun uitzonderlijke, politieke talent. Hun populariteit had álles te maken met het departement Asiel en Migratie, en met hun onverzettelijke houding ten aanzien van asielzoekers. Dat zag de Vlaming graag, iemand die de ‘vreemdelingen’ buiten hield. De Block heeft gefaald op een departement dat haar op het lijf geschreven leek (no pun intended), Volksgezondheid. Francken heeft veel geroepen — hoe ranziger, hoe meer de rechtse achterban dat apprecieerde —, maar was als staatssecretaris gewoon een uitvoerder, zoals het hoort. Een passant met een grote mond, quoi.

Beke, Rutten, Crombez, Rousseau, Almaci, Mertens, Reynders, vader en zoon Michel, Calvo, Van Grieken, Bourgeois, Leterme, Somers, Crevits, Milquet, Onkelinx, Magnette, Nollet, Spitaels, Busquin, Gol, Stevaert, zelfs de invloedrijke Dewinter, etcetera: neen, ze scoren meestal een onvoldoende, heel af en toe kan er van een zesjescultuur gesproken worden, of van een (te) korte periode van succes (Stevaert). Sommigen kunnen pas over een paar decennia objectief beoordeeld worden: misschien vinden we Alexander De Croo of Koen Geens over twintig jaar wel absolute toppers, het zou zomaar kunnen.

Mijn intentie was om een top 20 op te stellen voor de periode 1920-2020, sinds de Eerste Wereldoorlog zeg maar. Ik heb die uiteindelijk gereduceerd tot de periode 1945-2020, vanaf de Tweede Wereldoorlog dus. Hoe kan ik met de ogen van vandaag Edward Anseele, Camille Huysmans of Hubert Pierlot beoordelen? Het zou van iets te veel pretentie getuigen: de samenstelling van deze lijst is op zich al pretentieus genoeg.

U mag zich verwachten aan 7 christendemocraten, 7 sociaaldemocraten, 4 liberalen, 1 Vlaams-nationalist en 1 groene politicus. Twee Franstaligen en achttien Nederlandstaligen: dat zegt meer over mijn eerder gebrekkige kennis van politiek in Wallonië in combinatie met het gegeven dat onze federale regeringen en de cruciale departementen doorgaans geleid werden door een Vlaming. Zo konden die meer in beeld komen.

Vandaag belicht ik de nummers 20 tot en met 11, morgen 10 tot en met 4, zaterdag 3 tot en met 1. Het boos reageren mag een aanvang nemen.

20. JOS GEYSELS (°1952). Loodste als politiek secretaris van Agalev (1997-2003) de groenen voor het eerst in regeringen, federaal en Vlaams, en wist daarbij als kleinste coalitiepartij heel wat ecologische programmapunten af te dwingen. Lag mee aan de basis van het ‘cordon sanitaire’ tegen het Vlaams Blok. Heldere communicator, die ver van het wollige discours van andere generatiegenoten bleef. Rekende zichzelf de ontluisterende nederlaag van Agalev bij de federale verkiezingen van 2003 zwaar aan. Trad onmiddellijk af als politiek secretaris, wat meteen ook zijn afscheid van de actieve politiek was. Zonde, voor iemand met zijn politiek talent en op die prille leeftijd (nog geen 53). Werd daardoor ook een pijnlijk voorbeeld van de manier waarop politici in dit land veel te vroeg opgebrand worden. Zie ook nummers 18, 15 en 14.

19. ELIO DI RUPO (°1951). Al twee decennia de machtige man van het Waalse socialisme en zo de natuurlijke opvolger van André Cools, Guy Spitaels en, in mindere mate, Philippe Busquin, al begon hij onder die toenmalige PS-minister wel zijn politieke carrière. Was tussen 1994 en 1999 federaal vicepremier onder Jean-Luc Dehaene en tevens minister van Economische Zaken. In de nasleep van de affaire-Dutroux werd hij door een fantast valselijk beschuldigd van pedofilie, wat zijn carrière bijna abrupt tot een einde bracht. Sinds 1999 was Di Rupo, met een paar onderbrekingen, partijvoorzitter van de PS, een partij die door een diepe crisis ging, in de eerste plaats vanwege tal van corruptieschandalen waarbij hooggeplaatste en machtige functionarissen betrokken waren. Pas na twintig jaar, een eeuwigheid in onze politieke constellatie, gaf hij de fakkel door aan Paul Magnette. Eind 2011 werd Di Rupo, na de fameuze 541 dagen, premier van een klassieke tripartite, met een minderheid aan Vlaamse kant. Ondanks het feit dat de Vlaamse partijen er bij de verkiezingen van 2014 op vooruit gingen, bleef het bij een ambtstermijn van net geen drie jaar. Di Rupo is tegenwoordig al voor de derde keer minister-president van Wallonië. Het politieke succes van Di Rupo is om twee redenen merkwaardig en hoopgevend: hij is de zoon van Italiaanse immigranten, waardoor hij een voorbeeldfunctie heeft naar gemeenschappen met andere wortels. En hij is de eerste openlijk homoseksuele politicus die tot de hoogste echelons van het land weet door te dringen. Dat is geen verdienste — hij is wie hij is —, maar het is eveneens hoopgevend dat dit geen issue was.

18. WILLY CLAES (°1938). Politicus-pianist-dirigent. Een pijnlijk voorval in zijn jeugd — het gezin-Claes werd uit een huurhuis gezet omdat een familielid van de verhuurder erin wilde komen wonen, waarna zijn oude piano oneerbiedig op het trottoir werd neergeplaveid — verklaart zijn keuze voor de sociaaldemocratie. In de jaren 70 was hij achtereenvolgens minister van Onderwijs en Economische Zaken (in twee regeringen, de tweede keer als vicepremier). Van 1975 tot 1977 was hij co-voorzitter, naast André Cools, van de nog unitaire BSP/PSB. Op zijn 44ste werd hij al tot minister van Staat benoemd, wat uitzonderlijk jong is. Tussen 1988 en 1994 werd hij opnieuw vicepremier en bemande hij ook de ministerposten van Economische Zaken, Onderwijs en Buitenlandse Zaken. Zesentwintig jaar lang was hij ook volksvertegenwoordiger. Zijn grootste persoonlijke triomf, de benoeming tot secretaris-generaal van de NAVO in 1994, werd ook zijn grootste desillusie. Een jaar later moest hij aftreden vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de Agusta-affaire. Pas vele jaren later, toen hij de actieve politiek teleurgesteld verlaten had, werd hij vrijgepleit. Zo komt het dat ook Claes al op z’n 57ste uitgerangeerd werd. Gelukkig voor hem was er nog de muziek.

