Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Uit mijn archief (15/29): ‘Omkoping: het mag wat kosten’ (hoofdstuk uit het ‘Blunderboek van het Belgisch voetbal’, 1997)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on do, februari 15, 2024 11:09:41

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 15.

Precies op de helft van deze reeks terugblikken op wat je met enige overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen noemen, pak ik uit met een onderzoeksdossier waar ik nog altijd trots op ben. In februari 1997 liet Het Laatste Nieuws twee ‘gangsters’ aan het woord, die vertelden over hoe ze de omkoping van de Europese voetbalwedstrijd Anderlecht-Nottingham Forest uit april 1984 hadden geregeld en/of toegedekt. Een dag later kwam onder anderen Michel Verschueren aan het woord, om te benadrukken dat het om ‘gangsters’ ging en dat er niets van aan was. Meestal verdwijnt het thema dan snel uit de actualiteit. Zeker omdat de feiten juridisch verjaard waren voor de Europese voetbalbond Uefa.

Ik dacht: daar zit ongetwijfeld een verhaal in. Ik was op dat moment bezig aan mijn Blunderboek van het Belgisch voetbal, waarin ik oplijstte wat er misging in ons voetbal. Dat was al heel wat, maar zo’n omkopingsschandaal — waarin ook nog eens een belangrijke doofpotrol was toebedeeld aan de top van de Koninklijke Belgische Voetbalbond — paste daar perfect in. Het boek is hooguit nog ergens in een ramsjzaak te vinden, daarom publiceer ik dat — waarschuwing! — lange stuk over de affaire hier integraal. De tekst staat in hoofdstuk 6, waarin ik het eerst heb over andere omkopingszaken. De tussenkoppen zijn songtitels van Elvis Presley, die in 1997 precies twintig jaar dood was, vandaar. Aansluitend publiceerde ik de ‘Anderlechtmemoires’ van Jean Elst, de man die in opdracht van Anderlecht de scheidsrechter één miljoen frank (25.000 euro) had overhandigd. Een lening, volgens toenmalig Anderlechtpreses Constant Vanden Stock.

Overigens was ik op dat ogenblik nog niet in het bezit van het proces-verbaal waarin Constant Vanden Stock bevestigde dat hij ‘een lening’ van één miljoen frank aan de scheidsrechter had gegeven. Die primeur (en verdienste) was voor radiojournalist Peter Vandenbempt, in september 1997. En ik had ook nog geen weet van een document van het advocatenbureau van de voetbalbond, waarin letterlijk stond dat ze ‘andermaal’ — dus minstens voor de tweede keer — een dossier hadden ontvangen van een van de ‘gangsters’, René Van Aeken, terwijl de bondsvoorzitter en de secretaris-generaal altijd hebben ontkend dat ze het dossier al hadden ontvangen toen de zaak nog niet verjaard was. Die memo heb ik pas in handen gekregen toen ik de Panorama-reportage ‘Fluitje van 1 miljoen’ aan het maken was.

***

Omkoping: het mag wat kosten

***

(You Ain’t Nothin’ But A) Hound Dog

De paarswitte eer

“De grote verdienste van de ogenschijnlijk zakelijke maar in wezen weemoedige Constant Vanden Stock ligt in het feit dat hij het Belgische voetbal, na decennia aanmodderen in de marge, een venster op de wereld meegaf”, schrijft Raf Willems in zijn boek De beker met de grote oren. Ook Hugo Camps zwaait in Constant Vanden Stock. Eén leven, twee carrières met het wierookvat: “Sporting Anderlecht was voor Constant Vanden Stock niet een tempel van status en liefdadigheid, geen platform voor de schittering van eigen glorie — Sporting was voor hem een levensproject.”

Zo’n man van stand omringt zich natuurlijk niet met halfgare stoethaspels. En: hij doet geen zaken met schurken. Of: met amateurs. Toch wordt de duurste transfer tot dan toe uit de clubgeschiedenis geregeld door twee would-bemakelaars. Juan Lozano wordt getransfereerd door zijn broer Francisco, Curro voor de vrienden, en diens kompaan Jean Elst. Een amusant verhaal, zo blijkt uit El Matador. Leven en lijden van Juan Lozano (40), bijeengeschreven door Karel Michiels.

Juan Lozano: “Over Curro verschijnt veel onzin. Hij wil gewoon eens proberen of iemand als hij zo’n transfer kan regelen, het is voor hem de eerste keer. Maar zoals overal heerst ook in die wereld een maffia: hoe minder volk, hoe beter. De mensen beweren dat Curro met zijn praktijken veel geld in eigen zak steekt, De Vries (toenmalig voetbalmakelaar Louis de Vries, FVL) beweert dat hij gesjoemeld heeft met de transfer van Timoumi naar Lokeren, maar ik weet dat alles correct geregeld wordt. Ik laat Curro dus rustig doen, samen met Jean Elst, ook geen manager — een man die niets van voetbal kent. Jean is een vertegenwoordiger van Faema Italia, hij is al jaren een goeie vriend van ons. Als je met Jean over voetbal praat, lig je plat van het lachen. Hij komt daar trouwens eerlijk voor uit: Jean ontmoet in het Cederhof tientallen voetballers en mensen die daarrond hangen, raakt geïnteresseerd in dat transferwereldje en besluit om het ook eens te proberen. Deze zaak is een avontuur voor hem, iets nieuws. Ik ken Jean al zo lang, waarom zou ik hem die transfer niet laten afhandelen, samen met mijn broer? Zij kunnen dat geld toch net zo goed incasseren als eender welke andere manager? Komt daar nog bij dat ik 100% gerust ben in de afloop, ik weet dat Real me wil hebben. Wanneer ik in Marbella telefoon krijg, ben ik dan ook niet echt verrast. In het Hilton van Madrid teken ik een contract voor drie jaar. Een paar dagen later komen schatbewaarder Carlos Crespo en ondervoorzitter Luis Martinez Laforgue naar België om de overeenkomst met Anderlecht te regelen. Naar het schijnt ben ik de duurste aankoop die Real Madrid ooit verwezenlijkt heeft. Ik hoop dat ik mijn geld waard zal zijn maar in feite zegt me dat allemaal niets. Ik heb niet graag dat de mensen me bestoken met vragen over 200 miljoen hier en zoveel miljoen ginder.”

Curro Lozano probeert zijn broer te verkopen nadat die het beslissende doelpunt heeft gescoord in de finale van de Uefa Cup tegen Benfica Lissabon. Er is belangstelling vanwege Hellas Verona, AS Roma, Real Madrid en Barcelona. Curro speelt Barça en Real tegen elkaar uit. De uiteindelijke prijs strandt op zowat 100 miljoen frank. Anderlecht wil 120 miljoen, Real gaat niet verder dan 70. Het compromis: het wordt 70 miljoen frank, maar Anderlecht speelt twee oefenwedstrijden op Real en ontvangt daarvan de volledige recette. Michel Verschueren is gebeten op het duo Elst-Lozano omdat Anderlecht volgens hem meer had kunnen vangen voor Juan Lozano.

Curro Lozano, in het boek over zijn broer: “Ik heb geen goed imago in België. Misschien ben ik te spontaan geweest. Geen ja kunnen zeggen als het nee is. Geen zwart voor wit willen accepteren. Ik kon mijn mond niet houden. (…) Omdat ik de enige ben die recht in hun ogen durft zeggen: ik wil er 600, geen 450 — anders gaat de zaak niet door. In het belang van mijn broer en mezelf, dat zeg ik eerlijk. Maar zonder hypocrisie, iets ergers bestaat er niet.”

Michel Verschueren in datzelfde boek: “Over Curro en de rest van Lozano’s entourage wens ik niet te praten. Zonder commentaar. Curro is geen manager, hij verdedigt gewoon de belangen van zijn broer. Dat hij met Madrid een vertrouwensrelatie had, was voor mij geen breekpunt. De onderhandelingen zijn trouwens correct verlopen, met de club toch. Lozano is een sympathieke jongen, een klassevoetballer, maar hij had zich beter moeten laten omringen. Ik noem geen namen en meer wil ik daar ook niet over kwijt.”

***

Real-Anderlecht: 6-1

In de derde ronde van de UEFA Cup 1985-1986 stuit Anderlecht op het grote Real Madrid, mét Lozano. De heenwedstrijd in het Astridpark wordt afgesloten met een overdonderende 3-0. Anderlecht met één voet in de kwartfinales! Twee weken later, begin december 1985, krijgt Sporting een historische pandoering in het Bernabéustadion: 6-1 geeft het telraam aan. Een uitslag met vraagtekens.

Constant Vanden Stock in het boek van Camps: “Uit de ploegopstelling voor die wedstrijd tegen Real Madrid had ik al begrepen dat er van een ‘aangepaste’ speelwijze niets in huis zou komen. Ik weet nog dat ik mijn verwondering uitsprak bij de aankondiging dat niet met vijf verdedigers zou gespeeld worden. De repliek van hulptrainer Martin Lippens was illustratief voor de heersende overmoed: ‘Maar president, we lappen er eentje tegen de netten en de match is gespeeld’, glunderde Lippens voor de wedstrijd. Daar dachten de Spanjaarden dus anders over. Lozano speelde die avond voor Real een beresterke wedstrijd. De linkeras De Groote-Vercauteren werd hopeloos ontwricht. Tot mijn verbazing grepen de trainers tijdens de rust niet eens in.”

Juan Lozano in het boek van Michiels: “Achteraf schrijven ze in België dat sommige Anderlecht-spelers wel gedrogeerd leken. Ik heb dat later eens gevraagd aan Jacky Munaron, tijdens het eten — hij had plots geen honger meer. Anderen spraken van omkoperij. Geen tackles, geen zware fouten — mijn broer zegt dat bepaalde spelers gewoon achteruitgingen. Wat moet ik daar nu weer van denken?”

Er wordt gesuggereerd dat Anderlecht de wedstrijd heeft verkocht om de financiële gevolgen van de zaak-Bellemans ongedaan te maken.

***

One For The Money, Two For The Show (Blue Suede Shoes)

En daar is Jean Elst

Het dagelijks Radio 1-programma Wat is er van de sport meldt op 19 februari 1997 dat er wat loos is rond Sporting Anderlecht. De club zou in april 1984 de scheidsrechter hebben omgekocht voor de Europese partij Anderlecht-Nottingham Forest. De primeur van dit nieuws is eigenlijk bestemd voor de krant Het Laatste Nieuws, dat er een dag later mee uitpakt op de voorpagina: ’56 miljoen voor één match’ staat er. En: ‘Anderlecht in opspraak’.

Twee heren, Jean Elst en René Van Aeken, beweren dat ze tezamen 56 miljoen frank zwijggeld hebben gekregen van Anderlecht, Anderlecht geeft enkel toe dat vader Constant Vanden Stock 20 miljoen frank per oplichter heeft betaald. Nee, natuurlijk, is er niks aan de hand, dit is toch Anderlecht, de club die al in 1964 liet weten dat omkoping een ziekte is, veroorzaakt door een virus waarvoor men in het Astridpark immuun is! Vanden Stock heeft de heren uit zijn eigen vermogen betaald om, na de moeilijke Bellemansperiode (begin jaren 80 stuitte de ijverige onderzoeksrechter Guy Bellemans op een zwartgeldcircuit in het Belgisch voetbal; daarbij kwam onder meer de omkopingsaffaire Standard-Waterschei uit mei 1982 aan het licht, FVL), het imago van de club te vrijwaren, luidt de officiële Anderlechtversie, en die twee gangsters hebben geluidscassettes gemanipuleerd om zo een bewijs te hebben dat Anderlecht de omkoping zou hebben besteld.

Volgens Het Laatste Nieuws zijn er negen bewijsstukken van de omkoping:

1. Een cassette met telefoongesprekken die Elst voerde met Raymond De Deken, de afgevaardigde van de scheidsrechters bij Anderlecht, waarin deze vroeg refs om te kopen.

2. Van Aeken en Elst beweren gezien te hebben hoe Philippe Collin, neef van Roger Vanden Stock, voor het Hiltonhotel in Brussel omkoopgeld overhandigde aan De Deken.

3. Op de ‘geluidsbanden’ wordt vermeld dat Roger Vanden Stock vroeger de omkoopbetalingen deed, vóór Collin de job van hem overnam.

4. De Deken noemt Constant Vanden Stock als opdrachtgever.

5. Er bestaan twee geluidsbanden van ontmoetingen met Constant Vanden Stock, waarop deze geld overhandigt.

6. Er zijn geluidsbanden van Van Aeken, waarop de betrokkenheid van Michel Verschueren wordt bewezen.

7. Er is een geluidsband van een ontmoeting Van Aeken-Verschueren-Constant Vanden Stock, waarop Verschueren een brief dicteert dat de omkopingen bedrog zijn. Te horen: Vanden Stock betaalt Van Aeken vier miljoen frank. Plus: een afspraak voor een nieuwe betalingsdatum.

8. Een geluidsband met een hevige discussie tussen Verschueren en Van Aeken, waarbij Van Aeken aanvoert dat Verschueren hem te weinig betaald heeft.

9. Een brief van Alain Courtois, secretaris-generaal voetbalbond, waarin die bevestigt dat hij kennis heeft genomen van de geluidsbanden en de authenticiteit ervan bevestigt.

De krant haalt hier bewijzen, vermoedens en beschuldigingen door elkaar, maar dat gebeurt wel meer in Vlaanderens meest verkochte dagblad. Hans Deridder, chef Nieuws (volgens Humo in zijn De Standaard-periode regelmatig aangezocht als ‘journalistiek handlanger’ van de bende rond Patrick Haemers), schrijft op de voorpagina: “Met diezelfde glimlach waarmee Constant Vanden Stock hen, naar hun eigen zeggen, wat miljoenen in de hand duwde, poogden de Antwerpenaars Jean Elst en René Van Aeken de voorbije tien dagen onze krant een slordige twaalf miljoen frank te doen betalen voor hun bewijsmiddelen, geluidscassettes en brieven.”

Jean Elst ontkent tegenover mij dat er ooit geld is geëist van Het Laatste Nieuws en stelt zelfs dat de krant zélf met een financieel bod is afgekomen, dat nog een pak hoger lag dan 12 miljoen. Elst: “Ik wist dat de Belgische pers niet betaalde voor informatie, dus heb ik ook geen geld gevraagd. Het zou kunnen dat Van Aeken wél iets gevraagd heeft, dat weet ik niet. Het verraste me achteraf om te lezen dat wij de topgangsters van België waren. Het hele verhaal was dan nog voor zeventig procent uit z’n verband gerukt.”

Elst zegt in Het Laatste Nieuws dat ie de scheidsrechter van Anderlecht-Nottingham heeft omgekocht, dat Anderlecht de afgesproken som niet heeft gegeven, dat Elst dan maar zelf het geld naar Alicante heeft gevlogen om het daar voor te schieten aan de welwillende referee. Twee jaar nadien, op 19 april 1986, weigert Anderlecht met Elst samen te werken voor een transfer van Erwin Vandenbergh naar Barcelona en wanneer dan even later Elst op Zaventem wordt opgepakt op verdenking van belastingfraude, wordt hij woedend. In de gevangenis schrijft hij zijn ‘Anderlechtmemoires’, wat hij zelf ‘mijn boek’ noemt. Hij zegt in Het Laatste Nieuws dat ie daarvoor 35 miljoen frank heeft ontvangen. En Van Aeken? Die moest Elst weghouden uit het Anderlechtstadion, zegt die. Van Aeken: “Elk jaar, op de eerste maandag van juni, mocht ik in Verschuerens bureau drie miljoen oppikken. Het was makkelijk verdiend.” Voor Van Aeken zou de som oplopen tot 21 miljoen, samen dus 56 miljoen frank. Elst corrigeert die 35 miljoen tegenover mij tot 25 miljoen frank, waardoor het totaalbedrag zakt tot de nog altijd leuke som van 46 miljoen frank, die Anderlecht zou betaald hebben, terwijl er volgens de clubverantwoordelijken niets aan de hand is.

Niet alleen Anderlecht-Nottingham is een verdachte wedstrijd, zo stelt Elst. Hij doet het verhaal van een omkooppoging van de Britse ref Hackett, die Anderlecht-Banik Ostrava in goede banen moest leiden. Hackett gooit Elst aan de deur, maar Anderlecht plaatst zich wel, zonder hulp, voor de volgende ronde (2-0 en 2-2).

In een kaderstukje wordt nog vermeld dat Elst beweert dat ie ook Jean-Marc Bosman had willen omkopen voor enkele tientallen miljoenen om daarna het geld te kunnen recupereren van de voetbalbonden. Bosman weigert, Elst vermoedt dat iemand hem is voor geweest. (“Gelogen”, zegt Elst en hij beklemtoont dat hij nóóit in contact is geweest met Bosman.) Tot zover het verwarrende verhaal in Het Laatste Nieuws.

Waarom is Elst eigenlijk pas in februari 1997 naar de pers gestapt, méér dan negen jaar nadat Anderlecht zijn betalingen staakte? “De reden waarom ik naar de pers ben gestapt is advocaat Spreutels geweest. Hij heeft gezegd dat ik geen partij ben voor Anderlecht. ‘We zullen eens zien wie de sterksten zijn: de Elsten of de Vanden Stocks’, heeft hij letterlijk tegen de advocaat van René Van Aeken gezegd. Toen heb ik voor mezelf uitgemaakt: ‘We zullen inderdaad eens zien wie de sterkste is!’”

De hele sportpers heeft een kluif aan de zaak. Gewezen Nottinghamkeeper Hans van Breukelen reageert al in 1984, direct na de wedstrijd, furieus in Het Nieuwsblad: “Die laffe Spanjaard was de twaalfde man van Anderlecht.” Op 20 februari 1997 doet hij zijn verhaal nog ’s over. “Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat we toen geflikt werden door die Spaanse ref. (…) Ik heb in mijn carrière trouwens maar twee keer een slechte smaak overgehouden in de mond na een wedstrijd. Dat was toen die avond tegen Anderlecht en na de interland Spanje-Malta die op 12-1 eindigde en waardoor Oranje niet naar de eindronde van het EK ’84 in Frankrijk mocht.”

De beelden van die avond passeren eindeloos de revue, met veel aandacht voor een nauwelijks te detecteren strafschopovertreding op de handige Deen Kenneth Brylle. De scheidsrechter fluit gretig. Geen beelden meer van het doelpunt dat Paul Hart in de slotminuten scoort en waarvan alleen de scheidsrechter begrijpt waarom het wordt afgekeurd (uiteindelijk heb ik ná de publicatie van het boek en bij de voorbereiding van een reportage voor het VRT-programma Panorama een VHS-cassette ontvangen met beelden van de wedstrijd waarop dat doelpunt wél te zien is. Het blijft een mysterie op basis waarvan de scheidsrechter dat afkeurde, FVL). Het doelpunt van de kwalificatie voor Nottingham komt er dus niet.

***

De scheidsrechter: Guruceta Muro

Emilio Carlos Guruceta Muro, geboren op 4 november 1941, geniet in Spanje een quasi onkreukbare reputatie. Hij is een bemiddeld man, eigenaar van het sportschoenenmerk Gurus. Eén keer haalt hij de banbliksems van sportminnend Spanje over zich heen, wanneer hij tijdens Barcelona-Real Madrid een strafschop fluit voor een overtreding die minstens twee meter buiten het zestienmetergebied werd begaan. Hij wordt hiervoor zes maanden geschorst door de Spaanse voetbalbond.

Op 25 februari 1987 overlijdt hij, samen met een grensrechter, bij een auto-ongeval in Fraga, op weg naar de wedstrijd Osasuna-Real Madrid.

Antonio Coves, een Spaans grensrechter, dient bij het in het nieuws komen van de Anderlecht-Nottingham-affaire klacht in tegen onbekenden om de naam van Guruceta Muro te zuiveren. Coves neemt Muro’s sportzaak over na diens dood. Coves: “Er was inderdaad een poging tot omkoperij. Muro werd benaderd door enkele vreemde figuren, Spanjaarden die in Brussel woonden. Misschien gaf Anderlecht hen geld, maar geen frank verdween in de zak van Muro.”

***

Anderlecht en de sportpers vs. Elst

Na enkele dagen keert het tij. Elst, de boodschapper, de omkoper, blijkt plots de grote boosdoener die het maagdelijk zieltje van het onaantastbare Sporting Anderlecht heeft misbruikt. Roger Vanden Stock krijgt een vrije tribune in Voetbal Magazine. Geen journalist in de buurt die het onsamenhangend relaas in banen leidt, laat staan kritische bedenkingen maakt.

Roger Vanden Stock (door een collega eens omschreven als ‘de Prins Filip van Anderlecht’) zegt: “Volgens mij kan er ooit een gesprek geweest zijn tussen Elst en Raymond De Deken, die bij Anderlecht de scheidsrechters moest opvangen. Omdat Elst, naar eigen zeggen, geld aan die Spaanse scheidsrechter had beloofd. Op die manier belazerde hij De Deken, en die liep dan naar mijn vader. En mijn vader, toen hij dat te horen kreeg, was misschien bang dat de scheidsrechter tegen Anderlecht zou fluiten als het beloofde geld uiteindelijk niet werd gestort. Op dat moment is dat allemaal mogelijk, maar dat betekent niet dat het gevraagde geld ook daadwerkelijk werd betaald, dat zeker niet. De contacten tussen De Deken en Elst hebben mijn vader in ieder geval de stuipen op het lijf gejaagd. Elst chanteerde hem door te zeggen dat alles op een bandje was opgenomen.”

“Elst was een goeie vriend van Curro, de broer van Juan, en wilde zelfs meespelen in de transfer van Juan. Maar daar stak de club een stokje voor, en wellicht groeide zo zijn drang naar wraak.”

“Sommige mensen vragen me hoe mijn vader, een doorgewinterd zakenman, zich zo liet rollen. Maar men moet begrijpen dat hij bij de keel werd gegrepen, vooral in die periode en context waarin het allemaal gebeurde.”

“Van die fameuze bandopname weet ik niet eens of ze bestaat en zeker niet op welke manier de uiteindelijke versie tot stand kwam. Eerst werd de stem van Elst opgenomen en daarna eventueel die van mijn vader en Verschueren, op basis van telefoongesprekken.”

“Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat Anderlecht nooit een scheidsrechter heeft omgekocht.”

“Toch maak ik me helemaal geen zorgen, voor mij is de situatie duidelijk: de scheidsrechter werd niet omgekocht. Trouwens, de Uefa heeft ons nooit gecontacteerd nadat ze daar in 1991 het dossier in handen kregen. Dat bewijst dat Jean Elst een gek is, een kerel die je in normale omstandigheden niet au sérieux neemt, tenzij hij iemand in zijn macht krijgt en kan afpersen. Het proces zal dat trouwens aantonen. Ik ben helemaal niet bang voor het juridische debat, mijn tegenstanders zouden maar beter bang beginnen worden. En blijkbaar krijgen ze al in de gaten dat het voor hen flink kan verzuren. Deze morgen belde Elst twee keer Verschueren op, hij wilde hem dringend spreken. Maar we hebben uiteraard niet geantwoord. Elst wordt nu onder druk gezet door de gerechtelijke politie, hij werd twee keer ondervraagd en is daar natuurlijk van onder de indruk geraakt. Hij is bang dat hij in de gevangenis zal belanden. Wellicht hoopt hij nu op een verzoening, maar ik ga door tot het bittere einde. Het zal niet mals zijn voor die Elst, maar hij heeft het gezocht. Hij riskeert nu vijf jaar gevangenisstraf, maar hij heeft mijn vader dan ook door een hel gesleurd. Bovendien bewijzen we iedereen een dienst, want hij had nog andere mensen kunnen belazeren.”

Vanden Stock liegt: de transfer van Juan Lozano is wel degelijk tot stand gebracht door Jean Elst en Curro Lozano. Vanden Stock spreekt zichzelf tegen: eerst heeft ie het over gemanipuleerde bandopnamen, even later zouden er zelfs helemaal géén bandopnamen bestaan. Vanden Stock bluft: hij probeert zijn ’tegenstanders’ te intimideren met het juridisch vervolg, maar een rechtszaak zou vooral voor Anderlecht wel eens vervelende gevolgen kunnen hebben.

***

Georges Marnette, marionet op het parket

Dat Anderlecht redelijk gerust is in de afloop van de rechtszaak, heeft veel, zo niet alles, te maken met de gerechtelijke connecties van de club. Op 14 november 1995 dient meester Daniël Spreutels, de huisadvocaat van Anderlecht, namens de club klacht in tegen Jean Elst en Renatus Van Aeken wegens poging tot afpersing.

Op de gerechtelijke politie bij het parket trekt commissaris Georges Marnette, Anderlechtvriend, de zaak naar zich toe. Vreemd: Marnette is de sectiechef van de afdeling Zeden en Drugs, heeft als dusdanig weinig met afpersing te maken. Marnette marionet? Marnette is ook de verantwoordelijke voor het uitlekken van het op zich al lekke pedofiliedossier tegen minister Di Rupo, najaar 1996, zou bezwarend videomateriaal uit het roze ballettendossier hebben ontvreemd en heeft ook twee magistraten in diskrediet gebracht. Jean Elst spreekt van de ‘bende van drie’: Roger Vanden Stock-Spreutels-Marnette.

Het gerecht is actief. Op 7 maart 1996 wordt Jean Elst opgepakt, ondervraagd door onderzoeksrechter Johan Vlogaert. Hij wordt na ondervraging vrijgelaten op voorwaarde dat hij in het land blijft en gedurende drie maanden geen contact opneemt met zijn mededader of met Anderlecht en de Uefa. Van Aeken wordt op 11 juni van hetzelfde jaar opgepakt. Met hem worden dezelfde afspraken gemaakt. Anderhalf jaar verder is het dossier in handen van al de vijfde opeenvolgende onderzoeksrechter. Eveneens vreemd is dat de advocaten van Elst en Van Aeken er totaal geen idee van hebben wanneer de zaak zal voorkomen. Van seponering hebben ze in elk geval nog niets vernomen.

Vader Constant was overigens niet op de hoogte dat zoon Roger de zaak voor de rechter heeft gesleurd. Roger deed dat nadat hij van Elst een brief heeft ontvangen met een aanmaning tot betalen. Roger weet op zijn beurt niet hoe dat nu zit met die voorafgaande betalingen en beloften aan Elst.

Jean Elst is zegezeker. “Anderlecht heeft angst, niet ik. Zij hebben angst omdat een eventueel proces uiteraard zal gevoerd worden voor de internationale media en de cassettes beluisterd zullen worden. Tenzij ze — mede door toedoen van Georges Marnette — zijn verdwenen óf dat zíj ze hebben gemanipuleerd, natuurlijk. Maar dan zal ik het bewijs leveren dat ze dat beter niet hadden gedaan.”

“Anderlecht zit in een patstelling, ze zouden niet liever hebben dat de zaak uitsterft”, vervolgt hij. “Hun aanklacht is louter en alleen gebaseerd op de idee dat ze Van Aeken en mij angst wilden aanjagen. In werkelijkheid staan Roger Vanden Stock, Georges Marnette en advocaat Spreutels met hun rug tegen de muur. Roger Vanden Stock… hij had beter onder z’n stolp blijven zitten, waar hij vijfenveertig jaar heeft onder gezeten. Het zou beschamend zijn om hem te vergelijken met z’n vader, de president. Ik had met deze man een uitstekende relatie, op de cassettes kunt u horen dat onze gesprekken in een vriendelijke, zelfs hartelijke sfeer verliepen. De president heeft tenminste klasse, in tegenstelling tot zijn zoon.”

