Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Gezocht: CEO – Competent, Empathisch, Ondernemend

Economie, Radio en Televisie, Samenleving Posted on za, september 07, 2024 12:29:08

Het ziet er dus naar uit dat Frederik Delaplace gewoon op zijn comfortabele stoel in zijn ruime bureau mag blijven zitten. Het zij zo. Nochtans heeft de man er sinds hij de VRT in 2020 na een woelige periode in handen heeft gekregen alleen maar voor gezorgd dat het er nóg woeliger aan toe gaat bij de openbare omroep. Ter herinnering: de vorige CEO, Paul Lembrechts, moest opstappen na een intern conflict met zijn toenmalige directeur Media en Productie, Peter Claes, die dure contracten regelde met externe medewerkers en productiehuizen zonder overleg met het directiecomité. Ook toen al werd er een externe bemiddelaar aangesteld, ook toen werden twee ontslagen als oplossing naar voren gebracht. Lembrechts was de grote baas die het eerder had aangedurfd om de grensoverschrijdende Bart De Pauw de wacht aan te zeggen. Een baas met ballen, die the right thing deed, dat bewees de docu Het proces dat niemand wou van Tess Uytterhoeven.

Net die documentaire wilde Delaplace, in samenspraak met de door hem aangetrokken directeur Content Ricus Jansegers, op zijn minst uitstellen, op verzoek van De Pauw, zonder enig overleg met de betrokken vrouwen-slachtoffers. Even dreigde zelfs de bekroonde reeks Godvergeten op het schap met vergeten producties te belanden. Onder de nieuwe CEO werden – nota bene in volle besparingsmodus, waarbij vertrokken medewerkers niet werden vervangen en alle interne diensten het met veel minder moesten doen – dure exclusiviteitscontracten afgesloten met een handvol schermgezichten. Ondertussen twee handen vol, om iets preciezer te zijn. Bijna uitsluitend mannen. Onder Jansegers ging de VRT-televisie ook meer shiny floorshows programmeren, terwijl de netmanager Lotte Vermeir en haar adjunct Lin Delcour net een andere weg wilden bewandelen, met meer aandacht voor de core business van een publieke omroep: informatie, duiding, maatschappelijk engagement, programma’s die net iets verder gaan dan hol entertainment. Zoals het hoort, eigenlijk.

Enfin, voor u denkt, daar heb je weer zo’n open brief, leg hem maar op het stapeltje: u heeft die onverkwikkelijke saga kunnen volgen via reguliere en particuliere media. Mijn stukje gaat niet zozeer over de onbekwaamheid van Frederik Delaplace om een instelling tot openbaar nut te leiden – dat lijkt me nogal makkelijk aan te tonen via de feiten van de voorbije vier jaar, die man hoort daar niet thuis, punt –, wel over de rol van CEO’s in het algemeen in overheids- en andere grote bedrijven.

De gedelegeerd bestuurder, zoals dat vroeger heette, is zonder meer nodig: er moet iemand zijn die de eindverantwoordelijkheid neemt, die de grote lijnen uitzet, die het bedrijf naar binnen en naar buiten toe vertegenwoordigt, die – laten we de Grote Woorden maar van stal halen – het Goede Voorbeeld geeft, die, kortom, de te volgen richting aangeeft, liefst zonder al te belerend te worden. Een betrouwbare, empathische, constructieve leidersfiguur (m/v/x) met natuurlijk gezag, die zich omringt met sterke persoonlijkheden en die consensus nastreeft voor de belangrijkste beslissingen binnen het bedrijf.

Klinkt mooi, op papier althans. In de praktijk zijn CEO’s zelden betrouwbaar, empathisch én constructief, noch in combinatie, noch op die verschillende noodzakelijke eigenschappen apart. Chief Executive Officers, zoals het voluit klinkt, zijn vaak té eigengereid, té dictatoriaal, té narcistisch, té zelfbewust, té egotripperig. De jongste dertig jaar zijn CEO’s van grote (overheids)bedrijven erin geslaagd – gesteund door hun soortgenoten – om hun rol binnen de samenleving in het algemeen en binnen hun bedrijf in het bijzonder te mythologiseren. Een CEO zet zichzelf op een piëdestal, collega’s in vergelijkbare functies helpen daarbij, omdat ze weten: als ik collega X, Y en Z steun, zullen collega’s X, Y en Z mij steunen. You scratch my back and I’ll scratch yours. Zo gaat dat in die besloten kringen.

Zo is er een perpetuum mobile in gang gezet van CEO’s die door hun gelijken en door de mensen die hen moeten aanstellen als halfgoden worden behandeld, terwijl ze natuurlijk uiteindelijk ‘maar’ de grote baas zijn: uitermate belangrijk binnen een bedrijf, maar net zo goed ook maar een radertje in het geheel. Achtentwintig jaar geleden werd Bert De Graeve aangesteld als CEO van de openbare omroep en hij heeft zich destijds uitstekend van zijn taak gekweten door van de vermolmde BRTN de dynamische VRT te maken. A job very well done. Ook en vooral omdat hij zich wist te omringen met vakmensen.

CEO’s zoals De Graeve zijn echter uitzonderingen. De zogeheten top-CEO’s dulden weinig tegenspraak: ze omringen zich met jaknikkers of – en dan kom ik toch weer bij Delaplace uit – geven veel macht aan één dictatoriale rechterhand die vervolgens zijn zin mag doen. Zo werkt het niet. Of toch niet al te lang. Als je werkt met mensen, moet je hen ook menselijk behandelen (dat geldt trouwens ook voor dieren, maar dit even terzijde). De tijd van ‘Waarom? Daarom!’ ligt achter ons. Overleg op alle echelons is geen vies woord meer. Werknemers inhoudelijk betrekken bij wat ze doen, is een normale zaak geworden, tenminste: in een omgeving waar gestreefd wordt naar een prettige, opbouwende werksfeer. Helaas zitten we met een generatie ‘top’-CEO’s en managers die de klok lijken terug te willen draaien. Ik wil niet veralgemenen, maar check even in welke bedrijven er veel burn-outs voorkomen en u ziet wat ik bedoel.

Maar ach, wat kan het zo’n CEO schelen. Morgen is hij alweer aan de slag in een ander groot (overheids)bedrijf, voor een nóg beter loon, de scherven die hij achterlaat zijn voor wie achterblijft. Al die opgepompte en gepimpte ego’s zijn net als de getalenteerde topvoetballers-in-spe van vandaag: terwijl ze hun contract ondertekenen dromen ze al weg naar een nieuwe, prestigieuzere club.

Bedrijven en werknemers hebben nood aan standvastigheid. Aan betrouwbare, empathische en constructieve leiders met natuurlijk gezag, waarmee het prettig samenwerken is, waarbij zowel die ‘samen’ als die ‘werken’ cruciaal zijn. In de plaats krijgen ze jobhoppers, zelfverklaarde goeroes, kortetermijnhandelaren die er vooral over moeten waken dat de directieleden jaarlijks een flinke bonus krijgen – zonder zichzelf te vergeten! – en de aandeelhouders hun persoonlijk rendement zien stijgen, lieden die meestal geen enkele voeling hebben met hun bedrijf, hun sector, hun persoonlijke noden. Dat is zonde. Een onvergeeflijke zonde, zelfs.

De gemiddelde CEO zou Competent, Empathisch en Ondernemend moeten zijn. Jammer genoeg is hij – meer mannen dan vrouwen of non-binaire personen die aan deze kwalificatie voldoen, is de vaststelling – in werkelijkheid net te vaak (overdreven) Competitief, Eigenwijs en Onverzoenlijk. Er wordt alleen voor de korte termijn gewerkt. Een goede CEO is minstens evenveel bezig met zijn menselijk kapitaal dan met de volgende kwartaalresultaten. In de praktijk valt dat helaas vaak tegen. ‘Top’-CEO’s zijn net ‘top’politici: te veel gefocust op de korte termijn. Bedrijven en werknemers verdienen beter. Kiezers ook.



Het EK op Sporza

Journalistiek, Radio en Televisie, Sport Posted on za, juni 22, 2024 12:48:37

Niet alleen de Belgische mannen op het veld worden dezer dagen overstelpt met keiharde verwensingen, stevige kritiek en goedbedoelde raadgevingen, hetzelfde overkomt de programmamakers bij de VRT, afdeling Sporza. Grootste gemene deler van die opmerkingen: het ziet er allemaal zo goedkoop uit op tv. Anderhalf jaar geleden was het imposante Wintercircus in Gent het decor tijdens het WK in Qatar, nu is dat een bescheiden (radio)studio aan de Reyerslaan. En als er dan al eens publiek in die studio zit, bij de avondwedstrijden, lijkt het wel een weinig populair café. Waar blijft dat volk? (En waar is dat feestje?)

Tja, de publieke omroep zal altijd tegenwind krijgen. De mensen die er werken kunnen heus wel tegen een stootje, alleen als bewindvoerders beginnen te morrelen aan de dotatie staan ze machteloos. Dat is precies wat er de jongste jaren is gebeurd door de VRT-onvriendelijke Vlaamse regering. De publieke omroep heeft noodgedwongen moeten besparen en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Ergens moet er dus beknot worden. Meer zelfs: zowat alle diensten zien een hap uit hun budget verdwijnen.

Als kijkers kritiek hebben op het wedstrijdcommentaar kan ik dat nog enigszins volgen. Soms is het echt niet goed. Je hoort ook – die besparingen hé! – dat sommige commentatoren gewoon in een cabine in Brussel zitten. Dat is goedkoper, maar het perkt hun mogelijkheden in. Zij zien namelijk alleen wat u en ik thuis ook zien. Is er een fase waarin er wel of niet sprake is van buitenspel, of is het niet meteen duidelijk of er een doeltrap dan wel een hoekschop volgt, dan zien zij de lijnrechter niet vlaggen. Als ze in het stadion zouden zitten, konden ze dat wel prompt melden. Nu hoor je de pijnlijke aarzeling: wat moet ik nu zeggen? Ter plekke commentaar geven heeft dus een aanzienlijke meerwaarde (zelfs in de koers, ook al turen de commentator en zijn co de hele tijd naar een monitor waarop ze exact hetzelfde zien als u en ik thuis, maar door voeling te houden met het hele circus verzamelen ze ook nuttige informatie voor de vele uren die moeten gevuld worden).

Wat ik niet kan volgen, is de kritiek op de ‘magere’ omkadering. De essentie blijft immers de wedstrijd, dat wat er zich in die negentig-plus minuten binnen die groene rechthoek afspeelt. De rest zijn toeters en bellen. Als je dan toch moet beknibbelen, doe het dan inderdaad daarop. Ik zou zelfs nog verder gegaan zijn: géén publiek, wegens géén toegevoegde waarde. Alleen deskundige analyses, liefst dan met een analytisch tekenprogramma dat makkelijk te bedienen is. Een gewone tv-studio volstaat.

Weet u wat het is: we zijn rotverwend. Vierendertig jaar geleden introduceerde Mark Uytterhoeven de studio-omkaderingen tijdens het WK in Italië. Dat was toen baanbrekend. En uitermate entertainend. Maar ja, dat was Uytterhoeven, een unieke tv-persoonlijkheid, een kerel met een hoek af (in de goede zin van die term), iemand die zodanig goed voorbereid was (mede dankzij een al even gedreven team), dat hij op de set losjes uit de pols leek te presenteren. Probleem is dat Mark Uytterhoeven one of a kind is. Wie na hem de omkaderende EK- en WK-programma’s presenteerde, had sowieso minder talent, minder humor of minder gedrevenheid (en in het slechtste geval een combinatie van die drie factoren).

Carl Huybrechts, vakman, maar ook zeer nonchalant: die dacht dat zijn metier en zijn soms scherpe humor het wel zouden beredderen.

Karl Vannieuwkerke, vakman en harde werker, zeer in zijn schik aan een tafel in een of andere Franse negorij, maar niet gekend vanwege zijn spitante humor.

Dus, ofwel moet je Uytterhoeven terughalen (wat hij niet meer wil) of klonen, ofwel een ander soort omkadering uitdokteren. Soberder. Gericht op voetbaldeskundigheid. Niet mikkend op een groot publiek, want dat haakt toch af. Ten bewijze: de voetbalomkaderingen mét Uytterhoeven haalden minder dan de helft van de kijkers van de match die ertussenin geprangd zat. De hoofdzaak blijft: voetbal. Niet: praten over voetbal.

Een ander euvel is de BV-isering van voor- en nabeschouwingen en andere praatprogramma’s over voetbal. Niet doen. Ga niet op zoek naar Average Rob in het stadionpubliek. Nodig Viktor Verhulst niet uit om quasi-deskundig over voetbal te komen praten. Keep it simple. Je jaagt er de voetballiefhebbers mee weg en Jan en Jeannine Modaal zitten er evenmin op te wachten. Waarom doe je dat dan?

(Overigens kijk en luister ik bijna nooit naar voetbalpodcasts. Eindeloos gelul, vind ik het. Niet dat de meeste aanwezigen op de set er niets van kennen, deskundigheid is niet het probleem, wel het urenlang geëmmer over futiele details. Bovendien: als iemand het beter weet, zal ik het wel zijn, natuurlijk.)

Neem een voorbeeld aan de BBC: geen amechtige pogingen om het volk te entertainen, neen, al sinds mensenheugenis rechttoe-rechtaan analyses van ex-topvoetballers en trainers, in goede banen geleid door Gary Lineker, zelf ook geloofwaardig vanwege zijn indrukwekkende spelerscarrière. Alhoewel, neem geen voorbeeld aan de BBC als er moet bespaard worden: hun omkadering wordt op dit EK gepresenteerd vanuit een glazen kooi met uitzicht op de Brandenburger Tor in Berlijn. Over weggegooid geld gesproken: als je niet in het stadion zit, kan je dat programma net zo goed (en veel goedkoper) maken vanuit de studio in Londen.

Mijn goede raad aan mijn ex-collega’s onder de toren: schenk geen aandacht aan de kritiek (behalve de mijne, uiteraard). Maak programma’s voor echte voetballiefhebbers en niet de tijdelijke (succes)supporters, want die gaan tijdens de besprekingen voor, tijdens de rust en na toch naar het toilet, de frigo of de barbecue, waarop nog wat aangebrande worstjes klaarliggen. Stop met die debiele promofilmpjes voor de eigen pronostiek. Laat alleen kenners aan het woord, niet random BV’s die zomaar wat in de microfoon brabbelen. Bespaar op randzaken en stuur de commentatoren allemaal, zonder uitzondering, ter plekke, zeker nu het in Duitsland is, niet meteen het andere eind van de wereld. En hoop dat de Rode Duivels het vanaf vanavond beter beginnen te doen, want eens die naar huis gespeeld zijn, zullen de kijkcijfers van VRT 1 als een pudding in elkaar zakken.

