Waar waren we gebleven? O ja…

20. Jos Geysels

19. Elio Di Rupo

18. Willy Claes

17. Patrick Dewael

16. Louis Tobback

15. Frank Vandenbroucke

14. Karel De Gucht

13. Marianne Thyssen

12. Miet Smet

11. Leo Tindemans

10. Hugo Schiltz

9. Guy Verhofstadt

8. Herman Van Rompuy

7. Gaston Eyskens

6. Wilfried Martens

5. Lucienne Herman-Michielsens

4. Karel Van Miert

3. PAUL-HENRI SPAAK (1899-1972). In de wieg gelegd voor de politiek. Zijn grootvader langs moederskant, Paul Janson, wordt als vader van het sociaalliberalisme beschouwd, zijn oom, Paul-Emile Janson, was korte tijd premier van België. Hoewel ze tot de liberale tak van de familie behoorde, was zijn moeder actief voor de Belgische Werkliedenpartij, de unitaire voorloper van de sp.a en de PS. En om het familieverhaal af te maken: de dochter van Paul-Henri, Antoinette, voerde lange tijd het communautaire FDF aan. Spaak zelf koos van jongs af aan, als hoofd van de Socialistische Jonge Wacht, voor de sociaaldemocratie, waarbij in de eerste plaats zijn pacifisme opviel. In de tweede helft van de jaren 30 werd hij achtereenvolgens minister van PTT en Transport, minister van Binnenlandse Zaken, premier (1938-1939) en minister van Buitenlandse Zaken, een functie die hij bleef bekleden in ballingschap in Londen. Op 31 maart 1946 werd hij gedurende net geen jaar voorzitter van de eerste Algemene Vergadering van de pas opgerichte Verenigde Naties. Kort voordien had hij opnieuw een Belgische regering geleid en dat zou hij opnieuw doen van maart 1947 tot augustus 1949. In de jaren 50 werd hij voorzitter van de gemeenschappelijke vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, EGKS. In een rapport deed hij de aanbeveling om de Europese Economische Gemeenschap, EEG, op te richten, de voorloper van de Europese Unie: dat gebeurde in 1957. Dat jaar werd hij ook secretaris-generaal van de NAVO, wat hij bleef tot 1961. Op het eind van zijn politieke carrière werd hij voorstander van het federalisme en steunde hij de francofone partij FDF van zijn dochter Antoinette. Paul-Henri Spaak ontving eretekens in vierendertig landen. Zo iemand waarvoor de term ‘staatsman’ bedacht werd.

2. ACHIEL VAN ACKER (1898-1975). Eerstgeborene in mijn top 20 en een generatiegenoot van Spaak. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij actief in de Brugse afdeling van de Belgische Werkliedenpartij. Hij kwam op voor de rechten van de arbeider, richtte daartoe mee enkele coöperatieven op en een socialistisch weekblad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hield hij zich bezig met het in standhouden van de socialistische beweging. Pas daarna kwam hij op het voorplan, eerst als minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, daarna tot vier keer toe als premier tussen 1945 en 1958. Lag aan de basis van de Kolenslag, een beleid dat erop gericht was de steenkoolproductie op te drijven, een belangrijk onderdeel van de economische heropbouw na de oorlog. Het leverde hem de bijnaam ‘Achille Charbon’ op. Hij wordt ook gezien als de ‘vader van de sociale zekerheid’, omdat hij als minister van Sociale Voorzorg een besluitwet had opgesteld die de basis vormt van de sociale zekerheid zoals we die nu nog kennen. Van 1961 tot 1974 was hij Kamervoorzitter.

1. JEAN-LUC DEHAENE (1940-2014). Was ‘slechts’ iets meer dan zeven jaar premier van het land, goed voor twee regeringen die zijn naam droegen, maar slaagde er in die relatief korte periode in om het land door moeilijke situaties te loodsen. Met het Sint-Michielsakkoord realiseerde hij in 1993 de tot dan toe grootste staatshervorming in België, twee jaar later wist hij — nota bene in een coalitie met sociaaldemocraten — met een streng begrotingsbeleid het land in de eurozone te manoeuvreren. In de jaren 80 was Dehaene al opgevallen als matchmaker van zeer diverse regeringen en als minister van sociale Zaken. Legendarisch is zijn uitspraak van begin 1988 toen de koning hem vroeg om als informateur de weg naar een nieuwe regering te plaveien: “Sire, geef me honderd dagen.” Die onmogelijk ogende karweien leverden hem de ietwat denigrerende bijnaam ‘de loodgieter’ op. Door zijn nogal kortaffe communicatie kwam hij boertiger en minder empathisch over dan hij in werkelijkheid was. Vooral ten tijde van de affaire-Dutroux en de Witte Mars was dat een nadeel. Zijn adagium “Een probleem moet je pas oplossen als het zich stelt” versterkte het beeld van de loodgieter, terwijl hij echt wel visionaire capaciteiten bezat. Ik heb de man drie keer mogen interviewen bij hem thuis in Vilvoorde. Dat plompe was niet gespeeld, anderzijds was hij best wel open en hartelijk. Omschreef zichzelf een politicus van de vorige eeuw: een Dehaene zou niet renderen in deze tijden van sociale media en veelvuldige lekken. Iemand met zijn capaciteiten wordt node gemist in deze ontregelende tijden. In zijn gloriejaren was hij de juiste persoon op de juiste plaats. Hadden we die nu nog maar…