***

Vanden Stock betaalt, voetbalbond baalt

Hiervoor moeten we eventjes terug in de tijd. In april 1984 wordt scheidsrechter Guruceta-Muro al dan niet omgekocht. In de zomer van 1986 wordt Constant Vanden Stock gecontacteerd door Elst, die hem een kopie van zijn Anderlechtmemoires bezorgd. Elst in een brief aan zijn advocaat, meester Michel Dillen: “Bij ons eerste onderhoud stelde de President mij voor de rechten van mijn boek te kopen en vroeg mij hoeveel ik hiervoor wenste. Ik stelde toen een bedrag van 65 miljoen voorop. Hij schrok helemaal niet van dit bedrag, maar verzekerde mij dat hij dit bedrag moest betalen uit eigen vermogen, en dit onmogelijk was. Op een zeer geëmotioneerde wijze zei hij mij wel ‘dat ik voor hem belangrijker was dan gans Anderlecht.’ (…) Na enige tijd kwamen wij tot een akkoord dat ik in schijven een bedrag zou krijgen van 25 miljoen. Deze schijven werden mij steeds op de geplande tijden overhandigd. Van twee van deze overhandigingen heb ik geluidbanden gemaakt.”

Chronologie van een mislukte pas-de-deux, in de woorden van Jean Elst. “De president heeft in 1986 in feite mijn stilzwijgen gekocht voor een bedrag van 25 miljoen frank, door de rechten van mijn boek te kopen, nadat hij het had gelezen. In de zomer van 1988 ontmoette ik de president voor de laatste betaling. Hij was geëmotioneerd en drukte me op het hart dat ik voor hem belangrijker was dan gans Anderlecht. Hij vertrouwde me toe dat hij van plan was de brouwerij te verkopen, maar dat mocht ik aan niemand vertellen, zelfs niet aan zijn zoon. Dat zegt genoeg, zeker? ‘Als ik de brouwerij verkocht heb, ben ik in de mogelijkheid u datgene te betalen wat u mij destijds heeft gevraagd,’ zei de president nog (de hierboven vermelde 65 miljoen min de reeds betaalde 25 miljoen, dus: 40 miljoen frank, fvl). In 1994 heb ik dan een vriendelijke brief gestuurd, waarop ik geen antwoord kreeg. Mijn volgende brief was een beetje cruër, die heb ik samen met René Van Aeken opgesteld, wat ik achteraf bekeken niet zo verstandig vind. Op dat moment is zoon Vanden Stock zich met de zaken beginnen moeien en heeft Anderlecht zich volledig gedistantieerd van mij. Elke poging tot contact stuitte op een muur van stilte. Ik ben nog één keer bij Verschueren geweest (in maart 1996, fvl) om hem te vragen aandelen te kopen in een tv-spelletje dat ik had ontwikkeld, maar zijn secretaris zei dat ik de week daarop moest terugkomen. Dat heb ik gedaan en toen ben ik voorgeleid op poging tot afpersing, een gevolg van een brief die ik in 1995 samen met Van Aeken heb opgesteld en waarin wij het geld vroegen dat Anderlecht ons nog schuldig was (het ging om 40 miljoen voor Elst en 36 miljoen voor Van Aeken, samen: 76 miljoen frank, fvl). De mensen van de gerechtelijke politie hebben dan een huiszoeking gedaan, waarbij ik hen spontaan de cassettes met de gesprekken met Vanden Stock en De Deken heb overhandigd. De drie rechercheurs en ikzelf hebben op de terugweg in de auto de cassettes beluisterd, waarop ze spontaan zeiden dat het wel degelijk de stem van Constant Vanden Stock was. Raymond De Deken herkenden ze niet, maar hun reactie was wel: ‘Dit stinkt hier naar rotte vis.’ En ze zegden ook nog: ‘Hoe durft Anderlecht klacht tegen u in te dienen?’ Die mannen hebben zich bij het beluisteren in ieder geval kostelijk geamuseerd.”

Vanden Stock start zijn betalingen aan Elst dus in 1986 en aan Van Aeken in 1990. Hij vraagt Michel Verschueren om een oplossing te vinden bij het ten tonele verschijnen van Van Aeken, maar dat lukt niet. Van Aeken, die een gedeelte van het dossier van Elst heeft bemachtigd, stuurt in 1992 nadien een omkopingsdossier naar de KBVB, die het doorstuurt naar de Uefa. In 1993 wordt Roger Vanden Stock op de hoogte gebracht. Hij besluit de betalingen stop te zetten.

Michel D’Hooghe, bondsvoorzitter, hierover. “Enkele jaren geleden ontvang ik op mijn bureau een dossier van meer dan honderd bladzijden, ik kon er kop noch staart aan krijgen. Krantenknipsels, foto’s, het verhaal van een ruzie tussen een zekere Elst en een zekere Van Aeken, het verhaal van de transfer van Lozano naar Spanje. Het heeft niet veel gescheeld of ik had het in de vuilnisbak gesmeten. Tot ik op de pagina kwam waar het over die omkopingsaffaire met Anderlecht ging. Het reglement van de voetbalbond zegt dat al wie in contact komt met een zaak waarbij nog maar een vermoeden van corruptie rijst, in contact moet treden met de secretaris-generaal. Ik heb dat dossier onmiddellijk aan Alain Courtois bezorgd. Hij zag dat het een internationaal dossier betrof en heeft het direct doorgestuurd naar de Uefa.” Elst betwijfelt overigens of dit wel effectief gebeurd is.

D’Hooghe ontvangt het bewuste dossier op 27 november 1992 via gerechtsdeurwaarder Jan Van den Meersschaut uit Brugge. Die levert het af op het thuisadres van D’Hooghe. Dit kost René Van Aeken, de afzender, de som van 17.468 frank. D’Hooghe stuurt een beleefd briefje naar Van Aeken om hem goede ontvangst van het dossier te melden en deelt mee dat het dossier nu, conform het bondsreglement, naar secretaris-generaal Courtois vertrekt. Die nodigt Van Aeken uit voor een onderhoud dat eerst gepland wordt op 10 december 1992, twee weken nadat het dossier bij D’Hooghe is gearriveerd, maar uiteindelijk plaatsvindt op 7 januari 1993. Tijdens dat gesprek zegt Van Aeken dat Elst en hij lang zakenrelaties en vrienden zijn geweest, maar dat er in 1988 een conflict rees bij het uitbaten van een gezondheidscentrum en dat de heren sindsdien elkaars bloed kunnen drinken. Op het eind van zijn resumé geeft Courtois Van Aeken de goede raad zelf contact op te nemen met Anderlecht. Een merkwaardige stap, omdat de bond in feite alleen maar het tussenstation is en het dossier zonder verpinken naar de Uefa moet doorsturen. De bond hoeft zich niet te bemoeien in de relatie tussen Elst, Van Aeken en Anderlecht.

Van Aeken gewaagt ook van een ontmoeting met bondsvoorzitter D’Hooghe in zijn babbel met Courtois: “Ik heb de heer D’Hooghe in de hal van de zetel van de bond ontmoet. Hij heeft mij gezegd dat de ruzie met de heer Elst niets te maken had met de bond en heeft de heer Vanden Stock opgebeld om te vragen een afspraak te bepalen.”

D’Hooghe: “Van Aeken beweert nu dat ik hem heb voorgesteld dat hij een deal met Anderlecht moest sluiten. Neem me niet kwalijk! Hij zegt ook dat hij mij ontmoet heeft, dat hij mij heeft gesproken in de hal van dit gebouw. Tja, ik zie geregeld grote groepen mensen hier. Ik durf het dus niet zweren, maar ik herinner me niet meneer Van Aeken ooit gesproken te hebben.” (Zou Michel D’Hooghe een, ongetwijfeld opvallende, ontmoeting met een omkoper of oplichter zomaar vergeten?)

“Februari 1997 kom ik net terug van vakantie en zie ik identiek hetzelfde pak op mijn bureau liggen”, vervolgt D’Hooghe. “Ik heb het aan Jan Peeters (de toenmalige ondervoorzitter van de voetbalbond, FVL) gegeven, die het op zijn beurt opnieuw naar de Uefa heeft gestuurd.”

***

Belangrijke vraag: is het dossier verjaard? De Uefa hanteert een verjaringstermijn van tien jaar. 1984-1994, normaal kan Anderlecht dus niet meer gestraft worden. Máár, omdat het dossier in 1992, door toedoen van Van Aeken, bij de Uefa belandt, mag je veronderstellen dat de verjaring is opgeschort. Waarom komen de voorzitter en de secretaris-generaal van de onderzoekscommissie van de Uefa (de heren Wilhelm Hennes en René Eberle) anders op 12 mei 1997 naar het Hilton in Brussel om er, in het gezelschap van een tolk Nederlands-Duits, Elst te horen? Elst, die wordt begeleid door zijn advocaten Michel Dillen en Kristin De Cort. Uit het Uefaverslag: “Herr Elst wurde mit dem Gegenstand der Vernehmnung vertraut gemacht. Er wird gehört zum Inhalt seines eigenen Schreibens vom 24.03.1997 und zu der an den Präsidenten der UEFA am 20.02.1997 beim Sekretariat der UEFA eingegangenen Eingabe von René Van Aeken. Ihm wurde weiter der Auftrag der besonderen Untersuchungskommission erläutert. Schliesslich wurde ihm die Besetzung der Kommission mitgeteilt.” De Uefa is dus via een brief van 24 maart 1997 van de hand van Elst op de hoogte gebracht. Eerder al had Van Aeken een soortgelijk schrijven naar het Uefa-hoofdkwartier gericht, waarna de Europese voetbalbond een speciale onderzoekscommissie opricht.

De Uefa-mensen delen Elst mee dat Anderlecht, in tegenstelling tot wat de club zelf beweert, nog níet gehoord werd. Zou de Uefa van Nyon naar Brussel reizen als ze de zaak niet ernstig neemt?

Wat kan de Uefa beslissen? Een titel afpakken kán niet, vermits Anderlecht de finale van de Uefa Cup 1984 verloor van Tottenham Hotspur. Een schorsing? Eventueel. Van de Belgische voetbalbond hoeft de Brusselse club alvast niets te vrezen, vertelt Jan Peeters. “De bond mag Anderlecht niet meer straffen, mocht blijken dat ze de scheidsrechter toen effectief hebben omgekocht. Ik ben dertig jaar rechter geweest: een van de eerste, heilige rechtsprincipes is dat men iemand niet twee keer mag straffen voor hetzelfde feit. Wanneer de Uefa Anderlecht zou straffen, kan en mag de bond dat dus niet meer doen.”

Toch staat er voor Anderlecht veel op het spel. Het imago van de club, om maar iets te noemen. Op de jongste aandeelhoudersvergadering van de Generale Bank, op 24 april 1997, wordt al getwijfeld of het sponsoren van Sporting Anderlecht het imago van de G-Bank niet zal bezoedelen. Voorlopig komt de kritiek nog van enkelingen.

***

Gangsters!

En de sportpers, zij blijft intussen Anderlecht-minded. Mick Michels, de peetvader van de Vlaamse sportjournalistiek, pleegt in zijn wekelijkse ‘Kanttekening’ in Voetbal Magazine volgend merkwaardig stukje proza. “Nu zijn de schurken komen opdagen. Zij hebben niet de minste scrupules en pogen niet alleen de wedstrijden maar ook alle mensen eromheen te bedriegen en de gegevens ervan te vervalsen. Zo is een koppel uit het Antwerpse milieu erin geslaagd de hele voetbalwereld op zijn kop te zetten door het omkopen van een scheidsrechter te verzinnen en een clubleider jarenlang te chanteren en af te persen. Is het derhalve uitgesloten dat, eens de bron uitgedroogd, de man weer komt opdagen om voor te stellen alle verantwoordelijkheid op zich te nemen en bij het gerecht de ware toedracht van de hele zaak op te biechten. Op één voorwaarde die wel niet moeilijk te raden is.”

Michels beschuldigt Elst en Van Aeken ervan dat ze opnieuw centen willen zien. Hoe verzint hij het?

***

Wie zijn nu die twee Antwerpenaren? Jean Elst is 61 en is, vernemen we uit de diverse persartikels, sinds 1970 bekend in gerechtelijke kringen. Hij wordt veroordeeld wegens poging tot afpersen, valse naamdracht, valsheid in geschrifte, verboden wapendracht, belastingfraude, bedrieglijk bankroet en heling. Hij krijgt nooit zware effectieve straffen, zit nooit lang in de gevangenis. Zijn laatste veroordeling dateert van 1991. Elst heeft een vriendin en een zoon. Samen met die vriendin baat hij de bodega Sochaux uit, die het midden houdt tussen een donkere kroeg en een bordeel, wat men in Antwerpen een afzuipkroeg pleegt te noemen; het zadelt Elst met de reputatie van pooierschap op. Hij heeft nooit vast werk gehad en noemt zich freelance verkoper van koffiezetapparaten van het merk Faema. Tot zover het woord van de pers, nu het wederwoord van Elst zelf. “Over mijn pédigrée gesproken, zoals ze in Antwerpen een strafblad noemen: als Roger Vanden Stock hetzelfde zou gedaan hebben als ik, zou hij nooit één keer voor de rechtbank hebben moeten verschijnen. Dat is nu eenmaal de rechtspraak in België. Ik, als kleine garnaal, moet altijd weer voorkomen, de Roger Vanden Stocks van deze wereld worden gerust gelaten. Ten andere wil ik benadrukken dat, als ik zie wie er allemaal in onze verschillende parlementen rondsluipt, ik met een gerust gemoed mag zeggen dat ik fier ben op mijn strafblad.”

(Poging tot afpersing) “Dat zal over Anderlecht gaan.”

(Valse naamdracht) “Ik had eens iemand 500.000 frank geleend en wou die recupereren. Bleek die man opgelicht door een zekere Verhoeven. Ik ben bij die Verhoeven gaan bellen en heb dan een foutje gemaakt: ik gaf inderdaad een andere naam op. Mevrouw Verhoeven belde onmiddellijk de politie en ik heb zelfs op hun komst gewacht. Er werd verslag opgemaakt. Twee jaar hoorde ik er niets van. Op zekere dag lichten ze me van mijn bed, word ik voorgeleid en vlieg ik veertien dagen in de gevangenis. Die meneer Verhoeven, die mijn vriend had opgelicht, had van de gelegenheid gebruik gemaakt om nóg mensen op te lichten en de politie mee te delen dat ik hem daartoe had aangespoord. Op basis van die verklaring van Verhoeven ben ik aangehouden, maar de politie zag algauw dat ik er niks mee te maken had. Toch hebben ze me veertien dagen in den bak gestoken. En de rechter heeft me dan maar tot drie maanden voorwaardelijk veroordeeld. Dat was die valse naamdracht en oplichting. Schitterend verhaal, niet?”

(Valsheid in geschrifte) “Nooit gepleegd!”

(Verboden wapendracht) “Ik had een aantal jaren geleden een zaak waar tot drie keer toe werd ingebroken. Ik wou die kerels klissen en had in mijn auto het achtereind van een biljartkeu gestoken, een keu die in dat café al vijftig jaar diende om te gebruiken in geval van zever. Op zekere dag is er politiecontrole. Ze zien die stok liggen, die plakte van de groseille, het bier en het honden- en kattenhaar van al die jaren. Dat leek dus een verdachte stok. Toen ben ik opgepakt op beschuldiging van verboden wapendracht. Bij de analyse in het laboratorium hebben ze ongeveer vijftig verschillende soorten bier, haren, suikers en groseilles ontdekt, maar niet het bloed en het mensenhaar dat ze zochten. In de tijd mocht zo’n keu echter niet in je wagen liggen, vandaar: verboden wapendracht!”

(Belastingfraude) “Door het feit dat ik geregeld in het buitenland zat, heb ik een paar keer mijn belastingbrief niet ingevuld. Vroeger was dat niet strafbaar, sinds een aantal jaren wel. Op een van mijn zwerftochten hebben ze me veroordeeld tot zes maanden effectief, omdat ik niet op de rechtbank verschenen was. Toen ik ’s in de luchthaven stond, hebben ze me dan opgepakt, waarna ik trouwens mijn boek over Anderlecht heb geschreven. Die zes maanden zijn achteraf omgezet in drie maanden voorwaardelijk.”

(Bedrieglijk bankroet) “Ik kocht mij ’s een nieuwe Mercedes, maar kon dat fiscaal niet verantwoorden. Een vriend van mij had een zaak en ik vroeg hem die auto op naam van zijn zaak te zetten. Ik heb die auto zelf betaald en hem op mijn kosten laten onderhouden en zo. Op zekere dag geeft mijn vriend de zaak over aan een koppel Nederlanders, zonder dat ik daarvan op de hoogte was. Na een paar maanden gaat die zaak op de fles, bedrieglijk bankbreuk. Zekere dag krijg ik een brief dat de zaak failliet is en dat ik mijn wagen moet binnenbrengen. Ik stond totaal perplex, ik kénde die zaak zelfs niet. Ik zeg tegen die advocaat van de zaakvoerders: ‘Die wagen staat in Sevilla.’ ‘Ja’, zegt hij, ‘dan moet je die naar hier brengen.’ Ik zeg: ‘Meneer, ik rij niet met een wagen die niet van mij is. Hier zijn mijn reservesleutels, Curro Lozano zit in Sevilla, de wagen staat tot uw beschikking.’ Hij is die nooit gaan halen en heeft me nog een paar keer gevraagd hem zelf terug te brengen. Maar dat riskeerde ik niet, stel je maar ’s voor dat ik er een accident mee zou voor hebben. De rechter heeft me dan wéér veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijk voor frauduleus faillissement. Nogal een strafblad hé!”

(Heling) “Nooit iets mee te maken gehad!”

(Pooierschap) “Da’s helemaal om mee te lachen. Totaal uit de lucht gegrepen. Is dat omdat ik een café heb mét meisjes? Ik noem dat Het Laatste Nieuws-praat.”

***

René Van Aeken is 57, wordt op zijn achttiende voor het eerst veroordeeld tot acht dagen gevangenis wegens diefstal. Twee jaar later volgt een veroordeling wegens afpersing. Vanaf 1962 verblijft hij twee jaar in de gevangenis wegens diefstal met geweld en in 1968 bromt hij opnieuw gedurende negen maanden. Hij wordt vervolgd wegens afpersing, valsheid in geschrifte, valse aantijgingen. Hij krijgt zware fiscale boetes omdat hij geen openingsbelastingen, noch alcoholtaksen betaalt voor de drankgelegenheden die hij onder meer op het De Coninckplein in Antwerpen uitbaat. Van Aeken is gehuwd met een Thaise van dertig en verblijft sinds mei 1997 in Thailand, waar hij helaas onbereikbaar was om te repliceren op bovenstaande strafpaternoster.

Van Aeken organiseert in april 1997 nog wel een warrige persconferentie, waarop hij zegt nog recht te hebben op 15 miljoen frank van Anderlecht voor de periode 1994-1998, wat zijn totaal op 36 miljoen zou moeten brengen. Van Aeken beweert gelezen te hebben dat Constant Vanden Stock tegenover het Brussels parket heeft toegegeven dat er wel degelijk wedstrijden zijn omgekocht en dat de president 1 miljoen frank heeft gegeven voor het omkopen van Guruceta Muro.

Van Aeken komt, na de arrestatie in 1986 van Elst, in het bezit van de Anderlechtmemoires van Elst, plus enkele pittige geluidsopnamen van telefoongesprekken tussen Elst en Raymond De Deken. Van Aeken stelt een dossier samen en doopt het in een megalomane bui ‘Het Watergate van voetbalclub Anderlecht’. En toch: na toezending van het dossier toont Constant Vanden Stock zich onmiddellijk bereid 12 miljoen frank te betalen, als compensatie. Compensatie voor wát?

In 1991 wordt de auto van Van Aeken gestolen en wordt hij aangerand door een onbekende, zijn café brandt een tijdje later uit. Telefonisch wordt hij aangemaand Anderlecht met rust te laten. Opnieuw stuurt Van Aeken een dossier naar de club, opnieuw wordt een afbetalingsschema afgesproken, waarvan — volgens Van Aeken — enkel de eerste twee termijnen van drie miljoen frank worden gerespecteerd.

In mei 1995 wordt er ingebroken in het appartement van Van Aeken en wordt het dossier-Anderlecht ontvreemd. Daarin ook enkele bandopnamen. “De man die dit gedaan heeft, deed dit op vraag en betaling van Michel Verschueren persoonlijk”, beweert Van Aeken in een persmededeling. Die man is… Jean Elst. In een nota voor zijn advocaat schrijft die: “Ik begrijp ten volle dat Anderlecht af wou, zowel van Van Aken (sic) als van mij, maar het feit dat de President plots doof en stom geworden was voor zijn belofte die hij in ’88 aan mij had gedaan, en verder door Verschueren werd omschreven dat hij zou lijden aan een beginnende siniliteit (sic) kwamen mij wel al te simplistisch over. Tijdens ons gesprek over Van Aeken zei ik Verschueren dat deze getrouwd was met een Thaise vrouw en daar ook verbleef. Ik zei hem — eigenlijk meer om zijn reactie te zien — dat ik misschien wel in de mogelijkheid verkeerde om gedurende zijn afwezigheid aan zijn informatie te geraken die hij bezat over Anderlecht. Dit viel in de juiste potgrond. Om kort te gaan kwam het hierop neer. Als ik deze informatie zou kunnen bemachtigen — wat voor mij helemaal niet zo moeilijk was daar ik van zijn appartement nog steeds een sleutel had en dat ik ondertussen wel reeds wist waar hij alles doorgaans opborg — zou ik van Verschueren in tweemaal 500.000 frank krijgen.” Verschueren belooft Elst om Van Aeken achteraf schadeloos te stellen.

Het verhaal gaat verder: Verschueren betaalt Elst een eerste schijf van 250.000 frank, maar vertikt het om die tweede schijf uit te betalen. Elst herinnert Verschueren eraan dat hij Van Aeken moet schadeloosstellen, waarop deze zegt dat hij dat niet langer van plan is. Elst: “Ik was razend en zei hem dat hij mijn 250.000 frank in zijn kont kon steken en ben buiten gelopen.”

***

En dan is er nog Raymond De Deken, bijgenaamd: monsieur Sourire. Hij is 63, afgevaardigd bestuurder van de nv Extraco, een Brussels bedrijf dat al 44 jaar extracten voor cola en limonade fabriceert, én al sinds mensenheugenis de man die de scheidsrechters vóór, tijdens en na de wedstrijd in de watten legt bij de thuismatchen van Anderlecht.

***

Cassette 1: Anderlecht-Banik Ostrava

Enkele maanden voor de ruchtmakende omkopingsaffaire Anderlecht-Nottingham moet paarswit het in de Uefa Cup opnemen tegen het Tsjechische Banik Ostrava. Raymond De Deken belt enkele dagen voor de wedstrijd met Jean Elst, een kennis uit de cafés Den Brandt en Het Cederhof. Elst neemt dat gesprek op, omdat hij weet dat wanneer er geld in het spel is, Raymond De Deken totaal onbetrouwbaar blijkt te zijn. Toen De Deken Elst en Curro Lozano bijvoorbeeld introduceerde bij Anderlecht voor de transfer van Juan Lozano, vroeg De Deken als bemiddeling 100.000 frank. Bij de afrekening eiste hij plots van élk 100.000 frank, tegen alle afspraken in. Wat Elst de uitspraak ontlokt: “In de toekomst kan ik beter alles op cassette opnemen!” Wat hij dan ook heeft gedaan.

Dat eerste ‘omkoop’-gesprek gaat als volgt (dit is een vanuit het Antwerps naar het Algemeen Nederlands omgezette versie, mét Antwerps pigment opgefleurd en gebaseerd op de uitgetikte cassettes):

Jean: Hallo.

Raymond: Jean, ’t is met Raymond.

Jean: Zeg maatje, voor wat had ge mij zo dringend nodig?

Raymond: Jean, ik zou ’s iets moeten vragen, maar het moet wel tussen ons blijven.

Jean: En waar gaat het over?

Raymond: Bestaat de mogelijkheid dat gij voor Anderlecht eens iets ineen zou kunnen steken? Ik heb direct aan u gedacht en ik ben ervan overtuigd dat gij de man zijt die dat kan.

Jean: Ja, als gij zegt waar het over gaat, kan ik er misschien een antwoord op geven, of denkt ge misschien dat ik een helderziende ben of zo.

Raymond: Luistert, Jean, er is één ding dat ik moet weten. Als ge niet geïnteresseerd zijt, moet ik zeker weten dat ge er uw mond over houdt, en zeker tegen Curro.

Jean: Zeg Raymond, ik ben geen klein kind hé, ik weet wel wanneer ik mijn bakkes moet dicht houden, en zeker tegen Curro.

Raymond: Jean, ik moet het aan u niet vertellen, maar op dit ogenblik draait de ploeg van geen kloten en op Anderlecht zien ze dat matchke tegen Ostrava niet goed zitten. En ik weet: als Anderlecht in zijn pan krijgt, dan moeten ze er nog geld aan toe steken.

Jean: En wat kan ik daar dan aan doen Raymond?

Raymond: Luistert, eigenlijk zoeken wij iemand om dien arbiter te benaderen.

Jean: Hoe heet die gast?

Raymond: Hackett, nen Engelsman, nen hele goeie.

Jean: Ja, luistert Raymond, ik durf dat wel, maar ik heb dat ook nog nooit niet gedaan hé. En nog eens iets: hoe benadert men zulke gasten, ik kan er toch moeilijk naar toestappen en zeggen ‘Hé makker, Anderlecht vraagt of dat gij niets ineen kunt steken.’

Raymond: (luid) Nee, godverdomme, nee. Die gasten maken direct een verslag voor de Uefa. Nee, nee, die moeten benaderd worden door iemand die volledig buiten Anderlecht staat. Dat verstaat ge toch hé, Jean.

Jean: Daar zit toch altijd een afgevaardigde van de Uefa in de tribune hé, Raymond?

Raymond: Ja, natuurlijk zit er altijd iemand van Uefa in den tribuun. Nee nee, Jean, dat moet iemand zijn die zich voordoet of dat hij iemand is die zijn ploeg een handje wil helpen.

Jean: Bedoelt ge eigenlijk meer dat er een groep is van Anderlechtgetrouwen die hun ploeg een financieel ruggensteuntje willen geven of zoiets?

Raymond: Awèl ja, zoiets in dien aard. En, Jean, ziet gij dat zitten?

Jean: Ja, ik wil dat wel proberen, mijn Engels is fatsoenlijk genoeg om tegen die gast mijn uitleg te doen. En hoe zit dat Raymond, gaat dat over veel geld?

Raymond: (aarzelend) Jaaaa…

Jean: Ja, dat die gasten dat niet voor niet doen, dat kan ik wel aannemen, maar als ik het doe moet ik toch tegen dien arbiter kunnen zeggen hoeveel dat hij krijgt hé Raymond.

Raymond: (weer aarzelend) Ja, dat loopt direct in de honderden hé Jean.

Jean: Amai, dan zullen er niet veel scheidsrechters zijn die daar nee tegen zeggen.