Tot slot: van de – overigens bijzonder matige – Duitse wedstrijdregie verwacht ik live wedstrijdbeelden, waar mogelijk onderbroken door een beperkt aantal herhalingen van échte doelkansen, zonder dat voortdurend inzoomen op de in de eigen landskleuren uitgedoste toeschouwers, die als ze in beeld komen dan nog eens als een randdebiel staan te zwaaien naar het grote scherm waarop ze zichzelf zien, in plaats van naar de camera vlakbij.



Eurovisiesongfestival

Muziek, Radio en Televisie Posted on za, mei 11, 2024 12:29:10

Oudere jongeren (*) hebben zelden gelijk, maar als u hen hoort aanvoeren dat het Eurovisiesongfestival vroeger kwalitatief beter was, moet u gewoon ja-knikken. Dat klopt namelijk helemaal. Tot een eind in de jaren 90 werd er nog écht gezongen op dat liedjesgebeuren. Er was zelfs een levend orkest met een heuse dirigent. Livemuziek op een avond die als propaganda voor de Europese muziek zou moeten dienen, stel u dat even voor! L’histoire ne se répète pas.

Oudere jongeren hebben zelden gelijk, maar als zij weer eens zeuren dat het Eurovisiesongfestival een bijna uitsluitend gay festival is geworden, kunt u daar weinig tegen inbrengen. Het is juist. (Niet dat daar op zich iets op tegen is, want slechte smaak is slechte smaak, of dat nu om hetero-, homo- of iets-daar-tussenin-deelnemers gaat. Maar het is deze eeuw een wel zéér eenzijdige bedoening geworden. Wat ooit divers moet geleken hebben, is nu bijna een feestje voor leden van een privéclub geworden.)

Oudere jongeren hebben zelden gelijk, maar als zij riposteren dat Australië en Israël niet thuishoren op een Europees zangfeest, is dat honderd procent correct. Australië ligt aan de andere kant van de wereld en Israël behoort tot het Aziatische continent. Australië doet sinds 2015 mee, dit jaar al voor de tiende keer, ook al was het de bedoeling dat het bij één keer zou blijven, ter gelegenheid van de feestelijke zestigste editie. Sindsdien is ook het muziekniveau down under ‘down under’ gegaan.

Israël doet al mee sinds 1973, vanavond komt de teller op zesenveertig deelnames te staan. Destijds had dat te maken met de (toen al) precaire toestand in het Midden-Oosten, toen Israël nog tegenover een handvol agressieve vijandige buren stond. Later datzelfde jaar werd het trouwens bestookt tijdens het Jom Kippoerfeest. Israël speelt ook mee in de Europese voorrondes van internationale voetbaltoernooien en Israëlische clubs zijn erbij in de verschillende Europabekers. Een anomalie uit geopolitieke overwegingen.

Vier keer al schoot Israël de hoofdvogel af: 1978 (A-ba-ni-bi van Izhar Cohen & The Alphabeta), 1979 (Hallelujah van Gali Atari & Milk and Honey), 1998 (Diva van Dana International) en 2018 (Toy van Netta Barzilai). Toonbeelden van goede smaak waren dat nooit, zegt deze oudere jongere, die in zijn vrije tijd in goede smaak handelt. Best mogelijk dat de onderdanen van Netanyahu straks de ‘sympathy vote’ krijgen.

Natuurlijk had een boycot van de oorlogszuchtige natie gepast geweest, zoals de uitsluiting van Rusland de voorbije drie edities toe te juichen valt. Waar de inval van de Russen in Oekraïne nog door de meeste leden van de organiserende European Broadcasting Union (EBU) veroordeeld werd en wordt, ligt dat gevoeliger wat Israël betreft. Een bondgenoot in de Arabische wereld, heet dat dan. Dat de Palestijnen niet als Europeanen worden beschouwd maakt zo’n (niet-)beslissing nog net iets makkelijker. Voegen we er nog even aan toe dat een hoofdsponsor van het songfestival, Moroccanoil, een… Israëlisch bedrijf is. Follow the money!

Lafheid en commercieel opportunisme zijn onmisbare eigenschappen in de bestuurskamers van internationale organisaties.

(Ik kijk overigens niet naar dat drukke gedoe. Een paar jaar na elkaar heb ik dat wel gedaan en dan dacht ik mezelf interessant te maken met ironische, sarcastische of cynische opmerkingen op Twitter over de parade van exuberante gedrochten in een schier eindeloze freakshow, maar ik ben daarmee gestopt omdat er mensen zijn die dat veel spitanter en grappiger deden dan ik: Nico Dijkshoorn en Katrijn Van Bauwel, om maar die twee te noemen. Ik leg vanavond wel iets van Van Morrison op, ter compensatie van de wansmaak.)

***

Het begon nochtans allemaal vredig en goedbedoeld in 1956. De Tweede Wereldoorlog lag nog vers in het geheugen, televisie was een nieuw (en luxueus) verschijnsel, mensen gingen gezellig bij de buren kijken (die wél zo’n peperduur zwart-wittoestel hadden) en er werd op het podium gepoogd om te zingen. Zwitserland organiseerde én won die eerste editie, met Refrain van zangeres Lys Assia, van wie we in maart de honderdste geboortedag herdachten (enfin, sommige oudere Zwitsers deden dat). Verder namen die eerste keer de Benelux en Frankrijk deel, en zowaar onze oorlogsvijanden Italië en (Bondsrepubliek) Duitsland. U hebt goed geteld: zeven deelnemende landen. Behapbaar, op een uurtje was het voorbij, de jury koos de winnaar, op het eind wisten we niet eens hoeveel punten Lys Assia had geoogst. Het geheim van de stemming, nietwaar.

De daaropvolgende jaren waren er al twaalf deelnemers: daarbij onder meer Monaco, nog zo’n anomalie, want geen land (het prinsdom behoort tot Frankrijk). Groot-Brittannië was ook nieuw in 1957. In de jaren 60 kwamen de toenmalige dictaturen Spanje en Portugal erbij, plus Joegoslavië, en enkele Scandinavische landen. In 1969 waren er vier winnaars die — geloof het of niet — elk 18 punten telden. Zelfs de memorabele editie van 1974, met als winnaar Waterloo van ABBA, telde amper zeventien deelnemende landen en de winnende song kreeg nauwelijks 24 punten, zes meer dan de tweede. Het was de eerste Zweedse zege, maar niet de laatste, want vijftig jaar na Waterloo hebben Zweden en Ierland de meeste zeges behaald, elk zeven stuks in totaal, twee meer dan Frankrijk, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, zes meer dan België.

Zeven deelnemende landen in 1956, zeventien in 1974, zevenendertig in 2024. Eenendertig daarvan moeten halve finales overleven, Zweden is als winnaar van de vorige editie rechtstreeks geplaatst voor de finale en de vijf grootste EBU-landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Verenigd Koninkrijk) hebben bedongen dat ze altijd mogen deelnemen aan die finale. Het lijkt wel de Champions League voetbal, met bevoordeelde landen, toppers die eisen dat ze erbij móéten zijn en dus de voorronde mogen overschakelen (want stel je maar eens voor dat ze die niet overleven!). Alleen slagen die Grote Vijf er nog zelden in om te winnen omdat het Eurovisiesongfestival een geopolitiek spelletje is geworden, waarbij buurlanden gretig op elkaar stemmen. Dat heeft ervoor gezorgd dat na de implosie van de Sovjet-Unie en Joegoslavië al die vroegere deelstaten op elkaar blijven stemmen. Nog niet zo lang geleden kreeg Rusland vrolijk ‘twelve points’ van Oekraïne en omgekeerd.

Italië won nog wel in 2021 (Måneskin), Duitsland in 2010 (Lena), het Verenigd Koninkrijk in 1997 (Katrina & the Waves), voor Frankrijk is eindwinst al geleden van 1977 (Marie Myriam) en voor een laatste Spaanse zege moeten we terug naar 1969 (Salomé, die keer dat er dus vier landen op het hoogste podium stonden).

En België? Een zinloze deelnemer, quantité négligeable, met nul komma nul kans op winst, omdat net in de West-Europese landen dat geopolitieke stemmen veel minder speelt. Voor ons land is het Eurovisiesongfestival enkel een dure uitstap, afwisselend te betalen door de Vlaamse en de Waalse publieke omroep. Ook in deze editie is de Belgische vlag al opgeborgen nog voor het om de knikkers gaat, Mustii sneuvelde in de halve finales. Eén winnaar telt ons land in de Eurosonggeschiedenis: Sandra Kim in 1986.

Eigenlijk zou het veel eervoller zijn om níet meer deel te nemen. Met dat vrijgekomen geld kunnen dan interessantere tv-programma’s gemaakt worden, documentaires over genocidaire regimes in het Midden-Oosten en zo.

(*) ‘Oudere jongere’ is een benaming die bedacht werd door Kees van Kooten en Wim de Bie voor het eind 1984 geïntroduceere typetje ‘Koos Koets’ (gespeeld door Van Kooten): iemand die niet meer jong is maar zich wel zo voelt (of zich althans zo wil voordoen). In mijn voorbeeld is een ‘oudere jongere’ nog net iets ouder dan in de versie van Koot & Bie, maar ik ben het beu om de verschrikkelijke term ‘boomer’ te hanteren, en ‘jongere oudere’ klinkt dan weer zo meelijwekkend, alsof je geen vrede hebt met oud(er) worden. Tot daar deze voetnoot.



Pauw

Radio en Televisie, Samenleving Posted on za, maart 30, 2024 12:42:51

‘De pauw is waarschijnlijk de oudst bekende siervogel,’ lees ik op Wikipedia.

Bij de pauwen, een geslacht van grote hoendervogels, zijn het de mannetjes die kunnen uitpakken met een veelkleurige staart. Ze dragen met de nodige trots een gekleurd verenkleed met grote sierveren. Pauwen worden traditioneel gehouden in parken en tuinen. Ze stralen schoonheid en ook wel macht uit. ‘Zie ons hier staan pronken!’ In het keizerrijk China en in Mantsjoerije stond een pauwenveer op een hoed gelijk aan een hoge maatschappelijke onderscheiding.

Als de mannetjespauw een wijfje wil veroveren, draait hij zijn rug naar haar toe, zodat ze om hem heen moet lopen en niet anders kan dan zijn verenpracht bewonderen. Mannetjes verzamelen twee tot vijf wijfjes om zich heen en paren met hen.

Nomen est omen.

Al toonde Bart De Pauw zich minder zelfzeker dan de bijna gelijknamige vogelsoort. Hij liep zelf achter de vrouwen aan met de smeekbede om alstublieft-alstublieft naar zijn veren te willen komen kijken. Het was voor zijn eenzaamheid, zullen we maar zeggen, waardoor het typetje ‘Man van Melle’ wel zeer merkwaardige gelijkenissen vertoonde met de man die hem zo kundig en grappig opvoerde.

***

De Pauw — de man, niet de vogel — stond de voorbije weken na een periode van relatieve stilte weer midden in de belangstelling. Dat hebben we te danken aan het stuntelige optreden van de ceo van de VRT, Frederik Delaplace, en enkele leden van zijn directiecomité, met voorop Ricus Jansegers, een notoire kijkcijferjager met een verleden bij VT4 en VTM, waar stofzuigerverkopers meer thuishoren dan bij de openbare omroep. Jammer genoeg is de VRT al een jaar of twintig de speelbal van rücksichtslose marketeers, wereldvreemde cijferaars en schaamteloze commerçanten. De openbare omroep verdient beter. Wij verdienen beter.

Eerst werd de uitzending van de driedelige documentaire Het proces dat niemand wou tot twee keer toe zonder opgave van redenen uitgesteld, vorige week besliste de ceo dat eigenhandig voor de derde keer te bevelen. Zogezegd om de bemiddelingspoging van De Pauw richting door hem belaagde vrouwen, waarvoor hij nota bene ook veroordeeld werd, een kans op slagen te geven. De Pauw wilde de Woestijnvisdocumentaire aangepast zien, zonder de getuigenissen van de vrouwen die géén gelijk kregen voor de rechtbank. En hij wilde zelf aan het woord komen. Faut le faire, een afgewerkt en met de prestigieuze Ha van Humo bekroond werkstuk willen manipuleren. Hoeveel hoogmoed kan een mens bij zichzelf verdragen? De VRT-bonzen bogen gewillig als een knipmes voor hun voormalige kijkcijferkanon. De slachtoffers wisten van niets. Foutje…

Na een weekje intern en extern spitsroeden lopen, kwam Delaplace — ook al na een stevige ontmoeting met de leden van de raad van bestuur — op zijn oorspronkelijke beslissing terug en werd de eerste aflevering van de docu woensdag alsnog uitgezonden. Het waren opeenvolgende, zwaar contrasterende ingevingen van een ruggengraatloze baas, want als hij zijn eerste demarche oprecht meende had Delaplace zijn standpunt wel blijven verdedigen, in plaats van dat terug te draaien, desnoods tegen de wil van raad van bestuur, politici en publieke opinie in. Dan hadden we hem kunnen blijven bekritiseren, maar was hij tenminste consequent geweest.

Hoe kan je nog geloofwaardig blijven functioneren op deze manier?

Zit Delaplace wel op zijn plaats?

Heeft die ooit op zijn plaats gezeten in een niet-commerciële omgeving?

***

De zogezegde poging van De Pauw om te bemiddelen, getuigt van een nogal vreemde en ronduit opportunistische timing. Hij had dat zeven jaar geleden al kunnen doen, vlak vóór de samenwerking met de VRT abrupt werd stopgezet, door de vorige ceo, die blijkbaar wél principes én een ruggengraat had, en het verschil kende tussen dader en slachtoffers. Hij had dat kunnen doen toen het parket van Mechelen op eigen initiatief een onderzoek opstartte — want al te vaak wordt de betrokken vrouwen verweten dat zíj naar het gerecht zijn gestapt, wat niet klopt. Hij had dat opnieuw kunnen doen vlak voor de start van het proces. Hij deed dat ietwat halfslachtig en laattijdig op het einde van het proces zelf: niemand van de slachtoffers geloofde hem. En hij had het onverkwikkelijke gebeuren enigszins waardig kunnen afronden door na het vonnis tot schuldinzicht te komen en alsnog welgemeende excuses aan te bieden onder het motto ‘Beter laat dan nooit’. Het tegendeel gebeurde: De Pauw en zijn productiehuis Koeken Troef beslisten om te chargeren en een aanzienlijke schadevergoeding te eisen van de openbare omroep, iets waar de rechter niet op inging. Rechters – De Pauw 2-0.