17. PATRICK DEWAEL (°1955). Volgens mensen die het kunnen weten de beste minister van Cultuur die Vlaanderen ooit heeft gekend. Nochtans is dat al een eeuwigheid geleden (1985-1992). Als rechterhand van Guy Verhofstadt zag hij de partij bij elke verkiezing groeien en toch aan de zijlijn blijven staan. De wraak was zoet, toen Verhofstadt in 1999 de sleutels van de Wetstraat 16 kreeg en Dewael, als minister-president, die van het Martelaarsplein 19. Hij bleef het vier jaar, waarna hij aan de zijde van Verhofstadt minister van Binnenlandse Zaken en vicepremier werd. Dat een eminente kenner van de juridische geplogenheden van deze ingewikkelde staat vervolgens Kamervoorzitter werd, hoeft niet te verbazen. Sinds 1994 is Dewael ook burgemeester van Tongeren, een stad die onder zijn impuls van een ingedommeld groot dorp uitgroeide tot een levendige stad.

16. LOUIS TOBBACK (°1938). Groeide in de jaren 80 als fractievoorzitter van de SP uit tot gesel van de opeenvolgende regeringen-Martens. Vergeleek de premier met Caligula, een uitspraak die lang bleef hangen. Toch mocht hij in 1988 bij Martens en Dehaene aanschuiven om een nieuwe regering te vormen, waardoor ‘da joenk’ (bijnaam van de toen nog thatcheriaanse Verhofstadt) opzij geduwd kon worden. Werd twee keer minister van Binnenlandse Zaken, nam de tweede keer ontslag na de dood van de uitgewezen asielzoekster Semira Adamu. Vooral in de tussenperiode (1994-1998) was zijn rol onmisbaar voor de Vlaamse sociaaldemocraten. Met de slogan ‘Uw sociale zekerheid’ behoedde hij hen als partijvoorzitter in 1995 voor een forse nederlaag, waardoor de terugkeer van de VLD en Verhofstadt kon afgewend worden, ook al omdat Dehaene en Tobback een tandem vormden, met veel wederzijds respect. Startte in die periode ook de noodzakelijke vernieuwing van zijn partij op, wat een nieuwkomer als Steve Stevaert de kans gaf zich te profileren. Was ook vierentwintig jaar lang burgemeester van Leuven. Tobback was een van de eerste politici die besefte dat spitse oneliners een pluspunt zijn om een boodschap over te brengen.

15. FRANK VANDENBROUCKE (°1955). De intelligentste van de klas van de afgelopen dertig jaar. Meer academicus dan politicus, maar net daardoor een frisse verschijning in de vermolmde politieke wereld in ons land. Begon als volksvertegenwoordiger, was heel kort fractieleider, om dan al, op zijn drieëndertigste, partijvoorzitter te worden. Een vergiftigd geschenk, met een aantal schandalen met partijmedewerkers in het verschiet. In 1994 werd hij voor eventjes minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier, waarna hij in Oxford ging studeren (om nóg slimmer te worden). Hij keerde als een gelouterd man terug en werd minister van Sociale Zaken en Pensioenen, daarna Werk, om tenslotte op het Vlaamse niveau minister van Onderwijs en Vorming en viceminister-president te worden. Zijn partijprogramma’s overstijgende analyses op het vlak van pensioenen en onderwijs werden slechts matig geapprecieerd, vooral binnen de eigen partij. Hij werd dan ook met zachte dwang naar de uitgang begeleid. Zonde, voor een op dat moment nog maar 53-jarige politicus.

14. KAREL DE GUCHT (°1954). Zonde, deel vier, dat iemand als deze liberale topper ook al op vrij jonge leeftijd — in zijn geval zestig — uitgerangeerd werd. In de relatieve luwte van het Europees Parlement kon De Gucht, voormalig jongerenvoorzitter van de PVV, zich zachtjes aan profileren. Na het verkiezingsdebacle van 1994 moest hij zich terugwerpen op het Vlaamse niveau. In 1999 werd hij partijvoorzitter van een partij in bloei, met Verhofstadt en Dewael als premier en minister-president. In de discussie over het migrantenstemrecht — De Gucht was pro, maar voelde aan dat het momentum er niet was — demonstreerde hij zijn koppige rechtlijnigheid, niet altijd een bondgenoot. Als minister van Buitenlandse Zaken (2004-2009) vormde die rechtlijnigheid, gekoppeld aan vlijmscherpe communicatie, alweer een heikel punt, vooral in zijn relatie tot Congo. Tussen 2009 en 2014 was hij een opgemerkte Europees Commissaris voor Handel. Zijn mandaat eindigde niet vanwege onvoldoende prestaties, maar omdat in de traditionele koehandel die volgt op verkiezingen, Marianne Thyssen (CD&V) de voorkeur kreeg op hem.

13. MARIANNE THYSSEN (°1956). Als opvolgster van De Gucht kreeg ze in 2014 het departement Werk, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit toegewezen. In tegenstelling tot haar Belgische voorganger deed ze dat eerder discreet, mét resultaten. Sociaal beleid werd een belangrijke pijler van de Europese Unie, sociale rechten werden goedgekeurd, sociale dumping aangepakt. Tussen 2008 en 2010 kreeg ze van haar partij een vergiftigd geschenk toegeschoven: het voorzitterschap in een periode dat Yves Leterme er niet in slaagde zijn verkiezingsoverwinning, in een kartel met N-VA, te verzilveren. Zij mocht de brokken lijmen. In tegenstelling tot de andere CVP- en CD&V-voorzitters viel Thyssen op door een duidelijkere, minder omfloerste communicatie. Aan het eind van een politieke carrière mag de conclusie zijn: verdienstelijk, maar plus était en elle. Dat ze dat niet gerealiseerd heeft, is echter niet haar fout.

12. MIET SMET (°1943). Opgegroeid in het zogeheten ‘wonderbureau’ van de CVP Jongeren, duurde het wel tot haar vijfendertigste tot ze volksvertegenwoordiger werd. Ze viel het grote publiek voor het eerst op als staatssecretaris voor Milieu en Sociale Emancipatie in de tweede helft van de jaren 80, maar haar glorieperiode beleefde ze als minister van Tewerkstelling en Arbeid (1992-1999). Voor het eerst werd er écht werk gemaakt van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Smet toonde zich een hardnekkige tegenstander van de oude politieke school, die nogal seksistisch en patriarchaal van aard was. In 1999 werd ze aangeduid als lijsttrekker van de Europese lijst van de CVP, wat ten koste ging van… Wilfried Martens, die weigerde op de lijst te staan. In 2008 trouwde ze met de voormalige premier. Smet blijft een scherpe waarnemer van het politieke bestel.