Raymond: Ja, die zijn er altijd hé Jean, die zijn er altijd. Die in België, die ken ik allemaal, maar den deze, die ken ik niet. Allez, ik bedoel: ik ken die wel, maar of dat die ervoor geïnteresseerd is, dat weet ik niet.

Jean: Ja zeg, dat is dan mijn probleem hé. En daarbij: daar kunnen wij later nog over spreken. En zeg, Raymond, hoe zit dat met mij?

Raymond: Ja, niet verniet doen hé Jean, niet verniet doen. Maar dat zijn er toch direct honderd hé.

Jean: Dan doe ik het Raymond. Luistert, laat ons morgen afspreken in het Cederhof, oké?

Raymond: Ik zou liever hebben dat wij elkaar vandaag nog zouden zien, Jean. Als gij het niet doet, dan moet ik nog iemand anders zoeken.

Jean: Raymond, ik heb toch gezegd dat ik het doe hé. Om hoe laat kunt ge in ’t Cederhof zijn? Niet te vroeg, het is het beste dat die gasten daar niet meer zijn.

Raymond: Ja, wat denkt ge: een uur of half acht?

Jean: Dat is geen probleem. Om half acht ben ik er.

Raymond: Vergeet het niet hé, Jean.

Jean: Zoiets vergeet ik niet, jongen. Allez, tot strakskes. Salut.

***

Tot zover dit stukje realistisch volkstoneel. De man die op Anderlecht de scheidsrechters benadert, vraagt zijn cafévriend om een dienst. Koop de scheidsrechter eens om, Jean. Betekenisvol is ook De Dekens uitspraak: “Die in België, die ken ik allemaal.” We zijn ver weg van de uitspraak uit 1964 dat omkoping een ziekte is waar Anderlecht niet aan lijdt of van die van Roger Vanden Stock die ervan overtuigd is dat Anderlecht nooit een scheidsrechter heeft omgekocht.

De rest van het verhaal staat niet op cassette en vertelt Elst. Het gesprek in Het Cederhof vindt plaats, er wordt afgesproken op welke manier de scheidsrechter zal worden benaderd. Het budget is 600.000 frank, waarvan 100.000 voor de omkoper. Te betalen in het Hiltonhotel na de wedstrijd. Elst maakt, naar eigen zeggen, vervolgens een afspraak met Keith Hackett in de Orangerie van het Hilton. Het gesprek duurt nauwelijks twee minuten. Wanneer het Hackett duidelijk wordt wat de bedoeling is van de afspraak, staat hij boos recht en stuurt Elst wandelen, met de melding: “Zeg tegen uw opdrachtgevers dat zij zich gelukkig mogen prijzen dat ik over dit gesprek geen verslag zal maken.”

De Deken is aangeslagen door het nieuws. “Volgende keer beter”, zegt Elst.

Anderlecht wint makkelijk met 2-0.

De volgende ochtend belt, nog steeds volgens de versie van Elst, De Deken Elst blijgezind op met de vraag of ie onmiddellijk naar het Hilton wil komen. Afspraak is bij de liften. Daar geeft De Deken Elst een enveloppe en vraagt ‘m naar de bovenste verdieping te gaan. Elst doet dat, opent de omslag en ziet tot zijn eigen verbazing dat de afgesproken 100.000 frank erin zit, ook al heeft de omkoping niet plaats gegrepen. Even later komt Elst naar beneden en ziet hij in de lobby De Deken praten met een slanke, gebruinde man.

Achteraf beseft Elst wat er gebeurd is. Hij zet zijn relaas op papier. “De Deken is nadat hij er door mij van ingelicht was dat de scheidsrechter het spel niet wou meespelen, naar zijn opdrachtgevers gestapt: Constant Vanden Stock en Philippe Collin. Doodleuk heeft Lord Lister (Lord Lister, ook wel bekend als Raffles, is het hoofdpersonage uit een reeks pulpverhalen over een meesterdief die begin 20ste eeuw verschenen, FVL) daar gezegd dat de scheidsrechter akkoord was om de wedstrijd in het voordeel van Anderlecht te beslechten. Anderlecht won deze wedstrijd, dus voor Anderlecht en zeker voor De Deken geen vuiltje aan de lucht. Hij incasseert de 600.000 frank en geeft er 100.000 van aan mij. Gefeliciteerd, Raymond!”

Bij een eventuele nederlaag zou De Deken, volgens Elst, Elst ervan beschuldigd hebben dat hij Anderlecht had willen oplichten. Dat verklaart ook waarom de overhandiging van het geld per se in het Brusselse Hilton moest gebeuren. Dan is Philippe Collin er immers getuige van en kan De Deken zijn bewering, dat de omkoping effectief gebeurd is, handhaven. Bewijzen van deze stelling heeft Jean Elst niet. Maar achteraf ontmoet hij De Deken wel in Het Cederhof, waar Elst zegt wat volgens hem de ware toedracht van deze historie is. Elst vraagt 150.000 frank extra en krijgt die ook.

Elst vraagt zich af: “Hoeveel maal heeft De Deken dit spelletje ondertussen niet gespeeld met Anderlecht? Dat hij handig is neem ik hem niet kwalijk, maar dat hij zijn eigen bazen oplicht en dit door anderen ervan te beschuldigen dat zij de oplichters zijn, dat is een sporttak die niet past in mijn genen.”

***

Cassette 2: Anderlecht-Nottingham Forest

Enkele dagen vóór Anderlecht-Nottingham Forest van 25 april 1984 krijgt Jean Elst opnieuw een telefoontje van Raymond De Deken. Anderlecht heeft zijn hulp nodig, de heenwedstrijd ging met 2-0 verloren. Elst heeft zijn cassetterecorder in aanslag. (De originele cassettes bevinden zich op het parket in Brussel, de onderstaande tekst is gebaseerd op de uitgetikte versie.)

Raymond: Jean, bent u alleen thuis?

Jean: Ja, Raymond, waarom?

Raymond: Jean, ge zou voor ons nog eens moeten bemiddelen voor de wedstrijd tegen Nottingham Forest.

Jean: Ja Raymond, zeg maar wat dat ge wilt hé.

Raymond: Kunt ge iets in elkaar steken met dien arbiter, het is heel belangrijk en de president vindt dat wij na die nederlaag in Engeland gerust wat hulp kunnen gebruiken.

Jean: Ja, zonder hulp gaat ge zwaar in de problemen geraken, want met die vorige matchen zal er nog niet te veel zaad in het bakske gekomen zijn, zeker?

Raymond: Als ge dat maar weet. Als ze die halve finale verliezen kunnen ze nog bijleggen.

Jean: Hoe heet die scheidsrechter?

Raymond: Het is een Spanjaard, Curuceta Muro of zoiets.

Jean: Muro? Dat valt mee, Raymond, die heb ik samen met Curro eens ontmoet in Barcelona. Maar dat wil natuurlijk nog niets zeggen, maar ik ben wel geïnteresseerd.

Raymond: Zeg Jean, hoe gaan wij dat oplossen?

Jean: Laat dat maar aan mij over hé, Raymond, de vorige keer hebt ge mijn hand toch ook niet moeten vasthouden.

Raymond: Ja maar allez, ziet gij een gaatje?

Jean: Raymond, ik zal mijne plan wel trekken, en ik denk zelfs dat het het beste is dat ik mij nu al in verbinding stel met een vriend van mij in Spanje, die kan dan al eens polshoogte nemen bij die Muro.

Raymond: Zeg Jean, maar is die gast wel te vertrouwen?

Jean: Luistert Raymond, die kerel is in ieder geval beter te vertrouwen dan veel die op Anderlecht rondlopen.

Raymond: Bedoelde mij daar misschien mee, Jean?

Jean: Nee Raymond, of moet ik er misschien een tekeningske bij maken? En daarbij, waar woont die kerel ergens in Spanje?

Raymond: Die komt van Alicante, heb ik horen zeggen.

Jean: Dat valt goed mee, Manuel is ook van die kanten.

Raymond: Zeg Jean, hoe gaat ge dat fiksen?

Jean: Zeg liever eens eerst wat dat mag kosten, maar denk eraan, Raymond, dat kan niet meer voor dat muizengeld zoals de vorige keer, want als ik daar zo eens goed over nadenk vond ik dat toch maar belachelijk weinig. Maar allez, ik was ermee akkoord en daarbij is dat ook verleden tijd.

Raymond: Ja zeg, Jean, daar moeten wij nu niet meer over beginnen zagen hé.

Jean: Raymond, weet ge al wat dat geval mag kosten?

Raymond: Ja, wat denkte gij dat dat kan kosten?

Jean: Luistert Raymond, van die zaken heb ik geen verstand. Ik kan dat wel ineensteken, maar van prijzen of zo heb ik geen benul. Maar het is toch niet de eerste keer dat gij zoiets doet, dus ge zult wel beter weten wat Anderlecht hiervoor over heeft, is het niet?

Raymond: Ja, ik weet dat wel ongeveer, maar probeert te weten te komen wat die kerel vraagt.

Jean: Oké, Raymond, ik zal mijne plan wel trekken, ik zal er eens over nadenken en morgen hoort ge wel iets van mij.

Raymond: Zeg Jean, ik mag er toch op rekenen dat Curro hier niet tussen zit, hé.

Jean: Luistert Raymond, Curro zit hier, en ook niet in die vorige zaak, tussen voor een halve frank. Curro, dat is voor mij verleden tijd, maar ik mag u wel gerust vertellen dat dat manneke meer te vertrouwen is dan veel die bij Anderlecht rondlopen.

Raymond: Zeg Jean, ik vind wel dat ge een beetje overdrijft. Ze zijn bij ons toch correct en als ge niet goed overeenkomt met Michel dan zou ik dat eens met hem uitspreken.

Jean: Raymond, ik kan met dat ventje niet uitpraten, maar dat is tenslotte mijn probleem.

Raymond: Jean, ik zou toch maar oppassen met al uw veronderstellingen.

Jean: Raymond, daar ligt van alles op mijn lever, maar op mijn manier zal ik het wel eens aan de weet komen.

Raymond: Ik zou mij daar toch niet zo druk over maken, maar allez, ik zie of hoor morgen wel iets van u?

Jean: Ja, oké Raymond, tot morgen.

***

Elst contacteert zijn Spaanse vriend José Manuel Rodriguez Escobar. Ze ontmoeten de heer Guruceta Muro in de Taberna Dolfin op de Esplanada España in Alicante. Muro blijkt voorzichtig geïnteresseerd en laat weten dat ie 4 miljoen peseta’s wil ontvangen, omgerekend zo’n 1,2 miljoen Belgische frank. De scheidsrechter zegt dat Anderlecht niet op mirakels hoeft te rekenen. Twee dagen later bevestigt Muro dat ie het spel meespeelt. Zo komen we bij het volgende opgenomen telefoongesprek De Deken-Elst.

Raymond: Hallo Jean, goede reis gehad?

Jean: Ja, als ge dat reizen kunt noemen.

Raymond: En heeft het wat opgebracht?

Jean: Gaan wij dat door de telefoon bespreken, Raymond?

Raymond: Ja, de prijs toch hé, Jean.

Jean: Zit ge goed vast, Raymond? Muro heeft gezegd dat mijn opdrachtgevers eerst naar school moeten gaan als ze spelletjes willen spelen met halve finales.

Raymond: Ja, dien arbiter mag alles zeggen hé.

Jean: Hij vraagt voor die klus 1.200.000 frank.

Raymond: Tout compris?

Jean: Ja, voor de scheidsrechter hé, Raymond.

Raymond: Ja, natuurlijk.

Jean: Luistert Raymond, hij heeft ook gezegd dat Anderlecht voor dat bedrag geplaatst is voor de finale. Alleen mirakels kan hij niet doen.

Raymond: Dus, Jean, als ik het goed heb begrepen gaat Anderlecht over voor dat bedrag?

Jean: Ja, Raymond, dat heeft hij gezegd, maar ik herhaal dat ge geen mirakels moet verwachten, want ik heb het u al eens gezegd de eerste keer, dat er altijd iemand van Uefa in de tribune zit hé.

Raymond: Ja, dat is juist.

Jean: Luistert Raymond, de scheidsrechter zou graag 400.000 frank ontvangen voor de wedstrijd, te betalen in Madrid, maar als dit te moeilijk zou zijn, mag dat ook in Brussel. Maar wel vóór de match.

Raymond: Ja Jean, ge verstaat wel dat heel deze zaak langs mij moet passeren. Ik zal mijn best doen dat dat geld er op tijd is, voor mij is de zaak in orde, maar ik moet het altijd vragen of ze dat willen doen. Maar ik doe mijn best. Ik ga nu naar de president en Collin, ik moet hun akkoord nog krijgen. En Jean, bij u blijft het datgene wat wij hebben afgesproken?

Jean: 250.000 Raymond, dat zijn wij al overeengekomen hé.

Raymond: Ça va, ik heb het begrepen, als ik het akkoord heb laat ik het u direct weten.

Jean: Oké Raymond, dan hoor ik nog wel iets van u.

***

’s Anderendaags al deelt De Deken in Het Cederhof mee dat de zaak wat Anderlecht betreft rond is, zegt Elst. Alleen: het volledige bedrag wordt ná de wedstrijd overhandigd. Elst vraagt zich af wat De Deken hieraan zal verdienen.

Het vervolg kennen we: Anderlecht plaatst zich dankzij twee dubieuze beslissingen van Guruceta Muro. Een ultralichte penalty na een zacht contact tussen een verdediger en Kenneth Brylle, en een onbegrijpelijk afgekeurde Nottingham-goal in de slotfase.

De ochtend na de wedstrijd belt De Deken Elst thuis op. Diens geluidsapparatuur tapet weer perfect.

Raymond: (uitbundig en euforisch, roepend) Jean, die scheidsrechter heeft dat fantastisch gedaan. Da’s ne grote, nen hele grote.

Jean: Ja, Raymond, ge kunt moeilijk zeggen dat hij zijn geld gestolen heeft.

Raymond: Ik dacht dat ik zot werd als die gasten in de laatste minuut die goal maakten.

Jean: Hoe denkt ge dan dat ik mij voelde. Ik zag mijn geld al vliegen, maar een ding moeten wij wel toegeven hé Raymond, dien arbiter kan wel toveren.

Raymond: Ja, want voor hetzelfde geld mogen wij het vergeten. Zeg Jean, kunt ge tegen 10 uur in de Hilton zijn?

Jean: Geen probleem.

Raymond: De neef is nu het geld gaan halen.

Jean: De Neef? Welke De Neef?

Raymond: Awèl, de neef hé, Collin.

Jean: Zeg Raymond, zijt eens wat duidelijker. Ik ken De Neef niet en ik ken Collin niet.

Raymond: O nee? Wel, Philippe Collin, dat is de neef van de president, en die is nu het geld gaan halen, want vroeger deed Roger dat.

Jean: Het zal mij een zorg wezen, Raymond, ik ben om 10 uur in de Hilton.

Raymond: Wacht op mij in de bar, oké?

Jean: Klaar, Raymond, tot seffens.

***

Hoe Elst opnieuw bedrogen wordt door De Deken, leest u in Elsts memoires, verderop in dit boek. Belangrijker is de conclusie dat omkoping gebeurt op nationaal en internationaal niveau en dat het blijkbaar frequenter gebeurt dan we zouden vermoeden. Ook leuk om weten is dat Roger Vanden Stock een hele tijd geldkoerier heeft gespeeld bij bizarre geldtransacties. De Deken zegt duidelijk: “Philippe Collin, dat is de neef van de president, en die is nu het geld gaan halen, want vroeger deed Roger dat.”

***

Cassette 3: Vanden Stock telt het geld

Wanneer in 1989 René Van Aeken in de Anderlecht-affaire ten tonele verschijnt, is diens eerste bedoeling het boycotten van zijn vroegere vriend en zakenpartner Jean Elst. Van Aeken komt al in april 1986 in het bezit van de fameuze ‘memoires’ van Elst en besluit die, samen met een resem kopies van krantenartikels en brieven, door te sturen naar de voetbalbond. Daar wordt Van Aeken aangeraden contact te zoeken met Anderlecht, wat hij dan ook doet.

Op 25 mei 1990 ontmoet Van Aeken Constant Vanden Stock, voorzitter, en Michel Verschueren, manager, in het Astridpark. Er wordt een afspraak gemaakt dat Van Aeken gedurende anderhalf jaar om de zes maanden de som van 4 miljoen frank mag incasseren, wanneer hij de zaak in de doofpot dumpt (lees: geen dossiers meer naar de KBVB of de Uefa stuurt) én Elst mee op afstand helpt houden. Van Aeken gaat akkoord en zal ook drie keer netjes op tijd uitbetaald worden, goed voor 12 miljoen frank.

Tijdens die eerste bijeenkomst speelt Anderlecht het nochtans hard. Vanden Stock en Verschueren besluiten Van Aeken een brief te laten ondertekenen, waarin die bekent dat hij de club heeft opgelicht en hiervoor nu zijn spijt betoont. Wat Anderlecht niet weet is dat Van Aeken een primitief cassetterecordertje in zijn vest heeft verborgen. Op de — moeilijk verstaanbare — cassette hoor je Michel Verschueren volgende brief voorlezen:

“Ik, ondergetekende, Van Acker (zo zegt Verschueren het), voornaam, adres, beken hiermee me vrijwillig schuldig te hebben gemaakt aan een poging tot afpersing ten opzichte van Anderlecht. Deze poging werd mij ingegeven op den ogenblik dat ik financiële moeilijkheden had. Zij werd echter onmiddellijk ontdekt door de heren Verschueren en Vanden Stock zodra ik beroep deed op de tussenkomst van een deurwaarder. Ik verontschuldig mij voor deze misstap en beloof plechtig alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat aan deze beproefde zaak geen ruchtbaarheid wordt gegeven. Ik beken tevens deze zaak volledig uitgedacht te hebben ten nadele van Anderlecht.”

Vanden Stock mompelt: “Als ge dat doet, dan ben ik akkoord.” Versta hieronder: wanneer Van Aeken schriftelijk toegeeft een oplichter te zijn, zal hij (Vanden Stock) zijn kluis lichter maken ten voordele van hem (Van Aeken). “Elst gaat ons kapot maken”, zegt Verschueren nog. “Als ‘m weet als dat het terug is ingetrokken, hij moet schrik hebben van iemand”, voegt Vanden Stock er nog ietwat cryptisch aan toe.

Daarna dicteert Verschueren de brief langzaam, zodat Van Aeken die voor de ogen van de Anderlechttop kan opschrijven en ondertekenen. Op de cassette vertaalt zich dat in enkele perioden van stilte. Wanneer Van Aeken braafjes zijn schuldbekentenis heeft genoteerd, zegt Verschueren: “Datum van vandaag, 25 mei 1990.”

Dan wordt de conversatie verdergezet. Verschueren: “Stel u voor dat dat dossier bij D’Hooghe komt!” Na nog wat over en weer gebabbel, bazelt Vanden Stock: “Ik heb u vertrouwen geschonken. Wees op uw hoede!” Wat dat inhoudt, preciseert vader Vanden Stock enkele tellen later. “Als het moest licht krijgen, dan gaan we erin!” Vervolgens telt hij: “Eén, twee, drie, vier.” Het geritsel met papieren maakt duidelijk dat hij Van Aeken geld overhandigt, de vier verwijst naar de afgesproken vier miljoen frank.

Vanden Stock neemt Van Aeken verder in vertrouwen. “Ik heb veel patience gehad”, zegt hij, verwijzend naar zijn problemen met Elst. “U bent veel te braaf geweest”, antwoordt Van Aeken. “Die man heeft iets in z’n kop, in z’n ogen”, filosofeert Vanden Stock tot slot. Dan wordt het gesprek afgerond. Vanden Stock: “En nu: voor de volgende twee keren. We zijn nu de laatste vrijdag van mei; voor de laatste vrijdag van november, dat wil niet zeggen dat dat de 25ste is hé. En de laatste vrijdag van de maand mei van volgend jaar.”

***

Na de correcte afhandeling van deze zaak zet Verschueren in 1992 Elst op zijn beurt op tegen Van Aeken. Een boze Van Aeken stapt opnieuw naar Anderlecht — en stuurt naar inmiddels goede gewoonte een dossiertje naar de bondsvoorzitter — en verwijst naar de bandopnamen van mei 1990, waar de club uiteraard geen weet van heeft. Anderlecht panikeert en nodigt Van Aeken eind mei 1993 opnieuw uit. Daarbij ontspint zich, dixit Van Aeken, volgende merkwaardige ‘stille’ discussie. Van Aeken stapt binnen op Anderlecht, waar men hem een papier voorhoudt: “U mag niet praten. U begrijpt waarom (bandopnamen). Als u akkoord bent, geef dan een teken met uw hoofd. Volgende week: 3 miljoen. Eerste maandag van juni 94: 3 miljoen. Eerste maandag van juni 95: 3 miljoen. Eerste maandag van juni 96: 3 miljoen. Eerste maandag van juni 97: 3 miljoen.” Van Aeken zegt dat ie weigert en verlaat het bureau. Hij wordt tegengehouden door Roger Vanden Stock die hem een nieuw voorstel doet en hem weer naar het bureau van zijn vader meetroont. Op hetzelfde papier wordt nu toegevoegd. “Eerste maandag van juni 98: 30 miljoen.” Nu gaat Van Aeken wel akkoord. Volgens Van Aeken moeten de eerste vijf betalingen (15 miljoen frank) gebeuren door Verschueren, de resterende som van 30 miljoen frank zal hij krijgen van vader of zoon Vanden Stock.

***

In juni 1994 heeft Van Aeken een nieuwe ontmoeting met Verschueren, dit keer niet in aanwezigheid van Constant Vanden Stock. Verschueren is op zijn hoede, fluistert (wat zeker niet zijn gewoonte is) en vraagt Van Aeken tot twee keer toe of hij het gesprek op cassette registreert. Van Aeken ontkent. Een leugentje, want hij neemt de conversatie wél op. Er ontspint zich een discussie over de juiste bedragen. Van Aeken zegt dat hij recht heeft op 3 miljoen, Verschueren heeft het over 2 miljoen frank. Verschueren bindt uiteindelijk in: “Ik zal er wel eentje anticiperen.” Maar dat gebeurt pas nadat Van Aeken Verschueren enkele maanden later een brief stuurt, waarin hij ermee dreigt Constant Vanden Stock te vertellen dat Verschueren geld van Anderlecht achteroverdrukt. Vervolgens ontvangt Van Aeken prompt het ontbrekende miljoen en verloopt de betaling van juni 1995 eveneens zoals afgesproken. Het is hierna dat Verschueren aan Jean Elst de opdracht geeft bij Van Aeken in te breken en compromitterende documenten te ontvreemden. Pas na díe inbraak, dient Roger Vanden Stock klacht in bij het parket tegen de ‘afpersers’ Elst en Van Aeken. Een geval van perfecte timing…

Wanneer Van Aeken zich dan begin juni 1996 op Anderlecht aanbiedt voor zijn vierde betaling van drie miljoen frank, geeft er bij de club niemand thuis. Een week later wordt Van Aeken weggeleid door de gerechtelijke politie en volgt er een huiszoeking bij hem thuis.

***

De conclusie uit dit hoofdstuk is dat Anderlecht een merkwaardige deal sluit. De club laat Van Aeken een brief ondertekenen waarin die bekent een oplichter te zijn en vervolgens gaat ze over tot betaling, terwijl de enige logische stap op dat moment is dat de gerechtelijke politie wordt ingeschakeld en Van Aeken ter plekke gearresteerd wordt. Dat gebeurt dus niet (ook al weet Anderlecht op dat ogenblik nog niet dat de ontmoeting op cassette geregistreerd wordt). Wanneer Verschueren letterlijk zegt: “Stel u voor dat dat dossier bij D’Hooghe komt”, kan dit een verwijzing inhouden naar de bemiddelende rol die Alain Courtois op de bond speelt ten voordele van Anderlecht, terwijl iedereen weet dat Michel D’Hooghe de man van Club Brugge, de aartsvijand, is. Het is er Anderlecht vooral om te doen de affaire te houden waar ze op dat ogenblik zit: in de doofpot.

Wat Verschueren tijdens de tweede conversatie bedoelt met “Ik zal er wel eentje anticiperen” is voer voor interpretaties. Volgens sommigen is het best mogelijk dat Verschueren zelf geregeld clubgeld voorbehoudt voor privégebruik. Een hypothese waarvoor geen bewijzen voorhanden zijn.

***

Werkelijkheid overtreft fictie: slotbedenkingen

Jean Elst heeft geen spijt. Anderlecht-Banik Ostrava is zijn eerste ervaring met omkoping geweest. “Vóór die match had ik dat nog nooit gedaan, neen.”

Waarom heeft hij scheidsrechters omgekocht of proberen om te kopen? “Ik zag dat helemaal niet als een misdrijf. Het was een spelletje, een avontuur, én ik wou Anderlecht helpen. Dat ik toch een beetje Anderlechtsupporter was, heeft ook wat meegespeeld. Voor het geld moest ik het niet doen.”

De vraag of hij ook betrokken is geweest bij nóg andere omkopingsaffaires beantwoordt hij wat omfloerst. “Daar wil ik het niet over hebben. Over zaken die correct zijn afgehandeld, hoef je later niet meer te praten.”

Een omkoper, ja, een oplichter, neen, zegt Elst. “Ik daag iedereen uit om het tegendeel te bewijzen. Ik was door Anderlecht, in de persoon van zijn aangestelde De Deken, opgelicht voor een bedrag van 450.000 frank. Met enige pretentie durf ik zeggen dat mijn ingesteldheid tegenover geld en mijn financiële mogelijkheden van die tijd mij toelieten om zelfs aan zulk bedrag mijn voeten te vegen. Als ik wérkelijk een oplichter zou zijn geweest, dan zou ik onmiddellijk na de match tegen Nottingham naar de president zijn gestapt met de cassettes en had ik hem 100 miljoen frank gevraagd. Ik ben er zeker van: ik had ze gekregen. Want, vergeet niet, we zaten toen volop in de Bellemansaffaire en de omkopingszaak Standard-Waterschei met Merlijn de tovenaar alias Goethals; Anderlecht kon het zich niet permitteren om ontmaskerd te worden als een club die scheidsrechters omkoopt. Dat ik twee jaar heb gewacht, zegt volgens mij genoeg over het feit dat ik géén oplichter ben. Ik heb Anderlecht miljarden laten verdienen door mijn stilzwijgen. Ik ben opgelicht, door Anderlecht! Mede door mijn zwijgen heeft Anderlecht zijn kasteel kunnen bouwen (het Constant Vanden Stockstadion, fvl). Hoeveel titels hebben ze niet kunnen behalen op de kap van Standard, dat wél zwaar gestraft is voor de omkopingsaffaire tegen Waterschei? In plaats van grote woorden te gebruiken in de dagbladen, zouden de bestuurders van Anderlecht vandaag naast Tapie moeten zitten, in de gevangenis. Daar horen ze thuis. Zij zijn al vele decennia de échte omkopers en oplichters.’