En nu, vorige week dus, wou De Pauw toch nog met de betrokken vrouwen gaan praten, héél toevallig vlak voor de uitzending van de docu, die op VRT Canvas wellicht tot een half miljoen kijkers zou leiden, een veelvoud van de mensen die op Streamz hebben gekeken de voorbije jaren. Geloofwaardigheid nul (De Pauw, niet de docu). Dit ging niet om oprechte excuses, maar om damage control. En niet voor de eerste keer veroorzaakte De Pauw daardoor net méér schade. De eerste aflevering haalde ruim een half miljoen nieuwsgierige kijkers, meer dan die zou hebben gelokt zonder de heisa.

Deze week ontwaakte ook de sociale mediagebruiker in Bart De Pauw: hij activeerde opnieuw zijn account op X en schreef een verontschuldigende brief op een ander sociaal medium, Instagram. ‘Ik heb zeven jaar lang gezwegen, alle interviews geweigerd,’ schreef hij. ‘Ik heb het proces in de rechtszaal willen voeren en niet in de media.’ Dat is deels gelogen (zijn vrouw mocht zonder veel tegenspraak een over twee pagina’s verspreide verdediging-zonder-wederwoord op laten nemen in de bestverkochte krant van Vlaanderen, Het Laatste Nieuws, er was dus wel degelijk een poging tot beïnvloeding via de media vóór het proces) en deels achterhaald (het vonnis dateert van meer dan twee jaar geleden). Hij had dit dus veel eerder kunnen doen, zoals hierboven al geponeerd. Hij heeft zeven kostbare jaren verloren. In de eerste plaats voor zichzelf.

‘Ik leef al jaren met de schaamte en de spijt van wat ik heb gedaan,’ lees ik nog. Dat eerste zal ongetwijfeld kloppen, ten opzichte van zijn echtgenote, kinderen en vrienden, en bij uitbreiding de mediawereld waarin hij actief was/is. Of die spijt oprecht is, is moeilijk te beoordelen. Zelfs nu slaagt De Pauw er enkel in om zichzelf te zien als ‘Arme ik’, in het beste geval verontschuldigt hij zich tegenover zichzelf. ‘Sorry, Bart.’ ‘Excuses aanvaard, Bart.’

***

Wat er nu moet gebeuren? Als de vijf betrokken vrouwen — tegen wie belaging bewezen werd geacht en waarvoor De Pauw veroordeeld werd tot zes maanden voorwaardelijk — zijn late excuses aanvaarden, kan de rehabilitatie beginnen. Doen ze dat niet, wat hun volste recht is, dan moet De Pauw nog wat langer op het strafbankje blijven zitten. Eigen schuld, dikke bult. Hopelijk wordt hij psychologisch goed begeleid, want vorig jaar was er al die zelfmoordpoging. Je wenst zo’n wanhoopsdaad niemand toe, geen dader, geen slachtoffer. Dat hij door diepe dalen gaat, daaraan hoeven we niet te twijfelen. Maar ook hier past vooral introspectie.

Volstaan de verontschuldigingen, dan is er niets wat Bart De Pauw belet om opnieuw op het voorplan te treden, als bedrijfsleider, programmamaker, scenarioschrijver en schermgezicht. Zeven jaar lang bleef het Vlaamse scherm verstoken van een begenadigde tv-figuur, die ons Buiten de zone, Schalkse ruiters, Het geslacht De Pauw en nog veel meer moois heeft opgedist. Dat hij werd verbannen is de logica zelve en meer dan terecht, dat zijn genie intussen niet meer schitterde is daarentegen jammer. Collateral damage.

De Vlaamse televisie kan Bart De Pauw best gebruiken.

De lieden die hem zijn blijven verdedigen, tot een snel aangroeiende fanpagina op Facebook toe, hameren enkel op dat mediagenieke aspect en de sympathieke doch ietwat stuntelige personages die hij vertolkte, en vergeten intussen welke schade hij heeft aangericht. Zij dwalen, zien enkel de schittering, niet dat wat het daglicht niet verdroeg: een man die als individu én als bedrijfsleider zijn boekje ver te buiten ging, die zijn macht gebruikte om medewerkers aan zijn programma’s tot seksuele gunsten te proberen dwingen, die dag en nacht op zijn prooien jaagde. De vrouwen die hem intern bij de VRT hadden aangeklaagd, werden voortdurend beledigd — dat ging van ‘aandachthoeren’ tot ‘gold diggers’, en nog wat vreselijke dingen tussenin. Nuance is zelden besteed aan wie onvoorwaardelijk idolaat is.

***

Neen, Bart De Pauw heeft niemand aangerand, verkracht, vermoord, maar wat hij wel heeft gedaan, is bijzonder laakbaar en verdiende een juridische tik op de vingers. Schuldinzicht en oprechte excuses hadden hem die publieke schandpaal kunnen besparen, maar hij koos zelf voor de confrontatie. Wat hij nu doet is little en late. Het is aan zijn slachtoffers om te bepalen of het too little en too late is. Het is aan hem om de ranzige meute in toom te helpen houden. Het is vervolgens aan de samenleving om verder te gaan.

Zoals iedere dader verdient ook deze een tweede kans, maar dan moet er eerst wat in het verleden gebeurd is, deftig afgerond worden.

De Pauw, een rare vogel.



Ceci ne sont pas des mémoires (5/5, slot)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on wo, januari 31, 2024 08:36:21

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 5, slot: 2024-???. Vanaf morgen publiceer ik 29 dagen lang geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

En… dat was het dan?

Neen, zeer zeker niet. Op 27 januari ben ik dan wel 65 geworden en vanaf eind volgende maand ontvang ik een aardig pensioen, maar ik blijf actief, al klinkt you ain’t seen nothin’ yet in deze context misschien lichtjes overdreven. Ik blijf interviews doen en reportages maken zolang een opdrachtgever mijn stukken wil gebruiken. Zo eenvoudig is het. Zo realistisch ook. Ik begin in maart opnieuw meningen te spuien via deze blog — u bent gewaarschuwd. En ik ben momenteel bezig aan drie boeken: twee als ‘spookschrijver’, één waarop mijn naam zal prijken. Daarnaast heb ik ook nog altijd dat gastcollege Cultuurjournalistiek aan de campus Brussel van de KU Leuven.

Om de oude discohit van McFadden & Whitehead te parafraseren: ain’t no stopping me now.

Toch ga ik meer tijd maken voor lezen, luisteren, kijken, tentoonstellingen bezoeken, reizen en culinaire uitstappen, zonder dat daar direct een professionele verbintenis aan vasthangt. Eindelijk alle klassiekers uit de literatuur verslinden, bijvoorbeeld, of althans een paar handvollen ‘verplichte’ boeken dan toch.

Tolstoj, Dostojewski, Homerus, etcetera.

Even een bestelling plaatsen.

Journalistiek vroeger en nu

Wie mij een beetje kent, weet dat ik aanleg heb voor nostalgie en tegelijkertijd niet de hele tijd ‘Vroeger was het beter’ zit te roepen.

Vroeger was het anders.

Vroeger was het op sommige vlakken beter.

Vroeger was het op heel wat andere vlakken minder goed.

Laten we eens ophouden met generaties tegenover elkaar te zetten. Wij tegen zij, zoals op het scorebord van Beerschot. Om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, zullen we schouder aan schouder moeten strijden voor een beter klimaat, meer solidariteit, minder egocentrisme, meer menselijkheid.

In mijn vakgebied, journalistiek, wordt er altijd beweerd dat er vijftig jaar geleden meer ernst zat in de media, althans: dat zeggen zij die toen actief waren en die nu vanuit hun schommelstoel betweterig de wereld overschouwen. Letterlijk klopt dat van die ernst allicht wel: voor humor konden wij, oudere jongeren, toen uitsluitend terecht bij Humo. Er was nog geen clickbait, feiten werden nog gedouble– en triple checked, er liep veel volk rond op redacties en die moesten geen twee stukken per dag afleveren, met nog eens een kortere versie voor online, alstublieft. Daartegenover stond de politisering (om hogerop te klimmen had je bij de openbare omroep een partijkaart nodig en bij de sowieso al ideologisch gekleurde kranten kon je maar beter respectievelijk katholiek, liberaal of socialistisch zijn wilde je carrière maken bij pakweg De Standaard, Het Laatste Nieuws of Volksgazet).

Dat de verzuiling binnen de media een halt werd toegeroepen, kunnen we alleen maar toejuichen. Dat alles nu wordt vertaald in kwantitatieve normen (kijk- en luistercijfers, dagverkoop, clicks) is dan weer een flinke achteruitgang. De eerste zijn is belangrijker geworden dan de beste zijn. Snelheid komt voor juistheid. Liever achteraf een correctie plaatsen dan als tweede uitpakken met Groot Nieuws. Zo fout.

***

Journalisten en politici zitten helemaal in de greep van het populisme. De lezer/luisteraar/kijker/kiezer heeft altijd gelijk, praten ze hun publiek naar de mond. Daarbij vergetend dat dit publiek ook zijn weg zoekt of dat er altijd wel een publiek zal zijn voor kwaliteitsinformatie of correct beleid. En vooral: dat politici zich moeten laten leiden door hun ideologische principes, niet door de recentste opiniepeiling. Zoals journalisten in de eerste plaats zo onafhankelijk en onpartijdig mogelijk moeten berichten, en in de tweede plaats hun publiek gidsen, niet: zich laten gidsen door dat publiek.

Ik vergelijk het weleens met de job van een loodgieter: je vraagt zo iemand om een lek te herstellen en die persoon zal dat, tegen betaling, doen vanuit zijn ervaring en kunde. Hij (m/v/x) zal jou niet om raad vragen, want hij weet precies hoe het moet. Politici en journalisten zouden wat meer loodgieter moeten zijn: weten dat zíj de expert zijn en niet de verantwoordelijkheid doorschuiven naar een ondefinieerbare massa, die nu eens warm en dan weer koud blaast.

Elk artikel waarin een wetenschappelijk onomstotelijk bewijs wordt geleverd, zou geen aanleiding mogen geven tot een wederwoord van lieden die de wetenschap verachten en liever gedijen binnen hun wereldje vol complottheorieën en andere verzinsels. Gun hen hun vrije meningsuiting op hun eigen onbetrouwbare platformen en hou hen buiten radio- en tv-studio’s en krantenpagina’s. Er zijn echt wel voldoende échte experten vinden, mits een beetje moeite doen en het eigen adresboekje uit te breiden, laat die patjepeeërs maar wat rondbazuinen in hun eigen universum.

Achteruitkijkspiegel

Terugkijkend op mijn parcours tel ik mijn zegeningen. Ik ben dan weliswaar niet ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ of ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ geworden, maar ik heb wel de grootste sportredactie van het land geleid en heb heel wat journalistiek onderzoekswerk verricht. Ik heb redacties mogen aansturen, heb heel wat vooraanstaande figuren mogen interviewen, ben op mooie plaatsen geweest, werd daar — soms tot mijn niet geringe verbazing — nog voor betaald ook.

Een middelbare schoolvriendin wees me erop dat ik nog wat elementen vergeten was, toen ik het in deel 1 had over mijn cabaretverleden. De meeste van die optredens brachten geld in het laatje voor het goede doel, dat was mooi (van ons) en mooi meegenomen (van dat goede doel). En plots herinner ik me een optreden in wat toen nog een rusthuis heette en tegenwoordig woon- en zorgcentrum. Ik had de ludieke idee om Ta ta ta, de carnavalshit van André van Duin van dat jaar, op te voeren. Dat zouden de oudjes wel leuk vinden, dacht ik. Geen reactie. Ons publiek keek zoals een koe naar een voorbijrijdende trein kijkt. Meuh. Ta ta ta.

Er komen nog dingen terug. Zoals filmclub Movies, die ik in 1982 samen met een vriend had opgestart. We kregen een gratis zaaltje ter beschikking boven de 1.000 Appeltjes, een progressief lokaal in een gebouw waar ook de Kommunistische Partij haar bureaus had. De Morgen interviewde ons, goed voor een halve pagina in het progressieve dagblad van weleer. We programmeerden de ene na de andere zwart/wit-klassieker, maar het zaaltje bleef verdacht leeg. Deze jongen met twee linkerhanden moest in het projectielokaaltje ook nog eens een lijf-aan-lijfgevecht aangaan met een weerbarstige 16 mm-projector. U raadt het al: Movies heeft het niet lang uitgehouden.

Ik werkte ook mee aan het jaarlijkse filmfestival van Antwerpen, georganiseerd in het Filmhuis aan de Lange Brilstraat. Eén grote zaal, één piepklein, veel films die nooit de grote massa zouden bereiken. Zeventig films op zestien dagen tijd, ik kan u verzekeren dat je op de duur niet meer weet welke scène in welke film thuishoorde.

Eind jaren 90, in de periode dat mijn vrouw (toen vriendin) en ik culinaire recensies pleegden, mochten we ook een tijdje restaurants keuren voor de bekende Gault & Millau-gids. Wellicht waren onze recensies net iets te frivool voor het stijfdeftige kader en werd er al snel afscheid genomen. Geen nood echter: we zijn blijven eten. En genieten.

Deze ooit zo verlegen snaak — als een leraar mij aansprak in de klas kreeg ik geheid een knalrode kop — ging een jaar of zeven geleden zelfs lezingen geven. En al zeg ik het zelf: dat gaat me steeds beter af. Als ik de materie goed voorbereid heb, is er van plankenkoorts of schuchterheid in publiek helemaal geen sprake meer. Dat heb ik natuurlijk ook overgehouden aan mijn jaren als hoofdredacteur. Dan is bescheidenheid en schuchterheid allesbehalve een troef.

Nog één detail uit al die jaren: najaar 2020 draaide ik een maand mee op de redactie van De zevende dag, ter vervanging van een nieuwe collega die op komst was. In diezelfde periode kreeg ik van uitgeverij Houtekiet de vraag of het mij zou interesseren om een boek over de zaak Propere Handen in het Belgische voetbal te schrijven, met name dan de memoires van de dan nog opgesloten voetbalmakelaar Dejan Veljkovic, die zich als spijtoptant had opgeworpen. Natuurlijk interesseerde me dat, maar ik had wel mijn journalistieke voorwaarden. Dus belde ik met Veljkovic’ advocaat, Kris Luyckx, en legde ik uit dat ik graag wilde meewerken op voorwaarde dat ik niet alleen zou luisteren naar het relaas van zijn cliënt, maar dat ik ook volop kritische vragen zou mogen stellen over diens rol bij een en ander. En ik wilde ook, als auteur, het laatste woord over de definitieve tekst.

