Om maar meteen met de deur in huis te vallen: neen, Bart De Wever staat er niet tussen. Dat heeft niet te maken met een speciale aversie voor de man of zijn partij, noch met zijn politiek gewicht. De Wever is momenteel zonder meer de beste van de klas. Probleem: het is een bijzonder zwakke lichting, nu al een hele tijd. De Wever is een intellectueel, stuurt het maatschappelijke debat — mede dankzij goed gekozen ‘handlangers’ in de Vlaamse media — in een richting die hij wil, werd niet voor niets ‘schaduwpremier’ genoemd ten tijde van de regering-Michel I, heeft de rol van Philippe Dewinter overgenomen als invloedrijkste politicus zonder zelf (officieel) aan de knoppen te hoeven zitten. Máár: wat heeft hij, lokaal, Vlaams en federaal, gedaan met de macht die de kiezer hem heeft toegeworpen? Is Antwerpen een nieuwe stad na acht jaar burgemeester De Wever? Is Vlaanderen een andere regio sinds de verkiezingen van 2014? En wat heeft De Wever, in de schaduw, weten te realiseren op federaal niveau, als leider van de grootste partij in de coalitie, met een Franstalige minderheid, met drie andere partijen die het dichtst bij zijn programma aanleunden? Bitter weinig, is het antwoord. Dus, daarom, geen De Wever. Laat hem eerst maar eens écht iets betekenen voor het Vlaamse volk.

Ook geen andere politici van nu. Maggie De Block en Theo Francken stonden jaren bovenaan in de polls als populairste politicus, maar dat was niet echt een gevolg van hun uitzonderlijke, politieke talent. Hun populariteit had álles te maken met het departement Asiel en Migratie, en met hun onverzettelijke houding ten aanzien van asielzoekers. Dat zag de Vlaming graag, iemand die de ‘vreemdelingen’ buiten hield. De Block heeft gefaald op een departement dat haar op het lijf geschreven leek (no pun intended), Volksgezondheid. Francken heeft veel geroepen — hoe ranziger, hoe meer de rechtse achterban dat apprecieerde —, maar was als staatssecretaris gewoon een uitvoerder, zoals het hoort. Een passant met een grote mond, quoi.

Beke, Rutten, Crombez, Rousseau, Almaci, Mertens, Reynders, vader en zoon Michel, Calvo, Van Grieken, Bourgeois, Leterme, Somers, Crevits, Milquet, Onkelinx, Magnette, Nollet, Spitaels, Busquin, Gol, Stevaert, zelfs de invloedrijke Dewinter, etcetera: neen, ze scoren meestal een onvoldoende, heel af en toe kan er van een zesjescultuur gesproken worden, of van een (te) korte periode van succes (Stevaert). Sommigen kunnen pas over een paar decennia objectief beoordeeld worden: misschien vinden we Alexander De Croo of Koen Geens over twintig jaar wel absolute toppers, het zou zomaar kunnen.

Mijn intentie was om een top 20 op te stellen voor de periode 1920-2020, sinds de Eerste Wereldoorlog zeg maar. Ik heb die uiteindelijk gereduceerd tot de periode 1945-2020, vanaf de Tweede Wereldoorlog dus. Hoe kan ik met de ogen van vandaag Edward Anseele, Camille Huysmans of Hubert Pierlot beoordelen? Het zou van iets te veel pretentie getuigen: de samenstelling van deze lijst is op zich al pretentieus genoeg.

U mag zich verwachten aan 7 christendemocraten, 7 sociaaldemocraten, 4 liberalen, 1 Vlaams-nationalist en 1 groene politicus. Twee Franstaligen en achttien Nederlandstaligen: dat zegt meer over mijn eerder gebrekkige kennis van politiek in Wallonië in combinatie met het gegeven dat onze federale regeringen en de cruciale departementen doorgaans geleid werden door een Vlaming. Zo konden die meer in beeld komen.

Vandaag belicht ik de nummers 20 tot en met 11, morgen 10 tot en met 4, zaterdag 3 tot en met 1. Het boos reageren mag een aanvang nemen.