***

(…) Het verhaal van Jean Elst wordt gestaafd door uitgetikte verklaringen die slaan op de op cassette opgenomen telefoongesprekken met Raymond De Deken én ontmoetingen met Constant Vanden Stock op de hoofdzetel van diens Gueuze-brouwerij in Anderlecht, cassettes die in het bezit zijn van de gerechtelijke politie van Brussel. De cassettes met de gesprekken tussen De Deken enerzijds, Verschueren en Vanden Stock anderzijds, heb ik zelf kunnen beluisteren. Ik heb ze voorgelegd aan een paar deskundigen, die er quasi zeker van zijn dat de cassettes níet gemanipuleerd zijn, wat geen 100% garantie inhoudt, maar wel een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. De getuigenissen van Van Aeken en Elst schuiven chronologisch perfect in elkaar. Anderlecht heeft ook toegegeven dat de heren betaald zijn.

De meest waarschijnlijke gang van zaken is de volgende: Jean Elst koopt in april 1984, op verzoek van Raymond De Deken, de scheidsrechter om bij Anderlecht-Nottingham, nadat ie dat enkele maanden tevoren tevergeefs probeert bij Anderlecht-Banik Ostrava. Elst wordt opgelicht door De Deken, maar weet niet hoe hij dit in zijn eigen voordeel moet rechtzetten. Op dat ogenblik kan hij Anderlecht oplichten, maar hij doet het niet. Twee jaar later belandt hij in de gevangenis op verdenking van belastingfraude, nadat hij net voordien hard in botsing is gekomen met de Anderlechttop. Hij tikt zijn ‘memoires’ met de bedoeling ermee naar een uitgever te stappen. Hij bedenkt zich en stuurt een kopie naar Constant Vanden Stock, die — wetende wat er in werkelijkheid gebeurd is en met in het achterhoofd de erfenis van de zwartgeldaffaire en het omkopingsschandaal Standard-Waterschei — in paniek slaat en Elst contacteert. Er wordt een overeenkomst gesloten, waarbij Vanden Stock de ‘rechten’ op het ‘boek’ van Elst koopt voor 25 miljoen frank. Van zomer 1986 tot zomer 1988 ontvangt Elst vijf schijven van vijf miljoen uit het privévermogen van de Anderlechtvoorzitter.

Bij de laatste ontmoeting en overhandiging van 5 miljoen frank, zomer 1988, belooft Constant Vanden Stock dat hij Elst in de zomer van 1994 nog 40 miljoen frank zal betalen. Vanden Stock is dan al vastbesloten zijn brouwerij te verkopen; dán heeft hij het geld om de oorspronkelijk door Elst gevraagde 65 miljoen te betalen.

Wat Elst niet weet en Vanden Stock allicht wel, is dat de omkopingszaak dan verjaard is voor de Uefa. Wat Vanden Stock dan weer niet weet, is dat René Van Aeken intussen een kopie van het ‘boek’ van Elst heeft bemachtigd en op zijn beurt centen vraagt. Van Aeken beweert in totaal 21 miljoen frank te hebben ontvangen, het is niet duidelijk in hoeveel schijven dat gebeurd is.

Het tragikomische aan het verhaal is dat niemand op geen enkel ogenblik écht aan de winnende hand is. Anderlecht zit opgescheept met een omkopingszaak en de twee Antwerpenaren met een mogelijk proces wegens poging tot afpersing. Elst en Van Aeken beweren nog een fortuin tegoed te hebben, maar ze krijgen hun geld niet van de club. Een patstelling, zij het dat Anderlecht meer te verliezen heeft.

***

Een merkwaardige vaststelling is dat door de doofpotoperatie van de Belgische voetbalbond — en met name van zijn gewezen secretaris-generaal Alain Courtois — niet alleen het dossier verjaard zou kunnen zijn, maar ook dat de poging tot afpersing, waarvoor Elst en Van Aeken mogelijk berecht zullen worden, in feite nooit had hoeven plaats te vinden. Indien Courtois in 1989, 1990 of 1992 (hij heeft drie keer de kans gehad…) het dossier naar de Uefa had doorgestuurd, zou de beruchte brief die Elst en Van Aeken in 1995 componeerden niet geschreven zijn, vermits de Uefa de zaak dan allang behandeld zou hebben. Een moreel én juridisch frappante constatering.

***

De sportpers eet echter nog altijd uit de hand van de voetbalclub met de rijkste historiek van het land. In jaaroverzichten van het voorbije voetbalseizoen 1996-1997 wordt de affaire ofwel ‘vergeten’, ofwel toegeschreven aan de ziekelijke fantasieën van een stelletje oplichters. Dames, heren, moet er niet naar de waarheid gezocht worden? (Waarmee ik overigens niet pretendeer in dit boek de waarheid en niets dan de waarheid te hebben gebracht, maar ik heb wel naar best vermogen getracht zo dicht mogelijk bij de ware toedracht te belanden.)

Tot slot nog een opmerking over de juridische afhandeling van de zaak. Dat Georges Marnette het dossier naar zich toetrekt is merkwaardig en verdacht. Dat Marnette zelf in zijn ‘problemen’ met enkele gerechtelijke dossiers wordt bijgestaan door advocaat Spreutels is té frappant om toevallig te zijn. Dat diezelfde Spreutels — die volgens een Humo-dossier gesitueerd moet worden in de kringen rond advocaat Dumont, zelf volgens de auteurs van dat dossier de vermoedelijke spil van een netwerk rond diverse gangsterbendes — ook nog eens Anderlecht vertegenwoordigt, lijkt me deontologisch en zeker moreel onverdedigbaar.



Uit mijn archief (14/29): ‘De toestand is niet hopeloos: het kán veranderen’ (interview Jared Diamond, 2005)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on wo, februari 14, 2024 09:27:19

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 14.

In de tweede helft van de jaren 90 was ik bijzonder actief voor de zaterdagbijlage van De Financieel-Economische Tijd. Vlak nadat ik bij de BRT op een zijspoor was beland, pikte ik de draad heel eventjes terug op. Ik mocht voor De Tijd, zoals de krant inmiddels heette, Jared Diamond interviewen, de vermaarde Amerikaanse evolutionaire bioloog en milieuwetenschapper, die net een kanjer had geproduceerd: Ondergang. Een boek waar je niet vrolijker van werd. Het interview verscheen zaterdag 28 mei 2005.

***

‘De toestand is niet hopeloos: het kán veranderen’

***

“Zullen toeristen op een dag ook verwonderd staan kijken naar de roestige casco’s van de Newyorkse wolkenkrabbers, zoals wij tegenwoordig staan te kijken naar de met oerwoud overwoekerde ruïnes van de Maya-steden?” Deze en andere intrigerende vragen worden gesteld in Ondergang, de vuistdikke turf van de hand van de Amerikaanse professor en bestsellerauteur Jared Diamond. Een gesprek over onze toekomst of… het gebrek daaraan.

Het gaat de verkeerde kant op met de mensheid. Je hoeft tegenwoordig geen onverbeterlijke zwartkijker, zwaarmoedige filosoof of principiële geitenwollensok te zijn om tot die conclusie te komen. De signalen die de natuur ons geeft, zijn onmiskenbaar: we moeten ingrijpen voor het te laat is. Maar hoe?

Dat we moeten ingrijpen, is ook de teneur van het nieuwe boek van dr. Jared Diamond, Ondergang, met als veelzeggende ondertitel Waarom zijn sommige beschavingen verdwenen en hoe kan de onze haar ondergang voorkomen?. Oorspronkelijke titel: Collapse: How Societies Choose to Fail or Succeed. Diamond gaat in dit meer dan 700 pagina’s dikke maar vlot leesbare werk na waarom sommige beschavingen (Paaseiland, Maya’s, Groenland) verdwenen, waarom andere beschavingen (Rwanda, Haïti, China, Australië) — soms zonder het zelf te beseffen — in moeilijkheden verkeren en welke lessen we moeten trekken uit het verleden om onze toekomst te vrijwaren.

De auteur is niet aan zijn proefstuk: acht jaar geleden schreef hij het met een Pulitzer Prize en een Britain’s Science Book Prize bekroonde Guns, Germs and Steel (Zwaarden, paarden & ziektekiemen), over de ongelijkheid in de wereld. Goed voor intussen bijna twee miljoen verkochte exemplaren. Ook van zijn hand: The Third Chimpanzee uit 1992 (over de menselijke evolutie) en Why Is Sex Fun? uit 1997 (over de evolutie van de menselijke seksualiteit).

De nu 68-jarige wetenschapper verlegde zijn werkterrein drie jaar geleden van fysiologie en biofysica naar geografie, maar hij bleef wel lesgeven aan de University of California in Los Angeles (UCLA). Diamond is al dertien jaar voorzitter van de Amerikaanse tak van het World Wildlife Fund (Wereldnatuurfonds) en zit ook in de internationale beheerraad van die organisatie. Toch is hij geen traditionele milieuactivist of een fundamentalistische eco-kruisvaarder, die zweert bij een veganistische levensstijl. Bij een lunchgesprek in een aardig Amsterdams restaurant bestelde hij eend, terwijl hij ondertussen een antwoord bedacht op mijn openingsvraag waarom iemand in godsnaam een boek van 700 bladzijden schrijft. Jared Diamond: “Daar zijn twee redenen voor. Eén: in de Nederlandse taal worden meer woorden gebruikt dan in het Engels, waardoor de Nederlandse versie bijna tweehonderd pagina’s dikker is dan de originele. Twee: het is een ingewikkeld onderwerp. Ik heb niet alleen naar het heden gekeken, maar ook naar het verleden. En ik heb niet alleen falende beschavingen beschreven, maar ook succesvolle. Daarnaast wilde ik mijn boek toegankelijk maken voor het grote publiek, omdat ik zoveel mogelijk lezers wil bereiken, niet alleen wetenschappers. De inhoud is wetenschappelijk correct, maar het is zeker geen traktaat. Dat was trouwens niet eens zo’n moeilijke opdracht, omdat ik zelf niets van dit onderwerp afwist. Ik was een specialist in galblazen, geen ecologist. Ik moest dus eerst zelf ontdekken wat het verschil is tussen een goudmijn en een kopermijn, of wat er in het verleden gebeurd is in Rwanda.”

Collapse verscheen begin dit jaar in de Verenigde Staten en werd er bijzonder positief onthaald. Amper een paar dagen uit stond het al op drie in de bestsellerlijst van non-fictieboeken. Een bewijs dat het thema aanspreekt. “Mensen zijn niet zo oppervlakkig als we geneigd zijn te denken”, verklaart Diamond. “Ze beseffen dat dit boek over belangrijke zaken gaat. Voor mij toont dit aan dat je niet alleen dommepraat kunt verkopen aan de massa.”

Nieuw-Guinea

Hij heeft een grote voorliefde voor Nieuw-Guinea, goed voor inmiddels al eenentwintig expedities. “Ik hou van de vogels en de bloemen daar, en ik was geschokt dat de vogel- en bloemenpopulaties langzaamaan verdwijnen. Ik wou daar zelf iets tegen doen en ben lid geworden van het World Wildlife Fund, omdat het wellicht de meest efficiënte internationale organisatie is om milieuproblemen aan te pakken.”

“Waarom ik zo gefascineerd ben door Nieuw-Guinea? Een beknopt antwoord zou kunnen zijn: omdat het de meest interessante plek ter wereld is. Er leven meer dan duizend verschillende stammen, die allemaal hun eigen taal spreken. Er zijn zestig verschillende taalfamilies, die allemaal even ver van elkaar liggen als het Nederlands van het Chinees. Nieuw-Guinea is vooral ontzettend mooi: het ligt op de evenaar, heeft een tropisch regenwoud vlakbij de kust en gletsjers waarop permanent sneeuw ligt. Zowat elke habitat die je elders in de wereld vindt, vind je ook in Nieuw-Guinea, maar dan binnen een afstand van een paar kilometer. Je gaat van het tropisch regenwoud recht de bergen in. ’t Is alsof de evenaar en de noordpool naast elkaar zouden liggen. Als je eenmaal in Nieuw-Guinea bent geweest, vind je de rest van de wereld vervelend.” Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn volgende boek over Nieuw-Guinea zal handelen.

Diamond werd zelf in 1937 geboren in Boston, aan de Amerikaanse oostkust, verhuisde op jonge leeftijd naar de noordelijke, aan Canada grenzende bergstaat Montana en vertrok na zijn studies op Harvard en Cambridge (Massachusetts) richting universiteit van Los Angeles, aan de westkust, waar hij nog altijd woont met zijn vrouw en zijn tweeling van zeventien. “Tijdens de zomer gaan we naar ons huis bij de rivier in Montana”, vertelt hij. “Het eerstvolgende dorp ligt bijna twintig kilometer verderop. Je hebt er gigantische pijnboombossen en de herten en elanden lopen er door je achtertuin. Het contrast met Los Angeles kan niet groter zijn, want daar leef ik midden in de stad. In L.A. zou ik er nog niet aan denken om anderhalve kilometer te stappen, in Montana doe ik dat met veel plezier.”

Zijn boek is opgebouwd rond vijf thema’s die je in bijna alle beschavingen van vroeger en nu terugvindt: de menselijke invloed op het milieu, klimaatveranderingen, de relaties van een cultuur met naburige bevriende culturen, de conflicten met potentieel vijandige culturen en de reacties van een cultuur op de problemen waarmee ze wordt geconfronteerd. “Ik heb die indeling in vijf thema’s niet vooraf gemaakt, maar ze werd mij tijdens mijn onderzoek opgedrongen, door wat ik leerde”, zegt hij. “In zowat elke beschaving kom je minstens vier van die vijf thema’s tegen. Ik gebruikte ze als een checklist.”

Critici vragen zich af of je verleden, heden en toekomst van zeer uiteenlopende beschavingen wel met elkaar mag vergelijken. Diamond: “Die kritiek krijg ik wel vaker, meestal van mensen die van het boek hebben gehoord, maar het nog niet hebben gelezen. Er zijn uiteraard grote verschillen tussen de beschavingen van de Maya’s of op Paaseiland, en het hedendaagse België of Nederland. Denk alleen al maar aan de globalisering. Toen de samenleving op Paaseiland tenonder ging, wist niemand elders in de wereld dat. Vandaag weet je wat er gebeurt in de meest afgelegen gebieden. Als er in Afghanistan iets voorvalt, heeft dat ook gevolgen voor de Verenigde Staten.”

“Er zijn nog andere grote verschillen: onze wereld telt 6,5 miljard inwoners, Paaseiland had er amper 10.000. Wij hebben bulldozers en kettingzagen, op Paaseiland moesten de mensen het doen met zelfgemaakte stenen bijlen en houten werktuigen. Het heeft 900 jaar geduurd voor de bewoners van Paaseiland hun eigen ondergang hadden bewerkstelligd; wij slagen daar veel sneller in en noemen dat vooruitgang.”

Tijdbommen

Een van de boodschappen van Diamonds boek is dat er heel wat moet veranderen, en nog wel dringend ook. Hij haalt in het boek twaalf actuele problemen aan — zoals de vernieling van de natuurlijke habitat, het uitgeput raken van natuurlijke hulpbronnen, de opwarming van de aarde, oorlog, honger — en omschrijft die als “tijdbommen met een lont van minder

dan vijftig jaar”. Politici, die geacht worden langetermijnoplossingen te bedenken, zijn bijna uitsluitend met kortetermijnproblemen bezig, wat vooral eigen is aan westerse democratieën waarin om de vier of vijf jaar verkiezingen plaatsvinden; milieuproblemen aanpakken vereist immers de moed om burgers op hun plichten te wijzen. Politici maken zich daar niet populair mee en vrezen voor de gevolgen in het stemhokje. In Washington omschrijven ze dat kortetermijndenken als de ’90-dagen-visie’. Voorts wordt in het machtscentrum van de wereld niet vooruit gedacht. Diamond: “Bij de presidentsverkiezingen in 2000 haalde George Bush in de staat Florida 270 stemmen meer dan Al Gore. Stel je voor: als 136 mensen toen anders hadden gestemd, zouden we een ander resultaat hebben gekend. Waarmee ik niet beweer dat Bush niet met ecologische problemen bezig is, alleen doet hij altijd het tegenovergestelde van wat hij zou moeten doen. Het is een ramp, de ergste regering die ik heb meegemaakt!”

De regering-Bush stond Diamond ongetwijfeld mee voor ogen bij het schrijven van volgende paragraaf: “Menselijke samenlevingen en kleinere groepen kunnen (…) om allerlei redenen rampzalige beslissingen nemen: onvermogen om een probleem te zien aankomen, onvermogen om het probleem te zien als het zich eenmaal voordoet, onvermogen om te proberen het probleem op te lossen als het is gesignaleerd en onvermogen om succesvolle oplossingen te vinden.”

Toch moeten niet alleen politici het verschil maken, stelt hij. “Iederéén moet mee naar oplossingen zoeken, op alle niveaus, van boven naar onder en vice versa. En dat gebeurt ook wel, zij het traag. Vergeet niet dat de milieubeweging pas voor het eerst de kop opstak in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Minder dan vijftig jaar later hebben heel wat mensen belangstelling voor het milieu of zijn ze zelfs lid geworden van een ecologische beweging.”

Hij schetst twee mogelijke aanpakken: top-down en bottom-up. De eerste wordt opgelegd van bovenaf, bijvoorbeeld door de politiek, de tweede groeit vanuit een kleine gemeenschap en sijpelt door naar de hele bevolking. Beide aanpakken zijn onmisbaar, betoogt Diamond. “Een voorbeeld: gisteren reed ik in de stad Leiden rond in een elektrische taxi. Blijkt dat de Nederlandse overheid op elektrische wagens lagere belastingen heft dan op benzine-auto’s. Voor de taximaatschappij is dat een besparing van 80 procent. Dat is een perfect voorbeeld van een top-downbenadering. In andere gevallen is het de consument die ecologisch verantwoorde producten eist: dat is bottom-up.”

Paardenrace

Helaas botsen we voortdurend op tegen twee hardnekkige kwalen: onze neiging tot kortetermijndenken en ons vasthouden aan stevig verankerde morele waarden. Diamond: “Dat maakt het extra moeilijk, ja, maar het hoeft niet te betekenen dat we onze kernwaarden nóóit zullen wijzigen of dat we nóóit op lange termijn zullen denken. Toen ik in de jaren vijftig voor het eerst Europa bezocht, hield men hier nog vast aan het principe van de natiestaat. Vandaag heb je een Europese Unie, omdat eerst de politici en daarna de burgers beseften dat het behoud van de natiestaten alleen maar zou leiden tot nieuwe wereldoorlogen. Dat is een hoopvolle, fundamentele verandering in nauwelijks vijftig jaar tijd.”

Diamond vergelijkt de ecologische wedloop met een paardenrace: het ene paard leidt ons naar de ondergang, het andere naar de redding. Spannend is het wel, want het is

nog niet duidelijk welk van de twee zal winnen. Hij noemt zichzelf een ‘voorzichtige optimist’. “De toestand is niet hopeloos: het kán veranderen. Als ik een pessimist zou zijn, zou ik daar niet in geloven. Was ik een onvoorwaardelijke optimist, dan zou ik ervan overtuigd zijn dat de dingen vanzelf zouden veranderen.”

De Maya’s en de bewoners van Paaseiland hadden ook die mogelijkheid om hun levenswijze aan te passen, maar ze deden het niet, werp ik op. Wat is er nodig opdat onze toestand niet alleen kán veranderen, maar ook daadwerkelijk verandert? “We need you! Ik bedoel daarmee niet jou persoonlijk, maar de media. De media moeten de mentaliteit helpen te veranderen. Op Paaseiland hadden ze geen kranten, tijdschriften, radio of televisie, en konden ze niet leren uit wat er elders fout liep. In de Dominicaanse Republiek hebben ze die massamedia wel en daar hebben ze op tijd de juiste conclusies getrokken, waardoor de ecologische situatie er vandaag zo fel contrasteert met die van het buurland Haïti, waar de problemen niet werden aangepakt. Weet je, je kan ziekte behandelen op twee manieren: met koude handdoeken, om de koorts te verlagen, of met antibiotica. Ik kies voor de antibiotica.”

Slotvraag: loopt het goeie paard momenteel snel genoeg? “Ik weet het niet. Kom eens terug over dertig jaar.”

Jared Diamond, Ondergang (Waarom zijn sommige beschavingen verdwenen en hoe kan de onze haar ondergang voorkomen?), 2005, Utrecht, Spectrum, 702 blz., 35,75 euro.



Uit mijn archief (13/29): ‘Onze universiteiten leveren witte producten af’ (over het gebrek aan diversiteit op onze uniefs, 2020)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on di, februari 13, 2024 10:17:33

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 13.

Ik heb vijf boeken geschreven samen met Geert De Vriese. Ik kende Geert als eindredacteur van TV-Ekspres, waarvoor ik halfweg de jaren 90 een tijdje heb geschreven, en haalde hem later, toen ik zelf hoofdredacteur van de sportredactie van de VRT-televisie was, binnen als chef sport voor Het Journaal. Geert is heel direct in zijn communicatie en toch ook bijzonder discreet, twee positieve en helaas ook nogal zeldzame eigenschappen, zeker in combinatie met elkaar. Na onze gemeenschappelijke VRT-periode verloren we elkaar een beetje uit het oog, tot Geert me in 2015 contacteerde met een voorstel voor een gezamenlijk boek over de Rode Duivels in de periode 1975-1980, kort samen te vatten als ‘from zeroes to heroes’. Dat zag ik wel zitten. We bleken een complementair duo te zijn: Geert is de man van de archieven, geen op het eerste gezicht pietluttig maar achteraf zeer relevant detail ontgaat hem. Bovendien heeft hij een begenadigde pen, je hoort zo de stem van de verteller. Hij doet echter niet graag interviews, ik wel. Op die manier vulden we elkaars sterke punten aan. Dat resulteerde niet alleen in een handvol boeken (over de Rode Duivels, zoals reeds gemeld, over de brand in de Innovation, over Mei ’68, over de eerste muziekfestivals in ons land, over de BRT Top 30), maar ook in bijdragen voor andere media, onder meer in het maandblad Eos Wetenschap. In het septembernummer van 2020 schreven we een bijdrage over onze ‘witte universiteiten’.

***

Onze universiteiten leveren witte producten af

***

De westerse machtsstructuren kleuren nog altijd wit. Volgens velen té wit. Dat geldt ook voor de Vlaamse universiteiten en bijgevolg ook voor onze wetenschap. Wordt dat in de toekomst anders? En hoe werken we daaraan?

“Als je een foto bekijkt van de raad van bestuur van een Amerikaanse Ivy League-universiteit zie je een heel diverse groep mensen”, opent Orhan Agirdag, onderwijssocioloog aan de KU Leuven. “Hier bij ons staan er alleen witte mensen op. Om te beginnen zou het bestuur van onze universiteiten al een betere weerspiegeling van de samenleving moeten vormen.”

Amerika als het goede voorbeeld? Nochtans gingen meer dan vijfduizend Amerikaanse wetenschappers na de gewelddadige dood van George Floyd in staking om te protesteren tegen racisme en discriminatie in hun land, maar ook in hun directe omgeving. Hashtag Strike4BlackLives. En uiteraard: #BlackLivesMatter. Maar Agirdag heeft ongetwijfeld een punt: bestuurders en lesgevers zijn aan onze universiteiten bijna zonder uitzondering wit, of blank zo u wilt. Dat was al zo in het verdere verleden, zij het dat het toen alleen maar om witte mánnen ging. Díe emancipatiegolf werpt stilaan wel enige vruchten af.

Geen cijfers

Officieel weten we het niet. Mógen we het niet weten. De verstrengde privacywetgeving bepaalt dat universiteiten niet meer mogen vragen wat de achtergrond is van hun sollicitanten. Of die Belg zijn met ook nog de Marokkaanse of Turkse nationaliteit, kom je dus niet meer te weten, hooguit kan je dat afleiden uit hun naam of geboorteplek. Of wanneer ze dat zelf benadrukken. Konden kranten acht jaar geleden nog melden dat er amper vier professoren met een migratieachtergrond waren aan de Vlaamse universiteiten, dan moet de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) het antwoord nu schuldig blijven. Je kunt het wel zíen: in het auditorium ‘verkleurt’ de studentengemeenschap langzaam maar zeker, op het verhoogje vooraan nauwelijks.

“Op het vlak van het doorbreken van de klassieke witte gezichten in de auditoria scoren we goed”, stelt Luc Sels, rector van de KU Leuven. “Onze internationale staf is zeer divers, met lesgevers uit verscheidene landen en continenten, van China, India of Iran tot Turkije en Vietnam. Al geef ik toe dat Afrikaanse landen, op een paar Noord-Afrikanen na, nagenoeg afwezig zijn. Ongeveer 50 procent van de doctoraatsstudenten en 60 procent van de postdoctorale medewerkers zijn niet-Belgen. Van de bijna 13.000 internationale studenten is de helft niet-Europees. Het beeld van de witte KU Leuven klopt dus niet. Wij tonen geen enkele vooringenomenheid, we rekruteren de beste talenten. 30 procent van de nieuwe studenten heeft ofwel een migratieachtergrond, ofwel een beurs, ofwel zijn het pioniers, van wie niemand uit de familie voordien naar de universiteit is gegaan. Dat is al heel wat, maar ik geef toe dat onze studentenpopulatie nog geen correcte afspiegeling is van de Belgische samenleving en dat dit nog veel meer geldt voor de professoren.”

“We waren de eerste universiteit die een actief beleid invoerde om allerhande discriminaties op te sporen en te stoppen”, benadrukt rector Caroline Pauwels van de VUB. “Minder dan de helft van de VUB-generatiestudenten heeft een Belgische achtergrond (46,9%), minder dan de helft komt uit een eentalig Nederlandstalig gezinsmilieu (43,6%). Wanneer je naar de studenten kijkt, is de VUB een correcte afspiegeling van de samenleving en Brussel in het bijzonder. Het docentenkorps is dat veel minder. En daar gaat het natuurlijk om: maken dat studenten met Afrikaanse wortels zich herkennen in hun docenten en zo de boodschap krijgen dat een wetenschappelijke carrière ook in hún bereik ligt. De volgende, belangrijke fase in de democratisering van ons onderwijs — na de inclusie van vrouwen en socio-economisch zwakkere groepen — is dan ook diversifiëring. Ik voerde recent een reeks gesprekken met studenten, onderzoekers en medewerkers over racisme. Zoals Gandhi instrueerde: alles wat je voor mij doet, maar niet met mij, doe je tegen mij. Het traject naar inclusiviteit doen we trouwens in een internationale samenwerking met verschillende universiteiten waarbij we nadenken over de universiteit van de toekomst, Eutopia, en die is uiteraard inclusief.”

Genderspits

“Met meer kleur in de aula stopt het niet: ook onze curricula moeten meer divers worden in termen van leerinhouden, bibliografieën en perspectieven die ze aanreiken”, gaat Pauwels verder. “Recente studies tonen aan dat universitaire opleidingen een eurocentrisch perspectief op de wereld bieden, wat een negatieve impact heeft op het zelfbeeld van studenten die behoren tot etnische minderheden. Vandaar dat er momenteel een pilootproject loopt aan de VUB, de ‘curriculumscan’, dat best practices in kaart brengt en aanbevelingen formuleert voor een meer divers en inclusief curriculum.”

“Over cijfers beschikken we niet”, zegt Sam Smit, stafmedewerker Diversiteit aan de UAntwerpen, “maar het is niet omdat we niet exact weten hoe groot het probleem is, dat we moeten ontkennen dat er een probleem ís. De afgelopen jaren is het bewustzijn bij het personeel verder gegroeid: we werken nu niet alleen maar op gendergelijkheid, maar hebben onze scoop verbreed naar onder meer levensbeschouwing, seksuele oriëntatie, functiebeperking en migratieachtergrond. Bij de start van het nieuwe academiejaar in oktober zullen we trouwens een nieuw actieplan lanceren. We zullen onder meer onze vacatures beter verspreiden naar bepaalde doelgroepen, zodat ze zichtbaarder zullen zijn, en interne opleidingen organiseren voor selectiecommissies om te wijzen op de mogelijke aanwezigheid van unconscient bias (onbewuste vooroordelen; red.).’