Nooit meer iets van gehoord.

Het boek is er wel gekomen. Veljkovic kreeg zelfs een soort forum in Pano.

Die verwevenheid met wat — laten we wel wezen — toch een witteboordcrimineel is, wilde ik zelf per se vermijden.

***

Ik ben nooit echt helemaal tevreden, over mezelf, over mezelf in relatie tot anderen, over anderen, zo zit ik nu eenmaal in mekaar. Ik had sneller kunnen instromen, was er niet die verdomde burgerdienst van twintig maanden geweest. Ik had misschien wat geduldiger moeten zijn, dan had ik al halfweg de jaren 80 een vaste job binnen de openbare omroep versierd. Ik had beter geen boekingskantoor voor onverkoopbare artiesten opgericht of, godbetert, een muziekfestival georganiseerd, en toch waren ook dat — in vele opzichten — onvergetelijke momenten. Ik had niet zo snel de job van hoofdredacteur mogen aanvaarden bij de VRT. Ik had natuurlijk nooit woordvoerder mogen worden van mijn favoriete voetbalclub. Ik had graag de jaren zestig intensiever beleefd, nu ik toch over gemiste kansen bezig ben. Ik had dit niet, ik had dat wel. Maar zelfs die vreemde keuzes en mislukte avonturen hebben iets toegevoegd aan mijn leven zoals dat was en zoals dat daarna is geworden.

Je kan de klok trouwens toch niet terugdraaien, dus moet je vanaf elke splitsing in de weg keuzes maken. Rechts, links, rechtdoor, op je stappen terugkeren? Spijt heeft zelden zin, tenzij wanneer je mensen bewust of onbewust hebt gekwetst. Spijt over sommige keuzes, ja, toch wel, maar daarbij blijven stilstaan is volstrekt zinledig, tenzij om te leren uit de fouten uit de geschiedenis, wat ik enigszins heb gepoogd te doen.

Het was geen perfecte rit, maar wel een boeiende, interessante, vermoeiende, uitdagende, verrassende. Het leven heeft me minder gebracht dan ik had kunnen dromen en veel meer dan ik verwachtte. Ik heb nooit het winnende doelpunt op de wereldbeker voetbal gescoord, om maar iets te zeggen. Ik heb daarentegen wel privé en professioneel ruim voldoende mooie momenten meegemaakt. Daar kan ik alleen maar dankbaar en blij om zijn. (De VAR zou dat doelpunt trouwens toch hebben afgekeurd voor vermeend buitenspel.)

Om de geweldige Ramses Shaffy te citeren: ‘We zullen doorgaan / Met de weifelende zekerheid / Om door te gaan / In een sprakeloze tijd’.

Vanaf morgen: 29 ‘antieke’ bijdragen uit mijn journalistieke carrière.



Ceci ne sont pas des mémoires (4/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on di, januari 30, 2024 08:33:51

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 4: 2012-2023. En daarna publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

Was hoofdredacteur sport worden voor iemand die op z’n achtste ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ wilde worden al behoorlijk onwezenlijk, dan was woordvoerder worden van de club die ik sinds m’n zevende had gevolgd dat nog veel meer. Na jaren een paars-witte sjaal te hebben gedragen (en de club wel de rug te hebben toegekeerd in de moeilijke jaren 90 en de fusiejaren 00), mocht ik opeens gaan communiceren namens ‘mijn’ Beerschot. In het Olympisch Stadion op het Kiel. Vreemde gewaarwording was dat.

Dat het niet is gelopen zoals ik had gehoopt en verwacht, weet de trouwe lezer van deze blog. Voor wie het nog niet heeft gelezen: u leest mijn Beerschot-memoires via deze links. Hoe ongeloofwaardig het bij momenten ook kan klinken, ik verzeker u dat het allemaal echt gebeurd is.

Werkzoekende 50+’er

Na mijn minder dan een jaar durende Beerschot-avontuur was ik voor de derde keer in mijn leven werkloos. Gelukkig hoefde stempelen niet meer, maar voor de rest bleven de vervelende details van dat statuut wel overeind: minder inkomen, stigmatisering, uitzichtloosheid. Zeker op mijn 53ste moest ik vaststellen dat ik nog minder dan voorheen antwoorden ontving op sollicitatiebrieven, die intussen via e-mail werden verstuurd, dat spaarde tenminste al een postzegel uit.

Geen uitnodigingen voor sollicitatiegesprekken, amper twintig procent van de sollicitaties werd daadwerkelijk beantwoord (zij het dan met een enkele paragraaf die meestal begon met: ‘Na het bekijken van uw profiel moeten we u helaas laten weten dat…’). De bedrijfswereld was blijkbaar nog arroganter dan in de periodes 1982-1984 en november 1993-januari 1994. En nu kwam daar ook mijn leeftijd als extra euvel bij.

Bovendien was mijn procedure tegen mijn vorige werkgever nog niet afgerond, waardoor ik a) alleen onder voorbehoud stempelgeld ontving, en b) nog een flinke som geld te goed had van Beerschot AC (zijnde Patrick Vanoppen). Dat beterde er niet op toen de club in mei 2013 failliet werd verklaard.

Ik begon via een interimstatuut wat dingen te schrijven voor Sporta Magazine en de weekendbijlage van Het Laatste Nieuws. In 2014 kreeg ik de kans om op geregelde basis stukken te plegen voor Het Laatste Nieuws, maar ik paste niet echt in het format van de krant, vermoed ik. Versta: het was niet sensationeel genoeg, wat ik deed. De druppel — voor de redactie — was een stuk over een asteroïde die — volgens diezelfde redactie — op een haar na de aarde gemist had en mijn daaropvolgende bijdrage waarin een deskundige dit allemaal terugbracht tot zijn ware proporties: er was niets gebeurd, er is nooit een risico geweest voor de mensheid, storm in een glas water. Ik schreef dat ook in die toonaard neer — waarom de lezer ongerust maken over iets waar hij/zij/hen niet ongerust over hoorde te zijn?

Het artikel werd niet gepubliceerd.

De samenwerking werd stopgezet.

Ik bleef wel op regelmatige basis voor de weekendbijlagen schrijven.

Waar ik zeer actief werd — gratis en voor niets uiteraard —, was op Twitter, Facebook en mijn eigen blog, die ik Maandans had gedoopt, om toch maar weer bij Van Morrison uit te komen. In 2013 en 2014 stond daar haast dagelijks een mening op.

Hé hé, wat ’n feest, lang genoeg beleefd geweest!

Auteur

Najaar 2014 nodigde Stefaan Werbrouck, die net uitgever was geworden bij Houtekiet, mij uit voor een gesprek. Ik wilde een boek schrijven over de financiële wantoestanden in het internationale voetbal, maar toen hij vernam welke moeilijkheden ik had ondervonden bij het zoeken naar werk, zei hij: waarom schrijf je daar niet over? En dus liep ik het kantoor op de Antwerpse Linkeroever buiten met twéé opdrachten: een boek over de problematiek van werkzoekende vijftigplussers (Als het werk stopt)en een boek over financiële wantoestanden in het voetbal (£X€£$$ United), die respectievelijk voor- en najaar 2015 verschenen.

Toen kwam Geert De Vriese, die u in de vorige stukken al bent tegengekomen, met het voorstel om samen een boek te schrijven over de periode 1976-1980 van de Rode Duivels, from zeroes to heroes, van bijna alles verliezen tot de finale van het EK. Er volgden nog vier andere boeken samen met Geert. En ik schreef ook twee boeken samen met Paul Beloy, over racisme in het voetbal en over racisme en discriminatie in de samenleving. Ik werd gevraagd als ghostwriter en redacteur. Lang verhaal kort: ik zit inmiddels aan achttien boeken (één in de jaren 80, drie in de jaren 90, veertien sinds 2015) en ben er momenteel aan drie bezig, waarvan slechts eentje mijn naam op de cover zal dragen.

Helaas, er zat geen De Bourgondiërs tussen. Boeken schrijven is één ding, leuk om te doen en zo, boeken verkopen een ander. Van INferNO (over de brand in de Innovation van 22 mei 1967) werden drie drukken besteld, goed voor finaal vijftienhonderd verkochte exemplaren. In Vlaanderen heet dat al een bestseller. Reken zelf uit wat dat financieel betekent à rato van 10 procent royalty’s per verkocht exemplaar (in het geval van INferNO ook nog eens te delen door twee). Als je hier geen kookboeken of Kiekeboes uitgeeft, besta je nauwelijks.

Het meest hallucinante was die keer dat ik op de Houtekietstand mocht signeren op de Boekenbeurs, toen nog in Antwerpen. Voor mij zag ik een lange wachtrij van vrolijk ogende mensen: ze waren op weg naar de stand waar Jeroen Meus signeerde.

Aan mijn desk bleef niemand die namiddag stilstaan.

Of ja, toch: iemand die de weg vroeg naar een andere stand.

Ik ben beleefd gebleven.

Opnieuw freelancer

Vanaf 2014 had ik dus weer het statuut van freelancer aangenomen. Zelfstandig journalist. Ik hoefde daarvoor geen groot risico te nemen. Vadertje Staat voorziet namelijk dat een werkloze een zelfstandig beroep mag uitoefenen, op voorwaarde dat hij/zij/hen dit minimum zes maanden en maximum vijftien jaar volhoudt. Doe je het langer dan vijftien jaar, dan wordt je statuut definitief bevestigd en valt het vangnet weg.

Ik wist: als het mislukt, kan ik altijd opnieuw gaan stempelen. Toch iets. Maar het is niet nodig geweest.

Ik kreeg een maandelijkse column bij Sporta Magazine, schreef bijdragen voor de weekendbijlagen van Het Laatste Nieuws — waar ik ook geregeld mocht inspringen als eindredacteur —, publiceerde her en der stukken, onder meer voor Eos, samen met, jawel, Geert De Vriese, was zelfs heel even sportanker bij ATV en tijdelijk adjunct-hoofdredacteur bij Dag Allemaal. En TV Oost vroeg mij om de interviews met politieke kopstukken te doen in de aanloop naar de verkiezingen en op verkiezingsdag zelf. Werk genoeg en deze vijftiger bewees dat die leeftijd geen belemmering vormt om hard en correct te werken.

Ik was opnieuw ‘vertrokken’. Het vrijheidsgevoel uit de jaren 90 was helemaal terug, de inkomsten ook. Overigens is dat vrijheidsgevoel natuurlijk grotendeels nep, want je hangt als freelancer af van opdrachtgevers, sterk vergelijkbaar met een baas. Maar een gevoel blijft een gevoel.

Halfweg 2015 vroeg Yves Ponnette, eindredacteur van Reyers Laat maar ook Beerschot-supporter, mij om eens te komen praten in een Antwerps etablissement. Bleek dat hij samen met Lieven Van Gils, met wie ik nog prettig had samengewerkt in mijn jaren als eind- en hoofdredacteur op de VRT-sportredactie, op zoek was naar iemand met mijn profiel. Zeg maar: een al wat oudere journalist, thuis in sport en politiek, niet op zijn mond gevallen, zeer aanwezig op een redactie.

Zo werd ik medewerker van de talkshow Van Gils & gasten. Niet mijn natuurlijke habitat — ik kijk zelf nauwelijks naar talkshows en vind het niveau in het algemeen nogal flauw en populistisch —, maar ik kon er wel mijn ding doen (politieke interviews regelen, gesprekken over de Bende van Nijvel of seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportwereld voorbereiden), met af en toe een zijsprongetje (Gérard Lenorman, om maar iemand te noemen). Bovendien was het een fijne werkomgeving.

Natuurlijk was er vier dagen per week de stress om een programma in elkaar te ‘boksen’, maar verhalen over systematische verbale agressie (zoals bij die andere talkshow, De wereld draait door, met Matthijs van Nieuwkerk) vielen bij Lieven & co niet te rapen. Al was het personeelsverloop wel groot: dat had vooral te maken met de stresserende job. Geen moment verpozing.

Elk jaar dacht ik: ik haak af, ’t valt net buiten mijn comfortzone.

Elk jaar bleef ik, zelfs helemaal tot op het einde, in mei 2019.

Een jaar later werd ik gevraagd voor de opvolger van Van Gils & gasten, Vandaag, maar dat lag mij veel minder. Er was geen klik, dat praatprogramma was nog veel ‘losser’ dan het vorige. En dan was er ook nog eens de coronacrisis die alles overheerste. Een misstap, alleen goed om de bankrekening te spijzen.

De Bankzitter & De Morgen

In april 2018 was ik op weg naar huis na de begrafenisplechtigheid van een geliefde oom. Op mijn antwoordapparaat stond een boodschap van Inge Ghijs, adjunct-hoofdredacteur van De Standaard. Toen ik haar terugbelde, vroeg ze of ik geïnteresseerd was om een wekelijkse analyse op maandag te schrijven over het afgelopen sportweekend.

En of ik geïnteresseerd was!

Een proefartikel vonden ze meteen oké bij de krant. In de zomer van dat jaar verscheen mijn eerste bijdrage. De titel van de rubriek had ik zelf bedacht: De bankzitter. In mijn geval: hij die thuis op de bank zit, naar sport kijkt en er stukjes over schrijft.

Dat heb ik drie en een half jaar mogen doen, 142 Bankzitters. Tot de hoofdredactie besliste om een vaste voetbaljournalist in dienst te nemen door hem over te hevelen van zusterkrant Het Nieuwsblad en een van de eindredacteuren ook sportstukken te laten schrijven. Einde verhaal voor F. Van Laeken, zo gaat dat nu eenmaal.

Ambetant — een niet onaanzienlijke inkomstenbron viel weg —, maar niet onoverkomelijk, want nauwelijks drie weken later mocht ik al mijn eerste stuk schrijven voor Zeno, de weekendbijlage van De Morgen. Een portret van Wout van Aert. Ja, voor De Morgen, de krant waar ik een kwarteeuw eerder verscheidene keren vruchteloos had aangeklopt! Sindsdien verschijnen er geregeld sportinterviews en -portretten van mijn hand in die krant. Waardoor de man die ooit ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ wilde worden, alsnog werd teruggeworpen in de nog oudere ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’-droom.

