Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Zangers Top 20 (10 t/m 4)

Memories & mijmeringen, Muziek Posted on vr, augustus 07, 2020 11:07:20

Gisteren gaf ik een overzicht van de zangers A tot en met M die de lijst niet hebben gehaald, hier zijn diegenen met namen beginnend met N tot en met Z, die naast de boot vielen (en de lijst is dan nog zéér onvolledig). Even ademhalen…: Youssou N’Dour, Randy Newman, Harry Nilsson, Graham Parker, Gram Parsons, Wilson Pickett, Prince (oké, kill me!), Otis Redding (qué?), Lou Reed, Damien Rice, Smokey Robinson, Josh Rouse, Boz Scaggs, Paul Simon (pardon, meneer Van Laeken?), Elliott Smith, Cat Stevens, Sufjan Stevens, Richard Thompson, Pete Townshend, Chris Whitley, Hank Williams (dé Hank Williams?), Steve Winwood, Frank Zappa en, het spijt me werkelijk, Warren Zevon.

De gelukkigen daarentegen zijn…

20. Ron Sexsmith

19. Tim Buckley

18. Nick Cave

17. Richard Hawley

16. Curtis Mayfield

15. Elvis Presley

14. Ray Charles

13. Neil Young

12. Tom Waits

11. Bruce Springsteen

10. STEVIE WONDER (°1950). Steveland Morris gaat al zolang mee dat je zou denken dat ie al een tijdje de tachtig voorbij is, maar in werkelijkheid is hij pas dit jaar zeventig geworden. Op z’n twaalfde had hij een eerste hitje beet, met Fingertips, part 1. In de jaren 60 kwamen daar ontelbare Motown-composities bij, eerst nog aangeleverd door andere liedjesschrijvers, vanaf 1965 — hij was toen… vijftien — schreef hij die zelf mee. Zijn handicap — hij werd blind door een teveel aan zuurstof dat hem werd toegediend in de couveuse — belette hem niet multi-instrumentalist te worden. Zijn beste werk leverde hij af in de jaren 70, met Wonderbaarlijke (sorry!) lp’s als Talking book, Innervisions en Songs in the key of life. Toen was Stevie Wonder mijn absolute lievelingszanger. Dat eindigde in 1984 bij het uitbrengen van het hypermelige I just called to say I love you. Maar de Stevie van die eerste twintig jaar blijf ik koesteren. Die had misschien wel op nummer 1 gestaan.

9. MARVIN GAYE (1939-1984). Bijnaam ‘The King of R&B’. Terwijl hij groot werd in soul en pop, vreemde keuze. Schitterende exponent van het Motowntijdperk, zij het dat hij op een bepaald moment besliste om zelf songs te schrijven die met hun twee benen in de harde realiteit stonden: maatschappijkritisch, ecologisch bewust, empathisch kijkend naar de verstoten zwarte bevolkingsgroep. De cd What’s going on uit 1971 is daar een perfect voorbeeld van, met naast het titelnummer songs als Mercy, mercy me: The ecology en Inner city blues (Make me wanna holler). Drank en drugs zorgden ervoor dat zijn carrière in het slop en hijzelf in, godbetert, Oostende belandde. Vader Gay kon het liederlijke leven van zijn zoon niet meer aanzien en schoot hem de dag voor zijn vijfenveertigste verjaardag dood. Naar het schijnt na een discussie over het verjaardagsfeestje.

8. JOHNNY CASH (1932-2003). ‘The Man in Black’. De man met de hele diepe stem. De man met de bijzonder intense voordracht. De man die godvrezend was en tegelijk alles heeft gedaan dat zijn Heer en Meester hem verbood. De man die, als outcast, optrad in gevangenissen waar het clientèle niet echt behoorde tot de categorie witteboordcriminelen, en er staande ovaties kreeg, voor zover dat mocht. De man die zichzelf met de hulp van hiphopproducer Rick Rubin heruitvond met zes prachtige cd’s onder de noemer American Recordings. De man wiens oeuvre kwantitatief een heel eind boven de honderd uitkomt. De man die u, mocht dat nog niet het geval zijn, dringend beter moet leren kennen.

7. FRANK SINATRA (1915-1998). Met één bijnaam komen we niet toe voor deze chanteur uit Hoboken, New Jersey: ‘The Voice’, ‘Ol’ Blue Eyes’, ‘The Golden Voice’. Laten we even zijn geflirt met maffiose figuren opzij zetten en ons op de muziek concentreren. Sinatra had niet alleen een gouden stem, hij wist die ook op een unieke manier te gebruiken. Zijn frasering is haast uniek in de muziekgeschiedenis: eigenlijk zong hij voortdurend net naast de maat, maar door dat consequent te doen, creëerde hij een eigen universum. Sinatraland. Hij klonk teder en krachtig terzelfdertijd, voelde zich zowel in ballads als in swingende nummers thuis, Sinatra was uniek. U wilt zijn oeuvre ontdekken? Begin niet bij de platgetreden, vreemden-in-de-nacht-paden, maar koop In the wee small hours uit 1955. Nighthawks van Edward Hopper op muziek gezet.

6. SCOTT WALKER (1943-2019). Wellicht ziet u hem als ’the odd one out’ in deze lijst, maar ik word elke keer opnieuw omvergeblazen door die overweldigende basstem, die al zo geweldig opviel bij The Walker Brothers (geen echte broers, zoals Scott Walker in werkelijkheid Noel Scott Engel heette). The sun ain’t gonna shine anymore, het zou op de soundtrack van deze coronatijden kunnen staan. Solo toverde hij Brelsongs om in het Engels: niemand interpreteert Brel beter dan deze Amerikaan. Halfweg de jaren 70 verdween hij in de vergetelheid, niet de prettigste plek om te verblijven. In 1984 was hij terug, met het onwaarschijnlijk eigenzinnige Climate of hunter, een plaat die elf jaar moest wachten op een opvolger, het zowaar nóg ontoegankelijkere Tilt. Je vindt het een meesterwerk of je vindt het helemaal niets, er bestaat geen tussenweg. Er volgden nog vijf bizarre, moeilijk beluisterbare cd’s. Maar altijd opnieuw was er Die Stem.

5. ROY ORBISON (1936-1988). Als je country en rock vermengt en je voegt er een unieke hoge stem aan toe, krijg je ‘The Big O’, die een hoogstaande collectie songs naliet. Je hoefde geen moeite te doen om het hoge dramagehalte in zijn teksten te geloven: zijn vrouw kwam om het leven bij een motorongeluk, twee van zijn drie zoons stierven in een brand, hits bleven opeens uit, hij kreeg last van zijn hart. Het soort scenario waarmee je in Hollywood niet moet afkomen, vanwege: totáál ongeloofwaardig. In de jaren 80 werd zijn carrière weer aangezwengeld, onder meer dankzij het in zwart-wit opgenomen concert Roy Orbison and friends: a black and white night (starring Springsteen, Costello, Waits, and many others), de supergroep Traveling Wilburys (met Bob Dylan, George Harrison, Jeff Lynne en Tom Petty), en uiteindelijk de comeback-cd Mystery girl. Tenminste… dat was de bedoeling, want de lp werd postuum uitgebracht, nadat een fatale hartaanval Orbison dan toch geveld had. Het contract voor Rock Torhout/Werchter was net ondertekend… Wat een leven! Wat een zanger!