Rector Rik Van de Walle bezorgde ons via zijn persdienst het Diversiteitsplan UGent 2019-2023. Een lopend programma dat vorig academiejaar werd uitgebreid met het voeren van een actief antidiscriminatiebeleid, het versterken van de diversiteitscompetenties van studenten en medewerkers, en het bevorderen van het groepsgevoel en de sociale cohesie onder studenten. Ondanks de progressieve reputatie oogt het professorenkorps aan de UGent opvallend wit. Net als in Leuven werken ze in Gent met een ‘genderspits’, een hoogleraar uit de facultaire beoordelingscommissie die erover moet waken dat onbewuste vooroordelen op basis van gender of diversiteit de benoemingsprocedures niet beïnvloeden.

Kleine instroom, kleine doorstroom

Hoewel er ook hier racisme en discriminatie zijn, kan je de Belgische samenleving niet vergelijken met de veel meer gepolariseerde Amerikaanse. En toch. Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) onderzocht discriminatie op de arbeidsmarkt en kwam daarbij tot de vaststelling dat kandidaten met een ‘vreemde’ familienaam tot 46 procent minder kans maken om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. Ziet hij ook in zijn omgeving dat mensen van andere origine weinig of geen kansen maken om net als hij professor te worden? “Je moet twee niveaus onderscheiden. Aan de ene kant heb je heel wat internationale doctoraatsstudenten: in sommige velden spreekt meer dan de helft Engels. Op dat vlak zit het echt wel goed. Aan de andere kant zie je er weinig als prof opduiken. Om les te kunnen geven moet je een master hebben behaald, een doctoraat hebben gemaakt én er moet een vacature zijn. Als ik tijdens mijn lessen in opleidingen zoals economische wetenschappen rondkijk in het auditorium, zie ik een blank publiek. Voor de opleidingen bestuurskunde en publiek management, en toegepaste taalkunde is het auditorium gemengder, maar het gaat zeker niet om een dwarsdoorsnede van de samenleving.”

“Het probleem zit ‘m in de eerste plaats aan de aanbodzijde. Er melden zich wel kandidaten uit het buitenland, maar geen van hier. Een van de oorzaken kan zijn dat mensen van allochtone afkomst in het middelbaar onderwijs veeleer naar technische richtingen afgeleid worden. En dan zijn er nog de ouders, die de universiteit te hoog gegrepen vinden. Het ligt dus aan de maatschappij én aan de keuzes die thuis gemaakt worden. Het is ook niet zo dat er geen plannen bestaan om mensen met een migratieachtergrond aan te trekken: als je die allemaal op elkaar zou leggen, krijg je een hele hoge stapel.”

“De instroom is niet groot en daardoor is de doorstroom klein”, bevestigt professor Tatjana Parac-Vogt, voorzitter van de Diversiteitsraad aan de KU Leuven. “We proberen inclusiviteit te organiseren door een actief antidiscriminatie- en inclusiebeleid te voeren, maar dat is niet makkelijk. Door de privacywetgeving is het moeilijk om systematisch gegevens als migratieachtergrond of etniciteit te registreren. Dat maakt monitoring van drempels of discriminatie bij in- en doorstroom bijzonder moeilijk. Meten is weten en we weten het dus niet. Nochtans durf ik te zeggen dat dit probleem aan de KU Leuven minder het gevolg is van expliciete discriminatie, maar vooral van minder zichtbare mechanismen in academische loopbanen, zoals implicit bias (onbewuste vooroordelen; red.) Daar moeten we op inzetten.”

In Leuven heeft men daarom een ambassadeurswerking opgestart. ‘Het A-Team’, noemt rector Sels het. “Onze medewerkers met een migratieachtergrond staan in nauw contact met ‘hun’ gemeenschap, bezoeken scholen, proberen scholieren warm te maken om te komen studeren. Tijdens onthaaldagen proberen we iedereen die vreest met minder wapens aan de start te komen, dus niet alleen mensen met een migratieachtergrond, via een pre-academisch programma te overtuigen dat het wel kan. Die inhaalbeweging is volop bezig.”

Gebrek aan rolmodellen

De problematiek stelt zich niet alleen aan onze universiteiten. Uit een onderzoek uit 2017 bleek dat amper 5 procent van de Vlaamse leerkrachten allochtone roots heeft, terwijl de klassen steeds meer ‘kleuren’. En dan gaat het nog voornamelijk om lesgevers van wie de ouders of grootouders geboren zijn in Frankrijk, Nederland en Duitsland, niet in Marokko, Turkije of Congo. 31 procent van de 18-jarigen in deze regio heeft een andere dan een Vlaamse afkomst. In de studentengemeenschap zijn ze met 10 procent zwaar ondervertegenwoordigd.

Al in 2012 werd aangekaart dat van de, op dat ogenblik, 1611 hoogleraren en professoren er amper 4 van niet-westerse origine waren, met minstens één ouder die geboren is in Afrika, Zuid-Amerika of Azië, en opgegroeid met een andere taal dan het Nederlands. “De universiteiten zouden een afspiegeling moeten zijn van de samenleving”, reageerde onderwijswetenschapper Paul Mahieu (UAntwerpen) toen. “Tel daarbij op dat de wetenschap per definitie internationaal is, en je zou inderdaad meer kleur verwachten in het professorenkorps.”

Inmiddels is Mahieu met pensioen, maar hij blijft een kritische watcher. “Veertig jaar geleden liep er aan de universiteiten van Antwerpen één professor met een ‘vreemde’ naam rond. Nu zijn er… een paar. Dat is problematisch. Hoe komt het dat ook vrouwen nog altijd onvoldoende doorgroeien aan onze universiteiten? Het heeft te maken met ambitie en met sociale processen die impliciet spelen, waardoor hun verwachtingspatroon vaak niet hoger reikt dan assistent worden. Wat allochtonen betreft begint het probleem al in het kleuteronderwijs. Ze zien geen rolmodellen.”

“In feite heb je te maken met een dubbele vicieuze cirkel. Mensen met een andere achtergrond zitten van kleuter tot gepensioneerde in een vast stramien. Vanuit een zekere onwetendheid krijgen ze ook geen toegang tot onze middenklassecultuur, waardoor ze bijna vanzelf gemarginaliseerd worden. Ik ben formeel: dat heeft niets te maken met racisme of discriminatie, al voeren onze universiteiten onbewust wel een soort ‘Eigen volk eerst’-beleid. Ze rekruteren vooral in eigen kring. Ons kent ons: als je jurylid bent bij de verdediging van een doctoraat, zal je die student meer kansen bieden op een job.”

Fixed mindset vs Growth mindset

Orhan Agirdag (KU Leuven) weigert mee te stappen in het instroom/doorstroomverhaal. Hij is perfect geplaatst om het probleem te duiden, als onderwijsexpert én met zijn Turkse achtergrond, al houdt hij niet van de term ‘ervaringsdeskundige’.

“Instanties schuiven de verantwoordelijkheid door. Hoger zegt dat het probleem bij secundair zit, secundair wijst naar lager, lager naar kleuter”, zegt Agirdag. “Dat draagt bij tot de ongelijkheid. En het begint eigenlijk nóg vroeger, bij de kinderopvang, al mag dat geen excuus zijn voor het hoger onderwijs. Als je het alleen maar hebt over gebrekkige instroom, ontken je het probleem, dat begint bij de kwaliteit van het onderwijs. Dat is het allerbelangrijkste. Hoe je als instelling met verschil omgaat doet er ook toe. Vertrek je van een fixed mindset, bijvoorbeeld dat een leerling onvoldoende intelligent is, dan zit je fout. Intelligentie ligt niet vast, mensen kunnen groeien, nieuwe capaciteiten aanleren. Vertrek je van een growth mindset, dan is een belangrijke barrière om ongelijkheid aan te pakken al weggewerkt.”

Professor Agirdag is wel tevreden over de recente evolutie in zijn eigen universiteit. “We staan het verst van allemaal. Leuven heeft de meest diverse proffenpopulatie, maar je kunt het aantal professoren met een migratieachtergrond nog altijd op de vingers van één hand tellen. Internationaal staan we nergens. We zijn eenoog in het land der blinden. Ik vind trouwens dat we af moeten van het idee dat we geen gegevens mogen verzamelen over de achtergrond van studenten en profs. Het enige wat nodig is, is een andere soort toestemming binnen het GDPR-beleid (General Data Protection Regulation-beleid dat in mei 2018 in werking is getreden om gegevens te beschermen en privacy te vrijwaren; red.).”

Quota of niet?

Te witte universiteiten die hoofdzakelijk witte producten afleveren: de Vlaamse universiteiten zijn zich bewust van het feit dat ze geen afspiegeling van de multiculturele samenleving zijn. Hoe zien ze de toestand evolueren? “Ik verwacht geen kwantumsprong in de goede richting”, waarschuwt professor Baert (UGent). “Een goed idee zou zijn om te investeren in brugprogramma’s, die toelaten dat jongeren met potentieel die wegens omstandigheden in minder prestigieuze richtingen in het middelbaar zijn terechtgekomen, na een jaartje met algemene vakken zoals wiskunde en academisch schrijven toch kunnen instromen in een universitaire richting.”

Sam Smit (UAntwerpen) garandeert dat de inspanningen zullen worden opgedreven de komende jaren. “Top-down zijn we daar al een hele tijd mee bezig, maar we hebben recent nog gemerkt met de Black Lives Matter-beweging dat je in combinatie met een bottom-up-aanpak veel meer in beweging kunt zetten.”

“Jaar na jaar zie ik de niet-witte populatie in positieve richting evolueren”, countert KU Leuven-rector Luc Sels. “Het percentage gaat erop vooruit. Vraag is: hoe kunnen we dat nog versnellen? We zullen in de nabije toekomst steeds meer inspanningen leveren, onder meer door ons A-Team nog beter financieel te ondersteunen. Maar het vraagt tijd. Over quota praten we niet. Die komen mogelijk pas in beeld als er meer kandidaten met een migratieachtergrond zijn.”

Op de vraag hoe professor Parac-Vogt (KU Leuven) de evolutie ziet, luidt het antwoord: “Langzaam. Goede wil is er genoeg. Op het vlak van gender is er heel veel gebeurd en ook qua internationalisering heeft de KU Leuven grote stappen gezet. In het nieuwe academiejaar willen we inzetten op het rekruteren van personeel met een migratieachtergrond, we zullen hierrond een actieplan uitwerken. Met quota kunnen we dit niet oplossen.”

“Het grote voordeel van quota is dat het ons verplicht op zoek te gaan naar het potentieel en om dat potentieel, dat er wel degelijk is, te zien”, beoordeelt Caroline Pauwels (VUB). “Het dwingt ons ook onze bias te onderzoeken en ons af te vragen of de criteria die we hanteren niet herzien kunnen worden, zodat we excellentie én diversiteit ineens vatten, zoals we dat nu voor vrouwen doen.”

“Ik heb geen glazen bol”, stelt professor Mahieu (UAntwerpen). “Wat ik zie, is een traag maar zeker proces. Veel té traag, wat niet gezond is. Kijk, ik ben zelf een voorbeeld van de democratisering van het onderwijs: mijn beide ouders hadden niet gestudeerd, ik mocht dat wel doen, als 68’er. Later is die democratisering er ook gekomen voor vrouwelijke studenten. Ook voor allochtone studenten zal dit het geval zijn. Maar ik kan niet genoeg benadrukken dat ze rolmodellen nodig hebben.”

Rolmodellen is één ding, vindt professor Agirdag. Consequent handelen een ander. “Mijn lab bestaat voor de helft uit mensen van een etnisch-culturele minderheid. Geen gevolg van discriminatie: ik heb gewoon de beste kandidaten gekozen. Met rolmodellen loop je het risico op tokenisme, waarbij die personen gebruikt worden om aan window dressing te doen, waardoor je het probleem verdoezelt.”

“Nog veel belangrijker is beleid”, besluit hij. “Ik vrees dat we hiervoor niet op de overheid moeten wachten, de instellingen moeten dat zelf doen. In Nederland zijn er initiatieven geweest waarbij een deel van de doctoraatsbeurzen voorbehouden wordt voor mensen met een migratieachtergrond. Er moeten streefcijfers komen: tegen 2030 zóveel procent niet-witte profs. Zonder die cijfermatige aanpak gaat het er niet van komen.”

***

Prof. Joy Irobi (UHasselt)

‘Als je voor de klas staat, voel je toch een barrière’

Professoren met een andere huidskleur kom je wel tegen als ze specifiek voor hun expertise worden gerekruteerd, of als ze naar hier komen studeren en daarna beginnen te werken. Zoals Joy Irobi van de vakgroep Immunologie & Infectie aan de faculteit Geneeskunde en Levenswetenschappen van de UHasselt. Ze kwam in 1995, op haar 24ste, uit Nigeria naar ons land om te studeren. “Mijn Nigeriaanse diploma was niet op hetzelfde niveau, ik moest mijn master opnieuw doen.”

Met een FWO-beurs kon ze jarenlang meewerken op het labo van Christine Van Broeckhoven aan de universiteit van Antwerpen. In 2002 behaalde Irobi haar doctoraat, tot 2013 deed ze postdoctoraal onderzoek, drie jaar later begon ze les te geven in Hasselt. “Het moeilijkste was de taal leren”, zegt ze. “Als expert heb je geen probleem om vakliteratuur door te nemen, omdat die meestal toch in het Engels is. Maar als je voor de klas staat, voel je toch een barrière. De UHasselt is een gezellige, kleine unief, waar de studenten ook nog eens in kleine werkgroepen worden onderverdeeld, opdat ze alles goed zouden begrijpen.”

Professor Irobi, die in Antwerpen woont, kreeg al te maken met alledaags racisme, maar wil niet dat het haar leven bepaalt. “Natuurlijk zie ik dingen gebeuren, maar ik ben gefocust en probeer die situaties te vermijden of ze te negeren. Ik ga weg van dat soort mensen. Dan concentreer ik me op de positieve zaken waarmee ik bezig ben. Op de universiteit krijg ik niet te maken met racisme, al stel ik vast dat ze in Hasselt wel iets vriendelijker zijn dan in Antwerpen. Wat me soms wel verwondert, is de mentaliteit. De kwaliteit van het onderwijs is top notch, het beste van het beste, en toch lopen er veel mensen rond die niet gelukkig zijn. Ik begrijp dat niet. Ik weiger depressief te worden van een job, dan ga ik wel andere dingen doen.”

***

Guido Gryseels (AfricaMuseum)

‘Van onze 75 wetenschappers zijn er 9 van Afrikaanse origine, dat is te weinig’

In het jaar dat Congo 60 jaar onafhankelijkheid viert, is diversiteit uiteraard nog meer dan anders een gevoelig thema in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (kortweg: AfricaMuseum) in Tervuren, een van de tien federale wetenschappelijke instellingen in ons land. Directeur Guido Gryseels geeft toe dat er nog een lange weg te gaan is. “Ik heb daarover zopas een transmissierapport opgesteld voor de toekomstige minister van Wetenschapsbeleid. Daarin pleit ik voor een veel betere diversiteit en een betere samenwerking met de Afrikaanse diaspora in België. Het kan niet langer dat zowat alle collecties in het museum — dat een kwart van deze wetenschappelijke instelling vormt — door witte mensen werden beschreven. Van onze 75 wetenschappers zijn er 9 van Afrikaanse origine. 10 procent van het personeel heeft Afrikaanse wortels. Dat is te weinig, maar u moet weten dat er geen enkele was, toen ik hier 19 jaar geleden directeur werd. Helaas hebben we maar één curator van Afrikaanse origine. Daarom hebben we voor onze publiekswerking het principe van co-creatie ingevoerd: voor alle tentoonstellingen werken we samen met een Afrikaanse commissaris. We nodigen artists, scientists en journalists in residence uit om ons te begeleiden en een honderdtal Afrikaanse wetenschappers werkt in het AfricaMuseum aan hun doctoraat, verricht er veldwerk of volgt een stage. Ons grootste pijnpunt: mensen met een migratieachtergrond hebben een te beperkte representativiteit in onze wetenschappelijke raad. Van de tien leden is er momenteel slechts één die uit Afrika afkomstig is.”

“Er worden op dit moment nog onvoldoende mensen klaargestoomd voor een wetenschappelijke carrière, die een doctoraat hebben én ervaring. Bij de volgende generaties zal dat beter worden. Ik ben er zeker van: over tien jaar zal minstens een derde van onze directieraad en wetenschappelijke raad, van onze wetenschappers en van het personeel in het algemeen hier Afrikaans of van Afrikaanse origine zijn, en zullen we vier of vijf curatoren met een Afrikaanse achtergrond tellen.”



Uit mijn archief (12/29): ‘Gij zult een gokje wagen!’ (column ‘De bankzitter’, 2018)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on ma, februari 12, 2024 08:12:23

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 12.

In april 2018 kreeg ik out of the blue een telefoontje van Inge Ghijs, adjunct-hoofdredacteur van De Standaard. Ze moest een berichtje inspreken op mijn antwoordapparaat, omdat ik net op een begrafenisplechtigheid van een oom zat. Een uurtje later belde ik haar: ze vroegen zich bij De Standaard af of ik zin had in een wekelijkse sportcolumn op maandag, waarin ik de actualiteit door een kritische loep zou bekijken. ’t Zal wel zijn! Drie en een half jaar en 142 bijdragen lang, slechts onderbroken door een achttal weken in juni en juli, verscheen mijn stuk onder de noemer ‘De bankzitter’, een rubrieknaam die ik zelf had bedacht. Eind 2021 werd de redactie van De Standaard versterkt met twee sportjournalisten en was mijn rol uitgespeeld. Jammer, maar zo gaat dat. Hieronder leest u mijn allereerste bijdrage, die verscheen op maandag 30 juli 2018.

***

Gij zult een gokje wagen!

***

Wedden wie er na afloop van het pas begonnen voetbalseizoen kampioen wordt, is wellicht nog wat vroeg, al zullen de gokkantoren dat wel appreciëren. Met een online-gokbedrijf als ‘officiële partner van de Pro League’ wordt de indruk gewekt dat gokken normaal is. Doe mee, of je doet niet mee. Maar hoeven we dat wel normaal vinden?

Vorige week was het nog voorpaginanieuws: het sportgokken piekte tijdens het wereldkampioenschap voetbal. In België alleen al telde de Kansspelcommissie 150.127 nieuwe gokkers. Vooral mannen tussen 18 en 29 jaar, die gezamenlijk 344 miljoen euro inzetten en die gemiddeld 87 euro verloren. 236,4 miljoen werd online ingezet, iets meer dan honderd miljoen in een kantoor. En dat ondanks de campagne rond ‘FC Losers’, die de Kansspelcommissie specifiek rond dit WK had opgezet om jongeren te waarschuwen voor de kwalijke gevolgen van het gokken. Het aantal gokverslaafden in ons land wordt op veertigduizend geschat. Laten we zeggen: een goedgevuld Koning Boudewijnstadion. Of de optelsom van het aantal toeschouwers dat Standard en Anderlecht vorig seizoen gemiddeld haalden bij hun thuiswedstrijden.

Stepping stone

Bij druggebruikers wordt weleens de stepping stone-theorie gehanteerd. Kort gezegd komt die hierop neer: wie cannabis gebruikt, komt later automatisch bij heroïne uit. Die theorie blijkt niet op wetenschappelijke fundamenten te berusten. “De misvatting bestaat omwille van de verwarring tussen het statistische verband en het oorzakelijke verband”, lezen we op de site van de Druglijn. “Als men naar de statistieken kijkt, zullen alle ‘harddruggebruikers’ voorheen ook wel melk gedronken hebben. Maar daarmee is nog niet bewezen dat melk de oorzaak is van harddruggebruik.”

Her en der wordt een war on drugs uitgevochten, die zo ongeveer nergens ter wereld al tot positieve resultaten heeft geleid, alleen tot stoere verklaringen. Ook in het gokken kun je een stepping stone-theorie ontwikkelen: wie ooit een lottobiljet heeft gekocht, zal later al zijn spaarcenten opsouperen in een casino. “Gij zult een gokje wagen!” is een van de verlokkingen van het oncontroleerbare internet. Nochtans lijkt een war on gambling nog niet voor morgen.

Sigaret van de sportman

Het is ooit anders geweest. Op 14 juni 1972 verbood Wim De Gruyter, toenmalig hoofdredacteur van de BRT-sportredactie, de rechtstreekse uitzending van de halve finale van het EK tussen België en West-Duitsland, omdat er op de Bosuil zeventien extra reclamepanelen waren geplaatst met naar de Duitse consument lonkende boodschappen. Vlaamse kijkers moesten naar de Franstalige RTB zappen, die minder heilig dan de paus was.

In datzelfde tijdsgewricht maakten Eddy Merckx en Johan Cruijff, de grootste sportcoryfeeën van de Lage Landen, reclame voor sigaretten: Merckx voor R6, Cruijff voor Roxy Dual (“Rook verstandig, Roxy Dual”). Cruijff overleed twee jaar geleden aan de gevolgen van longkanker. Daar lag men in de jaren 70 minder wakker van dan van een reclamepaneel naast het veld. Het waren andere tijden. Wie zich op zijn veertiende niet opsloot in de schooltoiletten om er eentje te paffen, was een seut. In de voetbalstadions werd voor en na de wedstrijd en tijdens de rust een reclamespotje uitgezonden. “Steek er één op met St. Michel. St. Michel, de sigaret van de sportman!”

Die reclame verdween in de jaren 80, andere kwam in de plaats. Topsport kon alleen overleven dankzij de inbreng van sponsors. In het wielrennen moest de sponsornaam goed zichtbaar zijn tijdens de koers. Jarenlang hadden commentatoren het over ‘de ploeg-Godefroot’, pas eind jaren 90 werd dat ‘Telekom’. Toen was het ondenkbaar om te spreken over ‘Quick-Step’, het zou ‘de ploeg-Lefevere’ geweest zijn. Zonder grote sponsors geen topsport meer.

Verbod op gokreclame?

Wie die sponsors van het scherm wil bannen, zal de uitzendrechten niet kunnen verwerven en dus ook geen kijkcijfers en marktaandelen scoren met sport. Evenementen dragen meer wel dan niet de naam van een sponsor. Proximus Diamond Games. Omloop Het Nieuwsblad. Jupiler Pro League. Zonder Heineken, MasterCard, Nissan en Gazprom geen kampioenenbal in het voetbal. “Deze wedstrijd wordt u aangeboden door…, officiële sponsor van de UEFA Champions League.” Sponsors zijn onlosmakelijk verbonden met een sportcompetitie.

Naast Jupiler is het online-gokbedrijf Unibet sponsor van de — laten we die oude term nog eens uit de kast halen — Belgische eerste klasse. Dat zal de kijker geweten hebben. Voor de match, twee keer tijdens de rust en op het eind van de uitzending. Idem rond het samenvattingenmagazine Sports Late Night. Bij een live-omkadering op een van de betaalzenders krijg je het logo van Unibet zelfs tot zes keer toe te zien. En dat van Jupiler, maar die prijzen tegenwoordig 0,0% bier aan. Alcoholvrij. Bierdrinken ligt momenteel iets gevoeliger dan een pronostiekje.

In februari 2016 werden twee spelers van toenmalig eersteklasser Oud-Heverlee Leuven verdacht van gokken op eigen wedstrijden. Een paar maanden later werd de doelman van Waasland-Beveren, Laurent Henkinet, om die reden op staande voet ontslagen. Niet zo lang daarna mocht ie een contract tekenen in… Leuven. Ook Olivier Deschacht kwam in opspraak en moest een boete van 24.000 euro betalen voor het gokken op matchen van Anderlecht, wat hij altijd is blijven ontkennen. Zijn contract in het Astridpark liep in juni af en sindsdien is de 37-jarige ex-international op zoek naar een nieuwe werkgever. Vanwege dat vermeende gokverleden?

Als er een verbod is om reclame te maken voor tabak en er al een tijdje gedebatteerd wordt over een totaalverbod op alcoholreclame, moet dan niet stilaan ook nagedacht worden over een verbod op reclame voor gokbedrijven? Het verslavend effect is bewezen, de maatschappelijke kost eveneens. Iets voor de federale minister van Justitie? Die van Volksgezondheid? Of toch de regionale minister van Sport of Media?

Of dat verbod er ooit komt? U kunt er maar beter geen geld op inzetten.



Uit mijn archief (11/29): ‘Citius, altius, fortius, faillitus’ (column voor Sporta Magazine, 2016)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on zo, februari 11, 2024 13:08:34

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 11.

Van 2013 tot coronajaar 2020 schreef ik columns en opiniestukken onder de noemer De derde helft voor Sporta. Eerst in een ledenblad dat vier keer per jaar verscheen, later maandelijks op een website, die helaas in 2020 werd opgedoekt, bij gebrek aan… sportactiviteiten in de wereld. Het was een fijne speeltuin, waarin ik mijn visie op de topsportwereld mocht geven. In de bijdrage hieronder, die begin augustus 2016 verscheen, had ik het — vlak na de start van de Olympische Spelen in Rio de Janeiro — over de veel te dure organisaties, niet alleen van de Spelen maar ook van WK’s Voetbal. Geldverslindende prestigeprojecten die organiserende landen met een jarenlange financiële kater opzadelden. En ik formuleerde een concreet voorstel (dat uiteraard niet werd opgepikt, en al zeker niet door de sportbonden zelf).

***

Citius, altius, fortius, faillitus

***

Sinds een dag of vijf gaat het voornamelijk over de sportieve prestaties in Rio. Vlak vóór de openingsceremonie werd er nog vooral geschreven over Russische dopingzondaars, Braziliaanse organisatorische onkunde, politieke chaos en megalomanie. Voor het onverantwoorde prijskaartje is nochtans een oplossing.

Citius. Altius. Fortius. Sneller. Hoger. Sterker. U kent de Olympische slogan ongetwijfeld uit het hoofd. Net als het motto ‘Deelnemen is belangrijker dan winnen’. Het eerste is een nobel streven van de mens: altijd maar beter willen doen. Het tweede een leugentje om bestwil. Zoals er in de Olympische beweging wel meer halve waarheden en hele leugens worden opgedist. Na het aftreden van überdiplomaat Jacques Rogge is het IOC opnieuw in handen van gecorrumpeerde patjepeeërs gevallen. Een bestuur dat wil meetellen op het niveau van, pakweg, de Verenigde Naties. Daar horen dan ook geopolitieke machtsspelletjes bij. Zo’n Thomas Bach, daar zit echt geen muziek in.

Een presidente die de facto werd afgezet, een onpopulaire interimpresident die de honneurs waarneemt, zikavirus, chaos op alle vlakken: onder dat gesternte begon Rio 2016. Trek in een van de flats in het Olympisch dorp het toilet door en drie verdiepingen lager komt het plafond naar beneden, dat soort verhalen. Zelfs als ze niet werden aangedikt is het schrijnend. Megalomanie, lees je dan. Onverantwoord hoge uitgaven. Tien miljard euro kosten deze Spelen volgens de organisatoren, achttien miljard volgens economen. Dat laatste zal dichter bij de waarheid liggen, economen hebben doorgaans betere rekenmachientjes.

