65 jaren op de teller, 41 jaar ervaring in de journalistiek. De 29 dagen die februari dit jaar telt, keer ik even terug in de tijd met journalistieke bijdragen van mijn hand. Werk voor radio of televisie komt helaas niet aan bod. Niet chronologisch, maar kriskras grasduinend door wat met enige zin voor overdrijving een journalistiek oeuvre zou kunnen genoemd worden. Vandaag bijdrage 7.

Teleurstellingen horen bij een journalistieke loopbaan. En geloof me, die zijn er veelvuldig geweest. Zeker in mijn beginperiode was er voor elke publicatie die effectief de krant of het weekblad haalde, minstens één die dat niet deed. Of voorstellen werden simpelweg afgewimpeld. Jarenlang heb ik geprobeerd om mij binnen te wurmen bij Humo, omdat ik dat blad doodgraag las, ermee was opgegroeid. Het zij zo, het zou rancuneus zijn om Guy Mortier te verwijten dat hij geen talenten kansen gaf, dus zal het wel niet goed genoeg geweest zijn, zeker? Hieronder leest u een interview dat ik in november 2004 had met Barbara Garson, de Amerikaanse auteur en sociaal activiste, die net een boek had geschreven over de financiële wereld. Lees en oordeel vooral zelf, maar ik vond dat best een aardig interview. De Humo-redactie dacht daar anders over. Hún probleem, zeg ik nu.

***

‘Ik ben die investeerder die tot nog toe drie continenten in de problemen heeft gebracht, hou me tegen voor ik het opnieuw doe!’

***

Schijn bedriegt. Op de foto op de achterflap van haar boek oogt ze groot, slank en bijzonder assertief, in werkelijkheid is Barbara Garson (63) klein en, euh, slank en bijzonder assertief. In de Verenigde Staten staat ze bekend als een socialist agitator and educator, maar u weet dat een socialist ginder nog iets linkser van het politieke spectrum vertoeft dan een sociaaldemocraat hier. Garson wou weleens weten wat er met het geld gebeurt dat je op de bank zet, overtuigde een uitgever om daar een boek over te schrijven, belegde vervolgens een flink deel van haar voorschot (34.500 dollar) en ging haar geld ook nog eens achterna, richting Thailand, Maleisië, Singapore en de Midwest van de US of A. Resultaat: de kapitalist heeft het gedaan, zoals het — bij gebrek aan butler — hoort in een financiële whodunit.

Money makes the world go around verscheen al in 2001. Geld doet de wereld draaien (uitgeverij Epo) deed dus volle drie jaar op zich wachten en verschijnt hier net op het moment dat George Walker Bush four more years de Verenigde Staten mag bestieren. Als ik de naam Bush nog maar drop, wijst ze snel richting cassetterecorder. “Zet je machientje maar aan.”

“Ik ken maar één zinnetje in het Nederlands: (declameert) ‘Ik heb niet voor George Bush gestemd.’ Als ik dat hier in Vlaanderen zeg, steken de mensen spontaan hun duim op of ze beginnen in hun handen te klappen. Met dat ene zinnetje zou ik me kandidaat kunnen stellen voor de post van eerste-minister in dit land of zelfs van koning (lacht).”

Uw zinnetje werkte klaarblijkelijk niet in de Verenigde Staten, want meer dan 58 miljoen van uw landgenoten stemden voor Bush.

“Ongeveer evenveel Amerikanen kozen voor de andere kandidaat. Ach ja, ik weet het, Bush heeft gewonnen. Ik heb echt geen zin om terug te keren. (Weer in vlekkeloos Nederlands) ‘Ik heb veel verdriet.’ Diep in mijn hart hoop ik dat ze met de stemmachines geknoeid hebben en dat dat heel snel aan het licht komt.”

U deed de research voor uw boek tussen 1994 en 1999. Is de inhoud vijf jaar later nog altijd even actueel?