4. WANNES VAN DE VELDE (1937-2008). U mag het gerust Antwerps chauvinisme noemen dat ik Willy Cecile Johannes Van de Velde zo hoog noteer. Een betere vertolker van volksliederen vind je niet, en het zijn dan nog herkenbare levenssituaties, want: van bij ons. Gezongen in authentiek Antwerps, met een muzikale begeleiding die met twee voeten in de folktraditie staat en vlijmscherpe teksten die alles wat er maatschappelijk fout liep over de hekel namen. Met zijn flamenco-repertoire werd Wannes zelfs geapprecieerd in Andalusië. Als u deze nacht in de straten wil verdwalen — mét mondmasker, alstublieft! —, heeft u dat aan dat ene nummer te danken. Wereldklasse van bij ons. (En toch is hij niet de hoogst genoteerde landgenoot, geef ik al even prijs.)

Morgen: 3-2-1.



Zangers Top 20 (20 t/m 11)

Memories & mijmeringen, Muziek Posted on do, augustus 06, 2020 09:46:17

Migraine krijg je ervan, van al die lijstjes. Ik, bedoel ik, hopelijk niet ú. Voor de top 20 van zangers (breed te interpreteren, zoals in: solozanger, maar ook: lead singer in een band) gold dat des te meer. Om dat te illustreren een (onvolledig) lijstje met namen van A tot M die er níet in staan. Charles Aznavour, Chuck Berry, David Bowie (wát?), Georges Brassens, James Brown, Jeff Buckley, Solomon Burke, J.J. Cale, John Cale, Eddie Cochran, Leonard Cohen (be serious, Van Laeken!), Ry Cooder, Sam Cooke (nééééé!), Elvis Costello (komaan, deze lijst is less than zero waard, vent), Jan De Wilde, Willy DeVille, Bo Diddley, Nick Drake, Mark Oliver Everett (Eels), Peter Gabriel, Serge Gainsbourg, Al Green, Raymond van het Groenewoud, Ben Harper, Isaac Hayes, John Hiatt, Buddy Holly, John Lee Hooker, Chris Isaak, Joe Jackson, Michael Jackson, Garland Jeffreys, Billy Joel, Elton John, Robert Johnson, Tom Jones, Salif Keita, B.B. King, Habib Koité, Ray LaMontagne, Jerry Lee Lewis, Little Richard, Nick Lowe, Bob Marley (hé?!) en Bill Medley. You gotta be kidding!

Dan moeten die twintig die overblijven wel buitenaards zijn, niet? Nou… ja.

20. RON SEXSMITH (°1964). Geboren in Ontario, Canada, waar hij begon als ‘One-Man Jukebox’ in de lokale pub Lion’s Tavern. Zijn eerste bandje gaf hij de toepasselijke naam The Uncool mee. Geld verdienen deed hij er niet mee, want om den brode reed hij rond als koerier. Een platenfirma met oor voor talent bood hem de kans een debuutplaat te maken, Grand Opera Lane. In 1991 was dat. Het was vier jaar wachten op de titelloze opvolger, die opent met Secret heart, een nummer dat je al meteen naar de tissues doet grijpen. Zijn vierde cd, Whereabouts, kreeg terecht goeie kritieken. Er staat geen enkel zwak nummer op. Van dan af maakte hij bijna om het jaar een cd, van zeer gelijke (hoge) kwaliteit. Sexsmith is een begenadigde singer-songwriter, die voor velen nog altijd een best kept secret is.

19. TIM BUCKLEY (1947-1975). Hier moest ik kiezen tussen vader en zoon. Het werd zonder lang twijfelen papa Buckley, omdat die muzikaal nog veel inventiever was dan zoon Jeff. Beiden stierven veel te jong: Tim op z’n 28ste (overdosis heroïne), Jeff op z’n 30ste (verdronken). Tim Buckley maakte het zijn publiek niet makkelijk, met die mengelmoes van jazz, funk, soul en niet-in-een-hokje-passende-en-dan-maar-avant-garde-genoemde songs. U kent hem misschien niet, maar zijn Song for the siren werd bekend dankzij de Britse band This Mortal Coil. De dubbele verzamelaar Morning glory: the Tim Buckley anthology biedt een mooi overzicht van zijn korte carrière.

18. NICK CAVE (°1957). Australische veelzijdige artiest die begon met punk in The Boys Next Door, een groep die in 1980 The Birthday Party ging heten. Met hun ontregelende, duistere muziek (en dito optredens) verwierf de band zich een cultstatus, drugs waren nooit ver weg bij de groepsleden. In 1984 richtten Cave, Mick Harvey en Blixa Bargeld Nick Cave and the Bad Seeds op, met een duidelijk naar voren geschoven frontman. Dat leverde de ene na de andere topplaat op, soms hard, soms zacht, altijd interessant. De schare fans werd steeds groter, zelfs nevenprojecten als Grinderman deden het goed, en Cave bereikte ook een lezerspubliek met And the ass saw the angel. Groots en grotesk vloeien vaak in elkaar over bij hem. Sinds de dood van zijn zoon Arthur klinkt de zanger ingetogener dan ooit, getuige ook zijn Conversations with Nick Cave, waarin hij zielsmooie muziek combineerde met openhartige gesprekken met zijn publiek.

17. RICHARD HAWLEY (°1967). Gitarist bij Longpigs en Pulp, die pas op z’n vierendertigste die machtige stem op de wereld losliet, een geslaagde kruisbestuiving tussen Frank Sinatra en Roy Orbison, melancholisch en dromerig. In het Verenigd Koninkrijk, zijn vaderland, weet hij nog geen gevoelige snaar te raken bij het brede publiek, op het Europese continent lukt dat steeds beter, al zijn de composities ondertussen luider, rockender en nóg meer uitwaaierend dan op zijn eerste platen.

16. CURTIS MAYFIELD (1942-1999). Te vinden onder soul en funk. Zijn hoge tenorstem was vanaf het begin van zijn carrière, in de groep The Impressions, een enorme troef. Alsof je lauwwarme honing in je oren laat druppelen. In de jaren 70 schoof hij meer op richting symfonische soul, met veel strijkers en een dwingender voordracht, die van hem ook een soort peetvader van de hiphop maakten, inclusief een duidelijke politieke en maatschappelijke boodschap die haaks stond op de republikeinse dominantie van die tijd. In augustus 1990 raakte hij tot aan de nek verlamd toen een lichtbak tijdens een concert op hem viel. Later werd hij getroffen door diabetes. Hij stierf op z’n 57ste. Ook van hem werd een uitstekende verzamelbox uitgegeven.

15. ELVIS PRESLEY (1935-1977). Nick Cave zong over Tupelo, omdat de King er werd geboren, een van zijn muzikale helden. Tussen 1954 en 1958 was hij misschien wel de beste zanger van dat moment. Rock-‘n-roll was nog puur en de heupwiegende Elvis schokte de goegemeente met zijn seksuele uitstraling. Deze man was in alle opzichten hot… tot hij in het leger moest, de gewetenloze manager Colonel Parker zijn carrière helemaal in handen nam en meligheid en commercie het haalden op puur muzikaal genot. Niet dat Elvis geen topnummers meer maakte (zeer zeker wel!) en die stem bleef natuurlijk fantastisch, maar de magie van de beginjaren was weg. In Graceland leefde een eenzame Las Vegasfiguur. Zonder die Las Vegasachtige toestanden zou hij een pak hoger staan in deze lijst.

14. RAY CHARLES (1930-2004). Voelde zich even goed thuis in de blues en rhythm-and-blues als in gospel, soul en pop, met hier en daar een vleugje jazz. Op latere leeftijd waren de songs minder beklijvend als in zijn beginperiode, toen de blinde pianist-zanger in alle opzichten toonaangevend was, zoals dat ook kan worden herbeleefd in de biopic Ray. Hit the road Jack en What’d I say zijn terechte evergreens. In de jaren 60 werden violen toegevoegd, met als ‘beste’ voorbeeld I can’t stop loving you. In de jaren 70 verdween hij half in de vergetelheid tot hij in de film The Blues Brothers op een piëdestal werd gezet, waarop hij, laten we wel wezen, thuishoorde.