Als ik even mag klagen: ik zou veel liever af en toe een intelligente mens uit de filosofie of zo willen interviewen. Maar hé, waarom zeuren, als je op twee jaar tijd Nina Derwael, Wout van Aert, Emma Meesseman, Remco Evenepoel, Lotte Kopecky, Toby Alderweireld, Loena Hendrickx, Matthias Casse, Ine Beyen, Marc Degryse & Jan Mulder, Tessa Wullaert, Joël Smets & Stefan Everts, Kim Gevaert, José De Cauwer en Michel Wuyts hebt mogen interviewen, de fine fleur van de sport bij ons.

En ik mocht zelfs een poos een wekelijkse gesproken column maken voor sportzender Sport 10. Drie minuten hoera of awoert, van verwondering tot ergernis. U had me moeten zien zitten op de rand van het bad, mijn tekstje insprekend op de dictafoon van mijn iPhone. Vintage!

MoMeNT & Cultuurjournalistiek

In februari 2018 ontving ik een lange e-mail van een zekere Barbara Wyckmans, die mij het culturele evenement waarvan zij de intendant was, voorstelde: MoMeNT, in Tongeren. Met als centrale thema: Tijd. Barbara vroeg me haar even terug te bellen. Bleek dat ze op zoek was naar een Tijdgeest: iemand die gedurende tien dagen zou komen filosoferen over tijd. Ik dacht aanvankelijk dat ze mijn bijna-naamgenoot Frank Van Laecke zocht, grote naam in de musicalwereld, een vergissing is snel gebeurd. Maar neen, hoor, ze had het wel degelijk over deze Frank Van Laeken.

Omdat ik een journalist ben, een interviewer, geen filosoof, stelde ik voor om elke middag drie gasten uit te nodigen. Dat kon. In augustus van datzelfde jaar mocht ik in een leegstaand winkelpand in de Maastrichterstraat prominente figuren als Jeroen Olyslaegers, Yves Petry, Christophe Vandegoor, Johan Braeckman, Stijn Coninx, Francesca Vanthielen, Guy Cassiers, Robert Cailliau (samen met Tim Berners-Lee de ‘uitvinder’ van het internet en geboren in Tongeren), Meryame Kitir en Patrick Dewael ontvangen. Hectisch, dertig gesprekken voorbereiden, zeker omdat ik heel grondig door de persknipsels over mijn gasten ging en ik erop stond boeken van auteurs van a tot z te lezen.

In 2019 mocht ik terugkeren, voor zevenentwintig gesprekken in negen dagen, met onder anderen Willy Claes, Imke Courtois, de betreurde Stijn De Paepe, Steven Degryse (Lectrr), Stijn Meuris, Sigrid Spruyt, Astrid Stockman, Wouter Torfs, Lieven Van Gils en Erik Vlaeminck (Dikke Freddy). Het jaar nadien gooide corona roet in het Tongerse eten. In 2021 waren er nog zes middagen voorzien. Onder de gasten: Peter Adriaenssens, Bert Anciaux, Stefan Everts, Jan Peumans, Bieke Purnelle, Jean Paul Van Bendegem en Koen Vanmechelen. In 2022 werd het aantal dagen gereduceerd tot drie, met in de praatstoel Ignaas Devisch, Herwig Ilegems, Armand Schreurs, Hilde Van Mieghem en Maud Vanhauwaert, met als toetje een avondvullend gesprek met ‘Bourgondiër’ Bart Van Loo.

Ook vorige zomer zagen ze me graag komen in Tongeren. Het format was veranderd van gesprekken met telkens drie gasten tot vier donderdagavonden met slechts één gast. Het was een eer en een genoegen om Sien Eggers, Marcel Vanthilt, Carmen Willems (directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen) en Wim Distelmans anderhalf uur lang (vriendelijk, want zo ben ik) aan de tand te mogen voelen.

Vorige week kreeg ik de bevestiging dat ze ook deze zomer een beroep zouden willen doen op deze jonggepensioneerde. Iets om naar uit te kijken.

***

O ja, and more thing… Sinds het academiejaar 2019-2020 geef ik het gastcollege Cultuurjournalistiek op de master-na-master Journalistiek aan de KU Leuven, eerst op de campus in Antwerpen, sinds vorig jaar in Brussel. En dat mag ik binnenkort weer gaan doen, wellicht voor het laatst.

Ik beschouw het als mijn taak om ervaring en beroepswijsheid te delen met gedreven studenten die mogelijk op korte termijn in het vak zullen treden. Op het RITCS had ik vastgesteld dat heel wat docenten zelf gefrustreerd waren door tegenkantingen en gebrek aan kansen in hun beroep, dat wilde ik zelf per se vermijden. Ik sta uitermate kritisch tegen de gang van zaken in de journalistiek, maar ik ga ervan uit dat nieuwe generaties met frisse ideeën aangemoedigd moeten worden.

Tot mijn grote vreugde stel ik vast dat de vervrouwelijking van het beroep er zit aan te komen. Steeds meer vrouwelijke would-bejournalisten, daar kan de journalistiek als geheel alleen maar verheugd om zijn. Het is al veel te lang een mannenbastion. Weliswaar hebben de pijp rokende mannen met baarden inmiddels plaats geruimd voor jongere exemplaren, zonder pijp, maar in het algemeen is journalistiek nog té macho, te veel haantjesgedrag. Toen ik nog hoofdredacteur sport op de VRT-televisie was, was ik zonder meer trots op het feit dat we vier vrouwelijke sportjournalisten hadden rondlopen. Dat was op dat moment uniek, alleen twee andere media hadden elk nog één sportjournaliste in huis.

Weg met de hokjes.

Weg met de mannelijke baronieën.

Weg met de onvermijdelijke rolpatronen.

Weg met Frank Van Laeken! (Nu nog niet, maar uiteindelijk toch wel.)

Morgen: ja, inderdaad, wat brengt morgen? En hoe kijk ik terug?



Ceci ne sont pas des mémoires (3/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on ma, januari 29, 2024 10:00:55

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 3: 2001-2012, mijn jaren als hoofdredacteur. Aansluitend op deze vijfdelige reeks publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

Vanop een afstand bekeken — laten we zeggen: vanaf mijn bureau tot de plek waar u dit leest —, lijkt het misschien alsof ik een jobhopper en een carrièrejager ben (geweest). Ik veranderde inderdaad geregeld van werkplek: dat had uitsluitend te maken met mijn aanvoelen van de situatie. Voelde ik me ergens niet meer thuis of on(der)gewaardeerd, dan zocht ik een oplossing elders, liever dan mij te wentelen in zelfbeklag of besmuikte kritiek op mijn leidinggevenden en/of collega’s. Er zat geen beredeneerd plan achter het gegeven dat ik in minder dan anderhalf jaar tijd ben doorgegroeid van freelancemedewerker, ‘een losse’ in het jargon, via eindredacteur tot hoofdredacteur. Het was een gelukkige combinatie van toeval en, maak ik mezelf graag wijs, talent.

We bevinden ons nog altijd onder de toren aan de Reyerslaan 52. Op het eind van een hectisch jaar 2000 als eindredacteur op de VRT-sportredactie, toen nog uitsluitend televisie, werd ik uitgenodigd voor een gesprek bij directeur televisie Christina von Wackerbarth. Ze polste wat mijn ambities waren en of ik eventueel geïnteresseerd zou zijn om hoofdredacteur sport te worden. Ze overviel me met die vraag: natuurlijk wist ik dat mijn baas, Herman Pauwels, tegen zijn zin op de stoel van hoofdredacteur was geposteerd en ik wist eveneens dat hij hartproblemen had, waardoor hij geregeld afwezig bleef en ik hem dan mocht vervangen bij directievergaderingen. Daar zal ik wellicht in positieve zin opgevallen zijn. Maar ik had niet verwacht dat ik na zestien maanden als eindredacteur, waarvan slechts twaalf in vaste dienst, al op promotie mocht rekenen. Ik was graag eindredacteur, had een handvol nieuwe medewerkers gekneed tot degelijke journalisten, vond de job inhoudelijk uitdagend genoeg en financieel was het best oké (al verdiende ik minder dan als zelfstandige), dus: waarom veranderen?

Het aftastend opperen van mijn persoonlijke ambities door de directeur televisie maakte vrij snel plaats voor een concrete vraag. Wilde ik de nieuwe chefsport worden? In mijn hoofd, waar mijn vroegere toekomstperspectief ooit ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ was geweest, had ik de beslissing snel gemaakt. Dit was veel meer dan ik in mijn tienerjaren had durven te dromen. Natuurlijk zei ik dus na een kort moment van reflectie volmondig ja, ook al omdat die salariswagen (die begin 1999 nog in de weg was komen te staan bij de onderhandelingen met Hans Vandeweghe) nu wel standaard tot het vergoedingspakket behoorde.

Even leek er nog een kink in de kabel te komen, toen Het Laatste Nieuws een artikel publiceerde waarin werd gespeculeerd dat Herman Pauwels zou worden opgevolgd door een duo: Lena De Meerleer en Frank Raes. Zij zou de dienst managen, hij zou voor de inhoudelijke invulling zorgen. Von Wackerbarth was woest over dat artikel, dat ongetwijfeld was ontstaan uit een lek. Of een wensdroom. Na een een-tweetje met ceo Bert De Graeve hield ze voet bij stuk: ik en niemand anders zou vanaf 1 januari 2001 de nieuwe hoofdredacteur worden.

(Terloops gezegd, maar niet onbelangrijk: ik hapte te snel toe, was te gretig, zag de valkuilen niet. Ik had daar en dan moeten eisen om meteen een goede omkadering te krijgen, die er toen niet was en die pas twee jaar later ietwat vorm zou krijgen. Maar ja, ik wou zo graag…)

VRT

2001 was een grand cru-sportjaar, en niet omdat ik mij voortaan baas van de beste sportredactie van het land mocht noemen. Daarmee bedoel ik: de redactie met de beste medewerkers, wat daarom niet hetzelfde betekent als het beste team. In 2001 braken Kim Clijsters en Justine Henin definitief door op het allerhoogste vrouwentennisniveau. In 2001 breidde de VRT het aantal wieleruitzendingen fors uit. In 2001 speelde Anderlecht de tweede ronde van de Champions League, tegen Real Madrid, Lazio en Leeds. In 2001 kwam Tom Boonen de neus aan het wielervenster steken. In 2001 kwalificeerden de Rode Duivels zich voor het WK in Japan en Zuid-Korea.

Het eerste wat ik wilde doen, was een organisatie op poten zetten. Dat doe ik altijd en overal. Improvisatie is niet de geschikte manier om een redactie te laten draaien, vind ik. Een vedettencultus in stand houden evenmin. Nochtans was dit de realiteit op de tv-sportredactie van de openbare omroep. ‘You scratch my back and I’ll scratch yours’ was daar al decennia het onuitgesproken leitmotiv. Dictatoriale bazen, schermvedetten en commentatoren die hun zin mochten doen (en dat ook volgaarne deden), het ‘voetvolk’ dat gedwee de voorwaarden creëerde waarin de spitsen konden scoren.

Ik had dat euvel eerder al aangekaart in een kritische analyse van de redactionele werking — waarbij Christina von Wackerbarth aanwezig was, misschien was ze daardoor wel gecharmeerd door mijn (toekomstige) aanpak —, het moest maar eens gedaan zijn met journalisten die last minute met hun eisen afkwamen. Een cameraploeg nú, een commentaarcabine nú, een studio nú. Ik introduceerde het principe ‘planmatig werken’. Daar werd weleens om gelachen (of het werd straal genegeerd), maar ik slaagde er tot op zekere hoogte wel in om het productie- en regieteam meer macht en inspraak te geven. ‘De productie is het hart van de redactie’, dat zullen de oudgedienden — en al zeker de schermvedetten — niet graag gehoord hebben.

Ik meende het wel.

Ik meen het nog altijd.

Bovendien zaten de wereldwijd gerespecteerde medewerkers niet voor de camera of achter de microfoon, maar in de regiewagen. De manier waarop Sporza de koers in beeld brengt, blijft uniek. Nochtans valt die aanpak redelijk makkelijk te kopiëren — Rik De Saedeleer wist als wielerregisseur al dat je vooral het verhaal van de koers moest brengen, zijn opvolgers Philippe Lombaerts en Gunther Herregodts, ook twee toppers, perfectioneerden dat verder —, maar blijkbaar verkiezen buitenlandse tv-makers chaos boven overzichtelijkheid.

***

De uitbreiding van het wielerpakket was goed nieuws, het extra budget voor producties ook, alleen… werd er geen rekening gehouden met het extra werk voor het personeel. Ik had meer mensen nodig, FTE’s in het vakjargon, Full Time Equivalents. Die kwamen er niet, op wat meer losse opdrachten na. Bovendien werd er een nieuw financieel en organisatorisch opvolgingssysteem geïntroduceerd op basis van de SAP-software, maar werd er op de sportredactie, bij wijze van spreken, nog met een telraam gewerkt. Dat mag u bijna letterlijk nemen.

Ik had dat hele jaar geen flauw idee waar we budgettair stonden. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel werk je met de buikriem aangespannen en schroef je je ambities noodgedwongen terug, uit vrees om het budget te overschrijden, ofwel maak je louter inhoudelijke keuzes. Recalcitrant als ik soms (toegegeven: vaak!) ben, koos ik voor het laatste. Met alle gevolgen van dien, want we stuurden telkens uitgebreide equipes naar tennistoernooien (op de US Open stonden we met zeventien medewerkers — commentatoren, reporters, camera- en klankmannen, monteurs, producer —, wat bij mijn baas de vraag ontlokte: ‘Waarom kan de RTBf dat met drie man coveren en sturen wij een heel leger?’. ‘Wel, omdat RTBf voor alle interviews en reportages komt bedelen bij ons om ze te mogen gebruiken en ze zelf nauwelijks iets doen.’), de Tour bleef een grote operatie, voor het eerst werden buitenlandse voetbalwedstrijden ter plekke omkaderd, Mark Uytterhoeven maakte (op verzoek van de directie) een dure omkaderende uitzending rond de Ronde van Vlaanderen. Pas begin van het jaar nadien werd duidelijk dat ik ettelijke miljoenen Belgische franken over het voorziene budget was gegaan. Tant pis.

Er kwam zelfs nog méér sport op tv. ‘We hebben de rechten op de Formule 1 verworven, maar hou het nog even stil’, vertrouwde Bert De Graeve mij toe in de marge van één of ander evenement, want ik liep de schoonzoon van Maurice De Wilde (!) zelden tegen het lijf. ‘Dankjewel, mooi nieuws’, zei ik. ‘Met wie gaan we dat nu weer moeten coveren en waar krijgen we die races in godsnaam geprogrammeerd tussen al dat voetbal- en wielergeweld?’, dacht ik. Niets dan respect voor De Graeve, overigens, een rechtlijnige manager, net wat de openbare omroep na jaren van arrogant wanbeleid nodig had. Ook aan zijn opvolger, Tony Mary, houd ik goede herinneringen over. Zo koel De Graeve kon zijn, zo flamboyant was Mary. Hij liet zichzelf uitnodigen op sportcaptaties en stuurde dan achteraf een handgeschreven briefje met complimenten naar de regisseur, producer en commentator. Dagenlang zweefden die door de gangen, niet gewend om feedback te krijgen, laat staan positieve.