20. JOS GEYSELS (°1952). Loodste als politiek secretaris van Agalev (1997-2003) de groenen voor het eerst in regeringen, federaal en Vlaams, en wist daarbij als kleinste coalitiepartij heel wat ecologische programmapunten af te dwingen. Lag mee aan de basis van het ‘cordon sanitaire’ tegen het Vlaams Blok. Heldere communicator, die ver van het wollige discours van andere generatiegenoten bleef. Rekende zichzelf de ontluisterende nederlaag van Agalev bij de federale verkiezingen van 2003 zwaar aan. Trad onmiddellijk af als politiek secretaris, wat meteen ook zijn afscheid van de actieve politiek was. Zonde, voor iemand met zijn politiek talent en op die prille leeftijd (nog geen 53). Werd daardoor ook een pijnlijk voorbeeld van de manier waarop politici in dit land veel te vroeg opgebrand worden. Zie ook nummers 18, 15 en 14.

19. ELIO DI RUPO (°1951). Al twee decennia de machtige man van het Waalse socialisme en zo de natuurlijke opvolger van André Cools, Guy Spitaels en, in mindere mate, Philippe Busquin, al begon hij onder die toenmalige PS-minister wel zijn politieke carrière. Was tussen 1994 en 1999 federaal vicepremier onder Jean-Luc Dehaene en tevens minister van Economische Zaken. In de nasleep van de affaire-Dutroux werd hij door een fantast valselijk beschuldigd van pedofilie, wat zijn carrière bijna abrupt tot een einde bracht. Sinds 1999 was Di Rupo, met een paar onderbrekingen, partijvoorzitter van de PS, een partij die door een diepe crisis ging, in de eerste plaats vanwege tal van corruptieschandalen waarbij hooggeplaatste en machtige functionarissen betrokken waren. Pas na twintig jaar, een eeuwigheid in onze politieke constellatie, gaf hij de fakkel door aan Paul Magnette. Eind 2011 werd Di Rupo, na de fameuze 541 dagen, premier van een klassieke tripartite, met een minderheid aan Vlaamse kant. Ondanks het feit dat de Vlaamse partijen er bij de verkiezingen van 2014 op vooruit gingen, bleef het bij een ambtstermijn van net geen drie jaar. Di Rupo is tegenwoordig al voor de derde keer minister-president van Wallonië. Het politieke succes van Di Rupo is om twee redenen merkwaardig en hoopgevend: hij is de zoon van Italiaanse immigranten, waardoor hij een voorbeeldfunctie heeft naar gemeenschappen met andere wortels. En hij is de eerste openlijk homoseksuele politicus die tot de hoogste echelons van het land weet door te dringen. Dat is geen verdienste — hij is wie hij is —, maar het is eveneens hoopgevend dat dit geen issue was.

18. WILLY CLAES (°1938). Politicus-pianist-dirigent. Een pijnlijk voorval in zijn jeugd — het gezin-Claes werd uit een huurhuis gezet omdat een familielid van de verhuurder erin wilde komen wonen, waarna zijn oude piano oneerbiedig op het trottoir werd neergeplaveid — verklaart zijn keuze voor de sociaaldemocratie. In de jaren 70 was hij achtereenvolgens minister van Onderwijs en Economische Zaken (in twee regeringen, de tweede keer als vicepremier). Van 1975 tot 1977 was hij co-voorzitter, naast André Cools, van de nog unitaire BSP/PSB. Op zijn 44ste werd hij al tot minister van Staat benoemd, wat uitzonderlijk jong is. Tussen 1988 en 1994 werd hij opnieuw vicepremier en bemande hij ook de ministerposten van Economische Zaken, Onderwijs en Buitenlandse Zaken. Zesentwintig jaar lang was hij ook volksvertegenwoordiger. Zijn grootste persoonlijke triomf, de benoeming tot secretaris-generaal van de NAVO in 1994, werd ook zijn grootste desillusie. Een jaar later moest hij aftreden vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de Agusta-affaire. Pas vele jaren later, toen hij de actieve politiek teleurgesteld verlaten had, werd hij vrijgepleit. Zo komt het dat ook Claes al op z’n 57ste uitgerangeerd werd. Gelukkig voor hem was er nog de muziek.