11. LEO TINDEMANS (1922-2014). De man van het hoogste aantal voorkeurstemmen ooit: bijna één miljoen bij de Europese verkiezingen van 1979. Dat was nadat hij twee regeringen had geleid in de periode 1974-1978. Die tweede beëindigde hij abrupt met de legendarische woorden in het parlement: “Voor mij is de grondwet geen vodje papier. (…) Ik ga van deze tribune weg, ik ga naar de koning en ik bied het ontslag van de regering aan.” Daarmee kwam er een einde aan een lange discussie rond het Egmontpact, een beoogde staatshervorming waarbij de taalgemeenschappen meer bevoegdheden moesten krijgen, maar die uiteindelijk op verzet stuitte bij CVP en Volksunie. Tindemans werd ‘beloond’ met het partijvoorzitterschap (1979-1981), gevolgd door acht jaar als minister van Buitenlandse Zaken. Al die tijd was de relatie met partijboegbeeld Wilfried Martens ijzig.

Morgen: 10 t/m 4.



G.O.A.T. (3 t/m 1)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juli 04, 2020 12:45:56

De laatste rechte lijn. Wie zijn in mijn ogen de Greatest Of All Time in de mannensport en wie is de absolute nummer één?

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. Eddy Merckx

9. Lionel Messi

8. Roger Federer

7. Michael Phelps

6. Jesse Owens

5. Usain Bolt

4. Paavo Nurmi

3. CARL LEWIS (°1961). Ik vind het een beetje vreemd van mezelf dat ik spurter Lewis plaats boven die andere spurter, Usain Bolt (op nummer 6), de huidige wereldrecordhouder. Ook Lewis was, net als Bolt, een showman die geweldig snel kon lopen. Hij had dan nog de pech dat de Verenigde Staten de Olympische Spelen van Moskou in 1980 boycotten, in volle Koude Oorlog en nadat Sovjettroepen acht maanden voordien Afghanistan waren binnengevallen. Lewis, dan negentien, stond op dat ogenblik al te popelen om naar olympisch succes te streven. Nu blijft het bij 9 gouden medailles (eentje meer dan Bolt) op vier Spelen en tien keer goud op WK’s (eentje minder dan Bolt). In het verspringen bleef hij tien jaar langer ongeslagen: 65 opeenvolgende overwinningen, een ongeziene prestatie op dat nummer. Het IOC verkoos hem tot Sportman van de Eeuw, het gerenommeerde blad Sports Illustrated riep hem uit tot Olympiër van de Eeuw, maar de zelfingenomen, hautaine, afstandelijke Lewis werd nooit echt een publiekslieveling. Jaren na zijn afscheid werd onthuld dat hij eigenlijk niet had mogen deelnemen aan de Spelen van Seoel vanwege een achtergehouden, positief dopingstaal, nota bene voor de Spelen waar Ben Johnson goud werd ontnomen vanwege… dopinggebruik.

2. MICHAEL JORDAN (°1963). Voor wie The Last Dance heeft gezien, heeft Michael Jordan geen geheimen meer. Egoïstisch, voortgestuwd door een niet te stillen ambitie, maar bovenal wel de beste in zijn vak. Zes NBA-titels met de Chicago Bulls, vijf keer uitgeroepen tot beste speler van de competitie, zes keer tot Most Valuable Player van de Finals, tien keer topscorer, veertien keer present in het NBA All-Star Game, de jaarlijkse parade van de toppers. Twee keer olympisch kampioen met het ongenaakbare Dream Team, in 1984 en 1992, op momenten dat de grens tussen professionele- en amateursport vervaagde op de Spelen. Stopte een eerste keer met basketten na de moord op zijn vader, keerde terug en maakte onder meer die fameuze korf in de zesde wedstrijd van de Finals van 1997, stopte weer en probeerde het nog één keer, al was dat laatste niet zo’n goed idee. Air Jordan. His Airness. De man die in de lucht kon blijven hangen om te scoren. Volgens velen de beste aller tijden. In mijn ogen de op één na beste. Want…

1. MUHAMMAD ALI (1942-2016). Er kan er maar een ’the greatest’ zijn. Zijn andere bijnaam, ‘The Louisville Lip’, dankte hij aan een combinatie van zijn geboortestad in de staat Kentucky en zijn grote mond. Als Cassius Clay, zijn naam bij geboorte, won hij olympisch goud in Rome, 1960, dan nog in het halfzwaargewichten. Zijn grote triomfen boekte hij als zwaargewicht. Nog altijd onder de naam Clay versloeg hij regerend wereldkampioen Sonny Liston — sportief was hij uiteraard geweldig, maar vooral de hilarische persconferenties met de dichterlijke vrijheden van grote mond Clay zijn bijgebleven, “Float like a butterfly, sting like a bee” —, daarna werd hij lid van de Nation of Islam, veranderde hij van naam (Clay was zijn ‘slavennaam’), weigerde hij om zich klaar te maken om naar Vietnam te gaan (waardoor zijn bokslicentie en bijgevolg ook zijn wereldtitel werden afgenomen) en werd hij een mondige voorvechter van gelijke rechten, al was die Nation of Islam natuurlijk ook wel een gewelddadige organisatie. Pas in de jaren 70 kreeg zijn reputatie mythische proporties na kampen tegen Joe Frazier (2 keer) en George Foreman. Als tiener stond je ’s nachts op voor de ‘Fight of the Century’, ‘The Rumble in the Jungle’ en de ‘Thrilla in Manilla’. Van zijn 61 profkampen won Muhammad Ali er 56 (37 op K.O.), maar die laatsten waren er te veel aan en zullen niet vreemd zijn geweest aan de vroegtijdige ontwikkeling van de ziekte van Parkinson. Ik blijf me Ali herinneren als de sportman die deed dromen van een betere wereld en die tegelijkertijd ook nog eens een onweerstaanbare topatleet was. The greatest, inderdaad.