“Ik ben mijn onderzoek begonnen met 29.500 dollar te beleggen bij een kleine bank, de Bank of Millbrook, anderhalf uur rijden van de stad New York, die weigerde leningen te verschaffen aan de kleine gemeenschap waarin ze actief is. Dus kwam het geld terecht bij een grotere bank, Chase Manhattan. Op dat ogenblik, in 1994, was Mexico hot in de financiële wereld. Iederéén leende aan Mexico. Een maand later was er een grote krach van de peso en kwam uit dat al het geld dat aan Mexico werd geleend, diende om te speculeren, niet om te investeren in de economie van het land. Ik heb toen het geluk gehad dat mijn geld niet allemaal richting Mexico was vertrokken, anders had ik nooit een boek kunnen schrijven over good capitalism.

“Na Mexico ging de financiële wereld zich richten op Azië en dus werd mijn geld geïnvesteerd in een olieraffinaderij en een garnalenkwekerij, en vertrok ik voor interviews naar Thailand, Maleisië en Singapore. Dat gaf me een goed gevoel, want ik zag ginds dat mijn geld mensen aan werk hielp. Maar toen de speculanten het welletjes vonden en hun geld elders investeerden, stortte alles in en was de lokale bevolking er nog slechter aan toe dan voordien. Ik dacht: hé, ik heb nu al twee continenten opgesoupeerd en verschillende landen gedestabiliseerd!

“Maar het was nog niet genoeg. Mijn volgende 5.000 dollar belegde ik bij een Amerikaans beleggingsfonds, Mutual Series. De manier waarop dat fonds werkte was niet: we geven firma X geld, zodat het kan uitbreiden. Neen, beleggers zijn niet geïnteresseerd in nóg een autofabriek of nóg een restaurant. They don’t need it. Ze willen gewoon hun geld doen renderen En dus investeren ze in bedrijven die rijk zijn, waar geld te rapen valt. Hun motto is: ‘We’re gonna shake loose’. Ze verkopen een lap grond om de watervoorziening te kunnen privatiseren of ze breken een bedrijf op in verschillende onderdelen die ze dan apart kunnen verkopen.

“Toen mijn boek bijna af was, riep Mutual Series zijn aandeelhouders samen met de boodschap dat het andere wegen wilde inslaan, er waren immers nog nauwelijks Amerikaanse bedrijven die ze konden downsizen. Dus zeiden ze: ‘We gaan naar het oude Europa.’ Want daar zit nog veel geld en daar zullen binnenkort de wetten worden aangepast, en zal de sociale zekerheid worden gereduceerd tot het strikt noodzakelijke, zodat Europese en Amerikaanse bedrijven sterk op mekaar zullen gelijken. Dat was in 2001. Privatiseren en inkrimpen, daar ging het toen om en daar gaat het nog altijd om. The story continues. Als ik nu een hoofdstuk zou toevoegen aan mijn boek, zou dat dus moeten gaan over hoe het er in Europa aan toe is gegaan met mijn geld. Binnenkort zal mijn geld nog een vierde continent hebben gedestabiliseerd.”

Wat hebben uw beleggingen opgebracht?

“De 29.500 dollar in de Bank of Millbrook heeft me over een periode van vijf jaar gemiddeld tweeëneenhalf procent opgeleverd. Verwaarloosbaar. Mijn 5.000 dollar in Mutual Series was in 2001 bijna 8.000 dollar waard. Stel dat ik die 29.500 dollar bij Mutual Series had belegd, dan zou ik aan 44.000 zitten, een stijging met vijftig procent. Wie gaat er beleggers tegenhouden, aan zo’n hoog rendement? Intussen heeft het fonds British Railroad overgekocht, en mijn eigen uitgeverij, Penguin.

“Weet je, dat laatste boezemt me persoonlijk angst in, want het uitgeven van boeken levert maar vijf à zes procent winst op en dat is veel te weinig in de ogen van investeerders. In mijn ogen is vijf procent een prima resultaat, maar zij denken in percentages boven de vijftien. Geloof me, ze willen Europa leegzuigen.”

