Een Belg in deze lijst aller tijden, een combinatie van een heel klein beetje chauvinisme en een uitzonderlijke erelijst. Niet Gaston Roelants, Olympisch kampioen op de 3000 meter steeple in 1964, want de Afrikanen liepen toen nog niet mee op de Spelen. Niet Robert Vande Walle, daarvoor blijft judo toch een beetje een nichesport, hoe mooi hun prestaties ook waren. Niet Frederik Deburghgraeve, die in 1996 in Atlanta eerst het wereldrecord verbeterde en dan olympisch kampioen werd, want het was ‘slechts’ op de schoolslag. Zeker ook geen Belgische voetballer, laat die eindelijk ook maar eens iets winnen. Dus…

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. EDDY MERCKX (°1945). Een droge opsomming van zijn voornaamste prestaties volstaat om duidelijk te maken dat hij de beste wielrenner aller tijden is, terwijl de concurrentie (Roger De Vlaeminck, Freddy Maertens, Raymond Poulidor, Joop Zoetemelk, Lucien Van Impe, enzovoort) zwaarder was dan de toppers van later en nu moesten ondervinden. 525 zeges. 5 keer de Tour en de Giro, 1 keer de Vuelta. 3 x wereldkampioen bij de profs (1 keer bij de amateurs). 7 x (!) Milaan-San Remo, 5 x Luik-Bastenaken-Luik, 3 x Parijs-Roubaix en Gent-Wevelgem, 2 x Ronde van Vlaanderen, Ronde van Lombardije en Amstel Gold Race. Van de grote klassiekers van toen ontbreekt alleen Parijs-Tours, tegenwoordig een tweederangskoers. En ja, drie keer betrapt, niet altijd in even duidelijke omstandigheden, maar ongetwijfeld de beste van een generatie en beter dan Anquetil, Hinault en Armstrong. En alle andere Belgen. Waarom dan niet hoger in de ranglijst, aangezien hij zijn sport toch tien jaar lang gedomineerd heeft? Wielrennen was in de tijd van Merckx geen wereldsport. Vijf landen waren er ernstig mee bezig (België, Frankrijk, Italië, Spanje, Nederland), een stuk of vijf anderen hadden wel een of andere vrijbuiter. De rest van de wereld keek niet eens toe. Daarom.

9. LIONEL MESSI (°1987). Beste dribbelaar. Check. Snelste détente. Check. Geweldig speloverzicht. Check. Individueel top, maar ook teamplayer. Check. Man die wedstrijden beslist (700 goals intussen). Check. Sportieve speler. Check. Bekijk die erelijst: vier keer de Champions League, tien landstitels, zes bekers, vijf keer verkozen tot beste voetballer ter wereld, zes keer Europees topschutter. Messi doet dingen met een bal die je fysiek onmogelijk acht. Messi bedenkt openingen die niemand anders ziet. Mocht Messi vijftien jaar eerder zijn geboren en ook in Barcelona beland zijn, dan zou hij in het Barça van Cruijff jaar na jaar de Champions League hebben gewonnen, in een perfect een-tweetje tussen leermeester en ideale leerling. Nu kreeg hij de cruijffiaanse spelbenadering mee van diens leerjongen, Pep Guardiola. Neen, die wereldtitel zal er niet meer van komen, en voeg er gerust aan toe dat hij ook nog nooit de Copa América wist omhoog te steken als captain van zijn nationale team. Daarvoor is hij niet goed genoeg omringd bij Argentinië, of deugen de opeenvolgende bondscoaches niet.

8. ROGER FEDERER (°1981). Bijna negenendertig, maar nog altijd wereldtop, al moet hij tegenwoordig — tenminste tot vóór de coronacrisis — zijn grote toernooien uitkiezen. De Zwitser werd onder meer door zijn illustere voorgangers Borg, McEnroe en Agassi uitgeroepen tot beste aller tijden in zijn sport. In totaal stond hij 310 weken eerste op de wereldranglijst, een record. 237 weken daarvan, tussen 2 februari 2004 en 17 augustus 2008, was dat zelfs ononderbroken, ook dat is een absoluut record. Onder zijn 103 titels zitten twintig Grand Slamtoernooien: 8 keer Wimbledon, 6 keer de Australian Open, 5 keer de US Open en 1 keer Roland Garros. Hij is dan ook een specialist van de snelle banen. Olympisch goud blijft een werkpunt: in 2012 won hij zilver in Londen. Benieuwd hoe zijn oude knoken de corona-break doorstaan zullen hebben.