G.O.A.T. (10 t/m 4)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on do, juli 02, 2020 22:21:02

Een Belg in deze lijst aller tijden, een combinatie van een heel klein beetje chauvinisme en een uitzonderlijke erelijst. Niet Gaston Roelants, Olympisch kampioen op de 3000 meter steeple in 1964, want de Afrikanen liepen toen nog niet mee op de Spelen. Niet Robert Vande Walle, daarvoor blijft judo toch een beetje een nichesport, hoe mooi hun prestaties ook waren. Niet Frederik Deburghgraeve, die in 1996 in Atlanta eerst het wereldrecord verbeterde en dan olympisch kampioen werd, want het was ‘slechts’ op de schoolslag. Zeker ook geen Belgische voetballer, laat die eindelijk ook maar eens iets winnen. Dus…

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. EDDY MERCKX (°1945). Een droge opsomming van zijn voornaamste prestaties volstaat om duidelijk te maken dat hij de beste wielrenner aller tijden is, terwijl de concurrentie (Roger De Vlaeminck, Freddy Maertens, Raymond Poulidor, Joop Zoetemelk, Lucien Van Impe, enzovoort) zwaarder was dan de toppers van later en nu moesten ondervinden. 525 zeges. 5 keer de Tour en de Giro, 1 keer de Vuelta. 3 x wereldkampioen bij de profs (1 keer bij de amateurs). 7 x (!) Milaan-San Remo, 5 x Luik-Bastenaken-Luik, 3 x Parijs-Roubaix en Gent-Wevelgem, 2 x Ronde van Vlaanderen, Ronde van Lombardije en Amstel Gold Race. Van de grote klassiekers van toen ontbreekt alleen Parijs-Tours, tegenwoordig een tweederangskoers. En ja, drie keer betrapt, niet altijd in even duidelijke omstandigheden, maar ongetwijfeld de beste van een generatie en beter dan Anquetil, Hinault en Armstrong. En alle andere Belgen. Waarom dan niet hoger in de ranglijst, aangezien hij zijn sport toch tien jaar lang gedomineerd heeft? Wielrennen was in de tijd van Merckx geen wereldsport. Vijf landen waren er ernstig mee bezig (België, Frankrijk, Italië, Spanje, Nederland), een stuk of vijf anderen hadden wel een of andere vrijbuiter. De rest van de wereld keek niet eens toe. Daarom.

9. LIONEL MESSI (°1987). Beste dribbelaar. Check. Snelste détente. Check. Geweldig speloverzicht. Check. Individueel top, maar ook teamplayer. Check. Man die wedstrijden beslist (700 goals intussen). Check. Sportieve speler. Check. Bekijk die erelijst: vier keer de Champions League, tien landstitels, zes bekers, vijf keer verkozen tot beste voetballer ter wereld, zes keer Europees topschutter. Messi doet dingen met een bal die je fysiek onmogelijk acht. Messi bedenkt openingen die niemand anders ziet. Mocht Messi vijftien jaar eerder zijn geboren en ook in Barcelona beland zijn, dan zou hij in het Barça van Cruijff jaar na jaar de Champions League hebben gewonnen, in een perfect een-tweetje tussen leermeester en ideale leerling. Nu kreeg hij de cruijffiaanse spelbenadering mee van diens leerjongen, Pep Guardiola. Neen, die wereldtitel zal er niet meer van komen, en voeg er gerust aan toe dat hij ook nog nooit de Copa América wist omhoog te steken als captain van zijn nationale team. Daarvoor is hij niet goed genoeg omringd bij Argentinië, of deugen de opeenvolgende bondscoaches niet.

8. ROGER FEDERER (°1981). Bijna negenendertig, maar nog altijd wereldtop, al moet hij tegenwoordig — tenminste tot vóór de coronacrisis — zijn grote toernooien uitkiezen. De Zwitser werd onder meer door zijn illustere voorgangers Borg, McEnroe en Agassi uitgeroepen tot beste aller tijden in zijn sport. In totaal stond hij 310 weken eerste op de wereldranglijst, een record. 237 weken daarvan, tussen 2 februari 2004 en 17 augustus 2008, was dat zelfs ononderbroken, ook dat is een absoluut record. Onder zijn 103 titels zitten twintig Grand Slamtoernooien: 8 keer Wimbledon, 6 keer de Australian Open, 5 keer de US Open en 1 keer Roland Garros. Hij is dan ook een specialist van de snelle banen. Olympisch goud blijft een werkpunt: in 2012 won hij zilver in Londen. Benieuwd hoe zijn oude knoken de corona-break doorstaan zullen hebben.

7. MICHAEL PHELPS (°1985). The Baltimore Bullet, beste olympiër ooit. 23 keer goud op vijf Olympische Spelen, waarvan de eerste, die van 2000 in Sydney, als opwarming golden voor de dan vijftienjarige. Met zijn acht gouden medailles van Peking (2008) streefde hij zijn landgenoot Mark Spitz, zeven keer goud in 1972, voorbij. Naast zijn olympische triomfen won de Amerikaan ook nog eens 26 gouden WK-plakken. Phelps is natuurlijk ook de koning van de veelzijdigheid, gezien zijn dominantie in de vrije slag, de vlinderslag en de wisselslag.

6. JESSE OWENS (1913-1980). De man die de Führer tartte in ‘zijn’ Berlijn. Op de nazi-Spelen van 1936 won Owens vier keer goud, op de 100 en de 200 meter, de 4 x 100 meter estafette, en het verspringen. Lang werd gedacht dat Hitler weigerde om de zwarte Amerikaan de hand te schudden na zijn gouden prestaties, maar dat is een mythe. Feit is dat Hitler aanvankelijk enkel de Duitse winnaars feliciteerde en toen hem daarop gewezen werd vanuit het olympisch comité, besliste hij om niemand nog de hand te schudden. Owens zei daar droogjes over: “Ik werd niet uitgenodigd om Hitler de hand te schudden, maar ik werd ook niet uitgenodigd op het Witte Huis om de president de hand te schudden.” Zijn grootste prestatie leverde hij trouwens in 1935, een jaar eerder. Hij liep en sprong toen zes wereldrecords in drie kwartier tijd. Na de Spelen van 1936 wilde de Amerikaanse Atletiekfederatie Owens te gelde maken, door hem aan zoveel mogelijk wedstrijden te laten deelnemen. Van de inkomsten zag de uitgeperste atleet zelf bitter weinig.

5. USAIN BOLT (°1986). Thunderbolt. The Lightning Bolt. De snelste man ooit op een atletiekpiste, met fabelachtige wereldrecords in zijn bezit: 9.58 op de 100 meter en 19.19 op de dubbele afstand. Zegevierde als enige ooit op drie opeenvolgende Olympische Spelen op de twee koninginnennummers van de spurt. In totaal is hij goed voor 8 keer goud op de Spelen, elf keer goud op WK’s. Wat de Jamaicaan zo uniek maakte, is dat hij naast een letterlijk onnavolgbare hardloper ook een geweldige showman was, die het publiek entertainde vlak voor de start, terwijl zijn concurrenten hem haast bibberend en bevend en vooral wezenloos voor zich uitstarend flankeerden. Probeerde het na zijn atletiekcarrière even als voetballer, met minder succes. Ook opmerkelijk: in een tijd dat het ene na het andere dopingschandaal losbarstte, bleef Usain Bolt onbesproken. Hij was écht zo snel.