Uw boek verscheen net voor 9/11. Heeft die gebeurtenis de financiële wereld veranderd?

“Neen. Als het over de slabakkende economie gaat in mijn land, verwijst George Bush altijd naar 9/11, maar dat is flauwekul. Ik woon zelf in New York, de lokale economie heeft uiteraard wel een effect gehad van de aanslagen — minder toerisme en zo — maar eigenlijk gaat het financiële leven gewoon door. En het was een goed moment om je geld te beleggen in de oorlogsindustrie.

“Het feit dat de dollar achteruitgaat, komt omdat Bush voortdurend geld moet lenen. Altijd opnieuw: lenen, lenen, lenen. Daarom is de Amerikaanse economie in vrije val. De kring rond Bush bestaat uit primitieve kapitalisten, het slag volk dat hem een miljoen dollar gaf voor zijn verkiezingscampagne en dat achteraf van hem een miljárd cadeau kreeg uit de schatkist. Geld dat niet dient om de concurrentiestrijd te bevorderen, investeringen mogelijk te maken of Irak herop te bouwen, maar dat wordt gebruikt om méér geld te genereren. Dat is de meest wanhopige vorm van kapitalisme.

“Over vijftig jaar, wanneer men het presidentschap van George W. Bush zal evalueren, zal men zich niet afvragen waarom Amerika in het begin van de eeuw militair werd verslagen, omdat dat niet zal gebeuren. Maar men zal zich wél afvragen hoe Amerika zijn economische dominantie heeft kunnen verliezen. Toekomstige historici zullen erover discussiëren of dat onvermijdbaar was of de schuld van president Bush.”

‘It was fun!’

U wordt omschreven als een ‘socialist agitator and educator’. Vanwaar die typering?

“Dat heeft waarschijnlijk veel te maken met mijn kandidatuur als vicepresident voor de socialistische partij bij de verkiezingen van 1992, die Bill Clinton heeft gewonnen. Veel moet je je daar echter niet bij voorstellen. Mijn aanvaarding kon ik niet eens per fax versturen, omdat de partij geen fax bezat. Het is nochtans een oude partij, die werd opgericht door Eugene V. Debs, een man die vanuit de gevangenis protesteerde tegen de Eerste Wereldoorlog en zo een miljoen stemmen verwierf. Enfin, ik wil niet zeggen dat mijn kandidatuur een grap was, maar het zat toch in de buurt.”

Uit het boek blijkt dat beleggen zelfs socialistische agitatoren kan enthousiasmeren.

(enthousiast) “O ja, als mensen écht iets creëren, als ze hun intellect gebruiken om iets nieuws te maken, dat is toch opwindend! Ik weet het, er waren wat milieuproblemen bij het oprichten van die olieraffinaderij, maar hé, daar zaten mensen uit dertig landen samen, die uit een in vijf talen opgestelde handleiding moesten opmaken wat van hen verwacht werd. Vóór zij daar waren, werd er rijst en tapioca gekweekt op heel kleine schaal en ineens groeide daar iets groots. Ik hóu van mensen die werken, ik schreef er ook een paar boeken over (All the livelong day, over routinewerk, in 1975 en The electronic sweatshop, over de gevolgen van doorgedreven informatisering, in 1988, FVL).”

Had je het gevoel dat je zelf iets creëerde in Thailand en Maleisië?

Yeah. De lokale ingenieurs van Caltex, de Amerikaanse petroleummaatschappij waarin ik mijn geld had gestoken, zagen mij als ‘de grote investeerder’. Ze leidden me rond en introduceerden me bij ministers en staatssecretarissen, terwijl ik met mijn 29.500 dollar slechts een kleine bijdrage had geleverd. It was fun!