13. NEIL YOUNG (°1945). Vergeet ongeveer alles wat hij deze eeuw uitbracht: Young slaagt erin zijn trouwste fans geregeld ongelukkig te maken met matige, volstrekt overbodige schijven. Je zou haast vergeten dat hij met Buffalo Springfield, Crosby, Stills, Nash & Young en solo verbijsterend mooie muziek gemaakt heeft. En dat alles gedreven door die hoge, net niet vals klinkende stem en niet zelden begeleid door een scheurende gitaar. Voor het echte topwerk moet u terug naar de eerste helft van de jaren 70. De driedubbele verzamel-lp Decade getuigt daarvan.

12. TOM WAITS (°1949). Voor het beste concert dat ik ooit gezien heb, moet ik terug naar 1985 en het stijfdeftige Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Tom Waits deed die avond zowat alles wat ik haatte aan concerten: showelementen, graffiti die van het plafond viel om regen voor te stellen, lange verhalen opdissen in een lijzige vertelstijl. Het werkte wonderwel. Die grommende stem heeft nooit zoet geklonken, in de jaren 80 ging hij ook nog eens experimenteren met de instrumentatie. Dat maakt zijn muziek er niet makkelijker op. Eens je door die eerste laag weet door te dringen, is er de rijkdom. Waits klinkt als niemand anders.

11. BRUCE SPRINGSTEEN (°1949). The Boss niet hoger dan elf? Tja, kiezen, verliezen, tenth avenue freezen. Wellicht de man met de allerbeste live-reputatie aller tijden, omdat hij muzikaal nooit onder een bepaald niveau zakt, laten we zeggen: een achtjescultuur als laagste niveau. Geen band klinkt hechter dan The E Street Band, zelfs nadat intussen twee prominente leden het tijdelijke met het eeuwige wisselden. Springsteen slaagt erin met enkele woorden een hele film voor je ogen te toveren. De songs die niet zijn cd’s haalden, zijn vaak een pak beter dan het ‘betere’ werk van een doorsnee-groep, getuige daarvan enkele verzamelboxen met outtakes en demo’s.

Morgen: 10 tot en met 4.



Zangeressen Top 20 (3 t/m 1)

Memories & mijmeringen, Muziek Posted on za, augustus 01, 2020 12:05:25

U dacht: eindelijk is het zover, hier komen Whitney Houston, Etta James en Karen Carpenter? Vergeet het. (En vergeet zeker de Mariah Careys en Céline Dions van deze wereld.) Ook voor Beyoncé is er geen plaats. Of voor Adele. Hoewel ik beiden kan appreciëren. Kiezen is verliezen, u weet hoe dat gaat. Stevie Nicks, Patsy Cline, Alicia Keys, P!nk, Joan Baez, Cher-zonder-Sonny, Shania Twain, Taylor Swift, Doris Day, Lena Horne, Lauryn Hill, Mary J. Blige, Rihanna, Carly Simon, The Pointer Sisters, Annie Lennox, Shakira, (Mama) Cass Elliot, Tracy Chapman, Sarah Vaughan, Minnie Riperton, Maria Callas (die zich hoe dan ook in een ander spectrum bevindt), Petula Clark, ach, laten we ermee ophouden…

Dit is de ontknoping.

20. Joss Stone

19. Judy Garland

18. Marianne Faithfull

17. Alanis Morissette

16. Ella Fitzgerald

15. PJ Harvey

14. Lisa Gerrard

13. Chrissie Hynde

12. Diana Ross

11. Patti Smith

10. Mavis Staples

9. Amy Winehouse

8. Emmylou Harris

7. Janis Joplin

6. Édith Piaf

5. Dusty Springfield

4. Joni Mitchell

3. NINA SIMONE (1933-2003). Weer zo’n grote mevrouw die genres overstijgt, ook al werd gepoogd om haar in het vakje jazz te proppen, terwijl ze zoveel meer was. Een incident op haar tiende — ze speelde piano op een concert, maar haar ouders moesten op de eerste rij plaatsmaken voor witte toeschouwers — zorgde ervoor dat ze naast pianiste en singersongwriter de rest van haar leven burgerrechtenactiviste is gebleven. Ze leerde haar pianospel perfectioneren op de befaamde Juilliard School in New York, wat wellicht de reden is waarom ze haar nummers weleens doorspekte met flarden Bach en Chopin. Pas in 1954 koos Eunice Kathleen Waymon voor de artiestennaam die we allemaal kennen, vanwege haar bewondering voor de Franse actrice Simone Signoret. In de zwaarbeladen jaren 60 sijpelde haar politieke engagement steeds meer door in haar muziek. Racisme en discriminatie waren ook de redenen waarom ze in 1971 de Verenigde Staten verliet, het begin van omzwervingen langs verscheidene landen in Afrika, Zwitserland, Nederland en Frankrijk. Haar bipolaire stoornis werd steeds bepalender: het resulteerde in verkeerde keuzes, van mannen, managers en muziek. Concertorganisatoren waren beducht voor haar wispelturigheid en onhandelbaarheid. ‘High Priestess of Soul’ was meer een belediging dan een koosnaampje. Ach, u moet alleen de muziek onthouden en dan vooral wat ze in de late jaren 50 en de jaren 60 op ons losliet. My baby just cares for me, Don’t let me be misunderstood, Sinnerman, Feeling good, Ain’t got no — I got life, To love somebody, To be young, gifted and black, Mr. Bojangles: wat een weelde!

2. BILLIE HOLIDAY (1915-1959). Geboren als Eleanora Fagan, bijgenaamd ‘Lady Day’, een van de invloedrijkste stemmen uit de jazzgeschiedenis. Haar biografie is onvolledig. Er zijn vraagtekens rond het exacte geboortejaar (1912 of toch 1915?), over wanneer ze is beginnen te zingen, over de relatie met haar ouders, die respectievelijk 16 en 19 waren ten tijde van haar geboorte. Vermoedelijk dateren haar eerste optredens van begin jaren 30 in groezelige New Yorkse jazzclubs. Wat wel zo ongeveer vaststaat, is dat ze in 1933 ontdekt werd door John H. Hammond, een platenproducer bij Columbia Records die een verfijnde smaak had en oog voor jong talent. Hij wordt beschouwd als de ontdekker van onder vele anderen Benny Goodman, Count Basie, Pete Seeger, Aretha Franklin, Bob Dylan, Leonard Cohen en Bruce Springsteen. Haar echte doorbraak kwam er met het nummer Strange fruit, over verhangingen van zwarte burgers door leden van de Ku Klux Klan. Holiday zong wars van alle vocale tradities: kenners zullen beamen dat ze accenten legt ná de tel, waardoor haar songs swingender klinken en een grotere dramatische impact ressorteren. Die stijl week ferm af van haar eerder brave collega’s uit die tijd. Daar kwam nog bij dat Holiday verslaafd raakte aan drank en drugs, gearresteerd werd voor openbaar druggebruik, in een centrum voor verslaafden belandde, de rest van haar leven heroïne bleef gebruiken, en de verkeerde mannen aantrok, stuk voor stuk geweldenaars die van haar wilden profiteren. Toch lagen Carnegie Hall en het Apollo Theater aan haar frêle voeten. Ze tekende dat, mits enige bijkleuringen, op in haar autobiografie Lady sings the blues, die drie jaar voor haar dood verscheen. Niemand klinkt doorleefder dan Billie Holiday. De tiendelige cd-box The complete Billie Holiday on Verve 1945-1959 staat prominent te blinken in mijn platenkast. Toch leg ik uiterst zelden een van die cd’s op: te pijnlijk, te confronterend, te levensecht. God bless the child that’s got his own.