Ik krijg een déjà lu, als ik dat lees. Ook Londen was mega, maar Groot-Brittannië heeft een sterke economie. Idem dito voor China, organisator in 2008. Maar vraag eens aan Iannis met de pet wat de Spelen van Athene twaalf jaar later voor hem betekenen. Het evenement ligt mee aan de basis van de economische teloorgang in Griekenland. Want zo gaat dat in de praktijk: de Olympische infrastructuur wordt zestien dagen intensief gebruikt, daarna worden sporthallen overgeleverd aan de genadeloze tand des tijds. Ik zag laatst een foto van het Olympisch zwembad in Athene: overwoekerd door gras had het iets schrijnends. Witte olifanten, worden die gebouwen jaren na datum genoemd. Atleten en toeschouwers roepen twee weken wow, daarna wordt het ow. Pijnlijk. En niet alleen de Olympische sites liggen na gebruik te verkommeren. Ga eens in Sevilla naar de plek waar in 1992 de Wereldtentoonstelling werd georganiseerd. Kijk eens rond in de meeste stadions die voor het WK in Zuid-Afrika werden gebouwd. Ze dienen tot niets meer. Hooguit wordt er nog gevoetbald voor tribunes die voor drie kwart leeg zijn. De rest van de zitjes vergaart stof en duivenstront, tot het gras eroverheen groeit.

Faillitus. Dat is het woord dat ontbreekt aan de Olympische slogan (en, ja, ik weet dat dat geen echt Latijn is). Sneller, hoger, sterker, bankroeter. Lokale populariteit en internationaal prestige zorgen ervoor dat overheden en organisatoren altijd weer in overdrive gaan. Te laat beginnen met het bouwen van stadions, hallen en andere sportinstallaties, waardoor de gepeperde rekening nóg straffer wordt. Nieuwe wegen aanleggen, die nooit echt helemaal afraken en slechts gedeeltelijk gebruikt worden. Telkens weer.

Daarom, een voorstel. Stop met die megalomanie, dwing would-beorganisatoren niet langer om zich eerst in de schulden te steken om hun kandidatuur kracht bij te zetten, inclusief wat steekpenningen hier en daar, om hen vervolgens de financiële dieperik in te helpen. Ga voor kleinschaliger en realistischer. Maar vooral: hergebruik Olympische-, WK- en EK-faciliteiten, zodat die om de vier, acht of twaalf jaar opnieuw van pas komen, mits een beetje opkalefateren, en begin niet telkens van nul of min één.

Organiseer grote sporttoernooien op vaste plekken, liefst in landen die geen supergrote sportnaties zijn, om het thuisvoordeel te beperken. Deel de bouw- en opknapkosten door alle leden van het IOC, de Fifa of de Uefa, met een verdeelsleutel op basis van het aantal inwoners van de landen en de sterkte van hun economie, zodat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, maar geen enkel land er alleen voor staat. Een EK Voetbal kun je perfect elke keer in verschillende landen organiseren, zoals bij Euro 2020 zal gebeuren, maar dan zonder al die met vliegtuigen te overbruggen afstanden. Geschikte stadions zijn er genoeg, behalve dan in ons land, maar dit even terzijde. Waarom geen Olympische Spelen in Liechtenstein en een WK Voetbal in Nieuw-Zeeland?

Pas als overkoepelende sportbonden werkelijk out-of-the-box beginnen te denken, kunnen ze deze vicieuze cirkel doorbreken. Anders lezen we over twee, vier, zes en acht jaar dezelfde verhalen van veel te duur uitgevallen evenementen, infrastructuur die slechts eenmalig van pas is gekomen en een plaatselijke bevolking die kreunt onder niets en niemand ontziende economische maatregelen.



Uit mijn archief (10/29): ‘Er is leven na Hitler’ (interview Ian Kershaw, 1999)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on za, februari 10, 2024 09:30:52

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 10.

Interviewen is een vak. Maar het is ook een eer en heel vaak een genoegen. Soms moet je drempelvrees overwinnen, omdat je vol bewondering staat voor de persoon die voor je zit. Dat was ook het geval toen ik de Britse historicus Ian Kershaw ontmoette, die toen net het eerste deel van zijn Hitlerbiografie, Hitler. 1889-1936. Hoogmoed, had geschreven. Het stuk verscheen zaterdag 13 november 1999 in De Financieel-Economische Tijd. Een jaar later verscheen overigens deel twee, Hitler. 1936-1945. Vergelding. Als u wilt begrijpen hoe het ooit zover is kunnen komen en wat dat mannetje-met-de-snor dreef, in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw, dan moet u deze vuistdikke werken lezen.

***

‘Er is leven na Hitler’

***

Wie een geschiedenis van deze eeuw schrijft, kan niet om de figuur van Adolf Hitler heen. Wie een biografie van de man schrijft, zit er helemaal mee opgescheept. Tien jaar lang las de 56-jarige historicus Ian Kershaw alleen maar boeken over Hitler en het Derde Rijk. Het eerste deel van zijn Hitlerbiografie, Hitler. 1889-1936. Hoogmoed, werd zowat unaniem geprezen. Deel twee, Hitler. 1936-1945. Vergelding, komt volgend najaar uit. Gesprek met een man die het meest gehate en tegelijk meest fascinerende personage uit de 20ste eeuw portretteerde.

“Is de 20ste eeuw de eeuw van Hitler?”, dat vraagt professor Ian Kershaw zich af bij het begin van zijn Hitler. 1889-1936. Hoogmoed, het eerste deel van de misschien wel ultieme biografie van Adolf Hitler. Kershaw is hoofd van het departement hedendaagse geschiedenis aan de universiteit van Sheffield en ‘s werelds meest gerenommeerde deskundige van Duitsland onder het Derde Rijk. “We zijn geneigd te denken dat de twintigste eeuw heel wat positieve dingen opleverde en dat is ook zo”, zegt een snipverkouden Kershaw, wanneer we hem ontmoeten in een rustig lokaaltje op de drukke Antwerpse Boekenbeurs. “Dus willen we iemand die een positieve uitstraling heeft, uitroepen tot man of vrouw van de eeuw. Voor ik naar hier kwam, zag ik in de luchthaven van Manchester nog een boek liggen met de titel Pope John Paul II, Man of the Century. Vreemd, vond ik dat, want Johannes Paulus II is waarschijnlijk niet eens de belangrijkste paus van deze eeuw. Je kan natuurlijk Kennedy noemen, of Churchill, of iemand uit de wereld van kunst en cultuur, maar als je ziet dat Hitler een rol speelde in de Eerste Wereldoorlog, dat hij de hóófdrol vertolkte in de Tweede Wereldoorlog en dat de relatief saaie, min of meer vredige tweede helft van de eeuw een gevolg was van die oorlog, ja, dat hij zelfs de aanzet gaf tot de Koude Oorlog, dan mag je gerust stellen dat Hitler de hele eeuw aanwezig was. Ik zeg het niet graag, maar in termen van emblematische impact gaf het Hitlertijdperk deze eeuw meer vorm dan welke andere periode ook, zij het bijna uitsluitend in negatieve zin. Hitler is één van de sleutelfiguren van de eeuw, misschien wel dé sleutelfiguur.”

Halfgod

U schrijft dat u minder geïnteresseerd bent in Hitlers karakter, dan in zijn methodes. Waarom?

“De hamvraag is: hoe slaagde deze man erin in een zeer gesofistikeerde, geavanceerde staat de macht te grijpen? Ik vind het antwoord niet in Hitlers karakter. De Hitler die we kennen vanaf 1919 verschilt niet wezenlijk van de Hitler wiens eerste dertig levensjaren ik in elkaar gepuzzeld heb. Wat veranderde, waren de omstandigheden. Ik zeg niet dat Hitlers karakter onbelangrijk is, maar het gaat mij meer om hoe de Duitse samenleving omging met de man.”

Hoe was het mogelijk dat op een bepaald moment veldmaarschalken kritiekloos de bevelen van een korporaal wilden opvolgen?” vraagt u zich af in het boek. Zeer goede vraag, maar wat is het antwoord?

“Het antwoord ligt in de manier waarop deze kleine korporaal erin slaagde uit te groeien van leider van een kleine partij tot volksmanipulator. Eerst werd hij alleen ernstig genomen door het Beierse establishment, daarna pas door het Duitse. Maarschalken en generaals hadden geen andere keuze dan trouw te zweren aan iemand die halfweg de jaren dertig werd geportretteerd als een halfgod. Tegen het begin van de Tweede Wereldoorlog was Hitlers macht absoluut. Eén man domineerde het land, een merkwaardig fenomeen in een moderne staat.”

Hitler roemde zichzelf als een ideale combinatie van theoreticus, organisator en leider. Was dat terecht?

“In Mein Kampf noemde hij zich Programmatiker en Politiker. Ik denk dat dat klopte. Hij was geen conventionele politicus; hij had geen visionaire doelstellingen, maar hij beschikte wel over een scherp politiek inzicht. Je mag Hitler niet vergelijken met een strateeg als Bismarck. Hij creëerde een aura van leiderschap voor zichzelf. Als organisator was hij echter verschrikkelijk. Hij organiseerde nooit wat, zelfs niet eens de partij in haar beginstadium.”

De ideale Arische mens werd voorgesteld als blond, met blauwe ogen, struis, groot en sportief. Hitler zelf had donker haar, was klein en gedrongen. Hoe kon hij geloofwaardig overkomen?

“De fysieke karakteristieken van de ideale Ariër waren geen hersenspinsel van Hitler, ze werden gecreëerd in de SS en door enkele racistische theoretici. Hitler was te pragmatisch ingesteld om zich met dat soort definities bezig te houden. Voor hem was een goede Ariër iemand met karakter, doorzettingsvermogen en de juiste mentaliteit, het uiterlijk speelde minder een rol. Dat ideaalbeeld leidde trouwens tot wrange grapjes onder de Duitse bevolking, die de perfecte Ariër omschreven als zo blond als Hitler, zo slank als Göring en zo recht-door-zee als Göbbels. De Duitsers wisten heel goed dat er een verschil was tussen ideaal en realiteit.”

Het toverwoord in het Duitse leger was kadaverdiscipline. Ook daaraan beantwoordde de Führer allerminst.

“Zijn persoonlijke levensstijl kan je omschrijven als artistiek, bohémienachtig. Maar hij betoonde eenduidige discipline in ruimere zin tegenover de missie die de voorzienigheid hem in zijn eigen ogen had toebedeeld, met name het Duitse volk te leiden. Hij was geen workaholic, maar hij hield zich wel zeer strikt aan zijn eigen standaarden.”

Betrouwbare man

Hypothetische vraag: wat zou er gebeurd zijn met Hitler, mochten de democratische partijen, met name dan Hindenburg en Von Papen, hem op 30 januari 1933 niet de macht in handen hebben gegeven?

“Ik denk dat dat zou geleid hebben tot een enorm prestigeverlies voor Hitler, allicht ook tot het einde van de weg voor hem. Het zou heel moeilijk geweest zijn voor hem om dan nog een comeback te maken. De nazi-partij zou versplinterd zijn en met de economische revival die net was begonnen, zou het bijna ondenkbaar geweest zijn dat een dictator de macht kon grijpen. Vergeet niet dat de nazi’s in november 1932, de vijfde verkiezingen al van dat jaar, voor het eerst een paar miljoen stemmen verloren. De partij was virtueel bankroet, er barstte een interne machtsstrijd los. Op 30 augustus 1932 had Hitler nog geëist dat Hindenburg hem tot kanselier zou benoemen, een gevolg van de grote winst die de NSDAP boekte bij de verkiezingen van juli. Hindenburg had hem de deur gewezen. Dat was een grote klap voor Hitler. Het is onbegrijpelijk dat Hindenburg zijn houding wijzigde in januari 1933. Voor Hitler was het de hele tijd een kwestie van alles of niets geweest: macht of geen macht.”

Een andere hypothetische opmerking, die Joachim Fest maakte in zijn Hitler-biografie uit 1973 en die u overnam in uw boek, is dat Hitler als een van de grootste helden uit de Duitse geschiedenis aanzien zou worden, mocht hij vlak voor de Tweede Wereldoorlog gestorven zijn.

“We weten uiteraard niet hoe het verder afgelopen zou zijn, maar op dat moment zou men hem inderdaad als heel belangrijk beschouwd hebben. Toch mogen we niet uit het oog verliezen dat Hitlers politieke en militaire daden onvermijdelijk tot oorlog moesten leiden. De oorlog en de genocide waren geen ongelukjes, je mag niet stellen dat Hitler tot 1939 een grote leider was en dat ie daarna een paar vervelende foutjes maakte.”

Hoe verklaart u dat geroemde politici als Chamberlain, Churchill, Roosevelt en Daladier niet inzagen waartoe Hitler in staat was en wat zijn werkelijke bedoelingen waren?

“Je mag ze niet allemaal over dezelfde kam scheren. Neem bijvoorbeeld Churchill. Zijn visie op Hitler in het midden van de jaren dertig mag je gerust ambivalent noemen. Churchill was bereid een fascistische leider als Mussolini te aanvaarden, zolang die geen bedreiging vormde voor de Britse belangen. Hetzelfde dacht hij aanvankelijk over Hitler, tot hij inzag dat die heel andere bedoelingen had. Churchill bevond zich met zijn openlijke waarschuwingen voor het gevaar-Hitler lang in de politieke woestijn. Chamberlain en de mensen die hem omringden in de Appeasement-groep wilden vooral een nieuwe oorlog voorkomen; ze waren blind voor de gevaren, net zoals de Britse bevolking trouwens. Groot-Brittannië was alleen maar bekommerd om zijn eigen belangen en die lagen grotendeels buiten Europa. Chamberlain dacht dat Hitler gewoon een fanatieke nationalist was. Wat kon het hem schelen dat Duitsland plots Sudetenland inpalmde? Hij zag Hitler als een gevaar dat makkelijk in te dijken was. In een brief van september 1938 omschreef Chamberlain Hitler nog als een betrouwbare man. Pas toen de nazi’s begin 1939 Praag binnen marcheerden, wijzigde de Britse publieke opinie.”

Zwart gat

Meestal biedt een biografie een mengeling van het publieke- en het privéleven van een persoon. U noteert dat Hitler nauwelijks een privéleven had.

“Alle biografen van Hitler worden met dat probleem geconfronteerd. Als je een privébiografie van Adolf Hitler zou schrijven, zou dat heel kort en heel vervelend zijn. We hebben het hier niet over een grote denker, laat staan een aantrekkelijke denker. Hij had geen geweldige ideeën, alleen maar een gigantische politieke impact. Ook zijn culturele voorkeuren waren banaal, vulgair zelfs. Stel dat je een biografie van Churchill zou schrijven, dan krijg je te maken met een interessant personage met specifieke karaktertrekken, wiens politieke ideeën de hele tijd veranderen. Dat is niet het geval met Hitler. Hitlers politieke ideeën veranderden niet tussen 1925 en 1945. Wat hij privé dacht, bracht hij ook op het publieke podium.”

Maakte dat ontberen van een privéleven uw taak als biograaf eenvoudiger?

“Neen, integendeel. Ik bleef met een zwart gat in het centrum zitten. Hoe schrijf je een biografie over zo iemand? Je kan immers niet over het individu op zich schrijven. Ik heb niet geprobeerd Hitler als een gewone man te portretteren, wat hij ook niet was, maar ik wilde nagaan in welke omstandigheden hij tot zijn recht kon komen. Ik schrijf over Hitlers macht en hoe hij die gebruikt. Mijn boek is een mengeling van een traditionele biografie met een structurele en sociale geschiedenis van het Derde Rijk.”

Hitler wordt niet zelden als een krankzinnige afgeschilderd. John Lukacs protesteert krachtig tegen dit beeld in zijn recente boek Hitler en de geschiedenis. Volgens Lukacs is Hitler zelfs de populairste, revolutionaire volksleider uit de geschiedenis. Wat is uw standpunt?

“Het is onzin Hitler als een gek af te schilderen. Om te beginnen was hij niet krankzinnig in medische termen. Op het eind van zijn leven, in 1944-1945, kan je misschien aanvoeren dat hij mentaal instabiel was geworden, maar hij stond toen ook onder een enorme druk. Trouwens, wat win je ermee Hitler gek te noemen? Het zou een apologie voor hem zijn, want een gek is niet verantwoordelijk voor zijn daden. Het zou ook een apologie voor het Duitse volk zijn, dat zich de hele tijd liet ringeloren door een gek. Een dubbele apologie, dus. Het is moeilijk zijn populariteit in de wereldgeschiedenis in te schatten, omdat er nooit enquêtes waren op dat vlak, maar je mag gerust stellen dat hij de populairste wereldleider van de jaren dertig van deze eeuw was.”

In zijn controversiële bestseller Hitlers gewillige beulen schrijft Daniel Goldhagen dat de modale Duitser maar al te goed wist wat met de joden in de kampen gebeurde. Wat is uw vaststelling?

“Ik hou niet van Goldhagens boek. Eberhard Jaeckel, een van Hitlers Duitse biografen, schreef boven een recensie in de Frankfurter Allgemeine Zeitung ‘Einfach ein schlechtes Buch’ en daar kan ik mij wel in vinden. Toch stelt Goldhagen enkele belangrijke vragen. Alleen oversimplificeert hij. Je moet nagaan welke informatie op welk ogenblik beschikbaar was voor de hele bevolking. Ik betwijfel of alle Duitsers op de hoogte waren van de uitroeiingskampen. Je mag ook niet vergeten dat velen niet wílden weten wat Hitler allemaal deed, ze sloten hun ogen en oren ervoor. De link tussen kennis en begrip kan hier niet automatisch gemaakt worden. Goldhagen zegt: ze wisten er van en waren dus medeplichtig aan de genocide. Ik vind die veralgemening fel overdreven.”

Een cruciale vraag in Hitlers levensloop is: waar kwam zijn haat tegenover de joden vandaan? U situeert het begin ervan in zijn Weense studentenperiode, begin deze eeuw.

“Ik zie het als een proces dat begon in Wenen en uitmondde in München, in het sleuteljaar 1919. Hitler was onmiskenbaar al antisemiet toen hij nog in Wenen woonde, maar zowat iederéén was dat daar. In het leger begon hij zijn antisemitisme te rationaliseren; hij weet de Duitse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de joden. In september 1919 noteerde hij dat de Duitse regering er alles aan moest doen om álle joden te verwijderen. Daarin herkennen we al de latere Führer.”

Hypochonder

U leverde net het manuscript binnen van het tweede deel van uw Hitler-biografie, die de periode 1936-1945 beslaat. Vooruitlopend op uw bevindingen in dat boek, wil ik u vragen of u het eens bent met Lukacs, die poneert dat veel van Hitlers gedragingen vlak voor en tijdens de oorlog, een gevolg waren van zijn zwakke gezondheid en de haast die hij had om zijn werk te beëindigen?

“Rond zijn vijftigste werd Hitler hoe langer hoe meer een hypochonder die nog een aantal verwezenlijkingen wilde bereiken voor het eind van zijn leven. Psychologisch was hij gehaast, ja, maar het mag niet de enige verklaring zijn voor de radicalisering van het Hitlerregime. Er was ook de externe druk: hoe meer Duitsland zijn spierbundels toonde, hoe meer tegenreactie er kwam van andere landen. Lukacs verklaring is slechts gedeeltelijk juist.”

Kan je Hitlers passage in de geschiedenis ook als nuttig bestempelen, in die zin dat we nu weten tot wat de mens in staat is? We zijn, met andere woorden, gewaarschuwd.

“Ik zou hem niet zozeer nuttig noemen, want wie weet wat ons de volgende eeuw nog allemaal te wachten staat. Ik denk dat de Europeanen over honderd jaar inzien dat Hitler zowel een constructief als een destructief personage was. Hij heeft ons veel geleerd over de manipuleerbaarheid van de samenleving, over het gebruik van technologie ten dienste van de macht, over wreedheid.”

U spendeerde tien jaar van uw leven aan het schrijven van uw Hitler-biografie. In die tijd las u alleen maar boeken over Hitler en het Derde Rijk. Was het dat allemaal wel waard?

“Ik had niet de tijd om andere boeken te lezen, neen. Er zijn nu eenmaal onvoldoende uren in een week om alles te doen wat ik zou willen doen. Of het dat allemaal waard was? Ik ben geneigd ja te antwoorden. Misschien zou ik er tien jaar geleden niet aan begonnen zijn, mocht ik geweten hebben welke moeite ik me zou moeten getroosten om deze boeken te schrijven. Maar ik denk dat ik zinvol werk gedaan heb; het is interessant te weten hoe een van de belangrijkste episoden van deze eeuw tot stand is gekomen. Binnenkort is mijn werk definitief af. En wees gerust: er is leven na Hitler.”

Ian Kershaw, Hitler 1889-1936. Hoogmoed, 1999, Utrecht, Het Spectrum, 839 blz., 1.995 frank.



Uit mijn archief (9/29): ‘Gouden generatie, wie heeft die naam in godsnaam bedacht?’ (dubbelinterview Jan Mulder & Marc Degryse, 2022)

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on vr, februari 09, 2024 11:08:34

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 9.

Sinds begin 2022 schrijf ik sportbijdragen voor De Morgen, voornamelijk interviews. Aardig om te doen en ik word er nog voor betaald ook. Uit die reeks artikels pluk ik het dubbelinterview met Jan Mulder en Marc Degryse vlak voor de interland Nederland-België. Het verscheen in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen, op zaterdag 25 september 2022.

***

‘Gouden generatie, wie heeft die naam in godsnaam bedacht?’

***

Morgen staan de Rode Duivels en Oranje voor de 129ste keer tegenover elkaar. Analisten Jan Mulder en Marc Degryse blikken vooruit op de derby der Lage Landen. ‘Wat Van Gaal ook verkondigt, iedereen gelooft hem. Als Martínez iets zegt, denken we: daar is-ie weer!’

Twee voetbalgeneraties liggen er tussen Jan Mulder en Marc Degryse, maar de heren vullen elkaar perfect aan wanneer ze wedstrijden van de Rode Duivels of duels in de Champions League analyseren op VTM.

Nochtans zijn er ook duidelijke verschillen tussen de twee. Mulder was de diepe spits met een neus voor doelpunten, Degryse de fijnzinnige sluipschutter die veelvuldig uit de schaduw van een diepe spits trad. Degryse als schaduwspits achter Mulder, dat zou wat gegeven hebben in hun beider gloriejaren. Als analist is Mulder de voetbalromanticus, Degryse eerder een realist. Op het veld was Degryse een vinnigere dribbelaar, in de studio is het Mulder die met woorden dribbelt.

We spoelen eerst terug naar vrijdag 3 juni 2022, openingswedstrijd in groep D van de Nations League, België-Nederland in Brussel. Bij de Rode Duivels ontbrak enkel Thibaut Courtois, Romelu Lukaku moest in de 27ste minuut naar de kant met een verzwikte enkel. 1-4 was het harde verdict. “Je moet met deze sterspelers positief spelen en niet zo angstig”, zei Jan Mulder achteraf in Het Laatste Nieuws . “De verdediging loopt achteruit en afhakende spelers worden niet opgepikt”, luidde de kritische noot bij Marc Degryse.

Hoe kijken jullie nu terug op die Belgische afgang van vier maanden geleden, heren?

Jan Mulder: “Tot aan de blessure van Lukaku waren de Belgen beter, maar toen was het afgelopen.”

Marc Degryse: “Roberto Martínez probeerde het opnieuw met de truc van op het WK 2018 tegen Brazilië, met Lukaku die van de rechterkant kwam en Kevin De Bruyne als valse negen. Dat lukte aardig. Toen verving hij Lukaku door Leandro Trossard, een tenger mannetje in de plaats van een beer van een vent. Hij had een echte spits moeten inbrengen, Michy Batshuayi. Komt daar nog bij dat De Bruyne in zijn hoofd al met vakantie was. Hij werd volledig overklast door Frenkie de Jong.

“Dedryck Boyata speelde een draak van een wedstrijd, Toby Alderweireld kroop net als op het EK tegen Italië te ver achteruit, Jan Vertonghen is er met de jaren niet sneller op geworden. Nederland deed ons pijn met de snelle omschakeling.”

Mulder: “Zit het ook niet in het karakter van Martínez om voorzichtig te spelen?”

Degryse: “Dat vind ik niet. In de kwalificatiewedstrijden en in de poulefase van het WK in Rusland waren we zeer dominant, speelden we hoog, aanvallend. Dat kon nog met verdedigers als Kompany en Vermaelen, en met Alderweireld en Vertonghen die jonger en sneller waren. De jongste jaren kiest Martínez wel meer voor de counter.”

Mulder: “Ach, dat zit blijkbaar in de aard van het voetbalvolk hier. Ik wens de Belgen al jaren veel meer durf toe, want ik vind jullie een leuker en artistieker volk dan de Nederlanders.”

Degryse: “Jullie zijn van nature creatiever op een voetbalveld.”

Mulder: “Hoe komt dat in godsnaam? Toen ik jong was, stonden de Belgen bekend voor hun korte combinatiespel. Nederland niet, wij hadden alleen maar houten klazen op het veld rondlopen. Het Anderlecht waar ik in speelde was een schitterend elftal. Dat was het Manchester City van de jaren 60. Ajax is pas later beginnen te schitteren.”

Degryse: “Jan, als deze uitspraken in het stuk komen, zal niemand je geloven.” (lacht)

Mulder: “Dat is een beetje mijn tragiek, Marc.”

Jan, u hebt één keer meegespeeld in een vriendschappelijke België-Nederland, zondag 16 april 1967 op de Bosuil, dat in die tijd weleens ‘de Hel van Deurne’ werd genoemd. Uitslag: 1-0. Constant Vanden Stock was destijds selectieheer van het Belgisch elftal.

Mulder: “De spelers van beide landen gingen toen na de wedstrijd nog samen naar het banket. Ik zag daar dat meneer Constant envelopjes in de hand drukte van Jef Jurion, Paul Van Himst en Wilfried Puis. Een bedankje, hij was trots op zijn jongens.”

Marc, u hebt drie derby’s van de Lage Landen gespeeld. Vriendschappelijk in de Rotterdamse Kuip in 1987 (0-0), in de eerste ronde van de wereldbeker 1994 in de VS (1-0 voor België) en in de voorronde van het WK 1998 (0-3 voor Nederland).

Degryse: “De belangrijkste wedstrijd hebben we toch maar mooi gewonnen!” (lacht)

Mulder: “Ja, maar de volgende verloren jullie op dat WK van Saoedi-Arabië. Altijd hetzelfde euvel met de Belgen. Het gaat altijd net mis.”

Degryse: “Die 0-3 op de Heizel liepen we de hele tijd achter de bal aan, we kregen hem niet te pakken. Clarence Seedorf was die avond de grote man bij Oranje. Het was de laatste wedstrijd van Wilfried Van Moer als bondscoach, hij was dat pas een half jaar eerder geworden na het ontslag van Paul Van Himst.”

Wat voor ervaring was zo’n België-Nederland?