“Ik ben niet geïnteresseerd in bedrijven als Enron, ik wil niet aantonen dat ze liegen en bedriegen, want iedereen weet dat ze dat doen. Ik wil laten zien hoe bedrijven werken, aan de hand van goede, positieve voorbeelden. Vandaar dat in mijn boek bijna uitsluitend aardige mensen aan het woord komen. Mensen die me welkom heetten, die me met plezier wegwijs maakten, die me heel even deel lieten uitmaken van hun leven. Ik vroeg of ik fabrieken kon zien en dat kón. Die lokale managers hadden niet de reflex om aan hun public relations-afdeling te vragen of dat wel zo’n goed idee was. (lacht)

“Het werd pas vervelend toen er naast die olieraffinaderij van Caltex nog één van Shell werd bijgebouwd, waar niemand op zat te wachten, zekere niet de Thaise overheid. Maar die werd overruled door de macht van de multinationals. Het straffe is dat er een stukje van mijn geld in beide raffinaderijen stak. Ik sponsorde dus de concurrentiestrijd, een volstrekt overbodige concurrentiestrijd dan nog!

“’t Is een vreemd gevoel: mijn geld heeft zó’n veranderingen veroorzaakt in Zuidoost-Azië! Tegen de tijd dat mijn boek af was, had niemand van de mensen die ik ontmoet had nog dezelfde job, of werkten ze nog bij dezelfde firma, of woonden ze nog in hetzelfde huis.”

Wat liep er fout in Zuidoost-Azië?

(denkt na) “Het eerste wat ik leerde bij het schrijven van dit boek is dat er te véél geld in omloop is. Banken en verzekeringsmaatschappijen verzuipen in het geld en ze weten er geen blijf mee. Ze kunnen het niet lenen aan jan en alleman, omdat het risico groot is dat ze hun geld niet terugkrijgen. Dus beleggen ze het. In dit geval schoven ze het door naar Azië.

» In de jaren zeventig werden, onder impuls van het IMF (het Internationaal Muntfonds, FVL), de verkeerslichten in het monetair verkeer uitgeschakeld. Van dan af werd de geldstroom niet meer afgeremd. Geld werd geleend tegen tweehonderd per uur. Waren er al vijf shopping malls in een stadje? Geen probleem, er was genoeg geld om er een zesde, een zevende en een achtste te bouwen, ook al zat daar niemand echt op te wachten. En met het geld dat niet werd uitgeleend, deden ze valutaspeculaties. Ze kochten en verkochten buitenlandse valuta in de hoop dat de waarde ervan zou stijgen. Of om de waarde te doen dalen, zodat ze de week nadien goedkoper konden aanschaffen. De betere speculanten doen gemiddeld zes minuten over een valutatransactie. Dat is niet productief meer. Het is een gokspel dat heel snel gaat, binnen de banken, een spel met winnaars en verliezers.

“Omdat het departement Leningen flink wat geld had geleend aan Thailand, stelde het departement Speculaties van diezelfde bank op zeker ogenblik vast: ‘Hé, Thailand is overontwikkeld, it’s dangerous!’, en dus besloten de speculanten om snel en massaal bahts (de Thaise munt, FVL) te verkopen aan een laag tarief. Plots was er een crisis van de baht. Iedereen die mij geld schuldig was, zag zijn schuld verdubbelen, omdat de baht nog maar weinig waard was. Uiteraard konden ze die schuld niet terugbetalen. Zo krijg je een crisis. Dan verscheen het IMF ten tonele, samen met een kartel van grote banken, om de Thaise regering te verplichten de schulden op zich te nemen. En de Thaise regering dwong haar industrie vervolgens om zoveel mogelijk buitenlandse valuta in te slaan — dollars, euro’s, yens, marken — om mijn bank terug te kunnen betalen.