Ook aan de samenwerking met Christina von Wackerbarth bewaar ik goede herinneringen. Een vakvrouw, eerlijk, rechtuit, ze was veel meer dan alleen maar de ‘strenge tante’ voor wie ze werd afgeschilderd. Begin van deze eeuw had de VRT zeer bekwame figuren aan de top, niet zo toevallig mensen die van buitenaf kwamen en een frisse wind lieten waaien aan de Reyerslaan 52.

(En nu ik toch rechtuit ben: met Von Wackerbarths opvolger als directeur televisie, Aimé Van Hecke, had ik een minder prettige werkrelatie. Hij was als adviseur de drijvende kracht achter de wederopstanding van de openbare omroep, maar als leidinggevende dreef hij de omroep in de armen van marketeers, wat hij zelf trouwens ook was: lieden die te veel met de cijfers en te weinig met de mensen begaan waren, behalve dan de sterren van de omroep, die kregen carte blanche. Eén voorbeeldje van die cijferdansen: toen Sportweekend een laatavondtalkshow werd, met Frank Raes en aanvankelijk ook Tom Coninx als presentatoren, kwam de netmanager van TV1, Wim Van Severen, een aimabele en vakbekwame man, naar de opname van de eerste show. Achteraf feliciteerde hij mij en de makers voor de zeer geslaagde show, maar toen de dag nadien de kijkcijfers tegenvielen, liet hij weten dat we er toch nog flink aan moesten schroeven. Dat kijkcijferfetisjisme stoorde mij enorm: elke weekdag rond elf uur liep er een Excel binnen met de cijfers van de dag voordien. Dat was het moment dat alle managers even niet te bereiken waren. Daarna kon je aan het spontane gejuich of de doodse stilte afleiden of de cijfers goed waren voor de manager in kwestie. Kwantiteit haalde het van kwaliteit. In de tijd van Cas Goossens ging men nog uit van het BBC-adagium ‘to make good programmes popular and popular programmes good’. Dat is een veel correcter uitgangspunt: de cijfers zijn ondergeschikt aan de inhoud.)

***

In de loop van 2002 kreeg ik dan toch de redactionele ondersteuning die ik nodig had: Geert De Vriese, met wie ik al had samengewerkt bij TV Ekspres, toen hij als eindredacteur mij aanstuurde, werd chefsport Journaal. Nu werd ik zijn baas. De stevige rechterhand die ik nodig had. En een klankbord. ‘Geen gemakkelijke’, had Von Wackerbarth mij toevertrouwd toen ik zijn naam liet vallen als ideale aanwerving. Dat hoefde ze mij niet te vertellen: ik wist dat Geert ging botsen met sommige medewerkers, maar dat had ik net te weinig gedaan. Juiste man op de juiste plaats, dus. Die ook niet zou aarzelen om mij kritische feedback te geven in duidelijke bewoordingen.

Eind 2003 kwam er een dubbele ommekeer. De sportredactie werd hiërarchisch onder de nieuwsdienst geschoven, wat betekende dat hoofdredacteur Leo Hellemans mijn baas werd en dat ik niet meer rechtstreeks aan de directeur televisie rapporteerde. Mijn functietitel was dan al een tijdje hervormd tot ‘manager sport’, van hoofdredacteur of chefsport was geen sprake meer.

‘Manager’, het klinkt zo hol, niet?

Tweede belangrijke wapenfeit was de aankondiging dat er werd gewerkt aan de komst van een tijdelijk sportnet, dat voor de drukke sportzomer van 2004 (EK Voetbal, Tour, Olympische Spelen, grote tennistoernooien) een alternatief moest bieden voor het voortdurend inbreken in de reguliere Canvasprogrammering. Lena De Meerleer werd aangeduid als (tijdelijke) netmanager, Dirk Abrams (die in 1994 samen met het voetbalcontract naar VTM was verhuisd) keerde terug (wat tot stevig maar ongehoord protest op de sportredactie leidde), ik zou pendelen tussen mijn job als manager sport en het eindredacteurschap van dat nieuwe net.

Een extern bureau moest een naam bedenken en legde op een vergadering uit dat ze heel bewust slechts één voorstel zouden op tafel gooien: Sporting United. Omdat daar weinig enthousiasme voor was, geen eigenlijk, kwamen ze kort daarna met een nieuw voorstel dat wel unaniem werd goedgekeurd: Sporza. Met de look & feel die vandaag nog steeds zeer herkenbaar blijft.

Sporza moest het stellen met een minieme redactie die het begrip zestigurenweek opnieuw invoerde. En dan nog zaten er hiaten in het sportaanbod. Zo had de VRT van de Olympische Spelen in Athene slechts uitzendrechten voor vijf uur per dag gekocht. Toen ik bij Leo Hellemans aankaartte dat dit veel te weinig was op een sportkanaal dat van ’s morgens tot ’s avonds zou uitzenden, deed de directie een geste: er werd één uur extra aangekocht. Als programmator van die Spelen bleef ik met de handen in het haar zitten, want dat betekende: schipperen met uren, bijna meer omkaderende programma’s maken dan live-uitzendingen en beseffen dat, om maar iets te noemen, de integrale uitzending van het wegrennen bij de mannen onmogelijk was, wegens… langer dan zes uur. Mijn nieuwe aandringen werd genegeerd.

Twee dagen na het begin van de Spelen stond er een venijnig stukje in De Standaard, waarin meewarig werd gedaan over dat sportkanaal dat niet eens de eerste wedstrijd van Justine Henin integraal had uitgezonden. Die maandagochtend kreeg ik in de file op de Van Praetbrug een verontwaardigd telefoontje van Hellemans. Waarom we Henin niet hadden uitgezonden? Omdat we maar zes uur per dag mógen uitzenden, Leo, wil je dat we andere sporten laten vallen en bijvoorbeeld ’s avonds het turnen laten vallen en de zender vroeger afsluiten? Ja, maar, dat moet toch kunnen. Neen, Leo, reken zelf uit. Bovendien is tennis een sport waarbij je in het beste geval weet wanneer een wedstrijd begint (als die tenminste als eerste van de dag op het programma staat), maar nooit wanneer die eindigt: het kan driekwartier uur duren, het kan drie uur duren, of iets daartussenin.

Enfin, ik kan me voorstellen dat dit binnen de directie werd vertaald als: die Van Laeken is weer de koppigaard aan het uithangen.

***

De kijkcijfers van Sporza waren goed, dus zaten Leo Hellemans en Aimé Van Hecke na de sportzomer van 2004 met een dilemma: met welke structuur gaat Sporza — toen nog alleen televisie — verder? Het voorstel was dat Lena De Meerleer algemeen manager zou worden, gestut door een triumviraat bestaande uit Dirk Abrams, verantwoordelijk voor live sportuitzendingen, Geert De Vriese, verantwoordelijk voor sport in Het Journaal en verslaggeving, en ikzelf, verantwoordelijk voor de jaarlijkse eenmalige uitzending Sportpersoonlijkheid van het Jaar en de Champions League-programma’s.

Daaraan was een gesprek voorafgegaan, waarin me werd verweten dat ik te weinig people manager was. Vreemd, zo opperde ik, dat je mij dan de programma’s wil toebedelen met Carl Huybrechts, iemand waar weinigen mee wilden samenwerken omdat hij zo eigengereid was. Daarvoor had je natuurlijk wel een, euh, people manager nodig, nietwaar?

Daar kwam nog bij dat ik die tweede demotie in negen maanden tijd niet zag zitten. Waarop men mij, als tijdelijke maatregel, toch verantwoordelijk maakte voor de Sportpersoonlijkheid van het Jaar… Tja. Ondertussen werd er gezocht naar een permanentere oplossing — ik praatte onder anderen met Kris Hoflack over de eindredactie van De zevende dag, maar wist dat weekendwerk in het verleden een serieuze druk op mijn relatie had gezet en ketste het voorstel af —, die niet werd gevonden. Een exit leek onvermijdelijk. Eerst moest ik mij maar wat bezighouden in een lokaaltje in een verlaten uithoek van de VRT (ik vergeleek dat zelf met een Roemeens weeshuis ten tijde van Ceausescu), dan kreeg ik zelfs de toestemming om gewoon thuis te blijven, in afwachting van. Veel films gezien in die periode. Tot ik werd uitgenodigd voor een afscheidsgesprek.

(Ik besef dat dit een vrij lang hoofdstuk is, mijn ‘VRT-memoires’ zijn een apart boek waard, want ik heb het nog niet eens gehad over disputen en discussies met Woestijnvis. Of over die anonieme brief met kritiek op het beleid van de directie en mijn, volgens de auteur(s), te grote volgzaamheid daarin, die een vriendelijke mediajournalist van Het Nieuwsblad ertoe noopte mij te verwittigen, met de melding ‘We zijn niet van plan om daar iets mee te doen, hoor.’ Andere tijden. Vandaag zou dat bericht onmiddellijk op het internet gepleurd worden, zonder context, zonder nuance, zonder wederwoord. Om uw leestijd nog enigszins in te perken, vat ik de volgende hoofdredacteur-hoofdstukken een beetje samen.)

Kanaal 3

Ik heb weinig met lokale of regionale informatie. Ik ga altijd op zoek naar het Grote Nieuws, en dat hoeft heus geen sport te zijn. Op dat vlak ben ik een nieuwsjunkie. Maar toen de VRT-situatie uitzichtloos werd, begon ik toch de vacatures in de kranten af te schuimen. En zo mocht ik in de lente van 2005 meedoen aan de selectieprocedure van de Oost-Vlaamse regionale zender Kanaal 3, in Dendermonde.

Het moet zijn dat de twee gesprekken, eentje in Dendermonde, een volgende in Hasselt, waar moederbedrijf Concentra zich bevond, overtuigend waren. Ik vermoed dat de idee om een (bijna) ex-hoofdredacteur van de openbare omroep binnen te halen, ook zal meegespeeld hebben.

Imago.

Zo mocht deze jongen van inmiddels zesenveertig jaar zich plots naar een grijze industriezone in een Oost-Vlaamse stad begeven, waar hij leiding mocht (moest) geven aan een stel twintigers. Kanaal 3 ging voluit voor videojournalistiek: reporters waren tegelijk camera- en klankman (m/v/x) én monteur. In tegenstelling tot de kolos die de VRT is, was dit een clubje hongerige jonkies. In tegenstelling tot de vedettencultus die aan de Reyerslaan heerste, was dit een stel leerlingen die de stiel wilden leren van een leraar-met-ervaring. In tegenstelling tot de riante budgetten in Brussel, moest ik hier omgaan met een fractie daarvan in de provincie.

Ook daar kwam mijn recalcitrante persoonlijkheid naar boven. Mijn confrater van TV Limburg was bij de budgetoefening voor 2006 — die hij nog had helpen opstellen om de nieuwkomer wat te ontlasten — vergeten om rekening te houden met de gemeenteraadsverkiezingen, toch wel de core business voor een regionaal station. En ik weigerde daarop om mijn redactionele plannen — die, achteraf toegegeven, misschien ook wel een tikkeltje ambitieus en veelomvattend waren — in te perken. Geen idee hoeveel de budgetoverschrijding deze keer bedroeg.

I couldn’t care less.

Neemt niet weg dat ik de waardering voelde bij vergaderingen in Hasselt. Ernest Bujok, die verantwoordelijk was voor de audiovisuele afdeling van Concentra (waarvoor hij de fijne naam Avalon had bedacht), had de gewoonte om zijn kritiek op de man af te spuien tijdens meetings, maar mij heeft hij nooit persoonlijk aangevallen. Misschien heb ik er niet lang genoeg gewerkt?

Want ja, ondanks de fijne werkomgeving, een stel getalenteerde jonge journalisten en de interessante verloning, liet ik me na anderhalf jaar verleiden om opnieuw iets met sport te gaan doen. Dat lag me toch veel meer dan regionaal nieuws, zeker in een regio waar op dat ogenblik (te) weinig opzienbarends gebeurde.

Kort na mijn vertrek werd de zender omgedoopt tot TV Oost, iets wat overigens een constante vormt doorheen mijn carrière: telkens ik ergens vertrok veranderde de naam van het medium (de VRT-sportredactie werd Sporza, Kanaal 3 werd TV Oost, PRIME Sport werd Sporting Telenet). De huidige hoofdredacteur, Stavros Van Halewyck, heb ik nog als prille twintiger laten debuteren. Later ‘betaalde’ hij me terug, door me te vragen als anker voor de verkiezingsuitzendingen. Fijne bende.)

PRIME Sport

Het was Anouk Mertens, de vriendin van Carl Huybrechts, die mij polste of ik niet geïnteresseerd was om PRIME Sport te gaan leiden, de sportpoot van de betaalzender van Telenet, waar naast een beetje American Football en NBA-basketbal vooral buitenlands voetbal werd uitgezonden. Zeshonderd wedstrijden per jaar, maar liefst. Hoofdredacteur Wim Heidbüchel wilde meer voetbalcommentaar geven en minder met management bezig zijn. En Anouk wist dat ik, in tegenstelling tot anderen, op een constructieve manier met Carl had samengewerkt in mijn VRT-periode.

Zo belandde ik op 16 december 2006 in een ochtendfile op weg naar de redactie op de Leuvensesteenweg in Brussel, op tweehonderd meter van de hoofdingang van de VRT. Mijn nieuwe chef was zelf twee dagen eerder bevallen van een zoon en belde me even om me succes te wensen. Daar stond ik dan, als baas op een derde redactie in minder dan zes jaar tijd.

PRIME Sport was de makkelijkste job die ik ooit gehad heb. Niet dat ik niet vele uren klopte, maar ik kwam er in een geolied team terecht, waar het ego-gehalte — álle goede journalisten hebben een stevig ego! — ondergeschikt werd gemaakt aan het samen maken van interessante sportprogramma’s. De gunfactor was er groot. Als er al ergernissen waren, hadden die te maken met de verhouding tot werkgever Telenet, die ‘ver’ weg zat in Mechelen. Allemaal ingenieurs die niet begrepen hoe een redactie functioneerde.