Degryse: “Op het WK in Amerika was op de tribunes veel meer oranje dan rood te zien. De dag voordien kwam Harry Vermeegen langs, die voor de Nederlandse tv satirische programma’s maakte. Wij werden als ‘Belgjes’ een beetje weggelachen, de verwachting was dat we van het kastje naar de muur zouden worden gespeeld. De grote namen stonden bij hen in het elftal: Frank Rijkaard, Ronald Koeman, de De Boertjes, Dennis Bergkamp.”

Mulder: “Ik ben oud genoeg om de échte Holland-België nog te hebben meegemaakt. In de jaren 50 luisterde ik op de Nederlandse radio hoe Faas Wilkes, Abe Lenstra en Rik Coppens het ervan afbrachten. Toen was dat duel veel belangrijker dan nu. Dat waren de wedstrijden van het jaar, ook al ging het meestal om vriendschappelijke ontmoetingen.

“Van dat ene duel dat ik zelf heb gespeeld, herinner ik me vooral nog hoe we allemaal op een rij stonden bij de volksliederen. Ik was daar ontroerd door. Maar het was ook lachen. Wij, van Oranje, stonden in een boog en Henk Groot, naast mij, riep toen als een militair: ‘Rich-ten!’”

Degryse: “Ik verlang naar België-Nederland. In de voorrondes van de laatste vijf toernooien moest België altijd tegen Janneke en Mieke spelen. Er is heel veel kritiek op de Nations League, maar daar speel je tenminste tegen goede tegenstanders. Die competitie moet nog groeien. Ik keek dus uit naar het duel in juni. Het stadion zat vol, wees dus maar zeker dat België-Nederland nog leeft bij de fans.”

Verwachten jullie nu een soort rechtzetting door de Rode Duivels?

Degryse: “Dat gaat niet lukken, vrees ik. Lukaku ontbreekt, Eden Hazard heeft geen matchritme.”

Mulder: “De Johan Cruijff ArenA zal sowieso vol zitten. Dat is geen voordeel voor België.”

Degryse: “De situatie is aan het keren, Nederland is weer onze evenknie. Onze gouden generatie…”

Mulder: “… is aan het afbladderen.”

Degryse: “Wie heeft die benaming ‘gouden generatie’ ooit bedacht? Slechte keuze.”

Een of andere marketeer, ongetwijfeld.

Degryse: “Een foute marketeer dan toch. En dan wilden ze het Koning Boudewijnstadion ook nog Golden Generation Arena noemen! Wellicht diezelfde marketeer. Dat zou pas pijnlijk geweest zijn. Op basis van wat? Hoop?”

Mulder: “Old Trafford wordt weleens het ‘Theatre of Dreams’ genoemd. Old Trafford, een wereldberoemde naam. Waarom zou je dat veranderen? Het lijkt wel een prentenboek voor kleuters. ‘Jongens, we gaan nu naar het Theatre of Dreams.’”

Morgen is het de 129ste ontmoeting tussen België en Nederland. België won 41 keer, Nederland 56 keer, en 31 keer werd het een gelijkspel. Zegt dat iets over de historische krachtsverhoudingen, met Nederland dat het vanaf de jaren 70 tot een jaar of tien geleden veel beter deed dan België?

Mulder: “Ja, toch wel.”

Degryse: “We hebben ze in 1985 toch maar mooi van het WK weggehouden.”

Mulder: “Nou! Ik was toen in De Kuip. Twintig graden onder nul!”

Degryse: “In 1973 draaide het ook om een plaats op de wereldbeker. 0-0 in Deurne, 0-0 in Amsterdam, omdat een doelpunt van Jan Verheyen ten onrechte werd afgevlagd voor buitenspel. Met een VAR hadden wij het jaar nadien op het WK gestaan.”

Mulder: “Dan had de wereld nooit van Johan Cruijff gehoord! Dat WK heeft hem zijn grote roem bezorgd. Niemand zou over totaalvoetbal hebben gesproken.”

België staat momenteel tweede op de FIFA-ranking, Nederland achtste. Staan ze in realiteit niet dichter bij elkaar?

Degryse: “Klopt. België staat te hoog geklasseerd en ook van Nederland kun je niet zeggen dat het in de top 3 thuishoort. Het zijn allebei top-10-landen.”

Als huis-tuin-en-keukenanalist zou ik durven te suggereren om de trager wordende defensie van de Rode Duivels te ontlasten door hoger te spelen en meer druk te zetten.

Degryse: “Druk zetten met Eden Hazard? Die jongen is al blij als hij de bal heeft en dat hij even mag uitrusten wanneer hij de bal niet meer heeft. Het heeft ook weinig zin tegen voetballende verdedigers als Matthijs de Ligt en Virgil van Dijk, die tikken je gek.”

Wat vinden Nederlandse voetbaljournalisten en opiniemakers ervan dat de heilige 4-3-3 blijkbaar definitief werd opgegeven?

Mulder: “Vroeger kreeg een trainer kritiek als hij zijn systeem aanpaste, nu wordt dat gezien als intelligent. Bovendien is men in Nederland helemaal duizelig van bewondering voor Louis van Gaal. Een bondscoach met een aureool rond zijn hoofd. Alles wat Louis doet, wordt bewonderd.

“Ajax houdt in de jeugdopleiding nog wel vast aan de klassieke 4-3-3, met buitenspelers. Zelf geloof ik niet zo in systemen, het gaat om de klasse van de spelers.”

Degryse: “Ajax doet het nu ook zonder klassieke ‘negen’ in de spits.”

Mulder: “Twintig jaar geleden zou men je voor gek verklaard hebben als er een linkspoot op rechts werd gezet, maar sinds Arjen Robben vindt iedereen dat normaal. Tegenwoordig is het abnormaal dat een rechtsbuiten op rechts staat en voortdurend buitenom gaat. In mijn tijd was het ondenkbaar dat er plots een rechtsback in het strafschopgebied naast mij stond. Dat gebeurde gewoon niet.

“Wat dat betreft is het voetbal zóveel beter geworden. Dat je daar nog met mij over komt praten, is een beetje dom van jou. (lacht) Ik heb er totaal geen kijk meer op. Ik weet niet wat er op het veld gebeurt. En de snelheid waarmee het gebeurt: zelfs jij moet aanpoten om het nog te kunnen snappen, Marc. Jij noemde jezelf daarnet huis-tuin-en-keukenanalist, Frank, maar wat dacht je van ons?”

Degryse: “Van Gaal kan alles verkondigen wat hij wil, iedereen in Nederland gelooft hem. Als Martínez iets zegt, denken we: daar is-ie weer! Alles is altijd great, amazing en fantastic. Hij teert nog altijd op die derde plaats in Rusland, maar dat is meer dan vier jaar geleden.

“In Nederland mocht er maar één man bondscoach worden, Louis van Gaal, die nota bene al vier jaar met pensioen was.”

Mulder: “Ben jij ook een bewonderaar, Marc?”

Degryse: “Ik vind Van Gaal de beste Nederlandse trainer ooit. Of was Rinus Michels beter, Jan?”

Mulder: “Alle trainers leven bij de gratie van de klasse van hun spelers. Dacht je dat Michels Michels zou zijn geworden zonder Johan Cruijff? Ben je gek, natuurlijk niet! Resultaten komen er door de spelers, niet door de trainer.”

Degryse: “Frank de Boer had dezelfde spelers als Van Gaal en deed het veel minder goed.”

Mulder: “Daar heb je een punt. Van Gaal stáát er wel. Dat hij zich af en toe clownesk gedraagt, nemen we op de koop toe. Hij is zichzelf. Maar toen hij bij Manchester United zat, beging hij de ene blunder na de andere. Dat was een drama.”

Degryse: “Een goede trainer haalt 20 procent meer uit zijn spelers dan een minder goede. Het gevoel in Nederland is nu: als het met Van Gaal niet lukt, zal het met niemand lukken.”

En dat gevoel hebben wij, Belgen, met Martínez niet meer?

Degryse: “Neen. Dat is gekeerd samen met de spelers die fysiek afbrokkelen. In plaats van nieuwe jongens sneller een kans te geven, zoals Van Gaal wél doet, houdt Martínez vast aan zijn type-elftal. Als Nacer Chadli twee maanden speelt bij Westerlo, gaat hij gegarandeerd mee naar Qatar.”

België stond altijd bekend om zijn sterke, onwrikbare verdediging, maar voorin hadden we nauwelijks keuze. Nu is het omgekeerd. Moeten we opnieuw verdedigers gaan opleiden?

Mulder: “Kun je voetballers opleiden? Die dienen zich toch aan? Zijn Eric Gerets en Vincent Kompany opgeleid of stonden die er plots? Johan Cruijff is niet opgeleid, hoor, die wilde gewoon met het eerste elftal trainen. Daarna is bij jonge aanvallers in heel Nederland het idee ontstaan dat ze naar Ajax moesten, omdat Cruijff daar had gespeeld, niet omdat Michels er trainer was.”

Axel Witsel doet het prima als centrale verdediger bij Atlético Madrid. Is hij een optie achterin bij de Rode Duivels?

Degryse: “Voor mij wel, voor Martínez niet. Die heeft al laten uitschijnen dat hij niet zonder Witsel kan als controlerende middenvelder.”

Mulder: “Houdt Martínez al niet te lang vast aan Axel Witsel? Die speelt alsof ie tegen 40 kilometer per uur rijdt met een racewagen.”

Degryse: “Roméo Lavia, een jongen van achttien die bij Southampton speelt, doet het op de positie van Witsel even goed: snel, slim, technisch goed. Helaas is hij nu geblesseerd. Zet Witsel maar tussen Toby en Jan.”

Heren, ik heb jullie huiswerk meegegeven: stel het ideale elftal samen bestaande uit Belgische en Nederlandse internationals van nu. Mocht ik dat twee jaar geleden hebben gevraagd, dan zouden dat allicht negen Rode Duivels zijn geweest, plus Virgil van Dijk en Frenkie de Jong. Hoe zit dat vandaag?

Degryse: “Ik heb nog zes Belgen in het elftal staan.”

Mulder: “Ik vijf.”

In doel geen discussie, lijkt me: Thibaut Courtois.

Degryse: “Hij stond als eerste op mijn papiertje.”

Mulder: “Certitude. Met als alternatief Simon Mignolet, dus géén Nederlandse keeper.”

Jullie hebben allebei voor een 4-3-3 geopteerd, lekker herkenbaar. Achterin staan Matthijs de Ligt, Virgil van Dijk en Tyrell Malacia op beide lijstjes. Alleen op rechts is er een verschil: Thomas Meunier bij Marc, Denzel Dumfries bij Jan.

Mulder: “Dumfries doet het goed bij Inter.”

Degryse: “Ze zijn gelijkwaardig. Dumfries moet ruimte hebben, hij mag niemand voor zich hebben. In deze 4-3-3 zal Meunier beter renderen.”

Frenkie de Jong is ook een certitude als controlerende middenvelder.

Degryse: “Ik vond het zo’n rare transfer dat hij naar Barcelona ging, want die hebben al Sergio Busquets op die positie. De Jong wil opbouwen, het spel verdelen en hij kan ook nog eens goed verdedigen. Een totaal andere zes dan Witsel.”

Eveneens incontournable: Kevin De Bruyne. Daar hoeft geen commentaar bij. Memphis Depay staat bij Marc centraal, naast De Bruyne, bij Jan vinden we Depay rechts voorin.

Mulder: “Hij moet er hoe dan ook in. Depay is een heen-en-weerloper, een straatvoetballer die een mannetje durft te dribbelen.”

Degryse: “Heb je die documentaire gezien waarin hij in een Rolls-Royce of Bentley zit te rappen?”

Mulder: “Als jij was doorgegaan op je trompet had je ook topmuzikant kunnen worden, Marc. De ster van het muziekkorps van Ardooie!” (lacht)

Wat opvalt: Eden Hazard staat ondanks alles toch op links.

Degryse: “Intrinsiek is hij nog altijd een topper.”

Mulder: “Al ligt-ie te kreupelen, dan nog: ik ben Hazard trouw, hij heeft me zoveel plezier geschonken op dat WK in Rusland. We hadden het net nog over Meunier. Altijd als ik die zie spelen, denk ik: wat zou die jongen denken over Eden Hazard? (In november 2019 tackelde Meunier, toen speler van PSG, Hazard in een Champions League-wedstrijd tegen Real Madrid. Gevolg was een enkelblessure en een lange revalidatie voor Hazard, FVL.) Meunier kon er niets aan doen, maar hij had die tackle ook níét kunnen inzetten. Voor Eden was dat het begin van een heel lange misère. Erg jammer.”

Degryse: “Hij loopt weer vrijer, maar conditioneel staat hij nergens.”

Mulder: “Ik vind het toch knap dat Martínez hem niet laat vallen.”

Degryse: “Je moet hem meenemen naar Qatar als een wapen dat je achter de hand houdt.”

Nog zo’n zekerheid: Romelu Lukaku in de spits. Ondanks een kwakkelende carrière: uitstekend bij Everton en Inter, geflopt bij Chelsea (twee keer) en Manchester United. Mulder: “Maar bij de Rode Duivels fantastisch: ongekende successen, 68 doelpunten.”

Degryse: “Wel vaak tegen kleinere landen. Tegen de grote landen heeft Lukaku het moeilijk.”

Mulder: “Ik zag hem vorig jaar toch een mooi doelpunt maken in de Nations League tegen Frankrijk. Bovendien: in deze twee landen loopt er geen betere spits rond dan Lukaku.”

Marc, u zet rechts voorin Leandro Trossard. Dat is verrassend.

Degryse: “Ik zie niet direct een Nederlander op die positie. Eventueel Steven Berghuis, een linkspoot die naar binnen komt. Trossard doet het prima bij Brighton. Hij zou ook bij een club als Arsenal meekunnen.”

Jan, toen Charles De Ketelaere naar Milan vertrok, zei u: ‘Ik begrijp niks van deze transfer.’ Maar wie staat er bij u centraal op het middenveld?

Mulder: “Ik zie hem graag een bal aannemen en draaien. Mooie stijl. Hij had ook naar Leeds gekund. Kun je nog raadselachtiger redeneren dan dat je de Serie A boven de Premier League prefereert? De Serie A, dat is oude glorie. Clubs als Cremonese, Salernitana en Lecce spelen in oude, versleten stadions waar geen kip naartoe gaat. Je wordt beter als je in een competitie speelt waar het tempo twee keer zo hoog ligt als in Brugge of Amsterdam.

“AC Milan, sentimentele club, ze zien in De Ketelaere een ragazzo d’oro, een gouden jongen, mooie kop. En hij trapt er nog in ook, die Charles.”

Degryse: “Maar neen, Jan, Milan is een fantastische club, zeven keer de Champions League gewonnen, geweldig stadion. Ik vind dat de goede keuze voor hem. Die club was dood, maar is nu aan het verrijzen met heel veel jonge twintigers. Al zie ik De Ketelaere nog niet als basisspeler bij de Rode Duivels. Hij kan wel zijn rol spelen in Qatar.”

Mulder: “Ik vind het een mooie voetballer.”

Louis van Gaal stopt na het WK, Ronald Koeman keert terug als bondscoach. Goed idee?

Mulder: “Eerst verlaat-ie het schip en dan wordt-ie teruggehaald. Ja… Dat doe je toch niet.”

Degryse: “Koeman heeft Oranje drie jaar geleden weer tot leven gewekt.”

Wat met Roberto Martínez?

Degryse: “Er is vernieuwing nodig. Maar ja, hij zal beslissen, want hij is ook technisch directeur bij de voetbalbond. Hij moet zichzelf beoordelen, dat gaat toch niet!”

Hoe evalueren jullie die zes jaar Martínez? Het begon dramatisch met een verloren oefenpartij tegen Spanje.

Degryse: “Toen moest hij al vertrekken van een bepaalde analist.” (kijkt nadrukkelijk naar Mulder)

Mulder: “Na vijf minuten zei ik dat al. Ik weet nog precies waarom: Eden Hazard moest linksback spelen. Absurde vertoning.”

Degryse: “Als de analisten technisch directeur waren geweest, was hij toen al ontslagen. Hij heeft het zes jaar volgehouden, nu is het genoeg geweest. (lacht) Even ernstig: hij heeft het goed gedaan als bondscoach.”

Mulder: “Prima bondscoach. En ook nog eens een fatsoenlijke, fijne vent.”

Wie moet hem opvolgen? Michel Preud’homme is officieus met pensioen, Philippe Clement wil nog een poos clubtrainer blijven. Hein Vanhaezebrouck dan maar?

Degryse: “Dat is de meest reële optie, al zal die ook liever niet halfweg het seizoen vertrekken bij AA Gent. Het is niet evident. Ik wil toch pleiten voor een Belg. Misschien stelt Martínez zelf wel Thomas Vermaelen (de huidige assistent-bondscoach, FVL) of Vincent Kompany voor, oud-Rode Duivels.”

Nederland zit op het WK in een groep met Senegal (18de op de ranking), Ecuador (44) en Qatar (48). België speelt tegen Kroatië (15), Marokko (23) en Canada (43). Ten vroegste in de halve finales kunnen ze elkaar treffen.

Mulder: “Tegen dan moet België al Duitsland of Spanje en Brazilië hebben uitgeschakeld. Wat dat betreft ben ik sceptisch voor de kansen van de Rode Duivels.”

Degryse: “Op papier wordt het een zware dobber voor ons. Veel zal afhangen van de fitheid van een Hazard en een Lukaku.”



Uit mijn archief (8/29): ‘We stonden nog net boven de ratten’ (interviews Frank McCourt, 1996/Malachy McCourt, 1999)

Uncategorised Posted on do, februari 08, 2024 08:19:48

65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdragen 8a en 8b.

Twéé bijdragen, pardon? Dat zit zo. In 1996 interviewde ik Frank McCourt, de succesauteur van Angela’s ashes (De as van mijn moeder), die over zijn opgroeien in de allerdiepste armoede een beklijvend levensverhaal geschreven had. Het artikel verscheen zaterdag 7 december 1996 in De Financieel-Economische Tijd. Een paar jaar later publiceerde zijn broer Malachy zijn versie van de arme familiegeschiedenis in A monk swimming (Een zwemmende monnik). Ook hem mocht ik interviewen, een bijdrage die ergens in 1999 verscheen in diezelfde zaterdagbijlage van de zakenkrant (al vind ik de tekst zelf niet meer terug in Gopress, het krantenarchief). U vindt beide artikels hieronder. Er kon nauwelijks een groter contrast zijn dan tussen die twee broers: Frank McCourt (die overleed in 2009 op z’n 78ste): ernstig, oncomfortabel onder het spotlicht (wat hij drie jaar later in een nieuw interview met mij zou bevestigen), zeer gesloten. Een ongemakkelijke ontmoeting. Malachy McCourt (intussen 92), goedlachs, zich comfortabel voelend in de nabijheid van een journalist, een open boek. Een feest.

***

Frank McCourt

‘We stonden nog net boven de ratten’

***

Een vreemde eend in de hoogste regionen van de gerenommeerde bestsellerlijst in The New York Times dit najaar is Frank McCourt. Een gepensioneerde leraar die debuteert met een autobiografische roman over zijn jeugd. De as van mijn moeder is het waargebeurde verhaal van armoede en uitstoting in het Ierland van de jaren dertig en veertig. “Beseffen dat je niks hébt, is verschrikkelijk.”

Drie armen hebben een stevige onderlinge ruzie. Zegt de eerste: toen ik klein was, leefden wij met zes op één kamer van twee bij vier. Ach, zegt de tweede, dat is nog niks vergeleken met mij: wij waren ook met zes en we woonden in schoendozen. Wàt, roept de derde. Schoendozen? Heb jij een gelukkige jeugd gehad, zég!

Een grapje, waar ook Frank McCourt mee kan lachen. Hij heeft het nochtans van dichtbij meegemaakt, schrijnende armoede, de uitzichtloosheid van het bestaan. McCourt, nu 66, schrijft: “Als ik terugkijk op mijn jeugd vraag ik me af hoe ik het eigenlijk overleefd heb.”

Uiteraard was het een beroerde jeugd: aan een gelukkige jeugd valt geen eer te behalen. Erger dan de traditionele ongelukkige jeugd is de ongelukkige Ierse jeugd, en de ongelukkige Ierse katholieke jeugd spant de kroon. Hij en zijn broers likten gulzig aan op straat achtergelaten krantenpagina’s om toch maar wat vetstoffen binnen te krijgen.

McCourts vader was een alcoholist, die elke zuurverdiende cent direct uitgaf aan drank, waardoor het gezin (vader, moeder, zeven kinderen, van wie er drie zeer jong stierven) nooit uit de vicieuze cirkel van de armoede weggeraakte. Vader zoop zich te pletter en kwam dan Ierse vrijheidsliederen lallend naar huis.

Brits Vietnam

De Ierse kwestie leeft al vele eeuwen. De opdeling in Noord-Ierland en Ierland heeft vooral te maken met economische en religieuze overwegingen, zegt McCourt. “Toch is de strijd tussen katholieken en protestanten, tussen noord en zuid, niet iets waar de meeste Ieren van wakker liggen. Veel mensen in het zuiden kan het niet schelen wat er gebeurt. Ze willen niet emotioneel investeren in het dispuut. Toch kost het de Britten een boel geld om de huidige toestand te vrijwaren. It’s their Vietnam. Wellicht verandert dit wanneer Labour aan de macht zou komen.

“Diep in zijn ziel ziet de gewone Ier een hereniging van de twee Ierlanden wel zitten, denk ik, op de protestanten in het noorden na dan, maar ja, die beschouwen zichzelf als Britten. De protestanten zijn in Noord-Ierland met zowat een miljoen, de katholieken met 750.000, voorlopig halen de protestanten het dus. Ze krijgen ook de beste jobs aangeboden. Als je het mij vraagt, mag het vanaf morgen weer één Ierland worden. Kijk, als Groot-Brittannië zich uit Hongkong terugtrekt, waarom dan niet uit Noord-Ierland? Ken je het spreekwoord de zon gaat nooit onder in het Britse imperium? Wel, de zon ís aan het ondergaan.”

Een hereniging lijkt desondanks nog niet voor morgen, weet ook McCourt. “Over heel Europa zie je landen desintegreren: de oude Sovjetunie, Joegoslavië, Tsjechoslovakije, noem

maar op. Blijkbaar is dat de weg die we moeten bewandelen. Misschien is de conclusie hieruit wel dat hoe kleiner een land is, hoe gezonder de samenleving.”

Alcoholisme en woede

Frank McCourt werd in 1930 als oudste kind van het gezin McCourt geboren in Brooklyn, New York. Op heel jonge leeftijd verhuisde hij met zijn ouders naar het Ierse Limerick, een omgeving die economisch weinig florissant was, maar die wel beter beantwoordde aan de nationalistische gevoelens van zijn vader. Dat zijn vader aan de drank geraakte, heeft volgens McCourt nochtans niets te maken met het onvervulde nationalistische verlangen naar één Ierland. “Een alcoholist grijpt gewoon naar de fles, het is een soort genetische voorbestemdheid. Een verslaving, a disease. Drinken behoort tot de Ierse cultuur, omdat er vaak niks anders te doen is. Je drinkt whisky, je zingt traditionals en zo vul je de tijd. Achter heel wat gesloten deuren zorgt alcoholisme voor familiale tragedies. Als mijn vader nuchter was, toonde hij bijna nooit enige emoties. Maar eens dronken, weende hij om Ierland en om zijn hongerige kinderen.”

De moeder van Frank kropte haar woede op. Soms leidde dat tot explosies van woede, herinnert de schrijver zich, wat dan weer werd beantwoord door explosies van nationalisme van zijn kant. Daar werd achteraf dan niet meer over gepraat. Opvallend is dat McCourt liefdevol schrijft over zijn vader. “Ach, kinderen zijn egoïstisch. Wij wilden dat hij met eten naar huis kwam, het kon ons niet schelen hoe hij dat deed of wat hij er zelf voor moest doen. Natuurlijk waren we ongerust over zijn alcoholgebruik, maar we respecteerden hem. Ik heb zelf ook een tijdje stevig gedronken en een van mijn broers is pas recent afgekickt. Hij heeft nu ook ingezien dat het een ziekte is. Gelukkig maar. Het helpt ons om het gedrag van vader beter te begrijpen.”

Het boek eindigt in 1949. Frank McCourt is dan 19 en trekt opnieuw de grote plas over, richting New York, het avontuur en het geld tegemoet. Hij vindt een job, wordt enkele jaren nadien opgeroepen voor het Amerikaans leger. Vanaf 1960 verblijft hij in New York. Ook zijn drie broers en zijn moeder komen over. Zijn vader is tijdens de Tweede Wereldoorlog blijven hangen in Engeland, ze ontvangen nauwelijks nieuws van hem, enkel dat hij ook daar van kroeg naar kroeg trekt.

De titel van het boek (De as van mijn moeder, origineel: Angelas Ashes) is misleidend, omdat zijn moeder nog leeft aan het eind. “Origineel zou het boek opgehouden zijn bij de dood van mijn moeder, in 1981”, verklaart hij. “Samen met mijn broer Malachy hebben we haar as vier jaar nadien in Ierland uitgestrooid over het graf van háár moeder. Angela’s Ashes leek een mooie titel voor het boek dat ik in gedachten had. Iemand anders dacht dat de titel sloeg op de as van de sigaretten die ze uit frustratie rookte. Daarom heb ik die titel maar gelaten. De lezer moet er zelf maar een interpretatie aan geven.”

“Mijn vader? Die bleef maar drinken in Engeland, werd van tijd tot tijd opgesloten in de gevangenis wegens het beledigen van de koninklijke familie. Uiteindelijk belandde hij in Belfast, waar hij chef-kok werd in een klooster. Toen ik dát hoorde, dacht ik: ‘Dan zal hun dieet wel uit brood en water bestaan!’ In 1971 heb ik hem opgezocht, Belfast maakte toen net een woelige tijd door. Hij leefde een teruggetrokken leven, dronk een beetje minder. En ik heb hem pas in 1985 teruggezien, in een lijkkist. Ik heb nooit echt contact met hem gehad. Er leek ook geen reden voor te zijn. The feeling was gone. Ergens heb ik daar wel spijt van. Ik zou bijvoorbeeld veel meer te weten willen komen over zijn eigen jeugd. Ach, misschien werd ik wel verteerd door kwaadheid door de omstandigheden waarin ik ben opgegroeid.”

Miserie

Het vervolg van De as van mijn moeder wordt momenteel geschreven. Waarom heeft McCourt zo lang gewacht om te beginnen schrijven? “Ik gaf les. Engelse en Amerikaanse literatuur aan niet-Engelstaligen, vooral Aziaten. Je weet wel, Koreanen die allemaal Kim heten en de Chinezen Li. Dat slorpt heel wat energie op. Ik was twintig jaar geleden ook niet in staat om zo’n boek te schrijven. Het idee moest rijpen, ik moest leren begrijpen wat er allemaal gebeurd is. Het is mijn vrouw die me gestimuleerd heeft om er uiteindelijk toch mee te beginnen.” En nu weet hij van geen ophouden meer. “Ik heb het gevoel dat dit eerste boek slechts de basis is, want het moment dat ik weer in New York arriveerde, was ik nog onvolwassen. My life was a mess, I was damaged. Ik was als een hond die in een hoek wordt gedrongen.”