“De Thaise regering heeft extra taksen geheven op rijst, waardoor de prijs van de rijst in Thailand is verdubbeld. Voordien kon Thailand zichzelf bedruipen. De vrouwen die rijst verkochten in de buurt van bouwwerven — die nog relatief gelukkig waren toen ik met hen was gaan praten — geraken sindsdien hun waar niet meer kwijt en ze hebben ook niet het kapitaal om zelf rijst te gaan kweken. Gevolg: in Thailand lijden ze honger, maar mijn bank heeft niet één penny verloren bij dit excessieve lenen. Waarom zouden banken zich zorgen maken over het geld dat ze lenen aan verre buitenlandse bedrijven, wanneer ze toch de garantie hebben dat het IMF het voor hen zal terugvorderen bij de lokale regering?”

‘Stop me before I kill again!’

Ik heb altijd gedacht dat geld iets was om voorzichtig mee om te springen, maar u noemt het een ‘hete aardappel’.

(vlug, in het Nederlands)“’Een hete patat’, ja. Kijk, als ik voor een bank werk en jij komt naar mij met duizend dollar, dan ga ik niet zeggen: ‘Oké, kom over een jaar nog eens terug en dan geef ik je er twaalfhonderd.’ Zo werkt het niet. Je moet als bank iets met dat geld doen om extra geld te genereren. Ik begreep dat vroeger niet, ik vond de boeken van Karl Marx te ingewikkeld, ook al noem ik mezelf dan een socialiste. Maar nu weet ik het: dit is kapitalisme! Zolang de economie goed draaide, was er niets aan de hand: men bouwde een spoorweg met je geld en over die spoorweg werden dan weer allerlei goederen vervoerd. Nu heeft men geen economische doelen meer en toch is er nog altijd die hete aardappel. Zo is de globale economie ontstaan, met al die versoepelingen van wetten zodat je makkelijker kan investeren of speculeren in de Derde Wereld.”

Toch zegt u ergens dat kapitalisme wel degelijk kán werken.

“Het kán werken, als het uitgangspunt niet hebzucht is. Maar wat is dat, kapitalisme zonder hebzucht? Hoe kan kapitalisme niet hebzuchtig zijn? Nochtans heeft Keynes (John Maynard Keynes, 1883-1946, Engelse econoom die in zijn standaardwerk The General Theory of Employment, Interest and Money pleitte voor een actieve rol van de overheid in de economie, FVL) aangetoond dat kapitalisme wel degelijk zelfregulerend kan zijn.”

Keynes is inmiddels wel helemaal out in de financieel-economische wereld.

“Desalniettemin heeft hij terecht opgemerkt dat regulatie noodzakelijk is. Zo niet beland je in a neverending depression. Om een omelet te maken, moet je eerst eieren breken, zeggen de kapitalisten altijd. Dat is goed voor de kerels die de omelet zullen verorberen, maar als je zelf een ei bent, vind je dat ongetwijfeld minder leuk. Sinds 1929 weten we dat een depressie zó erg kan zijn, dat je er zonder hulp niet meer uit geraakt. Als we de economie niet afremmen, helpen we de hele planeet naar de verdommenis. Maar wie gaat dat dóen? It won’t be George Bush!

“Nu vraag ik je, wat zal er eerst zijn: een niet-hebzuchtig kapitalisme of een humaan socialisme? Ik weet wel, dat ‘humaan socialisme’ is er ook nog niet geweest, maar ik gok er toch op dat dat meer kans maakt om er ooit te komen.

“Ik kan het niet vatten dat mijn ouders rijker waren dan ik en dat ik een slechtere wereld zal achterlaten voor mijn kinderen. Hoe moet ik hen uitleggen dat ze misschien geen pensioen meer zullen krijgen?”

Dat klinkt allemaal zeer pessimistisch. Ziet u een uitweg?