4. PAAVO NURMI (1897-1973). Finse langeafstandsloper die de Olympische Spelen van 1920 (Antwerpen), 1924 en 1928 domineerde. In Antwerpen won hij de 10.000 meter en het veldlopen (plus het veldlopen in team), op de 5.000 meter werd hij geklopt. Vier jaar later was hij nóg beter geworden. In de voorbereiding op de Spelen van Parijs liep hij binnen de vijftig minuten wereldrecords op de 1500 en de 5000 meter. Het was een oefenstonde, zeg maar, omdat er tussen de finales van die loopnummers in Parijs ook amper 75 minuten zaten. Nurmi won ze allebei — tussendoor won zijn vrouw het speerwerpen — én het veldlopen én twee teamwedstrijden. In 1928 (Amsterdam) was hij de dertig voorbij. Hij moest tevreden zijn met goud op de 10.000 meter en zilver op de 5000 meter en de 3000 m steeple. Omdat hij als professional werd beschouwd, mocht hij niet deelnemen aan de Spelen van 1932, zodat zijn ultieme droom — de marathon winnen — niet doorging. Het bleef dus bij negen gouden en drie zilveren olympische medailles, en 22 wereldrecords.

Morgen: 3-2-1.



G.O.A.T. (20 t/m 11)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on do, juli 02, 2020 12:52:09

Wie deze blog al een tijdje volgt, weet ik dat vorig jaar een eigenzinnige, persoonlijke top 20 van voetballers heb samengesteld. Voor wie er niet bij was, niet goed heeft opgelet of een slecht geheugen heeft: Lionel Messi stond op 1, Pelé op 3, Johan Cruijff op 3. Alleen die eerste twee staan ook in mijn G.O.A.T. Top 20, waarbij die afkorting staat voor Greatest Of All Time. Vandaag serveer ik u nummer 20 tot en met 11, morgen komen 10 tot en met 4 aan de beurt, zaterdag volgt de apotheose met de top 3.

Ik heb er lang over getwijfeld: wat doe ik met de vrouwen? Want hoe je het ook draait of keert, in een lijst met sportfiguren draait het vooral rond hun sportprestaties: het fysieke verschil tussen mannen en vrouwen komt daarin nadrukkelijk tot uiting. Mannen springen hoger, lopen sneller, zijn krachtiger, hebben een groter uithoudingsvermogen. Ik heb het niet over mezelf, maar over sportmannen die boven het gemiddelde uitsteken. Altijd zal een man het halen van een vrouw, ook al won de nog actieve tennisster Billie Jean King (30) in 1973 ’the battle of the sexes’ van de luidruchtige, gepensioneerde tennisser Bobby Riggs (55) in drie sets. Het was een uitzondering, niet meer dan een demonstratiewedstrijd en het leeftijdsverschil speelde een belangrijke rol.

Een verdienste is dat niet, dat je man bent. Je bent zo geboren, die verschillen zijn er nu eenmaal. Maar het maakt wel dat als je sportmannen en sportvrouwen in de weegschaal legt, dit neerkomt op appelen met peren vergelijken. Twee keer fruit, dat wel, maar onvergelijkbaar.

In eer en geweten heb ik gepoogd vrouwen in mijn lijst te smokkelen. Ik dacht aan de Amerikaanse atlete Jackie Joyner-Kersee, koningin van de zevenkamp, aanwezig op vier Olympische Spelen, goed voor drie gouden, één zilveren en twee bronzen medailles. Ondanks nationale heldin Nafi Thiam blijft Joyner-Kersee het wereldrecord behouden, dat nu al bijna tweeëndertig jaar op haar naam staat. Ze is nooit betrapt op het gebruik van doping, verdachtmakingen waren er wel.

Die geruchten waren nog veel steviger bij de bijna buitenaardse prestaties van haar landgenote Florence Griffith-Joyner. Haar wereldrecords op de 100 en 200 meter zijn ook ruim dertig jaar oud: niemand kwam en komt enigszins in de buurt van die 10.49 en 21.34. Ze stierf op haar 38ste in haar slaap, waarna de dopingverhalen opnieuw opdoken. Bewezen werd het nooit, maar wie gelooft haar onschuld nog? En toch… die fenomenale tijden tonen nogmaals aan dat je mannen en vrouwen niet mag vergelijken, want de wereldrecords van Usain Bolt op diezelfde afstanden zijn respectievelijk 91 honderdsten (9.58) en liefst 2 seconden en 15 honderdsten (19.19) scherper dan die van Griffith-Joyner. ‘Buitenaards’ moet dus gerelativeerd worden tot ‘buitenaards in de vrouwenatletiek’. Het is wat het is.

Serena Williams, ook even aan gedacht, maar waarom eigenlijk? Ze verliest ongetwijfeld van de nummer 100 in het mannentennis. Kracht, snelheid, souplesse: ze wordt gewoon van de baan geblazen. Laat haar dus maar de nummer één aller tijden zijn bij de tennisvrouwen. Mijn conclusie: deze ‘GOAT’ is een mannenlijst, in de zomer van 2021 maak ik wel een vrouwenlijst, die wat mij betreft even waardevol is: dan kan ik tenminste peren met peren vergelijken.

Goed, de lijst. Er staat één Belg in, die volgt morgen. U weet wel wie. De eerste vier namen zijn er enkel om te bewijzen dat ik een wijsneus ben en Wikipedia-erelijsten kan aflezen als geen ander…

20. OLE EINAR BJØRNDALEN (°1974). Deze Noorse biatleet en langlaufer is de succesvolste winterolympiër (bij de mannen) ooit. Hij behaalde 20 keer goud, 4 keer zilver en 1 keer brons op zes Olympische Spelen. Daarnaast won hij 20 gouden, 14 zilveren en 11 bronzen medailles op wereldkampioenschappen. En met 95 overwinningen in wereldbekerwedstrijden is hij ook op dat vlak de beste aller tijden in de sneeuw.

19. JOE MONTANA (°1956). Quarterback van de San Francisco 49ers en de Kansas City Chiefs in de National Football League (NFL, American Football). Won vier keer de Super Bowl — het grootste eendagssportevenement ter wereld — en werd bij drie gelegenheden uitgeroepen tot Most Valuable Player, in deze in Amerika bijzonder grote sport. Dat laatste record deelt hij sinds 2015 met Tom Brady.

18. BABE RUTH (1895-1948). Honkballer/baseballer, noem het zoals u wilt, die zijn bijnaam ‘Babe’ dankt aan de jonge leeftijd, 19, waarop hij zijn eerste profcontract ondertekende bij de Baltimore Orioles. Op zijn identiteitskaart staat immers ‘George Herman’ als voornaam. Brak door bij de Boston Red Sox en, vooral, de New York Yankees. Maakte in 1927 als eerste speler meer dan 60 homeruns in één seizoen, een record dat standhield tot begin jaren 60. Is tot nog toe de enige die twee keer drie homeruns in een wedstrijd van de World Series sloeg.