Heel wat PRIME Sport-medewerkers hadden in de jaren 90 voor SuperSport en Canal+ gewerkt, toen de budgettaire bomen nog tot in de hemel groeiden, en moesten er nu rekening mee houden dat er winst moest gemaakt worden. Kortom, dat het budget streng bewaakt diende te worden.

Halfweg 2008 werden die medewerkers overgeheveld naar het facilitaire bedrijf Videohouse, in Vilvoorde. Dat zorgde voor een dubbele frustratie, want nu wilde niet alleen Telenet winst maken op PRIME Sport (dat hun eigendom bleef), maar ook Videohouse. Met als gevolg dat het redactionele budget permanent onder druk stond. In de SuperSport-periode werd ongeveer elke voetbalwedstrijd ter plaatse becommentarieerd, wat maakte dat iemand als Gui Polspoel vrijdagavond in het Constant Vanden Stockstadion zat, zaterdag doorreisde naar Manchester, zondag commentaar moest geven in Madrid en op maandag, als toetje, nog een andere match in de Premier League coverde. Toen ik bij PRIME Sport begon lag de verhouding al op één op vier: één wedstrijd ter plekke, drie vanuit een commentaarcabine in Brussel of Vilvoorde. Dat zinde de commentatoren niet (en terecht).

Er was ook nog een akkefietje toen ik, na overleg met de redactie, aan Anouk Mertens liet weten dat ongeveer niemand zin had om mee te werken aan de omkaderende programma’s die Carl Huybrechts rond Euro 2008 ging maken voor de zender die toen nog VT4 heette. Daar werd ik niet populairder door bij mijn bazen en opdrachtgevers. En dat jaar was al zo moeilijk begonnen, toen de afgesproken en budgettair afgeklopte uitbreiding van de uitzendingen — de Permanente WeekendOmkadering hadden we die gedoopt, afgekort tot ‘PWO’ — op het laatste ogenblik, en zonder enig overleg, uit het budget was geschrapt. Wij wilden échte tv-uitzendingen maken en niet alleen als jukebox van voetbalmatchen functioneren.

(Als u vandaag naar Play Sports kijkt en merkt hoe de voetbalwedstrijden in het weekend uiterst professioneel worden omkaderd, bedenk dan dat wij dat eenvoudiger en goedkoper wilden doen vijftien jaar geleden!)

Vanaf 2010 werden de sportuitzendingen van de betaalzender bij Telenet gecoördineerd door Manu Leroy, de vroegere nationale hockeykeeper, de latere directeur marketing en interim-ceo van de voetbalbond. De toestand was intussen gestabiliseerd. De redactie bleef haar ding doen, al werden de budgettaire restricties steeds ingrijpender. De verhouding commentaar ter plekke en commentaar in Vilvoorde werd naar één op tien gebracht. Dat de kwaliteit van het commentaar daaronder leed, leek de mensen in Mechelen niet te deren: een wielercommentator kan perfect afgaan op wat hij of zij op het scherm ziet, een voetbalcommentator verliest echter noodzakelijke informatie. Je ziet niet dat de lijnrechter heeft gevlagd voor buitenspel, bijvoorbeeld. Of het is onduidelijk of er na een duel een hoekschop dan wel een doeltrap volgt. Tegenwoordig worden de meeste wedstrijden afgehaspeld in een kleine cabine, alsof de commentator samen met de kijker naar het scherm zit te turen. Kwaliteitsverlies is het logische gevolg, o zo jammer, en zeker niet de schuld van de commentatoren.

Ik denk dat ik nog jaren actief had kunnen zijn bij PRIME Sport, dat begin 2011 de uitzendrechten op het Belgische voetbal had overgenomen van Belgacom (later: Proximus), waardoor de zendernaam werd gewijzigd in Sporting Telenet (nu: Play Sports). Maar ik voelde me als een conciërge. Zorg ervoor dat je binnen het budget blijft en dat het gemor op de redactie in Vilvoorde blijft, en we zullen je laten doen, Van Laeken, daar kwam het op neer.

Dus contacteerde ik een oude liefde van me: Beerschot. Daar was een nieuwe voorzitter gearriveerd, Patrick Vanoppen, die me heel dynamisch leek. Ik was dan wel een beetje ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ geworden, waarom zou ik me op mijn tweeënvijftigste dan niet in paars en wit kunnen hullen?

De vraag ‘Waarom wel, eigenlijk?’ stelde ik niet.

Morgen: Beerschot (korte episode), opnieuw werkloos, opnieuw freelancer, opnieuw een groot vrijheidsgevoel.



Ceci ne sont pas des mémoires (2/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on zo, januari 28, 2024 09:46:19

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 2: 1986-2000. En daarna publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

We waren aanbeland in het jaar 1986, tenminste… als u deel 1 gelezen hebt van deze niet-memoires. Deed u dat niet, dan drop ik u nietsvermoedend halfweg de jaren tachtig, een decennium vol rechtse politiek (Reagan! Thatcher! Martens x, xx en xxx!), (jeugd)werkloosheid en ‘a big disease with a little name’, zoals Prince het omschreef in Sign o’ the times. Aids, dus, wat het seksuele verkeer voor ontluikende twintigers behoorlijk in de war stuurde, kan ik u verzekeren.

Als marketing officer bij Dolmen Computer Applications kwam ik terecht in een fijne omgeving: menselijke bazen, toffe collega’s, werk dat nog enigszins in de lijn van mijn journalistieke studies lag. Wat mij minder lag: de no nonsense-stijl binnen de Colruytgroep (vandaag bewonder ik die attitude, overigens, omdat die aan de basis ligt van het succes): ik wilde écht journalist worden, niet vastzitten in het keurslijf van bedrijfscommunicatie, had de ambitie om ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ te worden nog niet opgegeven, ook al had ik een conflict met de man gehad.

Nochtans stond Colruyt op het vlak van informatica ver voor op de concurrentie — en daarmee bedoel ik zeker niet uitsluitend binnen de retailsector. Ik was een van de eerste gebruikers van een nieuwe personal computer, de Apple Macintosh II. De eerste gebruiksvriendelijke pc, zeg maar, sindsdien werk ik ook privé altijd op Apple-toestellen. Colruyt introduceerde daarnaast ISIV, de niet zo sexy afkorting van Interactief Systeem voor InformatieVerspreiding, maar in realiteit wel de voorloper van de e-mail. Je stuurde een boodschap naar een collega of een functionele groep (een groep van collega’s, bijvoorbeeld ‘Marketing’ of ‘Sales Apple’), de ochtend nadien lag die in het postbakje van de bestemmeling(en). Vertrouwelijke berichten werden in een gesloten bruine omslag afgeleverd. Eind jaren 80 kwam er ook Snel-ISIV, nog altijd geen sexy naam, waarmee je korte berichten kon sturen die onmiddellijk werden gelezen. Sms, iemand?

Colruyt pionierde ook met permanente bereikbaarheid binnen het bedrijf. Nam je de telefoon niet binnen de vijf beltonen op, dan werd die automatisch doorgeschakeld naar een pool van telefonistes, die eerst even de beller welkom heetten en vervolgens je naam lieten rondschallen in de luidsprekers in gangen en bureaus. ‘Frank Van Laeken, bel 17. Frank Van Laeken, bel 17’. Waarna je alsnog in contact kwam met de beller. Dat je in alle bureaus, ook de vergaderzalen, voortdurend dergelijke boodschappen hoorde, die niet voor jou bestemd waren, nam je erbij. Je was dat snel gewoon en leerde je eigen naam te filteren uit al die boodschappen. Alles went.

Ondanks de voorsprong die Colruyt (en dus ook Dolmen) op vele vlakken had, had deze jongen een uitlaatklep nodig, waar hij zijn creatieve ei kwijt kon. Dat lukte een beetje door af en toe kleine journalistieke bijdragen te leveren her en der. Dat lukte veel meer door een boekingskantoor van jonge Belgische groepen op te starten. Of door — dankzij een beetje promotie van mijn toenmalige lief, die op het secretariaat van de Federatie Werkgroepen Homofilie werkte (tegenwoordig Çavaria) — samen met een al even hetero vriend muziek te draaien op de zesmaandelijkse homo- en lesbiennefuif, afwisselend in zaal Harmonie en de (oude, nog niet afgebrande) Stadsfeestzaal. Drie lange ‘bamba’s’ op een avond, wat me de gelegenheid gaf die weggestoken singletjes à la ‘Comment ça va’ nog eens te kunnen bovenhalen. En altijd eindigend met ‘Goodnight ladies’ van Lou Reed. Een knipoog mocht, zeker tegen drie uur ’s nachts, wanneer de zaal halfleeg was en de resterende fuifgangers zich ofwel vermeiden met hun verovering van de avond, ofwel te ver heen waren om zich eraan te ergeren.

Moondance & Flanders Pop

Ik ben een laatbloeier (u mag daar zelf uw fantasie op loslaten): mijn eerste rockfestival, bijvoorbeeld, beleefde ik pas op mijn vierentwintigste. Rock Werchter 1983. Magische affiche, vind ik nog altijd: The Scabs, John Cale (met band), Warren Zevon (solo), Eurythmics, Simple Minds, U2, Peter Gabriel, Van Morrison. Die laatste kende ik uiteraard van zijn jaren 60-singles Gloria (met Them) en Brown eyed girl. Na zijn fantastische passage als top of the bill in Werchter begon ik met mijn zeldzame spaarcenten en mijn eerste lonen maniakaal zijn platen te verzamelen. Van Laeken the Man zou Van the Man van dan af blijven volgen (en kopen).

Niet verwonderlijk dat het management- en boekingskantoor dat ik in 1986 mee oprichtte de naam Moondance meekreeg, naar een gelijknamige plaat van Morrison. Met twee medestanders probeerde ik iets op te bouwen voor beginnende of amper gevorderde bands in zeer uiteenlopende genres: Crosshead (heavy metal), Red Scarf (pop-rock), The Nightcrowd Bluesband (blues), Blue Valentine (rhythm & blues- en soulcovers), en nog veel meer. Ik was hun manager naar de buitenwereld toe en probeerde hen aan zoveel mogelijk optredens te helpen. In een tijd zonder sociale media liep dat middels een zelf geprint maandbladje van vier pagina’s (gemaakt op de Macintosh-computer op het werk) en een verzamelcassette met demo’s van al onze groepen, die ongevraagd naar zowat alle jeugdhuizen van Vlaanderen werd gestuurd. Daar ging heel wat vrije tijd naartoe tijdens de week en in het weekend reed ik met mijn firmawagen (sorry, Dolmen/Colruyt!) naar kleine podia in alle uithoeken van deze regio. Dat wil zeggen: áls er boekingen waren, natuurlijk, wat in realiteit nogal tegenviel. ’t Was crisis voor iedereen.

U kent ongetwijfeld dat clichébeeld van managers in de muziekwereld: dikke sigaar in de mond, arrogante blik, dollartekens in de ogen, in de eerste plaats het beste voor zichzelf wensend. U had mij moeten zien toen: ik rookte niet, probeerde vriendelijk te kijken, deed meer mijn best voor mijn groepen dan voor mezelf, stak er uiteindelijk geld aan toe (al was het maar omdat die cassettes en die postzegels iets kostten). Maar je wist maar nooit dat er een van die groepen zou doorbreken! (Wat dus niet gebeurde. Crosshead nam een mini-lp op, maar werd geflikt door de producer, een pedofiel zo bleek later, Red Scarf bracht eveneens een mini-lp uit, mocht deelnemen aan de finale van Humo’s Rock Rally, maar splitte bijna tijdens die set.)

Ik zou deze korte, maar intense periode in mijn leven — iets minder dan vijf jaar — voor geen geld ter wereld willen ruilen, ook al bracht het mij, buiten een occasioneel schouderklopje en een fletse pint bier aan het eind van een veel te lange avond, weinig op. Er zat een scheut Spinal Tap in (De bassist van een groep die werd achternagezeten door de moeder van een one night stand van de avond voordien! De zanger die tijdens een concert aankondigde dat hij de band verliet, van het podium sprong en aan de toog ging staan hijsen! Organisatoren die pas na lang aandringen de karige gages in briefjes van twintig frank bijeensprokkelden, na eerst een poging gedaan te hebben om af te dingen!). Maar helaas: geen (inter)nationale doorbraken, geen internationale tournees (op een occasionele uitnodiging voor een concert in Parijs of Tilburg na), geen voltijds bestaan in de muziek voor mij.

Dat lukte me ook niet als concertorganisator. Elisa Waut (dat in 1984 net de Rock Rally had gewonnen), Roland & de Centimeters (een kleine hype halfweg de jaren 80), Soulsister, (ja, die!), Won Ton Ton (ja, ook die!), Child Aid (een Antwerpse variant op Live Aid met o.a. Wim De Craene en Jan De Wilde op de affiche): het kostte allemaal meer dan het opbracht.

Begin 1990 capteerde ik samen met Blue Valentine een liveoptreden in de Brusselse Beursschouwburg. Prachtig concert vol bevlogen interpretaties van rhythm ‘n’ bluessongs, enthousiast publiek, geslaagde opnamen. Helaas was de 100.000 frank (2.500 euro) die ik erin investeerde het eindpunt, want er was geen geld beschikbaar om er een cd van te maken en vervolgens Brussel/België/Europa/de wereld te veroveren. Zo bleef de reputatie van Blue Valentine beperkt tot cafés in Brussel en wijde omgeving, en dat was heus niet alleen spijtig voor mijn portemonnee.

En dan moest de grootste miskleun nog komen: Flanders Pop, op 15 en 16 september 1990 in de Brielpoort in Deinze. Met op de affiche o.m.: The Skyblasters, Leyers, Michiels & Soulsister, The Pop Gun (zaterdag), Raymond van het Groenewoud, The Scabs, De Kreuners (zondag). Twee keer zeven groepen, misschien wel de beste dubbelaffiche met groepen van hier tot dan toe. Oorspronkelijk had het festival in mei moeten plaatsvinden, vlak voor de zomerfestivals, mét Clouseau (dat in september niet vrij was en dan maar vervangen werd door het even dure, maar minder populaire Leyers, Michiels & Soulsister), maar ik kreeg de sponsoring niet rond. Dat lukte daarna evenmin, maar ik was ervan overtuigd dat het ook zonder wel zou lukken. Organisatorisch kon er — al zeg ik het zelf — weinig op aangemerkt worden, promotioneel daarentegen…

Ik dacht: een beetje winst en ik kan dit de volgende jaren opnieuw doen en mijn job uiteindelijk vaarwelzeggen.

Ik zag: veel te weinig volk en zo kon ik de volgende (zeven) jaar leningen afbetalen. In totaal voor 1,7 miljoen frank plus interesten (zo’n 50.000 euro).