1. ARETHA FRANKLIN (1942-2018). Ik heb bij het samenstellen van mijn persoonlijke lijst weleens vergeleken met bestaande lijstjes van ‘Beste Zangeressen’ ooit en daar zit heel veel speling op. Behalve bovenaan: daar staat onveranderlijk de ‘Queen of Soul’. Origineel ben ik dus allesbehalve met deze keuze, maar daar is een goede reden voor. Er is slechts één Aretha. Zelfs van lichtgewicht-annex-huppeldepupnummertjes maakte zij beklijvende, in gospel gedrenkte soulsongs. U kunt haar grootste hits uit het hoofd opsommen, dat is prima, maar vergeet niet om geregeld het trio I never loved a man the way I love you, Lady Soul en Aretha now op te leggen, en besef, tijdens het intens genieten, dat deze platen in een tijdsspanne van amper… dertien maanden werden opgenomen en uitgebracht. Nou! Aretha Franklin coverde ontelbare bekende songs, maar ze zong geen covers, ze maakte er eigen nummers van. Live was ze even toonvast als in de studio, al heb ik nooit het genoegen gesmaakt om haar aan het werk te zien, tenzij dan in flarden op televisie. En ook zij werd dus door John Hammond ontdekt, op haar veertiende. Ze was een rolmodel voor de Afro-Amerikaanse gemeenschap zonder een echte activiste te zijn. Dat heeft met naturel te maken, geloofwaardigheid, zijn wie je bent. In 1987 was ze de eerste vrouw die in de Rock and Roll Hall of Fame werd opgenomen. En op 20 januari 2009 mocht ze zingen tijdens de inauguratie van de eerste zwarte president van de Verenigde Staten, Barack Obama. In tegenstelling tot heel wat andere illustere namen in deze lijst, werd ze zesenzeventig, wat heet een respectabele leeftijd te zijn. Ze overleed aan de gevolgen van alvleesklierkanker, na een leven vol muziek, waarvoor eeuwig R.E.S.P.E.C.T.



Zangeressen Top 20 (10 t/m 4)

Memories & mijmeringen, Muziek Posted on do, juli 30, 2020 22:44:59

U zult vergeefs wachten op Sheryl Crow, Nanci Griffith, Meredith Brooks, Joan Osborne of Norah Jones. Hoe invloedrijk Nico ook was op het debuut van The Velvet Underground, het spijt me, ze staat er niet in. Dionne Warwick, Rumer, The Ronettes, The Crystals, Candi Staton, Syd Straw, Carla Thomas, Nicole Willis, Betty Wright… love ‘em all, maar er is nu eenmaal die limiet: twintig. Sorry, Astrid Stockman (in 2030 sta je er ongetwijfeld in, na die derde platinum plaat). Nu nog even niet, want…

20. Joss Stone

19. Judy Garland

18. Marianne Faithfull

17. Alanis Morissette

16. Ella Fitzgerald

15. PJ Harvey

14. Lisa Gerrard

13. Chrissie Hynde

12. Diana Ross

11. Patti Smith

10. MAVIS STAPLES (°1939). Vader ‘Pops’ stichtte in de jaren 50 een familie-ensemble, met naast Mavis, de jongste van de bende, haar zus Cleotha en haar broer Pervis. Eind jaren 60 verliet Pervis de groep en kwam een andere zus, Yvonne, erbij. Ze zongen in lokale kerken en die aanstekelijke mix van gospel en soul zou ook de basis vormen van de platen van The Staple Singers op het legendarische Stax-label. For what it’s worth (een Buffalo Springfield-cover) was een eerder bescheiden hit in Amerika, opvolgers als Respect yourself, I’ll take you there, If you’re ready (Come go with me) en Let’s do it again haalden wel vlotjes de top. Mavis was intussen ook solo actief. Haar gelijknamige debuutplaat werd in 1969 gereleased. Het einde van Stax Records en de dominantie van de disco kelderden haar carrière, zodanig dat ze in de jaren 80 helemaal aan de grond zat. Een helpende hand werd aangereikt door niemand minder dan Prince, een grote fan van Mavis Staples, die haar twee platen liet opnemen bij Paisley Park Records. Vorig jaar stond ze nog, op de vooravond van haar tachtigste verjaardag, op het podium van het Openluchttheater in het Rivierenhof van Deurne. Een vocale wervelwind.

9. AMY WINEHOUSE (1983-2011). Sinds de zomer van 2011 is ze lid van de ‘Club van 27’. Weg op een hoogte- en dieptepunt tegelijk. Terwijl je je afvraagt hoeveel moois er nog voor en van haar in het verschiet lag, besef je: zelfdestructie zou haar altijd hebben neergehaald. Drank, drugs en een fout vriendje, niet noodzakelijk steeds in die volgorde. Wat overblijft is Frank, behalve de welluidende titel een jazzachtig album waarop een groot talent nog een beetje op zoek is naar de juiste songs en de juiste toon. En dan was er dat wonderbaarlijke Back to black uit 2006. Soul meets jazz meets blues meets meidengroepen uit de jaren 60. Met daarbovenop een laag cynische, miserabele teksten over een turbulent leven. Authentieker wordt het niet. Het bedeesde meisje was nu een jonge vrouw die tegen haar zin in het spotlicht stond. Dat leverde kleine, briljante optredens op, hoe onwennig ze ook op het podium bougeerde. (Kijk en luister bijvoorbeeld naar Amy Winehouse at the BBC.) Maar ook: afschuwelijk slechte sets, omdat ze ladderzat heen en weer draafde. Vergeet het mediafenomeen Amy Winehouse, herinner haar als een onwaarschijnlijk getalenteerde zangeres die echt wel past in het rijtje van de allergrootsten.

8. EMMYLOU HARRIS (°1947). From Birmingham, Alabama, we bring you: een country-, folk- en rockzangeres, die de genres oversteeg met haar fluwelen stemgeluid. In de jaren 70 liet ze zich nog leiden door haar platenfirma: dat leverde prima songs op, die u kunt (her)ontdekken op de uitstekende verzamelbox Portraits uit 1996. Maar ze moest ook flauwiteiten als (C’est la vie) You never can tell en Mister Sandman zingen. De stem bleef uniek, het materiaal was ongelijk. Tot ze in 1995 een sprong in het duister waagde, door te gaan samenwerken met de eigenzinnige producer Daniel Lanois. Resultaat was Wrecking ball, een cd waarop ze zichzelf heruitvond met songs van anderen (Lanois, Young, Dylan, Hendrix). Wat Broken English voor Marianne Faithfull was, was Wrecking ball voor Emmylou Harris. Een artistieke heropstanding. Ook haar latere werk getuigt van veel durf. Negen jaar geleden trad ze op in het Brugse Concertgebouw, een zaal met een fantastische akoestiek. Dat loonde. “Een engel met gebroken vleugels”, zo schreef De Morgen toen. Zo was het maar net.

7. JANIS JOPLIN (1943-1970). Als er op de bijeenkomsten van de ‘Club of 27’ — waar ze geen rekening hoeven te houden met social distancing — een schelle stem weerklinkt, is zij het. Janis uit Port Arthur, Texas. Een outcast die van alles probeerde en niets kon volhouden. Die in 1966 werd toegevoegd aan de band Big Brother and the Holding Company, en daar al snel de leiding nam, met dat rauwe, door merg en been snijdende geluid dat ze produceerde. Die niet kon zingen, maar veel meer deed dan dat. Die de blues niet zong, maar wás. Die een van de absolute sterren was op Woodstock, in 1969, het festival der festivals. Die vervolgens haar eigen Kozmic Blues Band en The Full Tilt Boogie Band oprichtte. Die haar grootste succes postuum beleefde, met de single Me and Bobby McGee, opgenomen enkele dagen voor haar dood — een overdosis heroïne, of wat dacht u? Die, hoe kan het anders in de soms overdreven clichématige wereld van de rock, gevonden werd in een eenzame hotelkamer. Die, zoveel jaren later, tot in het diepst van uw ziel weet door te dringen. Die Janis was en blijft briljant.