Als oudste kind was Frank McCourt de vervangende vader, wanneer zijn echte vader weer eens op stap was. “I was the man of the house. Ik was me daar bewust van, ja. Als ik zag dat mijn broers honger hadden, frustreerde me dat. Ik voelde me verantwoordelijk voor hen. Ik zou voor hen gestolen hebben, om toch maar aan eten te geraken. Ik heb dat trouwens ook een paar keer gedaan. En ik was nog tot veel erger in staat. Anderzijds wist ik ook wel dat dit niet mijn taak was, dat mijn vader dat hoorde te doen. Ik was uitzinnig daarover. Toen hij in Engeland verbleef, heb ik hem verschillende boze, beledigende brieven geschreven, waarin ik hem liet weten dat hij zijn verantwoordelijkheden ontdook. Af en toe kreeg ik antwoord, dat ik een goeie jongen moest zijn, dat ik mijn moeder moest gehoorzamen, dat ik hem moest vervangen in huis. You know, alcoholic hypocrisy. Dat verwijt ik hem heel erg, al blijkt dat niet zozeer uit het boek. In het boek toon ik vooral respect, maar in werkelijkheid heeft hij ons achtergelaten in de miserie. His own flesh and blood!”

Hij is ervan overtuigd dat de familie beter in Brooklyn was gebleven. McCourt: “O ja, zeker. Mijn vader zou waarschijnlijk wel zijn blijven drinken, maar mijn moeder had dan tenminste een job kunnen zoeken. Hij werd op heel jonge leeftijd met de dood geconfronteerd. Zijn tweelingbroers en zijn enige zus stierven aan typische armenziekten. Het was afschuwelijk, die jonge wezentjes die in een kistje werden geduwd en de grond in gestopt. Dat kon ik niet vatten. Het ergst was telkens opnieuw die diepe schreeuw van mijn moeder te moeten horen en mijn vader te zien vluchten in nóg meer drank. Ik mis mijn broers en mijn zus, de familie is niet compleet.”

Op initiatief van zijn moeder verhuisde het gezin voortdurend. “She had no choice”, zegt McCourt. Als je de huur niet meer kunt betalen, word je uit je huis gezet. Zo eenvoudig is het. Zij deed haar best om van een slechte situatie in een betere te verzeilen. Vóór ik naar de Verenigde Staten terugkeerde, was er geen enkele plaats die we Thuis konden noemen. Als je als kleine jongen op straat rondzwerft en je ziet al die nette huizen, met die keurige gordijnen en het licht dat binnen brandt, met die netjes geklede mensen die buiten komen, dan ga je vanzelf verlangen naar een huis met een tuin. Het maakte mij eerst jaloers, daarna woedend. Beseffen dat je niks hébt, is verschrikkelijk.”

Street kids

Het bovenstaande houdt niet in dat het al kommer en kwel is in De as van mijn moeder. Frank McCourt beschrijft de op zich pijnlijke situaties met heel wat gevoel voor humor en zelfrelativering. Zag hij het humorvolle er destijds ook al van in? “Tuurlijk. Als je niks anders meer hebt, blijft alleen humor over. Er liepen heel wat emotioneel labiele mensen rond in Limerick in die dagen, mensen die de hele tijd hardop tot zichzelf spraken. En wij imiteerden hen. Of we deden alsof we op het spreekgestoelte in de kerk stonden en parodieerden de sermoenen van de priesters. We fantaseerden, speelden, vertelden verhaaltjes. Mijn moeder had ook een goed gevoel voor humor, mijn vader was bijwijlen heel ironisch. Zonder die humor hadden we het niet volgehouden.”

“Op zekere dag kwam ik bij mijn vriend Paddy Clohessy thuis en toen zag ik dat er nóg armere mensen dan wij waren. Zijn vader lag in bed te rochelen, hij was doodziek. Paddy had niet eens schoenen. Mijn moeder zou nooit toegestaan hebben dat haar kinderen blootsvoets de straat opgingen. Dat beetje trots moesten we koesteren. We waren dus niet eens de laagsten van de lagere klasse. Je zou kunnen zeggen dat we nog net boven de ratten stonden.”

Dat armoede armen in een vicieuze cirkel duwt, vindt hij niet correct. “Er leven vandaag in New York zwarten die als arm worden beschouwd, maar vergeleken met wat onze familie is overkomen, zijn ze juist heel rijk. Ze hebben elektriciteit, een badkamer, een koelkast. Wat is armoede? Het wordt pas erg wanneer je je moed verliest, wanneer je je zelfrespect kwijtspeelt. Dán ben je arm. Wij wisten dat er nog hoop was voor ons.”

Armoede zorgt wel voor isolatie. “We waren een schande voor Limerick”, lacht hij. “We were street kids. Vuil, kapotte kleren, ongewassen haren. Op school werden we uitgelachen. Maar het dieptepunt voor ons kwam er pas toen we moeder zagen bedelen. Dat was voor ons bijna zo erg als wanneer ze zich zou geprostitueerd hebben. En wat het allemaal nóg erger maakte, was dat andere mensen haar óók zo konden zien. Het moeilijkste deel om te schrijven was de historie toen we introkken bij een neef, die mijn moeder in ruil voor kost en inwoon verplichtte met hem te slapen. Ik heb er lang over getwijfeld of ik dit wel op papier moest zetten en heb het uiteindelijk toch gedaan, voor het verhaal.”

In New York voelde hij zich aanvankelijk niet echt thuis, ook al omdat Ieren gestigmatiseerd werden als herrieschoppers en dronkaards. Daar kwam verandering in toen de VS in 1960 met John F. Kennedy een president met Ierse roots kregen. “Dat was de piek van ons bestaan als Ieren in Amerika”, weet McCourt. “Niet dat ik de Kennedy’s zo sympathiek vond, ik vond ze nogal koel. Nu weet ik waarom: ze hebben zelf ook moeten vechten om aanvaard te worden. Achteraf bekeken was de verkiezing van Kennedy heel belangrijk, a big emotional turning point.”

Alles was zonde

De Ierse cultuur bevat heel wat mythische verhalen. Over de mens-hond Cuchulainn, over het eiland Avalon, over het land van Tir-Na-Nog. Ierland blijft aantrekken, ook na wat er in Limerick gebeurd is. Vertrekken viel hoe dan ook zwaar. “Ierland is als een mooie vrouw, waartoe je je aangetrokken voelt”, zegt McCourt. “Zeer verleidelijk. Ik kende elke straat in Limerick, ik was verliefd op die stad. Het ogenblik dat ik op de boot stapte richting Amerika, voelde ik al heimwee. Maar ik wist dat ik móest gaan. De eerste keer dat ik geld naar mijn familie in Ierland stuurde, voelde ik me al heel wat beter. Ik keer nog geregeld terug naar Ierland, maar er opnieuw gaan wonen… No.” Het klinkt vastbesloten.

Waarom zijn de Ierse katholieke jongeren er zo erg aan toe, zoals hij al in de tweede paragraaf van het boek poneert? McCourt: “Niet alleen werd je economisch misbruikt, daarbovenop kwamen nog eens de bemoeienissen van de katholieke kerk. Alles was zonde, op de duur ging je je over alles schuldig voelen. Je mocht niet van het leven genieten, want dan ging je naar de hel. Wij zagen dat niet als een metafoor, maar als een concrete waarschuwing.”

Ook vandaag nog is het katholicisme bijzonder machtig in Ierland, al ziet McCourt toch opvallende verschuivingen. “De kerk is niet meer zo machtig als voorheen. De mensen zijn beter geïnformeerd, dankzij de media en de muziek. Denk aan Van Morrison, Sinéad OConnor en U2. Tegenwoordig lees je elke dag in de krant over priesters die allerlei vieze dingen doen met jonge kinderen of getrouwde vrouwen. Het respect voor de kerk daalt zienderogen.”

Een paar jaar geleden stemden de Ieren nog tegen een moderne wet op de echtscheiding, recent werd die wet toch in alle stilte gestemd. Voor McCourt een bewijs van de veranderende geesten. “Die wet kwam erdoor met 51 procent van de stemmen. Ik geef toe dat dat een klein overschot is. Maar vijftig jaar geleden zou het ondenkbaar geweest zijn, even ondenkbaar als dat je eind vorige eeuw zou voorspeld hebben dat de mens in 1969 op de maan zou staan.”

Frank McCourt, De as van mijn moeder. Een Ierse herinnering, 1996, Amsterdam, Uitgeverij

Bert Bakker, 408 blz., 900 frank (gebonden: 1.300 frank).

***

Malachy McCourt

De hilarische escapades van een schalkse ruiter

***

Ruim twee jaar geleden stond Angela’s Ashes van de Ierse auteur Frank McCourt wekenlang in de Amerikaanse bestsellerlijsten. Ook de vertaling van dit wondermooi geschreven boek over een armoedige jeugd in Limerick, De as van mijn moeder, deed het goed bij critici en publiek. Een van de broers van Frank McCourt, Malachy, heeft zopas het eerste deel van zijn autobiografie voltooid: A Monk Swimming, vertaald als Een zwemmende monnik. Waar in het boek van Frank humor enige soelaas moet brengen te midden van de uitzichtloosheid, biedt het proza van Malachy eerder het omgekeerde: hilarische episodes doorspekt met bittere herinneringen. “Ik was een avonturier, ik zei altijd ‘ja’ als iemand mij iets vroeg.”

We herinneren ons dat Frank McCourt zich tijdens onze ontmoeting in Amsterdam nogal achterdochtig en stuurs gedroeg. Hij antwoordde bedachtzaam op de vragen. Malachy McCourt is ook in dat opzicht de tegenpool van zijn broer. De begroeting in de lokalen van Standaard Uitgeverij in Antwerpen is allerhartelijkst. “Jouw voornaam is Frank? Dat maakt het mij makkelijk hem te onthouden!” Waarop de eerste van een reeks lachsalvo’s volgt.

Wanneer de fotograaf op zoek gaat naar een originele invalshoek — hij is al vaak op deze locatie geweest en rukt zich bijna de haren uit het hoofd om een geschikte achtergrond te vinden — laat hij zich ontvallen dat een van de weinige fotografische posities die hij nog niet heeft uitgeprobeerd er één is met de geïnterviewde onder tafel. “Oké”, zegt McCourt en hij kruipt spontaan onder een bureaumeubel. Als de fotograaf een vaas met bloemen boven op het bureau zet, giert McCourt: “Ik ben wellicht één van de weinigen die bloemen boven zijn hoofd krijgt en nog in leven is!”

Ook zijn boek werkt voortdurend op de lachspieren, al verlies je nooit de bittere ernst uit het oog, die aan de grondslag ligt van de hilariteiten. Malachy trekt in 1952, in navolging van zijn oudere broer Frank, naar New York. Hij is een man van twaalf stielen en dertien ongelukken: van havenarbeider over barman tot toneelacteur. Op een werkloos moment maakt hij zich de bedenking: “Ik was opgegroeid in armoede, in een streek waar geen werk was, zodat mijn broers en ik niets te doen hadden tijdens het opgroeien, en nu zat ik wederom niets te doen en aldus het bewijs te leveren dat er geen verschillen zijn tussen arm en rijk, de armoede van de eersten daargelaten.”

Het boek bevat een opvallende reeks grappige woordspelingen op seksuele activiteiten. Masturberen wordt bij McCourt ‘handreikingen aan een werkloze’, pijpen klinkt plots een pak minder agressief als ‘mond-op-kop-beademing’, een Duitse penis gaat voortaan als ‘Bratwurst’ door het leven, een erectie als ‘de vlag is in top!’ en neuken krijgt verscheidene nieuwe synoniemen: ‘zijn worst in een mosterdpotje dopen’, ’te kampen hebben met de honger die zich uitsluitend in ontklede toestand laat stillen’, ‘alle remmen los, alle sappen opgewekt en klaar om te vloeien!’ en ‘het bed van een geslachtsrijpe jonge bewonderaarster op veerkracht testen’.

Overigens is de Nederlandse titel nogal ongelukkig gekozen. De originele titel, A Monk Swimming, is een woordspeling op een zinssnede uit het Weesgegroet: “Hail Mary, full of grace, the Lord is with Thee. Blessed art thou amongst women.” Die ‘amongst women’ werd in de oren van jonge Ierse deugnieten verbasterd tot ‘a monk swimming’. Een zwemmende monnik slaat echter nergens op.

Nuchtere Ieren

Malachy begint zijn verhaal in Amerika, wanneer hij twintig jaar oud is. In tegenstelling tot het boek van Frank — die het bijna de hele tijd heeft over het armeluizenleventje in het Ierse stadje Limerick — schrijft Malachy nauwelijks over zijn eerste twintig levensjaren. Daar is een goede reden voor. “Frank heeft alles al geschreven en hij heeft dat beter gedaan dan wie ook het zou kunnen gedaan hebben. Een prachtig boek! Ik heb geweend tijdens het lezen. Hij beschrijft de armoede zo verschrikkelijk mooi, zo menselijk, dat ik alleen maar in herhaling had kunnen vallen. Neen, ik moest er niet aan denken Frank naar de kroon te willen steken: ik had net zo goed Ulysses kunnen herschrijven.”

En hij vervolgt. “Het succes van Angela’s Ashes had niet zozeer te maken met de armoede van de McCourts, maar met de triomf van het overleven die uit het boek straalt. Er bestaat nu eenmaal geen cosmetisch middel om armoede weg te schminken. En toch kan de geest zo’n toestand overleven. Weet je, in Ierland kreeg Frank kritiek omdat de mensen niet wilden geloven dat wat hij had neergeschreven echt gebeurd was. Een schrijver uit Limerick zei zelfs dat de stad alleen maar bekend was om twee positieve dingen: voetballers en zangers. Meer niet. Als je goed doorvoed bent, heb je natuurlijk makkelijk praten. En ja, we hebben ons ook wel geamuseerd, in onze jeugd. Wat velen vergeten is dat op elke mesthoop rozen groeien.”

“Ach, in Ierland praat je normaal niet over sommige dingen, dingen zoals armoede. Je ziet er ook haast nooit volwassenen hand in hand lopen. Ik zeg altijd dat Ierland het enige land ter wereld is waar je niet in het huwelijk treedt, maar waar je een huwelijk pléégt!” Na alweer een lachbui volgt de verklaring voor het feit dat Ieren wars zijn van sentimentalisme. “Heb je ooit gehoord van het Jacksonisme? Het is een extreme vorm van katholicisme die eeuwen geleden kwam overwaaien uit Frankrijk. Zo mocht volgens deze leer een vrouw haar borsten niet gebruiken om een kind te zogen, omdat dat aanleiding zou kunnen geven tot lustgevoelens. Veel conservatiever kan je niet bedenken.”

“Ieren staan ervoor bekend dat ze graag drinken, zingen en vechten; ze worden beschouwd als luidruchtig en extravert. Dat is een stereotype. In realiteit zijn de meeste Ieren nuchtere mensen. Kijk naar het voetbal: de Ierse supporters zijn overal welkom. Akkoord, ze drinken veel en roepen hard, maar ze gedragen zich. Het zijn geen woestelingen zoals die hooligans uit Engeland.”

“Toen ik twintig was, beantwoordde ik zelf aan dat stereotype van de Ierse bruut, maar diep in mij zat een bange jongen die zich een weg probeerde te banen langsheen zijn gevoelens van minderwaardigheid. Ik had geen zelfrespect, was niet naar school geweest, wist niet hoe je iemand lief moest hebben.”

Hij noemt zijn broer een schrijver en zichzelf auteur. “Ik heb één boek geschreven: iederéén kan dat!” Maar hij is nu toch al bezig aan het vervolg op A Monk Swimming, waarin zijn levensverhaal van 1963 tot en met nu vervat zal zijn. “Wanneer ik terug naar België kom, zal ik dus een schrijver zijn”, lacht hij.

Malachy McCourt maakte bescheiden carrière als toneelauteur- en acteur en speelde ook mee in films als The Bonfire of the Vanities (naar de roman van Tom Wolfe) en The Devil’s Own (over de Ierse kwestie). Ook de twee andere broers, Michael (Mike) en Alfie, zijn beginnen schrijven, aangestoken als ze zijn door hun oudere broers. Malachy raadt Mike trouwens aan zo snel mogelijk zijn versie van de ‘feiten’ op papier te zetten. “Ik hou van mensen die een goed verhaal kunnen vertellen; Mike is zo iemand.”

Non-conformist

Malachy McCourt hield er niet van de dingen simpel te houden. Hij vertelt het verhaal van een bezoek aan een restaurant, waar hij gewoon een pint aan de bar wilde drinken. De barman verplichtte hem zijn jas af te geven, wat McCourt verongelijkt weigerde. Hij liep buiten, ontdeed zich in zijn wagen van al zijn kleren — behalve dan die ene jas —, stapte terug binnen en gaf vervolgens zijn jas af, tot consternatie van de barman en de juffrouw van de vestiaire. In het boek geeft dat aanleiding tot volgende passage. “De jas verliet mijn lichaam en ik keerde me weer om teneinde het kauwend publiek uitzicht te bieden op mijn volledige epidermis — borst, navel, schaamvacht, een redelijk geproportioneerde zij het ook vagelijk naar rechts neigende bungelaar (heb erbarmen Heer), een gekrompen ballenbuidel (het was vinnig koud buiten), dijen, knieën, schenen, ongelijke sokken en schoeisel. Er viel een stilte die weinig zal hebben verschild met de stilte onder de apostelen toen Jezus na het laatste avondmaal zei dat hij zijn ontslag voelde aankomen.”

Veertig jaar later vindt hij het niet de meest verheffende vertoning die hij ooit heeft gegeven. “Ik had gewoon buiten kunnen stappen en naar een andere bar gaan. Maar neen, ik hoefde zo nodig een bizarre oplossing voor een bijzonder eenvoudig probleem te zoeken. Het gevolg was een heuse rel. Zo’n toestanden creëerde ik de hele tijd. Dat is niet typisch Iers, maar wel typisch Malachy McCourt. Ik dacht: hé, dit is een vrij land, waarom zou ik mijn jas afgeven aan één of andere vreemde? Zo’n goeie jas en ik had hem nog wel zelf gestolen!” Een volronde lach vult weer de ruimte.

Hij beschouwt zichzelf als een rebel. “Ik was een non-conformist. Ik wilde mijn weg maken in het leven door anders dan de anderen te zijn. Achteraf bekeken was het een zelfdestructieve manier van doen, met al dat drinken en zo. Maar ik had niet de moed om het leven zonder alcohol aan te durven.”

Hoewel hij intussen gestopt is met drinken, past hij ook vandaag nog niet in een vakje. Jarenlang werkte hij mee aan diverse radioprogramma’s; keer op keer werd hij ontslagen omwille van zijn linkse sympathieën. “Ik ben linkser dan iedereen, wat in Amerika overigens weinig moeite kost, met al die puriteinen. Ik wil geen deel uitmaken van de dolle massa. Ik ben tegen racisme, tegen homofobie, tegen xenofobie, tegen de anti-migrantenhouding die je nu ook in Europa ziet opdoemen. Amerikanen vergeten waar het in Amerika in feite om draait: het recht van mensen om gerust gelaten te worden en zelf hun toekomst uit te mogen stippelen.” De reden dat hij er desondanks blijft wonen is New York, een stad die niet is als alle andere.

Paddy

In zijn eerste jaar in de Verenigde Staten werkte hij onder meer in de haven van New York. Ierse collega’s vertelden hem dat de Italianen alles stalen wat loshing, maar dat Ieren alleen maar stalen wanneer dat gerechtvaardigd was. “Ze logen!” lacht hij. Vindt McCourt dat stelen mag? “Ik weet het niet. Ik zie persoonlijk geen enkele reden om te stelen. Maar als je eten nodig hebt, zou ik zeggen: ‘Steel het!’ Hetzelfde wanneer je zonder geld zit. Máár: steel niet van de mensen die het zelf niet te breed hebben.”

Vooroordelen drijven een wig tussen de verschillende migrantengemeenschappen, zo leerde McCourt in New York. “Er is een hardnekkige veronderstelling dat alle Afro-Amerikanen dol zijn op seks met blanke vrouwen en dat ze uitgerust zijn met gigantische penissen. De realiteit is dat je nergens meer seksuele disfunctionaliteit vindt dan in de zwarte gemeenschap. Impotentie is een groot probleem onder zwarte mannen.”

Met de verkiezing van John F. Kennedy tot president, in november 1960, beleefde de Ierse gemeenschap in de Verenigde Staten een hoogtepunt uit haar bestaan. Kennedy was niet alleen van Ierse afkomst, hij was bovendien ook nog eens katholiek. “Dat was een belangrijke stap voor ons”, herinnert McCourt zich. “Net zoals het voor de zwarten of de vrouwen belangrijk zou zijn, mocht er ooit een zwarte of een vrouw president worden. Kan je het je voorstellen dat er vandaag in de Senaat niet één zwarte verkozene zit? Een bewijs te meer dat het een seksistische en racistische samenleving is.”

Het gesprek komt automatisch op de verstandhouding tussen Ieren en Engelsen. Toen McCourt naar New York vertrok, ging hij op Downing Street wonen. Wat een toeval. “Het was gelukkig niet op nummer tien”, lacht hij. Hij is optimistisch. Het komt ooit wel goed tussen de twee landen, meent hij. “Er zijn heel wat Engelsen die in Ierland met vakantie gaan en die worden met open armen ontvangen. Natuurlijk heb je de hardleerse, ‘stiff upper lip’-Engelsen die vinden dat de Ieren van nature dom zijn en dat ze niet op gelijke voet behoren te staan met geciviliseerde mensen. We hebben heel lang te maken gehad met het NINA-syndroom: No Irish Need Apply, Ieren hoeven zich niet aan te melden voor de job. Er zijn zelfs jobadvertenties geweest, waarin stond dat Scandinaviërs, Duitsers, Fransen en zwarten welkom waren om te solliciteren. Het lijntje daaronder stond er: ‘No Irish, please!’ Een Engelsman vroeg me onlangs wat het dunste boek uit de geschiedenis is. ‘De geschiedenis van de Ierse intellectuelen’, zei hij. Ik vind dat niet grappig. Het zegt veel over de persoon die zoiets zegt, want het kleine Ierland heeft toch vier Nobelprijswinnaars Literatuur voortgebracht. Niet slecht voor een land zonder intellectuelen, vind je niet?”

“Wanneer ik een kleine jongen was, noemden alle Engelsen mij Paddy. Omdat ze alle Ierse jongens Paddy noemden. Dat was hun manier om ons op onze Paddy-plaats te zetten: wij waren dom en slecht in hun ogen. Iemand zei ooit dat Ierse soldaten onbruikbaar zijn tijdens de oorlog en gevaarlijk in vredestijd, haha.”

In het boek klinkt de aversie nog iets sterker door. “Wij waren de eerste onderdrukte natie geweest om deze leeuw een knauw in zijn staart en een ferme trap onder zijn gassige hol te geven, waarna ook India, Afrika, Palestina en al die andere Arabische volkeren zichzelf ontdaan hadden van de kinloze rariteiten die ooit uit Engeland waren gekomen om over hen te heersen en hun samenleving tot een puinhoop te maken.’

Drinken

De vader van de McCourts, Malachy senior, verdween op zekere dag: de onverbeterlijke alcoholist kon de verantwoordelijkheid van zijn gezin met vier kinderen, plus nog drie die inmiddels van ontbering gestorven waren, niet meer aan. Pas vele jaren later ontdekten de kinderen dat hun vader in Engeland was gaan wonen bij een andere vrouw, maar dat hij nog altijd zwaar aan de drank was.

“Ik herken daarin de ziekte van het alcoholisme”, zegt McCourt. “De ziekte staat je niet toe je verantwoordelijkheid op te nemen. Maar ik heb het hem vergeven, het heeft geen zin in haat te blijven leven.” Zelf keerde Malachy junior zijn gezin — vrouw en twee kinderen — op zekere dag eveneens de rug toe om verder te gaan met zijn liederlijke leven. “Ik deed eigenlijk net hetzelfde als vader. Alleen verdween ik niet van de aardbol. Je kan je gezin ook verlaten zonder weg te gaan.”

Vader McCourt kwam op zekere dag toch over naar New York: zijn vrouw wilde hem alles vergeven en hem opnieuw in de armen sluiten, ook al omdat hij — naar eigen zeggen — het drinken had opgegeven. Maar toen hij van het schip waggelde, bleek al snel dat hij hervallen was. Eens in New York ging het van kwaad naar erger. Op zekere ochtend vond Malachy hem in bed bij de bejaarde buurvrouwen. Er ontstond een fikse ruzie, waarop vader McCourt vroeg wie die twee oude heren (!) naast hem wel konden zijn en zich vervolgens probeerde te beroepen op de tien geboden. Waarop Malachy zei: “Waar haal jij in christusnaam de moed vandaan om je op de geboden te beroepen, terwijl je net je leuter uit zo’n rimpelige ouwe gleuf hebt gehaald?”

McCourt is voor het eerst ernstig. “Vader was een heerlijk man wanneer hij nuchter was, maar eens hij had gedronken werd hij een brallende patriot. Dan was hij onsamenhangend en brutaal.” Vader McCourt vertrok naar Belfast en stierf er in 1986, op zijn 87ste, berooid en eenzaam. Hij overleefde zijn vrouw met vijf jaar.

Zelf ging Malachy junior voortdurend op zoek naar vertier. Wanneer hij het leven aan de toog beu was, smokkelde hij goudstaven van Europa naar India. Een rusteloos karakter. McCourt: “Er bestaat zoiets als een syndroom dat Attention Deficit Disorder heet, ADD. Dat ben ík, ik was de eerste patiënt, haha. Ik kon me nooit concentreren op één ding, ik moest altijd in beweging zijn, want ik verveelde me snel. Ik was niet echt verliefd op mijn eerste vrouw, Linda, maar zodra ze me verliet werd ze het meest begeerlijke object uit mijn leven. Heel vreemd. Ik miste mijn kinderen. Althans: ik miste ze in hun brave ogenblikken, want ik wilde beslist niet hun koorts opmeten of hun luiers verversen.”

“Drinken is een irrationeel proces. Ik heb altijd moeilijkheden gekend toen ik dronk, maar het waren niet die moeilijkheden die irrationeel waren, maar het drinken zelf. Vaak drink je om te vergeten wat je de dag voordien hebt uitgericht nadat je te veel gedronken had. Ik dacht dat ik heel heroïsch was: ik dronk met Richard Harris, Robert Mitchum en Richard Burton. Maar het ís niet heroïsch, het is o zo eenzaam. En toch is het ook o zo aantrekkelijk: je kan jezelf vanalles wijsmaken.”

“De alcohol laat je nooit gerust. Altijd is er wel een stemmetje dat fluistert: ‘Komaan, eentje maar!’ Het is precies van dat eerste drankje dat je dronken wordt. En als je blijft drinken, durf je opeens alles aan. Je staat compleet voor aap, maar het kan je allemaal niet meer schelen.”

“Ik was een avonturier, ik zei altijd ‘ja’ als iemand mij iets vroeg.” Heeft hij spijt van wat hij gedaan heeft? “Het kost energie en tijd om terug te kijken naar het verleden. Berouw is puur tijdverlies. Het helpt je ook niet vooruit wanneer je in zak en as zit. Je moet je er wel van bewust zijn wat je vroeger hebt fout gedaan, opdat je het niet opnieuw zou verknallen. Dat is waar ik vandaag mee bezig ben: ik doe mijn uiterste best.”

Malachy McCourt, Een zwemmende monnik (Een herinnering), 1999, Amsterdam, Bert Bakker, 287 blz., 795 frank.



« VorigeVolgende »