17. WAYNE GRETZKY (°1961). Op heel wat Amerikaanse lijstjes staat deze Canadees bovenaan. Na basketbal, American Football en baseball is ijshockey de grootste sport in de States. In de National Hockey League (NHL) geldt Gretzky als The Great One. Niemand komt in de buurt van zijn totaal van 894 goals en 1963 assists, vooral opgetekend bij de Edmonton Oilers en de Los Angeles Kings. Geen andere ijshockeyer maakte meer dan 200 punten in één seizoen. Speelde met rugnummer 99 en stopte in ’99, op zijn 38ste. Vier landstitels, negen keer uitgeroepen tot Speler van het Jaar. “You miss 100% of the shots you don’t take,” zei hij ooit. Waarheid als een koe.

16. MARK SPITZ (°1950). De Amerikaanse zwemmer met de snor. Zijn succesperiode valt terug te brengen tot de Olympische Spelen van 1972 in München. Spitz won toen zeven gouden medailles, een record dat hij tot 2008 en Michael Phelps zou behouden. In Mexico-City, vier jaar eerder, had hij ook al twee keer goud gewonnen op de estafettenummers. Op de All Time-lijst van succesvolste medaillewinnaars op één editie van de zomerspelen, staat hij nog altijd op de vierde plek. En voor wie jong was begin jaren 70, was hij een tot de verbeelding sprekend figuur. Mede dankzij die snor, zonder twijfel. Stopte na de Spelen van München met competitiesport, voornamelijk omdat zwemmers toen nog amateurs waren: er viel niets te verdienen in hun sport.

15. TIGER WOODS (°1975). Vergeet even de uitspattingen naast de court van Eldrick Tont ‘Tiger’ Woods, hij is een van de beste golfers aller tijden. Er zijn er met een grotere erelijst, maar niemand overtreft de uitstraling van de eerste zwarte topgolfer, die al op zijn eenentwintigste The Masters won, zijn eerste van vijftien ‘major’-toernooien (5 keer The Masters, 4 keer het PGA Championship, 3 keer de US Open en The Open Championship). Toen de Amerikaan in augustus 1996, twintig jaar oud, zijn eerste contracten met sponsors Nike en Titleist ondertekende, waren dat de lucratiefste contracten uit de golfgeschiedenis.

14. EMIL ZÁTOPEK (1922-2000). De Locomotief. Zijn gouden drieluik 5000 meter-10.000 meter-marathon in Helsinki (1952) was onuitgegeven. In de periode daarvoor, 1949-1951, won de Tsjecho-Slowaak alle 69 wedstrijden waaraan hij deelnam. Op de 10.000 meter bleef hij zelfs zes jaar ongeslagen. In totaal vestigde hij achttien (18!) wereldrecords. Voor chauvinistische Belgen is hij de man die in 1948 in Londen op de 5000 meter de duimen moest leggen voor onze landgenoot Gaston Reiff. Zijn net even oude echtgenote Dana Ingrova won in 1952 het speerwerpen. Zátopek wordt ook herinnerd vanwege zijn lelijke loopstijl, waarbij het hoofd voortdurend schudde en het lichaam schokte. Als het maar vooruitging… Na de Praagse Lente van 1968, waarvoor hij openlijk sympathie toonde, werd Zátopek uit de Communistische Partij gezet en verplicht om eerst als bouwvakker en later als mijnwerker te gaan werken. Na de Fluwelen Revolutie van 1989 werd hij door Václav Havel in ere hersteld.

13. JOE LOUIS (1914-1981). Heel wat bokskenners beschouwen deze Amerikaanse zwaargewicht als de beste bokser aller tijden. ‘The Brown Bomber’ was meer dan elf jaar wereldkampioen, een periode waarin hij vijfentwintig keer zijn titel verdedigde, een unieke prestatie op dat niveau. Louis bokste met precisie én kracht, zijn stotencombinatie was ongezien in de bokswereld van de jaren 30 en 40. In totaal won hij 69 kampen (55 keer met knock-out) en verloor hij slechts drie keer.

12. PELÉ (°1940). Edson Arantes do Nascimento. O Rei, de koning. Meer dan duizend doelpunten, al moet er toch eens iemand al die jeugdwedstrijden opnieuw bekijken, want het lijkt overdreven veel. Behalve zijn lucratieve uitboljaren bij de New York Cosmos speelde hij zijn hele carrière, achttien seizoenen lang, voor Santos in eigen land. Twee en een halve keer wereldkampioen (Chili-1962 maakte hij vanwege een blessure niet tot het einde mee), vijf keer landskampioen in Brazilië, winnaar van de Copa Libertadores (de Zuid-Amerikaanse Champions League) en, als toemaatje, ook nog kampioen van Noord-Amerika met Cosmos, in zijn allerlaatste seizoen. Van de Braziliaanse regering mocht hij niet in Europa komen voetballen, omdat hij als ‘nationale schat’ werd beschouwd. Pelé dirigeerde, dribbelde, gaf assists en scoorde aan de lopende band. Maakte niet uit hoe: rechts, links, met het hoofd. Technisch briljant en razend snel. Mocht men ooit proberen de ideale voetballer te creëren in de vorm van een performante robot, zoek niet verder: inspireer hem op Pelé.

11. BOB BEAMON (°1946). Ik geef toe, dit is wel heel subjectief, want uiteindelijk blijft deze Amerikaan de man van één moment. De sprong van 8,90 meter op de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-City. In de ogen van een negenjarig jongetje kon hij wat wij allemaal wel wilden kunnen in onze gekste dromen: vliegen. Beamon verbeterde het wereldrecord met maar liefst… 55 centimeter. Zijn op één na beste prestatie van dat jaar was trouwens ‘amper’ 8,33 meter. De olympische kampioen verspringen van vier jaar eerder, Lynn Davies, riep nog tijdens de wedstrijd dat Beamon het evenement had verstoord. En de optische meetapparatuur was niet berekend op zo’n verre sprong, officials moesten opnieuw overgaan op handmatige meting. Drieëntwintig jaar hield het ‘onbreekbare’ record van Beamon stand: toen sprong Mike Powell 8,95 meter. Dát record staat nu al negenentwintig jaar op de tabellen, langer dan dat van Beamon, en toch blijft die sprong van Bob Beamon veel meer tot de verbeelding spreken.