6. ÉDITH PIAF (1915-1963). Ik geef toe, dit is een zeer Angelsaksische lijst, die ik nu even onderbreek voor ‘la Môme’ (de kleine mus) uit Parijs. Als dochter van een acrobaat en een vrouw die in donkere kroegen zong om te kunnen overleven, zag ze haar ouders nauwelijks; ze werd opgevoed door een grootmoeder, die een bordeel uitbaatte. Op haar vijftiende ging ze op straat zingen, twee jaar later werd ze moeder van een dochter die als peuter overleed aan hersenvliesontsteking. Ongeloofwaardig mais vrai. Haar publieke doorbraak viel ongeveer samen met het begin van de Tweede Wereldoorlog, alweer een tegenslag. Natuurlijk moest ongeluk in de liefde hier nog eens bovenop komen. En dan toch… is er dat unieke oeuvre: Mon légionnaire, La vie en rose, Les trois cloches, Hymne à l’amour, Padam… Padam…, La foule, Milord, Non, je ne regrette rien, À quoi ça sert l’amour. Kleine vrouw, grote zangeres, die blijft ontroeren.

5. DUSTY SPRINGFIELD (1939-1999). Hoe kan een witte vrouw zó zwart klinken? Het leverde haar de bijnaam ‘The Queen of White Soul’ op. Vormde in de prille jaren 60 samen met haar broer Dion en een vriend het trio The Springfields, tot ze in 1963 solo ging. En hoe. I only want to be with you was meteen een top 5-hit in het Verenigd Koninkrijk. De ene hit volgde nu op de andere: Wishin’ and hopin’, I just don’t know what to do with myself, You don’t have to say you love me en, vanzelfsprekend, Son of a preacher man, dat op het album Dusty in Memphis stond. Haar reputatie was op dat moment, 1969, zo ijzersterk, dat haar familienaam niet eens op de voorkant van de hoes hoefde te staan. Springfield was hot in de hele wereld, maar het hoogtepunt was ook een soort eindpunt. Pas in 1987 kwam ze opnieuw boven water met een gastrol op de Pet Shop Boys-single What have I done to deserve this?. Niet toevallig dat het olijke homoseksuele duo de dan achtenveertigjarige zangeres had uitgenodigd: hoewel ze het nooit openlijk heeft toegegeven, was Dusty Springfield waarschijnlijk lesbisch en zeker minstens biseksueel, een nadeel in de puriteinse jaren van de muziekbusiness. Heel even leek ze dankzij de Pet Shop Boys een comeback te beleven. Borstkanker en haar vroegtijdige dood, op haar negenenvijftigste, beslisten er anders over. Weetje voor overjaarse teenyboppers: in 1964 was ze de allereerste gaste in Top of the Pops en in 1970 was ze de allereerste playbackende artieste in AVRO’s TopPop.

4. JONI MITCHELL (°1943). En zeggen dat het een lang verborgen gebleven gebeurtenis uit haar leven was, die deze Canadese singersongwriter stuwde tot hoge hoogten — en niet alleen door die verleidelijke hoge stem. In februari 1965 beviel Joni Mitchell van een dochter, maar omdat ze niet in staat was om voor het kind te zorgen, stond ze het af voor adoptie. Dat onvermogen om voor haar eigen kind te zorgen werd de inspiratiebron om songs te schrijven. En wat voor songs! Ze raakte bevriend met David Crosby en verliefd op Graham Nash, waarmee ze ging samenwonen in Laurel Canyon, een vruchtbare bodem voor allerlei creatieve lieden net buiten Los Angeles. Both sides now, uit 1966, was een vroege proeve van haar kunnen. In Big yellow taxi bezong ze als een van de eersten de milieuproblematiek. Blue (1971) is zonder meer een van de mooiste platen uit de muziekgeschiedenis, al stonden er geen hits op. Zelfs op haar eigenzinnige uitstapjes naar de jazzrock uit de tweede helft van de jaren 70 staan weinig miskleunen. Naarmate ze ouder werd, geraakte de muziek op de achtergrond en ging ze zich toeleggen op haar andere passies: fotografie, poëzie en schilderkunst. Mocht u willen weten hoe een engel klinkt, één adres: eender welke plaat van Joni Mitchell.

Morgen: 3-2-1.



Zangeressen Top 20 (20 t/m 11)

Memories & mijmeringen, Muziek Posted on do, juli 30, 2020 11:56:48

Madonna? Staat er niet in. Linda Ronstadt. Niet te traceren (behalve in deze korte inleiding). Tina Turner? Nope. Carole King, Blondie, Roberta Flack, Joan As Police Woman, KT Tunstall? Neen, neen, neen, neen, en nog eens neen. Omdat een top 20 een beperking heeft: meer dan twintig is reglementair niet toegestaan. Een bubbel is een bubbel!

U zult ongetwijfeld vinden dat er nog andere namen ontbreken in deze lijst van zangeressen. Dat is uw goed recht. Ik doe niet aan ‘cancel culture’, dit is gewoon mijn persoonlijke voorkeur, die er volgende week, volgende maand of volgend jaar misschien lichtelijk anders kan uitzien. Maar vandaag, eind juli, begin augustus van het coronajaar 2020, gaat mijn voorkeur uit naar onderstaande twintig. ’t Is te zeggen: onderstaande tien, want nummer 10 tot en met 4 volgen morgen pas, en nummer 3 tot en met 1 overmorgen. Geduld is een schone deugd.

20. JOSS STONE (°1987). Vergeet haar ‘latere’ werk, al klinkt ‘later’ wel heel vreemd voor een vrouw van nog altijd maar drieëndertig. De eerste drie cd’s moet je in huis halen. Bij haar debuut, The Soul Sessions, in 2003 was ze amper zestien. Een blootvoetse, vroegrijpe, sensuele, uitdagend kijkende souldiva die klonk alsof ze gelouterd was door het leven, met tig opgeblazen relaties, veel drugs en drank, en ontelbare sloffen sigaretten achter de kiezen. Stone klonk als een Franklin op rijpere leeftijd. Onvoorstelbaar. Die stem heeft ze nog altijd, zij het ondertussen nog net iets volwassener, alleen is de muziek me nu veel te glad, net als haar ‘Is everybody happy?’-liveshows. The Soul Sessions, dat was rauwe soul, die je terugvoerde naar de jaren 60, Stax, Motown, Atlantic. Heerlijke tijden. Heerlijke zwarte soulstem van een wit meisje.

19. JUDY GARLAND (1922-1969). Triester worden mensenlevens niet, zoals dat van deze uitgeleefde actrice en zangeres, aanvankelijk in die volgorde, later omgekeerd. Kreeg als toekomstig kindsterretje een wurgcontract bij MGM. Voor haar rol als Dorothy Gale in het in alle opzichten fantastische The Wizard of Oz ontving ze een Oscar; de prijs die ze voor dat succes betaalde, was immens. De studio zette haar onder druk om te presteren, ze raakte verslaafd aan amfetaminen en barbituraten, en bleef dat de rest van haar korte, nauwelijks zevenveertig jaar omvattende leven. Haar Somewhere over the Rainbow (uit The Wizard) is heel mooi, maar het is de volwassen Garland die de luisteraars naar de strot grijpt met haar doorleefde performances. A star is born (en werd daarna helaas geleefd).