17. PATRICK DEWAEL (°1955). Volgens mensen die het kunnen weten de beste minister van Cultuur die Vlaanderen ooit heeft gekend. Nochtans is dat al een eeuwigheid geleden (1985-1992). Als rechterhand van Guy Verhofstadt zag hij de partij bij elke verkiezing groeien en toch aan de zijlijn blijven staan. De wraak was zoet, toen Verhofstadt in 1999 de sleutels van de Wetstraat 16 kreeg en Dewael, als minister-president, die van het Martelaarsplein 19. Hij bleef het vier jaar, waarna hij aan de zijde van Verhofstadt minister van Binnenlandse Zaken en vicepremier werd. Dat een eminente kenner van de juridische geplogenheden van deze ingewikkelde staat vervolgens Kamervoorzitter werd, hoeft niet te verbazen. Sinds 1994 is Dewael ook burgemeester van Tongeren, een stad die onder zijn impuls van een ingedommeld groot dorp uitgroeide tot een levendige stad.

16. LOUIS TOBBACK (°1938). Groeide in de jaren 80 als fractievoorzitter van de SP uit tot gesel van de opeenvolgende regeringen-Martens. Vergeleek de premier met Caligula, een uitspraak die lang bleef hangen. Toch mocht hij in 1988 bij Martens en Dehaene aanschuiven om een nieuwe regering te vormen, waardoor ‘da joenk’ (bijnaam van de toen nog thatcheriaanse Verhofstadt) opzij geduwd kon worden. Werd twee keer minister van Binnenlandse Zaken, nam de tweede keer ontslag na de dood van de uitgewezen asielzoekster Semira Adamu. Vooral in de tussenperiode (1994-1998) was zijn rol onmisbaar voor de Vlaamse sociaaldemocraten. Met de slogan ‘Uw sociale zekerheid’ behoedde hij hen als partijvoorzitter in 1995 voor een forse nederlaag, waardoor de terugkeer van de VLD en Verhofstadt kon afgewend worden, ook al omdat Dehaene en Tobback een tandem vormden, met veel wederzijds respect. Startte in die periode ook de noodzakelijke vernieuwing van zijn partij op, wat een nieuwkomer als Steve Stevaert de kans gaf zich te profileren. Was ook vierentwintig jaar lang burgemeester van Leuven. Tobback was een van de eerste politici die besefte dat spitse oneliners een pluspunt zijn om een boodschap over te brengen.

15. FRANK VANDENBROUCKE (°1955). De intelligentste van de klas van de afgelopen dertig jaar. Meer academicus dan politicus, maar net daardoor een frisse verschijning in de vermolmde politieke wereld in ons land. Begon als volksvertegenwoordiger, was heel kort fractieleider, om dan al, op zijn drieëndertigste, partijvoorzitter te worden. Een vergiftigd geschenk, met een aantal schandalen met partijmedewerkers in het verschiet. In 1994 werd hij voor eventjes minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier, waarna hij in Oxford ging studeren (om nóg slimmer te worden). Hij keerde als een gelouterd man terug en werd minister van Sociale Zaken en Pensioenen, daarna Werk, om tenslotte op het Vlaamse niveau minister van Onderwijs en Vorming en viceminister-president te worden. Zijn partijprogramma’s overstijgende analyses op het vlak van pensioenen en onderwijs werden slechts matig geapprecieerd, vooral binnen de eigen partij. Hij werd dan ook met zachte dwang naar de uitgang begeleid. Zonde, voor een op dat moment nog maar 53-jarige politicus.