“Zorg ervoor dat mijn geld niet meer opbrengt. (lacht) Ach, er zijn positieve signalen. Iemand als George Soros (een van de rijkste beleggers ter wereld, FVL) is voorstander van regulatie. Hij is vóór de Tobin-taks (de Amerikaanse econoom James Tobin, Nobelprijswinnaar Economie 1981, pleit voor het heffen van een taks op valutatransacties, FVL), omdat die het speculeren zal afremmen. Toch vertrouw ik Soros niet helemaal. Hij doet mij een beetje denken aan die seriemoordenaars in Amerikaanse films; ze laten altijd een briefje achter met daarop een tekst in de aard van ‘Stop me before I kill again’. Ze geven zichzelf niet aan, ze doeken hun fonds niet op, maar ze laten wel zo’n briefje achter. Elke keer dat het geld van Soros een krach veroorzaakt, wil hij dat we hem doen ophouden, maar hij zal nooit zelf die stap zetten. Elke intelligente kapitalist vraagt in feite om hem tegen te houden. Ik zeg je: ik ben die investeerder die tot nog toe drie continenten in de problemen heeft gebracht, hou me tegen voor ik het opnieuw doe!”

Diezelfde George Soros spendeerde wel honderden miljoenen dollar om Bush uit het Witte Huis te krijgen.

“Er gebeuren soms vreemde dingen, ja. Het eerste nationale dagblad dat pleitte om het Amerikaanse leger uit Irak te halen, was The Financial Times. Figuren als Soros — die veel geld steekt in allerlei liefdadige acties î, Bill Clinton, Robert Rubin — onder Clinton minister van Economie en tegenwoordige een hoge pief bij Citibank — staan voor een menselijk kapitalisme. Het zijn geen primitievelingen, ze denken nog in lange termijnprojecten, ze zijn bekommerd om de toestand van de wereld over tien jaar. De Bush-kliek niet. Zij verwijten Rubin & co dat ze zich te veel met Europa inlaten, dat ze te veel willen reguleren, dat ze Frans spreken. (lacht) Vooral dat laatste is een grote misdaad in de ogen van Bush en de zijnen.

“Ik weet niet of de Clintons en de Rubins de wereldeconomie zouden kunnen behoeden voor een krach, maar met deze figuren aan de macht weet ik wel zeker dat er een krach zál komen. It’s going to happen! Wat mij zorgen baart is dat die economische neergang niet eens hoeft te betekenen dat we over vier jaar een ander beleid zullen krijgen, want de kans is reëel dat de modale Amerikaan ermee zal blijven instemmen dat zijn land ergens in een afgelegen land oorlog gaat voeren.”

Wat vindt u zelf van de Tobin-taks?

“Ik ben voor. Maar het wordt een moeilijke oefening, want de taks mag aan de ene kant niet te laag zijn om de speculanten die om de zes minuten hun geld verhandelen af te stoppen en aan de andere kant niet te hoog om te vermijden dat niemand nog durft te investeren. Bovendien moet de Tobin-taks wereldwijd worden ingevoerd. Ik vrees dat ie alleen al in de Verenigde Staten geen schijn van een kans maakt.

‘Don’t ask me for any money!’

We hadden het al over seriemoordenaars. Let’s talk about Al Dunlap.

(kijkt vol afgrijzen)Oh no!

Al ‘Chainsaw’ Dunlap is een van die in de States fel geprezen zakenlui die bedrijven opkopen, ze in aparte entiteiten onderverdelen, de helft van het werkvolk ontslaan en vervolgens bij verkoop de beurswinst opstrijken. Dunlap is jarenlang een soort goeroe geweest voor de financiële wereld; als hij een boek schrijft, wordt dat onthaald als ware het een nieuwe Bijbel. Tot hij werd ontslagen bij Sunbeam wegens gesjoemel…

(onderbreekt) “Ik wilde in mijn boek de nadruk leggen op de kleine man, de werknemers die mijn geld op het terrein konden gebruiken, maar ik kon niet om Al Dunlap heen. En dan heb ik nog een deel van de ongelooflijke verhalen die over Dunlap de ronde doen uit het boek gelaten. Eén voorbeeld: Dunlaps zuster heeft een dochter, zijn nicht dus, die kanker heeft. Toen zijn zuster hem belde met het slechte nieuws, was zijn eerste reactie: ‘Don’t ask me for any money!’ Gezellige familie! Al Dunlap is stinkend rijk. Die kerel is echt bad news.”