18. MARIANNE FAITHFULL (°1946). In de boulevardpers weleens omschreven als ‘het ex-lief van Mick Jagger’, alsof ze geen zelfstandige persoon was en is. Jagger & Richards schonken haar wel haar eerste hitje, As tears go by. Het grootste deel van de jaren 70 gingen op in een roes: haar drugsverslaving zorgde er zelfs een tijdje voor dat ze op straat leefde. Tot ze aan het eind van dat wazige decennium Broken English afleverde, een dijk van een plaat. Haar stem leek definitief naar de filistijnen, maar net die doorrookte, hese, diepe klanken maakten haar tot de zangeres die ze is gebleven. Uitstekende vertolkster van het oeuvre van Brecht & Weil, en op Strange weather (1987) ook van Waits, Dylan en Doc Pomus & Dr. John. Ook live zeer te pruimen. Zo zie je maar, zelfs op de Boulevard of broken dreams wordt intens gemusiceerd.

17. ALANIS MORISSETTE (°1974). Ten onrechte vastgepind op die ene, geweldige cd Jagged little pill uit 1995. In haar moederland Canada was ze een kindsterretje, dankzij haar bijdrage tot het tv-programma You can’t do that on television. Haar eerste twee cd’s deden het behoorlijk in Canada, maar that was it. Madonna reikte haar een helpende hand, gaf haar een platencontract bij Maverick, en de rest is, euh, geschiedenis. Jagged little pill (met maar liefst zes hitsingles, onder meer You oughta know, All I really want en Ironic) groeide uit tot de bestseller van de nineties, wereldwijd goed voor meer dan dertig miljoen exemplaren. Opvolger Supposed former infatuation junkie was zo mogelijk nóg persoonlijker, maar de verkoop viel terug op een kwart van de voorganger (zeven miljoen is niet min, I know!). Ze sloot de jaren 90 af met een Unplugged-plaat uit de MTV-reeks. Haar latere werk is minder consistent, maar nooit belabberd, en So-called chaos, uit 2004, werd opnieuw een nummer 1-cd.

16. ELLA FITZGERALD (1917-1996). Grande dame van de jazz. Haar bijnaam, ‘The First Lady of Song’, is niet toevallig gekozen. Ze had een bereik van vier octaven, die er samen met een zeer duidelijke uitspraak voor zorgden dat ze niet alleen goed klonk, maar ook perfect verstaanbaar was. Fitzgerald was in armoedige omstandigheden opgegroeid. Ze werd gelukkig ontdekt tijdens een talentenjacht in het beroemde Apollo Theater in Harlem, New York. Heel even had ze een eigen bigband, maar omdat ze zich daarvoor nog te jong voelde, begon ze vanaf de jaren 40 te toeren met Dizzy Gillespie en Duke Ellington. Toch duurde het nog tot halfweg de jaren 50 voor ze commercieel werd opgepikt. Ze was dan al bijna veertig. Diabetes resulteerde nauwelijks anderhalf decennium later in blindheid: de stem bleef wat ze was, maar haar bewegingsvrijheid was weg. Om het met France Gall te zeggen: Ella, elle l’a(vait)!

15. PJ HARVEY (°1969). Polly Jean uit Bridport in Dorset, UK. Haar ouders leerden haar blues, jazz en complexe rockmuziek appreciëren. Als instrument koos ze de saxofoon. Ze studeerde beeldhouwkunst in Londen. Voeg al die invloeden samen en je krijgt een rijke mengelmoes, die Harvey vanaf 1992 op de wereld losliet. Rid of me was een eerste klets om de oren van ingedommelde muziekfans. Door topless te poseren op de cover van NME schudde ze ook het imago van feministe van zich af: ze wilde niet als een boegbeeld van de beweging gezien worden. Opvolger To bring you my love uit 1995 introduceerde haar bij meer dan een miljoen platenkopers. Down by the water werd een soort hymne voor alternatieve muziekliefhebbers. Het in hetzelfde jaar verschenen Jagged little pill was dan wel een veel eclatanter verkoopsucces, To bring you my love stond wel hoger in de eindejaarslijstjes van recensenten. Is this desire?, de opvolger, was experimenteler, ze noemde het zelf haar lievelingsalbum. En ook Stories from the city, stories from the sea (2001) charmeerde. Ze werd door het Ierse magazine Hot Press ooit omschreven als de vrouw die de meest erotische en sterke liefdesliedjes heeft geschreven. Wie ben ik om dat tegen te spreken?

14. LISA GERRARD (°1961). Een diepe contra-alt en teksten in een zelfbedachte taal, ziedaar de grootste troeven van deze Australische zangeres en componiste. Samen met haar toenmalige vriend Brendan Perry creëerde ze het unieke geluid van Dead Can Dance, een band die in geen enkele vakje kan geklasseerd worden, tenzij dan bij de K van Kwaliteit. Dat resulteerde in eerst acht en vele jaren na de liefdes- en professionele breuk nog eens drie platen. De ijle stem van Gerrard werd opgepikt door filmstudio’s. Ze schreef, samen met Pieter Bourke, de soundtrack van Michael Manns The insider, won een Oscar voor haar filmmuziek van Gladiator, en kreeg ook positieve kritieken voor de muziek van de biopic Ali. Als ik Lisa Gerrard hoor, zie ik weidse vlakten voor mij, een horizon die veraf ligt, een lucht die hemelsblauw is. Ik proef ruimte.

13. CHRISSIE HYNDE (°1951). ‘Ne zanger is ne groep’, wist Wannes Van de Velde al, maar omgekeerd kan ook: een groep is een zangeres. Dat geldt zeker voor deze Amerikaanse die doorbrak met een Britse band: The Pretenders. Bekijk de foto’s van de groepsleden jaar na jaar in de eerste helft van de jaren 80 en je ziet telkens nieuwe gezichten opdoemen. De drugs eisten hun tol (en mensenlevens). Hynde overleefde ze allemaal. De eerste drie platen van The Pretenders móeten in uw platenkast staan: niet alleen zijn het coherente, op dat moment — net na het punkgeweld, in volle platte pop- en disco-periode, in de duistere jaren 80 van Reagan en Thatcher — uit de band springende lp’s, er staat ook nauwelijks een zwakke track op en de dame en heren schudden bovendien perfecte singles uit hun mouwen. Mijn persoonlijke favoriet is de derde, Learning to crawl, die meer weg heeft van een ‘Best of’ dan van een gewone plaat. Alle tien tracks zijn geweldig. Daarna ging het helaas bergaf en werd het lichtjes alternatieve pad verlaten voor eerder voorspelbare, mainstream pop. Al bleef de stem van Chrissie Hynde wel intact.

12. DIANA ROSS (°1944). Ah, Motown, die heerlijke zwarte muziek die van de band rolde in ‘Motor Town’ Detroit. Soul. Met als een van de boegbeeldgroepen The Supremes, later herdoopt tot Diana Ross & the Supremes, vanwege de dominante rol van deze in Detroit geboren zangeres. Where did our love go, Baby love, Stop! In the name of love, You can’t hurry love, Love child, en dan vergeet ik nog een paar handvollen klassiekers. Waarna Ross solo ging, eerst als actrice (ze speelde Billie Holiday in Lady sings the blues, en Dorothy Gale in The Wiz, een remake van The Wizard of Oz, met alleen maar zwarte acteurs), daarna met een apart discogeluid, waarin die unieke stem nog altijd kon uitblinken. Luister gerust naar Upside down, My old piano en I’m coming out en probeer stil te blijven zitten. Helaas, driewerf helaas: van dan af liet ze zich overhalen om zeemzoete ballads, liefst in duetvorm, de wijde wereld in te zingen. Detroit lag steeds verder weg.