(Op basis van sportieve prestaties had hier misschien Michaël Schumacher (°1969) moeten staan. De Duitser werd zeven keer wereldkampioen in de Formule 1, tussen 2000 en 2004 zelfs vijf keer op een rij. Hij domineerde zijn sport meer dan wie ooit, al had Ayrton Senna zonder die crash op 1 mei 1994 meer dan drie WK’s kunnen winnen. Schumacher won 91 races, stond 155 keer op het podium, vertrok 68 keer vanuit poleposition, reed 77 snelste rondes: niemand deed of doet beter. Al was er ook controverse: hij negeerde signalen van de wedstrijdleiding, reed een concurrent in de vernieling, speelde haasje-over met een ploegmaat of parkeerde zijn wagen tijdens een kwalificatierit op het circuit van Monte Carlo dwars over de baan, zodat de tegenstanders zijn tijd niet meer konden verbeteren. Niet netjes.)

Morgen: 10 t/m 4.



Lijstjes, ze komen zelden klaar, meneer

Memories & mijmeringen Posted on za, juni 27, 2020 12:44:08

“Lijstjes brengen orde in de wereld,” zei filosoof Jean Paul Van Bendegem woensdag in De Morgen. “Ze veronderstellen een impliciete rangorde en pogen volledig te zijn. Alsof al de rest geen belang meer heeft.” Het artikel ging, u raadt het nooit, over lijstjes en waarom we ons daar zo graag mee bezig houden. De krant wilde in de eerste plaats de door haar lezers te kiezen ’21 strafste cultuurwerken van de 21ste eeuw’ promoten. Je kan in zeven categorieën telkens vijf favorieten aanvinken. Bij de series ontbrak het geweldige Billions (seizoen 5 loopt nu op Play van Telenet), dat ik heb dan meer even rechtgezet.

Ik was blij met dat artikel, omdat ik tot nog toe dacht ik dat aan een redelijk zeldzame afwijking leed. Niet dat er geen andere medemensen weleens een favoriete top 5 insturen of naar de zoveelste aller-tijdenlijst luisteren, dat wist ik al wel, maar ik vermoedde dat ik tot een hele kleine minderheid behoorde. Niet storen, ze zijn niet helemaal goed in hun hoofd! Dat soort mensen. Maar door de positieve commotie rond de #Historische100, een uitstekend initiatief van twitteraar Jeroen Verhelst (@jjverhels), vatte ik weer hoop. En nu zegt een slimme mens als Van Bendegem dat het oké is. “Het is ook een heel mooie manier om meteen met iemand anders af te toetsen of je dezelfde ideeën deelt. Dat vereenvoudigt de zaken, dan wordt het een kwestie van afvinken.”

“Een lijst maak je in de eerste plaats voor jezelf,” voegde radiomaker Stijn Van De Voorde daar nog aan toe. “Het is een handige manier om dingen te bewaren.” Ha, nu zijn we er. Maar daarover zo dadelijk meer. Eerst neem ik u kortstondig mee naar mijn jeugd, ergens in de vroege jaren 70. Enig kind, alle aandacht ging naar mij en als ik die aandacht beu was, deed ik iets op mijn privé-eilandje, rotverwend zonder dat u dat moet zien in termen van duizend frank zakgeld per weg (het was aanvankelijk twintig, ik moest vier weken sparen om een single te kunnen kopen): ik was nogal asociaal, eenzaam zonder dat het een psychologisch ziektebeeld hoefde te zijn.

Tijdens de zomermaanden — die in die tijd bij gebrek aan smartphone, sociale media, school en voetbal héél lang duurden — zat ik veel langer dan geestelijk gezond kan zijn in de caravan, eerst met een blocnote, later zelfs met een tikmachine. (Dat ik sneller dan de snelste secretaresse (m/v/x) kan tikken, heb ik daaraan te danken.) Ik maakte voorspellingen van de hitlijsten van de week nadien. De BRT Top 30, de top 20 in Humo, de Hilversum 3 Top 30, tot en met de Billboard Hot 100, waarvan de top 20 elke (toen nog) donderdag in Humo te lezen stond. Ik deed dat zó snel, dat ik soms vier weken en meer voorliep op de échte hitparades, en dan moest ik een week later corrigeren en vertrekken van de nieuwe realiteit. Ik liep zodanig ver voor dat ik zelfs titels van songs begon te verzinnen. Dan stonden Mud, Slade of Will Tura plots genoteerd met een onbestaand nummer.

Volgende, logische, stap was om niet alleen titels van songs maar ook uitvoerders te beginnen verzinnen. De feiten zijn verjaard en er zijn geen sporen van bijgehouden, dus herinner ik me er niet alle details meer van, maar ik weet nog wel dat de rockband Gletsjer het behoorlijk goed deed bij mij: Don’t shoot me, een denkbeeldig nummer dat schatplichtig was aan het betere schreeuwwerk van Noddy Holder, heeft zeker de top 5 gehaald. De groepsnaam Gletsjer heeft het in de grauwe werkelijkheid nooit gehaald. Glacier wel, vind ik al googelend terug, twee keer zelfs, maar dat was ná mijn lijstjestijd. De eerste Glacier was een heavymetalband uit de Amerikaanse staat Oregon, goed voor drie singles en één EP. De tweede Glacier was een ‘visual kei rock’-groep (we leren bij) uit Okinawa, Japan, opgericht in 2007. Enfin, we dwalen af, de Gletsjer waar ik het over heb, had alleen succes in mijn hoofd.

***

De eerlijkheid gebiedt me ook even gewag te maken van een minder frisse activiteit op de middelbare school. Ik was een jaar of zestien, zeventien, en we wilden een Top 20 Aller Tijden opstellen. Alle klasgenoten mochten een lijstje bezorgen, daar distilleerde ik dan een in steen te beitelen definitieve voorkeurlijst uit. Alleen… de nummer één viel tegen: geen Child in time, zoals de organisatoren van de lijst hadden gehoopt, maar iets anders, waarvan de naam mij nu niet meer te binnen wil schieten, zozeer heeft de episode me aangegrepen. Child in time stond troosteloos op een tweede plek, net niet goed genoeg in onze puberende ogen.

Ik weigerde vals te spelen en Child in time alsnog op één te zetten, en te doen alsof onze neus collectief bloedde. Er zat niets anders op dan een medeleerling die tot dan géén lijstje had bezorgd, aan te sporen om dat net voor de deadline toch te doen. Met, vanzelfsprekend, Child in time bovenaan en dat andere nummer-waarvan-de-titel-mij-niet-meer-te-binnen-wil-schieten er zeker niet tussen. Probleempje: die ene leerling was een buitenstaander, jongen met sluiks, halflang haar en een ouderwetse, rare bril, werd weleens lichtjes gepest — geen onnoemelijke feiten, maar achteraf bekeken was het ook niet echt koosjer, zoals hij door de groep werd behandeld — en nu moesten we net hem tot Mitspieler bevorderen. Zo geschiedde, met lichte tegenzin vulde hij in een aartslelijk handschrift een slechts met veel moeite leesbaar papiertje in, triomfantelijk konden we aankondigen dat Child in time het beste nummer aller tijden en omstreken was, en van dan af gingen we mild om met de vreemde snuiter, ‘you’ll see the line, the line that’s drawn between good and bad’ nog aan toe. De ricochet is achteraf gelukkig nooit onze kant opgevlogen, de andere scholieren wisten van het halve bedrog niet af. Tot nu. Sorry.