7. MICHAEL PHELPS (°1985). The Baltimore Bullet, beste olympiër ooit. 23 keer goud op vijf Olympische Spelen, waarvan de eerste, die van 2000 in Sydney, als opwarming golden voor de dan vijftienjarige. Met zijn acht gouden medailles van Peking (2008) streefde hij zijn landgenoot Mark Spitz, zeven keer goud in 1972, voorbij. Naast zijn olympische triomfen won de Amerikaan ook nog eens 26 gouden WK-plakken. Phelps is natuurlijk ook de koning van de veelzijdigheid, gezien zijn dominantie in de vrije slag, de vlinderslag en de wisselslag.

6. JESSE OWENS (1913-1980). De man die de Führer tartte in ‘zijn’ Berlijn. Op de nazi-Spelen van 1936 won Owens vier keer goud, op de 100 en de 200 meter, de 4 x 100 meter estafette, en het verspringen. Lang werd gedacht dat Hitler weigerde om de zwarte Amerikaan de hand te schudden na zijn gouden prestaties, maar dat is een mythe. Feit is dat Hitler aanvankelijk enkel de Duitse winnaars feliciteerde en toen hem daarop gewezen werd vanuit het olympisch comité, besliste hij om niemand nog de hand te schudden. Owens zei daar droogjes over: “Ik werd niet uitgenodigd om Hitler de hand te schudden, maar ik werd ook niet uitgenodigd op het Witte Huis om de president de hand te schudden.” Zijn grootste prestatie leverde hij trouwens in 1935, een jaar eerder. Hij liep en sprong toen zes wereldrecords in drie kwartier tijd. Na de Spelen van 1936 wilde de Amerikaanse Atletiekfederatie Owens te gelde maken, door hem aan zoveel mogelijk wedstrijden te laten deelnemen. Van de inkomsten zag de uitgeperste atleet zelf bitter weinig.

5. USAIN BOLT (°1986). Thunderbolt. The Lightning Bolt. De snelste man ooit op een atletiekpiste, met fabelachtige wereldrecords in zijn bezit: 9.58 op de 100 meter en 19.19 op de dubbele afstand. Zegevierde als enige ooit op drie opeenvolgende Olympische Spelen op de twee koninginnennummers van de spurt. In totaal is hij goed voor 8 keer goud op de Spelen, elf keer goud op WK’s. Wat de Jamaicaan zo uniek maakte, is dat hij naast een letterlijk onnavolgbare hardloper ook een geweldige showman was, die het publiek entertainde vlak voor de start, terwijl zijn concurrenten hem haast bibberend en bevend en vooral wezenloos voor zich uitstarend flankeerden. Probeerde het na zijn atletiekcarrière even als voetballer, met minder succes. Ook opmerkelijk: in een tijd dat het ene na het andere dopingschandaal losbarstte, bleef Usain Bolt onbesproken. Hij was écht zo snel.

4. PAAVO NURMI (1897-1973). Finse langeafstandsloper die de Olympische Spelen van 1920 (Antwerpen), 1924 en 1928 domineerde. In Antwerpen won hij de 10.000 meter en het veldlopen (plus het veldlopen in team), op de 5.000 meter werd hij geklopt. Vier jaar later was hij nóg beter geworden. In de voorbereiding op de Spelen van Parijs liep hij binnen de vijftig minuten wereldrecords op de 1500 en de 5000 meter. Het was een oefenstonde, zeg maar, omdat er tussen de finales van die loopnummers in Parijs ook amper 75 minuten zaten. Nurmi won ze allebei — tussendoor won zijn vrouw het speerwerpen — én het veldlopen én twee teamwedstrijden. In 1928 (Amsterdam) was hij de dertig voorbij. Hij moest tevreden zijn met goud op de 10.000 meter en zilver op de 5000 meter en de 3000 m steeple. Omdat hij als professional werd beschouwd, mocht hij niet deelnemen aan de Spelen van 1932, zodat zijn ultieme droom — de marathon winnen — niet doorging. Het bleef dus bij negen gouden en drie zilveren olympische medailles, en 22 wereldrecords.

Morgen: 3-2-1.