Hoe komt het dat de Amerikaanse bedrijfswereld kickt op dat soort figuren?

“Als Al Dunlap in een gebouw arriveert, hangt hij foto’s en tekeningen op van tijgers en andere roofdieren. Dat is zijn manier om te zeggen: ‘Ik ben een tijger!’ Being bad is his gimmick. Als ik het kleine, oude vrouwtje ben dat in al haar naïviteit haar geld achterna reisde, dan is hij de carnivoor die de andere dieren afdreigt en er geregeld een zwakker exemplaar uitpikt om op te eten.

“Het was wel grappig: toen ik aan mijn boek begon, stonden er allerlei lovende artikels over Al Dunlap in Amerikaanse kranten en weekbladen. Toen mijn boek af was, zag je enkel nog cartoons van Dunlap achter de tralies. Maar je hebt een punt: Dunlap werd én wordt gerespecteerd. Onbegrijpelijk! Hoe kan je iemand respecteren als die alleen maar in staat blijkt om werkgelegenheid af te stoten? Ik dacht dat die échte kapitalisten slimmer waren dan ik, maar in de praktijk volgen ze gewoon de kudde.”

Nog zo’n afstotelijk figuur uit uw boek is Michael Price, de baas van Mutual Series, het beleggingsfonds waar u een deel van uw geld in hebt gestoken. Die kerels zijn rijker dan de zee diep is. Wat drijft hen om altijd maar door te gaan in plaats van hun geld op te souperen zoals u en ik zouden doen?

“Goeie vraag. Volgens mij gaat het om een spel. Een spel van getallen, gróte getallen. Als ze sterven, willen ze onmetelijk rijk zijn. En daarbij gaan ze scrupuleloos te werk, desnoods gaan ze over lijken, zonder dat zelf goed te beseffen. Voor de werknemers in die olieraffinaderij in Thailand was het natuurlijk géén spel, maar harde realiteit. Zij ondergingen de gevolgen van het wilde kapitalisme.”

En zeggen dat het allemaal begon met uw storting van 29.500 dollar bij de Bank of Millbrook, nu tien jaar geleden. U vond dat wel een sympathieke ervaring.

“Laat je niet misleiden door de façade, ook bij de Bank of Millbrook ging het om puur kapitalisme. Die bank wordt, net als de meeste andere banken, geleid door conservatieve, vaak een beetje racistische, allesbehalve altruïstische lui. Zij kennen zelden zomaar een lening toe om een huis te bouwen. Maar alles is er nog op mensenmaat, het is tastbaar, iedereen kent iedereen in zo’n stadje.”

Uw economische boeken werden gepubliceerd in 1975, 1988 en 2001. Aan dit tempo is het wachten tot 2014 op uw volgende boek.

“Ik ben eigenlijk toneelauteur (haar bekendste stuk was MacBird! uit 1967, een op Shakespeares Macbeth geïnspireerde komedie over de toenmalige Amerikaanse president Lyndon B. Johnson, FVL). Ik heb trouwens net een nieuw stuk af, More or Less Security, een komedie over het verval van de sociale zekerheid in Amerika. Klinkt niet erg komedie-achtig, ik weet het.”

‘She works when she needs to and lives simply,’ lees ik in een interview op het internet over u.

That’s true. Vertel het aan niemand, maar ik heb een heel goedkoop appartement in Manhattan.

Ik kom nog uit een progressieve generatie die anti-personencultus is. Toen MacBird! een succes werd, ben ik letterlijk gevlucht. Ik dacht: dit is toeval of geluk, ik verdien dit niet. En ik ging werken in een koffiehuis dat tegen de oorlog in Vietnam was, vlakbij een legerbasis. Je kent dat soort verhalen ook wel. Maar terugkijkend vind ik dat we ongelijk hadden. We hebben niks opgebouwd. 1968 heeft niks opgeleverd in de Verenigde Staten: geen progressieve partij, geen progressieve krant, geen progressieve tv-zender, niks.”