***

Ergens in mijn tienerjaren heb ik het maken van alternatieve hitparadelijstjes vervangen door het bedenken van fictieve voetbalcompetities, waarbij ik voor alle elftallen een stuk of twintig kernspelers bedacht, de kalender van eerste klasse samenstelde, lootte voor Europese toernooien en wereldbekers, en Beerschot verschillende keren de Europabeker voor Landskampioenen, de toenmalige Champions League, won. Af en toe liet ik hen de finale verliezen, vanzelfsprekend na een onterecht toegekende strafschop, om toch een sprankeltje werkelijkheid in mijn fantasie toe te laten. Ik kan u verzekeren: Abdelhak Mimmoun is de beste speler die de Rode Duivels nooit gekend hebben. Topspits.

***

Ik hou van lijstjes en ik heb, door de corona-omstandigheden, zeeën van tijd. Daarom ga ik de hele zomer lang lijstjes op u loslaten. Mijn persoonlijke voorkeuren, u bent gewaarschuwd, al laat ik u af en toe zelf aan het woord. Noem het democratie-met-mate. Of met maten. Ik houd daarbij rekening met twee waarschuwingen van Jean Paul Van Bendegem. “Er dreigt het gevaar dat het een sociaal conformisme wordt. Je zult dat bovenaan je lijstje zetten waarvan je denkt dat het anderen zal behagen.” En: “De dingen die het recentst zijn, zullen het sterkst vertegenwoordigd zijn.” Neen, neen, en nog eens neen. Ik ben zo eerlijk mogelijk geweest (dus geregeld onvoorspelbaar) én ik neig heel sterk om naar oude voorkeuren terug te grijpen. Ik geloof niet in ‘Vroeger was het beter’, maar vreemd genoeg zijn mijn favorieten heel vaak oud. De puristen zullen ook af en toe opschrikken en “Is dat blues? Dat is rock!” of “Is dat soul? Dat is disco!” sissen. Het zij zo. En anticiperend op de opmerking ‘Er staan zo weinig vrouwen in’, bijvoorbeeld in de lijst van Belgische politici: dat is zo, ja, omdat het helaas de maatschappelijke realiteit weerspiegelt. Als ik over dertig jaar nog zo’n lijstjes maak, zullen ze er hopelijk diverser uitzien. Dat zou betekenen dat de samenleving eindelijk geëmancipeerd zal zijn.

We leven op hoop, van betere tijden en lijstjes.

De muzieklijstjes worden ook netjes in een playlist op Spotify vertaald, maar in de eerste plaats ‘zend’ ik ze uit via een draadje op Twitter en Facebook. Wie ‘live’ wil volgen: welkom. Wie zelf zijn tijdstip wil kiezen: even welkom. Wie aan cherry picking wil doen: ook welkom.

Waaraan mag u zich verwachten (en ja, die gedetailleerde kalender duidt toch opnieuw op een lichte, doch ongevaarlijke afwijking):

* 27 juni (vandaag dus), 17u: B-Sides Top 20, een top 20 van B-kantjes, bij wijze van opwarming

* 30 juni, 16u: Black Music Top 30, een lijst die is samengesteld door vrienden en volgers op sociale media

* 2 t/m 4 juli, blogposts: G.O.A.T., een top 20 aller tijden van sportfiguren (in navolging van de top 20 van Beste Voetballers van vorig jaar)

* 4 juli, 17u: Reggae Top 20, spreekt voor zich, mijn favoriete reggaesongs (maximaal 1 song per artiest, dus wordt het geen Bob Marley-lijst)

* 9 t/m 11 juli, blogposts: Belgische Politici Top 20, o daar komt geheid herrie van… (ik beperk me wel tot de periode 1920-2020)

* 11 juli, 17u: Vlaamse Top 20, op de Vlaamse feestdag even de canon afstoffen (en ook hier weer, net als in andere lijstjes: 1 song per artiest)

* 14 juli, 17u: Chanson Top 20, vive le français op de Franse nationale feestdag

* 16 t/m 18 juli, blogposts: Film Top 20, lijkt me duidelijk

* 18 juli, 17u: Jazz Top 20

* 23 t/m 25 juli, blogposts: Kunstenaars Top 20, schilders en beeldhouwers, zo spaar ik nog wat op voor volgend jaar

* 25 juli, 17u: Blues Top 20 (‘rhythm’ zit er ook tussen)

* 30 juli t/m 1 augustus, blogposts: Zangeressen Top 20

* 1 augustus, 17u: Rock-‘n-Roll Top 20 (ook hier met een streepje ‘rhythm’)

* 6 t/m 8 augustus, blogposts: Zangers Top 20

* 8 augustus, 17u: Disco Top 20 (waar liggen die fleurige hemden en die broeken met de olifantenpijpen ook alweer?)

* 11 augustus, 17u: De Ideale Affiche (die laat ik samenstellen door u, daar verneemt u eind juli alles over. Tip van de sluier: artiesten die u ooit graag live had willen zien, de vaakst geciteerde 9 zet ik samen op een festivalaffiche)

* 13 t/m 15 augustus, blogposts: Bands Top 20, nou, dat was vloeken en schrappen!

* 15 augustus, 17u: Funk Top 20 (waarschuwing: ik negeer soms de scheidslijnen tussen disco, funk en soul)

* 20 t/m 22 augustus, blogposts: Album Top 20 (ik beperk me tot rock en aanverwanten, sorry Miles!)

* 22 augustus, 17u: Soul Top 20

* 27 t/m 29 augustus, blogposts: Bewonderenswaardige 20, een lijst met twintig mensen die te bewonderen vallen, verwacht u dus niet aan moordzuchtige veroveraars en dat soort gespuis

* 29 augustus, 16u: Top 30 Aller Tijden (waarna u helemaal zult concluderen: wat een ouwe zak is me dat!)

* 31 augustus, 16u: Van Morrison Top 30, precies op zijn 75ste verjaardag een persoonlijke hommage aan mijn favoriete artiest (oeps daar verraad ik al een en ander uit een andere lijst…)

* 1 september, 17u: Vrolijke Songs Top 20 (opnieuw een door u samen te stellen lijst, iets voor de tweede helft van augustus)

Daarna hoop ik dat het échte leven weer volop wenkt. Stiekem hoop ik dat Jean Paul Van Bendegem meeleest en -luistert. En u, natuurlijk.



« VorigeVolgende »