11. PATTI SMITH (°1946). De hogepriesteres van de punkrock, ‘The Godmother of Punk’, al is het een beetje oneerbiedig om haar in een hokje te stoppen. Smith wist haar twee liefdes, songs en gedichten schrijven, perfect samen te brengen. Nochtans was ze voor iets anders in de wieg gelegd: haar ouders waren, godbetert, getuigen van Jehova. Pas toen ze aan de hand van fotograaf Robert Mapplethorpe — toen nog seksueel in vrouwen geïnteresseerd — de grote stad ontdekte, New York uiteraard, bloeide ze helemaal open. Ze was al zevenentwintig toen ze, eindelijk, haar eigen band vormde, de Patti Smith Group. Rijkelijk laat, een leeftijd waarop sommige iconen het tijdelijke met het eeuwige verwisselen. De vroege lp’s van Smith waren mokerslagen voor de jeugd die het doorgaans moest stellen met irritante, makkelijke pop. Het drieluik Horses, Easter en Wave (met tussendoor ook nog Radio Ethiopia) blies je omver. Daarna wijdde ze zich aan het huwelijksleven, om pas in 1988, na negen jaar radiostilte, weer uit te pakken met een dijk van een plaat, Dream of life, waarop de single People have the power stond. De voorbije jaren stond ze geregeld op een Belgisch podium. Wie erbij was, weet: Patti Smith staat er nog altijd.

Morgen: 10 t/m 4.



57

Muziek Posted on za, april 23, 2016 13:35:27

57, als in:
de leeftijd 57. Die van mij en die van Prince. Ik leef nog, hij niet meer. U
zult begrijpen dat ik 57 meer dan ooit veel te vroeg vind om heen te gaan. Je
hebt nog maar twee vingerknippen geleefd en wil daar nog minstens één
vingerknip aan toevoegen. Een lange zucht, waarin je nog al die dingen wil doen
die je al die jaren hebt uitgesteld en waarvan je weet dat het papieren
voornemens zullen blijven.

Prince
heeft de soundtrack van mijn jaren tachtig geschreven, een tijd waarin ik als
twintiger in de fleur van mijn leven had moeten zijn, al voel ik die fleur eerlijk
gezegd eerder nu dan toen. Geile funk, hete pop, beklijvende ballads, heel soms
ook: kleffe slows. Dat laatste weze hem vergeven. Hij was een lichtpunt in die
duistere jaren: geen werk, geen vooruitzichten, Reagan, Thatcher, Koude Oorlog, de Bende van
Nijvel. James Brown was uitgerangeerd, Michael Jackson iets te braaf, Madonna veel
te gekunsteld. Prince kleurde consequent naast de lijntjes en tekende zo een
heel nieuw patroon uit. Zijn muziek was dansbaar, de teksten leken rechttoe
rechtaan, alsof hij altijd opnieuw op de onderbuik mikte, terwijl — als je dan
toch even je verstand aanzette — alles wat hij schreef juist zo gelaagd was.
Het is weinige artiesten gegeven om zowel je hersenen als je hart, je benen en
je edele delen te bespelen. Prince kon dat.

Nochtans
zag ik hem slechts één keer aan het werk, in 1987 in het Sportpaleis, voor de Sign o’ the Times Tour. Vreselijke zaal,
verschrikkelijke akoestiek, veel te veel volk op veel te weinig ruimte samengepropt,
een compleet foute show (Kostuumwissels! Lange gitaarsolo’s!! Ophitsen van het
publiek!!!), maar het werkte wonderwel. Zet daar een andere, uiteraard
minderwaardige artiest, en je zou halfweg woedend om het weggesmeten geld de
zaal verlaten hebben. Niet met Prince: met hem werkte je je ongegeneerd in het
zweet. Een hotsende en botsende massa, stinkend naar het danszweet, ééngeworden
met het kleine genie op het veel te grote podium. Ik werd weggeblazen.

Ik duik in
mijn platen- en cd-collectie en maak me dezelfde bedenking als bij David Bowie
begin dit jaar. Jammer dat ze zijn heengegaan, ik gunde hen het Eeuwige Leven,
maar muzikaal was de relevantie verdwenen. Degelijke platen, af en toe een
uitschieter, maar al een hele poos geen meesterwerken meer. Ik ben Prince
blijven volgen en kopen, zoals hij het als controlefreak graag zal gehad hebben: ik ben zo’n
naïeveling die nog altijd naar een winkel gaat om cd’s te kopen. Maar hij blies
me niet meer van mijn sokken. De laatste keer moet in 1997 geweest zijn, toch
alweer bijna twintig jaar geleden. Crystal
Ball
was niet echt een hoogtepunt in zijn carrière: drie cd’s die mits een strenge selectie
één bijna-meesterwerk hadden kunnen opleveren. En daarop staat Cloreen Bacon Skin.
Vijftien minuten en zevenendertig seconden improvisatie, in het gezelschap van
Morris Day van The Time. Een song kun je het niet noemen: een groove, is het,
niet meer dan dat, waarop laag na laag wordt gestapeld, terwijl Prince ter
plekke wat absurde tekstregels verzint. Onweerstaanbaar. Geniaal. Dansbaar.

Ik herhaal:
mensen van 57 zouden nog minstens 33 procent van hun batterij te gaan moeten
hebben. (En dan bedoel ik niet de batterij van mijn iPhone die heel lang rond
de 90 procent blijft hangen en dan naar beneden dondert.) Bedankt, Prince, voor
de groove, de vibes, de vrolijke losbandigheid, de zweetdruppels en een stuk of
vijf regelrechte meesterwerken.

***

57, als in:
het jaar 1957. De laatste keer dat Royal Antwerp Football Club kampioen van
België werd. Morgen kan de oudste club van het land opnieuw een titel behalen,
maar laten we wel wezen: tweede klasse blijft tweede klasse. De afdeling van
Net Niet. Het kerkhof van ons voetbal, waar af en toe een zombieclub uit het
graf klautert en opnieuw mag meedoen met de Grote Jongens.

Ik ben geen
Antwerpsupporter. Ik ben voor de andere kant: de paarse zijde van ’t stad. Ik ga voor Purple Rain, niet voor Red
Rain
(sorry, Peter Gabriel). Ik hoop dat mijn clubje morgen een beslissende
stap zet richting titel en dat die volgende week, op de Dag van de Arbeid,
gevierd mag worden in het eigen stadion, ook al levert die buiten een
bescheiden en kort volksfeest niets op, want promoveren uit derde klasse is dit
jaar niet mogelijk. Ik ben een Kielse rat, geen roodwitte hond, maar heb op
zich niets tegen Antwerp. Ik juichte mee toen ze het mirakel tegen Vitosja
Sofia verwezenlijkten, ik gunde hen een feestje op Wem-be-ley, ik werd niet door jaloezie overmand toen ze in de jaren
zeventig en tachtig mijn Beerschot overvleugelden. Al zou ik even twijfelen mocht je me nu de vraag stellen of ze van mij dit jaar kampioen mogen worden, omdat het voor
mijn ploegje commercieel een dreun zou kunnen betekenen. Ach ja, hadden ze op
het Kiel een paar jaar geleden maar niet in zee moeten gaan met een centenloze
fantast uit Leuven!