De zeven magere jaren waren aangebroken. En mijn vrienden spraken sindsdien van Flanders Flop. Weg muziekdroom!

Dag Allemaal

Ook al vanwege die twee leningen die elke maand dienden afgelost, moest ik uitkijken naar een beter betaalde job. Zo kwam ik uit bij een Amerikaans bedrijf, Protein Technologies International, gespecialiseerd in soja-eiwitten, waar ik in februari 1992 mocht beginnen met een ronkende titel op het naamkaartje: ‘direct marketing & communication manager’. Maar na een paar maanden lag mijn baas buiten en na minder dan anderhalf jaar ikzelf. De nieuwe Europese manager, een Duitse Amerikaan of een Amerikaanse Duitser (kiest u zelf maar wat u het ergst vindt, dan komt u automatisch bij deze man terecht), geloofde niet in communicatie, wel in telemarketing, maar als ik één ding niet ben (of wil zijn) is het wel een verkoper, en al zeker niet via de telefoon.

De politiek dan maar als zijsprongetje? Ik contacteerde de mensen achter de lijst ROSSEM, jawel: van de gelijknamige Jean Pierre Van, liep er een tijdje rond en zag de sowieso al chaotische boel helemaal afglijden tot een voortdurend geruzie en gevecht (soms letterlijk) tussen extreemrechts en extreemlinks. Een zootje. Ik klopte even aan bij Agalev, om er vast te stellen dat ik een dictatuur (ROSSEM) inruilde voor eindeloos gepalaver over punten en komma’s. Tot daar dat korte politieke hoofdstuk.

Daar stond ik dan, najaar 1993, werkloos en zonder concrete vooruitzichten, met leningen die elke maand mijn slinkende rekeningen nog wat verder plunderden. Zou ik opnieuw aankloppen bij media die ik zelf graag las, met name Humo en De Morgen, en hopen dat ik dit keer wél een reactie zou krijgen op mijn sollicitatiebrief? Neen, zo had ik inmiddels door, ze zitten daar niet op Frank Van Laeken te wachten. En dus stuurde ik een brief naar zowat elk medium in Vlaanderen.

Een paar dagen later kreeg ik telefoon van Mathias Danneels, de rechterhand van Guido Van Liefferinge, hoofdredacteur van Dag Allemaal. Geen haar op mijn hoofd zou er ooit aan gedacht hebben om voor dat populaire blad te gaan schrijven. En toch verzamelden alle haren op mijn hoofd zich om op een winterse dag in januari 1994 te gaan praten met Van Liefferinge en Danneels. Ze zochten iemand die permanent (als valse zelfstandige) op de redactie zou instaan voor het serieuzere tweede katern van het blad. ‘120’, riep Van Liefferinge in zijn gekende stijl, bruut en kortaf. Een goede verstaander had maar een half oor nodig. ‘120’ sloeg op 120.000 frank per maand, bruto, dat was een pak meer dan wat ik als stempelgeld incasseerde.

En avant la musique!

Dinsdag 1 februari 1994 lag de nieuwe Dag Allemaal te blinken in de krantenkiosk. En ik begaf me diezelfde dag in een aftandse Honda Civic naar de redactielokalen in Schelle. Geen droomlocatie, wel mijn eerste voltijdse kennismaking met betaalde journalistiek.

‘De nieuwe Maurice De Wilde’ was een kwestie van tijd.

(Dacht ik, alweer.)

(Ik verzamelde in die tijd overigens krantenartikels over de meest uiteenlopende zaken, van de moord op de Kennedy’s tot de Bende van Nijvel, want uiteraard zou ik de ware toedracht achterhalen. Not!)

Financieel-Economische Tijd & tv-sportredactie BRTN

Je kunt veel zeggen over Dag Allemaal — dat het populistisch is, dat het roddels over bv’s verzamelt, dat het te veel mikt op de onderbuik van de samenleving — en je kunt veel zeggen over Guido Van Liefferinge — dat hij een grote feeling heeft om goed verkopende bladen te lanceren, dat hij een bullebak kan zijn (bij elke vergadering waarop hij aanwezig was slingerde hij de gezamenlijke redactie een paar keer ‘Amateurs!’ rond de oren), dat hij op dat ogenblik ook grote belangen had te verdedigen bij een productiehuis dat zowat hoofdleverancier was van VTM en dus zeker in mediazaken niet objectief was —, maar terugblikkend kan ik alleen maar dankbaar zijn. Eindelijk mocht ik mezelf journalist noemen. Ik deed interviews met politici, historici en filosofen, maar ook met verkeersslachtoffers en andere mensen die persoonlijke drama’s hadden meegemaakt (ja, zelfs met de echte Maurice De Wilde). Merci, Guido.

En toch knaagde er iets. Ik, de gewetensbezwaarde, die zich zomaar ‘amateur’ zou laten noemen door een bazige baas? Ik, de prille auteur, die in de lente van 1995 zijn eerste zelfgeschreven boek, Hoogvliegers in de Wetstraat,met twaalf interviews van vooraanstaande politici, ging afgeven bij Van Liefferinge en het ongeopend terugkreeg met de melding ‘Gij moet geen boeken schrijven, gij moet stukken schrijven voor mijn blad!’, die dat over zich heen zou laten gaan?

Neen, ik zocht een uitweg en vond die al snel bij een ander populair radio- en televisie-weekblad: TV Ekspres. Waar ik voor het eerst samenwerkte met Geert De Vriese, een strenge maar rechtvaardige eindredacteur, die geen enkel foutje liet passeren. Sportfanaat ook. Ik mocht er de Tourmemoires van Jan Wauters en de voetbalmemoires van Jean-Luc Dehaene optekenen (die ik toen al voor de derde keer interviewde) en bracht vier (ex-)bondscoaches uit het voetbal samen (Vanden Stock, Goethals, Thys en Van Himst).

Hoewel ik mijn ding mocht doen, voelde ik me niet thuis in de cocon van een bv-blad. Weer zocht en vond ik een uitweg: de weekendpagina’s van De Financieel-Economische Tijd, een serieuze gazet voor zakenlieden die op zaterdag ook weleens een vleugje cultuur wilden meepikken.

Tot mijn eigen verbazing werd ongeveer elk voorstel voor een interview dat ik formuleerde, gretig aangenomen én gepubliceerd. Ik interviewde o.a. Pim Fortuyn (toen nog geen politicus, wel een luidruchtige, ietwat pedante opiniemaker), Robert Kaplan (Midden-Oosten-expert die tegenwoordig weer vaak aan het woord komt), Olga Tokarczuk (de latere winnares van de Nobelprijs Literatuur), de zoon van Martin Luther King en de advocaat van diens moordenaar. Ik schreef over financiële wantoestanden in het Belgische volleybal. En ik maakte, samen met mijn echtgenote (toen nog vriendin), portretten van Belgen in het buitenland.

Dat zat zo: als freelancer heb je geen recht op betaalde vakantie. Dus bedacht ik het handigheidje om werk en vakantie te koppelen. Zo ontstonden de zomerreeksen ‘Belgen in New York’ (twee jaar na elkaar) en ‘Belgen in San Francisco en de Bay Area’. En zo geraakten wij ook binnen bij toprestaurants. Een voorbeeld: in 1999 wilden we met vakantie naar Baskenland en Catalonië. Ik had ontdekt dat er in heel Spanje slechts drie driesterrenrestaurants in de Michelingids stonden, jawel, eentje in Baskenland, twee in Catalonië. Op die manier zijn we na lang aandringen binnengeraakt in het flink gehypete El Bulli in Cala Montjoi, een baai nabij het stadje Rosas, wat een sfeerreportage opleverde. In de daaropvolgende jaren zijn we nog tien keer teruggekeerd naar die mythische plek en hebben we chef Ferran Adrià een keer of zes mogen interviewen. Dat klinkt pocherig, maar het is wat het is: iets om trots op te zijn en blij op terug te kijken.

(Voor de volledigheid: we schreven ook maandelijks een culinaire recensie in Imediair, waarin we, eigengereid als we waren, een bezoek aan Comme Chez Soi afwisselden met een snelle hap in een Joodse falafelbar. Eén keer is de chef van tweesterrenrestaurant Michel boos binnengestoven op de redactie — waar wij zelf nooit kwamen — omdat we een kritisch stuk hadden geschreven over zijn etablissement op de Gossetlaan in Groot-Bijgaarden, dezelfde straat waar ook Imediair gehuisvest was.

Ambiance!

***

In 1995 had ik deelgenomen aan het journalistenexamen van de BRTN. Als ik me niet vergis, was dat een zwaar en moeilijk examen in vijf luikjes: een proef met testwoorden (waarna nog tien procent van de meer dan duizend kandidaten overbleef), een schrijf- en vertaalopdracht, een stemtest (waarna het aantal kandidaten tot een tiental werd gereduceerd), een gesprek met een veelkoppige jury (Leo Hellemans, Jos Bouveroux, Siegfried Bracke, zie ik nog zo voor me zitten), die een spervuur van vragen op de kandidaten loslieten, en een gesprek met een psychologe. Voor het eerst (en het laatst) mocht die de ultieme knoop doorhakken. Gevolg: ik was voor alles geslaagd, behalve voor dat psychologisch gesprek. Had zij de psychopaat in mij ontdekt? Kwam ik te eigengereid over? Stond het haar niet aan dat ik niet in kostuum was verschenen? Enfin, zelfs toenmalig hoofdredacteur Kris Borms begreep er niets van.

(Overigens leverde dat examen slechts één nieuwe journalist op, een uitstekende nog wel: Goedele Devroy.)

Máár, en dat was naast de miserabele uitkomst van het examen een flinke opsteker, ik had nu wel een officieel stemattest bij de strenge openbare omroep. En zo kon ik mij aanbieden op de sportredactie, die op zoek was naar nieuwe stemmen.

Daar ging ‘de nieuwe Maurice De Wilde’, ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ maakte zijn rentree.

Eindredacteur

Zo begon, in de zomer van 1995, de mooiste periode van mijn bestaan als journalist. Sport voor de BRTN (en, vanaf 1997, de VRT), cultuur, filosofie en geschiedenis voor De Financieel-Economische Tijd. Het was én goed voor het geestelijk evenwicht, én inhoudelijk razend interessant, én prima voor de portemonnee, én ik zat vaak letterlijk op de eerste rij. (Dat zeg en schrijf ik nu, terugblikkend, het slaat dus niet op die amper twee jaar professionele journalistieke ervaring die ik toen nog maar had.)

De titel van Lierse in het voetbalseizoen 1996-1997 mocht ik van nabij volgen, omdat de vaste voetbalreporters liever op de tribunes in Anderlecht, Brugge of Luik zaten. In 1999 mocht ik zelfs een documentaire maken over 100 jaar Beerschot, mijn ploegje,samen met Frank Raes, ex-speler van de club. En daarnaast schreef ik nog een drietal boeken, onder meer Blunderboek van het Belgisch voetbal, waarin ik de omkopingsaffaire Anderlecht-Nottingham Forest uit 1994 heb uitgespit.

Bedenking achteraf: wanneer rustte ik eigenlijk?

Hoe bevredigend de tweede helft van de jaren 90 ook verliep, toch begon er alweer iets te knagen. Ik had een paar jaar mogen meewerken aan het Tourjournaal, op het thuisfront in Brussel, en maakte ook de dagelijkse werking van de sportredactie mee: een toestand van permanente chaos. De beste sportjournalisten van het land liepen er rond, ze deden hun ding, werden daarvoor maatschappelijk gewaardeerd, maar organisatorisch was het een warboel, mede door de schuld van die sportjournalisten.

Toen hoofdredacteur Marc Stassijns begin 1999 met pensioen móést gaan — een decreet schreef destijds voor dat je maximum tot je zestigste mocht werken in een leidinggevende functie — werd er een nieuwe hoofdredacteur gezocht. Op de redactie ging iedereen ervan uit dat Mark Vanlombeek baas zou worden, de rechterhand van Stassijns en aanvaardbaar voor de vedetten van de sportredactie, omdat hij niemand een strobreed in de weg zou leggen. Maar de directie liet weten dat het níet Vanlombeek zou worden en dus werd er najaar 1998 een vacature uitgeschreven voor chefsport. Niet geschoten is altijd mis, ging er door mijn hoofd, en ik stuurde een sollicitatiebrief naar het bedrijf dat instond voor de selectieprocedure. En, jawel, ik mocht deelnemen en behoorde zelfs tot het kransje van overblijvende deelnemers.

Als beste kandidaat kwam Hans Vandeweghe naar voren. Kritische journalist, recht door zee als mens, op dat ogenblik chef-redacteur bij het Nederlandse blad Voetbal International. Natuurlijk wilde ik het zelf halen, maar Hans vond ik volkomen aanvaardbaar, al maakte ik meteen een bedenking: zou de rechtlijnige Vandeweghe het lang volhouden op een redactie vol kromme lijnen, nauwelijks kneedbare ego’s en de nadruk op slechts twee sporten, sjotten en koers? Het antwoord bleef achterwege, want Vandeweghe liet in een kort telefonisch interview met Het Volk weten dat er alleen nog gediscussieerd werd over zijn firmawagen (informatie die vanuit de VRT, en niet door Hans zelf, naar die krant werd gelekt), waarop ceo Bert De Graeve in een Franse colère schoot en — naar verluidt — riep: ‘Die man wordt het zéker niet!’

De directie koos dan maar voor een noodoplossing: Herman Pauwels, ex-producer op de sportredactie en op dat moment netmanager van Canvas, werd zeven verdiepingen naar beneden gekatapulteerd, tegen zijn zin, maar veel keuze had hij niet. Na een alweer chaotische zomer van 1999 liet ik hem tussen de lijnen verstaan dat ik dit niet lang meer zou volhouden. Net dan werd er een eindredacteur sport gezocht. ‘Als ge het dan zoveel beter kunt, bewijs het!’, lokte Pauwels me uit mijn tent.

En, hopla, weg was het zelfstandig statuut. Van Laeken werd eindredacteur. En wierp zich op de interne organisatie. En bereidde een druk sportjaar 2000 voor (met een EK in eigen land, Euro 2000, Olympische Spelen in september in Sydney, bovenop de gebruikelijke evenementen). En herstelde de geloofwaardigheid van de sportredactie bij de nieuwsdienst. En maakte nog heel veel nieuwsitems zelf, omdat het andere personeel met andere dingen bezig was. En werd op het eind van dat jaar uitgenodigd voor een gesprek bij de directeur televisie.

Morgen: hoofdredacteur, chef, manager, baas, conciërge van de redactie.



Volgende »