14. KAREL DE GUCHT (°1954). Zonde, deel vier, dat iemand als deze liberale topper ook al op vrij jonge leeftijd — in zijn geval zestig — uitgerangeerd werd. In de relatieve luwte van het Europees Parlement kon De Gucht, voormalig jongerenvoorzitter van de PVV, zich zachtjes aan profileren. Na het verkiezingsdebacle van 1994 moest hij zich terugwerpen op het Vlaamse niveau. In 1999 werd hij partijvoorzitter van een partij in bloei, met Verhofstadt en Dewael als premier en minister-president. In de discussie over het migrantenstemrecht — De Gucht was pro, maar voelde aan dat het momentum er niet was — demonstreerde hij zijn koppige rechtlijnigheid, niet altijd een bondgenoot. Als minister van Buitenlandse Zaken (2004-2009) vormde die rechtlijnigheid, gekoppeld aan vlijmscherpe communicatie, alweer een heikel punt, vooral in zijn relatie tot Congo. Tussen 2009 en 2014 was hij een opgemerkte Europees Commissaris voor Handel. Zijn mandaat eindigde niet vanwege onvoldoende prestaties, maar omdat in de traditionele koehandel die volgt op verkiezingen, Marianne Thyssen (CD&V) de voorkeur kreeg op hem.

13. MARIANNE THYSSEN (°1956). Als opvolgster van De Gucht kreeg ze in 2014 het departement Werk, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit toegewezen. In tegenstelling tot haar Belgische voorganger deed ze dat eerder discreet, mét resultaten. Sociaal beleid werd een belangrijke pijler van de Europese Unie, sociale rechten werden goedgekeurd, sociale dumping aangepakt. Tussen 2008 en 2010 kreeg ze van haar partij een vergiftigd geschenk toegeschoven: het voorzitterschap in een periode dat Yves Leterme er niet in slaagde zijn verkiezingsoverwinning, in een kartel met N-VA, te verzilveren. Zij mocht de brokken lijmen. In tegenstelling tot de andere CVP- en CD&V-voorzitters viel Thyssen op door een duidelijkere, minder omfloerste communicatie. Aan het eind van een politieke carrière mag de conclusie zijn: verdienstelijk, maar plus était en elle. Dat ze dat niet gerealiseerd heeft, is echter niet haar fout.

12. MIET SMET (°1943). Opgegroeid in het zogeheten ‘wonderbureau’ van de CVP Jongeren, duurde het wel tot haar vijfendertigste tot ze volksvertegenwoordiger werd. Ze viel het grote publiek voor het eerst op als staatssecretaris voor Milieu en Sociale Emancipatie in de tweede helft van de jaren 80, maar haar glorieperiode beleefde ze als minister van Tewerkstelling en Arbeid (1992-1999). Voor het eerst werd er écht werk gemaakt van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Smet toonde zich een hardnekkige tegenstander van de oude politieke school, die nogal seksistisch en patriarchaal van aard was. In 1999 werd ze aangeduid als lijsttrekker van de Europese lijst van de CVP, wat ten koste ging van… Wilfried Martens, die weigerde op de lijst te staan. In 2008 trouwde ze met de voormalige premier. Smet blijft een scherpe waarnemer van het politieke bestel.

11. LEO TINDEMANS (1922-2014). De man van het hoogste aantal voorkeurstemmen ooit: bijna één miljoen bij de Europese verkiezingen van 1979. Dat was nadat hij twee regeringen had geleid in de periode 1974-1978. Die tweede beëindigde hij abrupt met de legendarische woorden in het parlement: “Voor mij is de grondwet geen vodje papier. (…) Ik ga van deze tribune weg, ik ga naar de koning en ik bied het ontslag van de regering aan.” Daarmee kwam er een einde aan een lange discussie rond het Egmontpact, een beoogde staatshervorming waarbij de taalgemeenschappen meer bevoegdheden moesten krijgen, maar die uiteindelijk op verzet stuitte bij CVP en Volksunie. Tindemans werd ‘beloond’ met het partijvoorzitterschap (1979-1981), gevolgd door acht jaar als minister van Buitenlandse Zaken. Al die tijd was de relatie met partijboegbeeld Wilfried Martens ijzig.

Morgen: 10 t/m 4.