Mijn bompa
en ik, we gingen vanaf de tweede helft van de jaren zestig en de hele jaren
zeventig door samen naar het voetbal. Om de veertien dagen op zaterdagavond
naar het Olympisch Stadion, om onder dat magische kunstlicht Beerschot toe te
juichen. ’s Anderendaags stond er een thuismatch van Olse Merksem op het
programma, lekker dichtbij huis, een afdeling (of twee) lager. De week nadien
trokken we — zonder onze paarswitte sjaals — naar de Bosuil, ook toen al ten
prooi aan betonrot, maar zoveel jaar vóór het Heizeldrama en met het
hooliganisme in zijn kinderschoenen lag niemand daar wakker van. Veertigduizend
man tegen Anderlecht of Beerschot, tweeduizend tegen Club Luik, Beringen of
Waregem. En blijkbaar is er niets veranderd, als je de lange rijen zag van
wachtende mensen die aanschoven voor een ticket voor de kampioenenmatch van
volgend weekend tegen Eupen. Successupporters, die heel afwachtend naar zo’n
seizoen kijken, geen abonnement kopen, maar er wel allemaal willen bij zijn als
er een moment suprême nadert. Typisch
Antwerp, typisch Antwerpen, al heeft Beerschot altijd meer abonnees gehad. De
Antwerpenaar deint graag mee op het ritme van het succes.

De ene week
zagen we Lothar Emmerich, Juan Lozano of Emmanuel Sanon aan het werk. De week
daarna heetten de balgoochelaars met dienst Karl Kodat, Alfred Riedl of Laszlo
Fazekas. Wonderjaren. Nostalgie. Er stonden drie clubs uit de stad Antwerpen in
eerste klasse, vijf of zes clubs uit de provincie. Weelde op een groene
rechthoek. En dat mocht ik allemaal beleven aan de hand — en later, als ik wat
groter was, gewoon aan de zijde — van mijn bompa, die te pas en te onpas
benadrukte dat hij objectief was en altijd twee ploegen zag spelen, waarop ik onveranderlijk
reageerde met ‘Jazeker, Beerschot 1 en Beerschot 2!’. Er waren nog geen gsm’s,
toen, maar wel al getelefoneerde grappen.

Een speling
van het lot en een ingeving van de kalendermaker hebben ervoor gezorgd dat Antwerp
morgen al kampioen kan worden op het veld van Union, als het een beter
resultaat haalt dan de enige resterende concurrent, Eupen. Union, elfvoudig
landskampioen, nog altijd de derde beste club uit onze voetbalgeschiedenis,
vooral succesvol tussen de twee wereldoorlogen, net als… Beerschot. Mijn
bompa vertelde vaak over die heroïsche tweestrijd. Als de duizenden roodwitte
fans die historische, geklasseerde voorgevel van het Joseph Marienstadion in
het Dudenpark morgen maar overeind laten staan. Er is al te veel geschiedenis
naar de kloten gegaan. Zie: Bosuil. Zie ook: Olympisch Stadion.

Ik zal blij
zijn als enkele goede vrienden met een roodwit hart morgenavond iets te vieren
hebben, maar ik zal nagenoeg even blij zijn als dat niet het geval is.
Voetbalfanatisme doet iets met een mens, we moeten het probleem durven te
benoemen.

***

Ik hoop zo
hard dat 57 geen ongeluksgetal is. Of zou Bruce S. gelijk hebben? I came home and I pointed out into the stars
/ A message came back from the great beyond / There’s fifty-seven channels and
nothin’ on
.



Ashes to ashes, funk to funky

Muziek Posted on ma, januari 11, 2016 13:22:25

Ik wou dat ik kon zeggen dat David Bowie mijn tienerjaren
gekleurd heeft, maar dat zou aanmatigend en historisch onjuist zijn. Ik was
weliswaar als veertienjarige jongen onder de indruk van The Jean Genie, toen dat met iets meer decibels dan door de
directie toegelaten was vanuit de turnzaal op mij toewaaide, maar dat had meer
met de omstandigheden dan met het nummer te maken: een stel laatstejaars
organiseerde een fuif met progressieve muziek, dat deed wel iets met een
start-uppuber. Wist ik veel dat die meneer Bowie dat zong, ik was toen met
andere muziek bezig (waarvoor ik verder alle betrokkenheid ontken).

Ik mag wel zeggen dat David Bowie mijn professionele
carrière mee op gang heeft getrokken. Ik was verantwoordelijk voor de
woordprogramma’s op de Antwerpse lokale radio FM 2000 (progressief, geen
centen, uit de lucht geplukt door de rijkswacht en definitief verdwenen, maar
dat was pas een paar maanden later) en we in mei 1983 organiseerden een fuif waarin de
laatste tickets voor het Bowie-concert van een paar weken later in Vorst Nationaal werden weggeschonken.
Nee, ik ben zelf niet geweest die keer, maar voelde me als medewerker aan de
kassa toch een stukje medeverantwoordelijk. Mijn beste vrienden dateren uit die
periode en ik leerde er het vak van journalist. Let’s dance!

Ik wil gewoon zeggen dat ik David Bowie pas verderop in de
jaren tachtig écht heb leren appreciëren, niet zozeer vanwege de muziek die hij
toen maakte, maar omdat ik zijn vroege werk eindelijk begon te ontdekken. Laatbloeier,
net wat u zegt. Ik wou alsnog alles in huis halen van de man. Dat ben ik
sindsdien blijven doen, Blackstar
staat al een paar dagen op het verlanglijstje, ik zal hem postuum nog wat royalty’s bezorgen.

Ik denk dat je gerust mag zeggen dat David Bowie ook invloed
heeft gehad op de samenleving. Androgyne verschijningen werden dankzij hem net
iets meer aanvaard dan voorheen, de modewereld draaide niet alleen zijn muziek
op de catwalk maar liet zich ook inspireren door zijn uitzinnige outfits, het openlijk
cultiveren van druggebruik was dan weer iets minder positief. Bowie was een
rolmodel, zoals Elvis Presley, The Beatles en Bob Dylan dat voor zijn
glorieperiode waren geweest, en vele anderen nadien. Maar die waren ofwel veel braver, ofwel muzikaal een pak minder interessant.

Ik zeg nu: David Bowie is een van de allergrootsten uit de
geschiedenis van de rockmuziek. Stijlicoon, avant-gardist mét commerciële bijval,
durfal, je-m’en-foutist, drugverslaafde, deed alles wat verboden of nog door
niemand anders voorgedaan was. Als de indie-muziek jaren later commerciële
brokken maakte, heeft dat veel te maken met de attitude van Bowie in de prille jaren
zeventig. Met die air van: wie kan er
mij wat maken? En: ik maak gewoon wat ik wil, het publiek zal wel volgen. Het
publiek volgde (maar ik dus iets later, volgzaamheid is nooit mijn sterke punt
geweest).

Als muzikale kameleon leerde David Bowie ons dat jezelf
heruitvinden een noodzakelijkheid is in het leven. Niet één keer, niet twee
keer, maar voortdurend. Voor die levensles: dank u, David. En voor die muziek nog veel meer.



Vanthology, deel 7 (slot, #1)

Muziek Posted on ma, augustus 31, 2015 06:57:52

Vandaag wordt Van Morrison zeventig, stuur ‘m een kaartje, al beloof ik
niet dat hij zal antwoorden met een vriendelijk bedankje. Geboren op 31
augustus 1945 in Belfast, een periode waarnaar hij verwijst in het nummer Wild
Children op de elpee Hard Nose The Highway. Zijn invloed op de muziekwereld is
groot, maar vooral is hij een eigen label in de cd-rekken waard, want niet
onder één hoedje te vangen. Rock, soul, blues, jazz, pop, rhythm & blues,
rock-‘n-roll, het zit er allemaal in bij Van The Man.

Wie deze blog al een tijdje volgt,
weet al wat er nu volgt. Ongeveer een jaar geleden schreef ik een uitgebreide
recensie van deze elpee in een tijdelijk rubriekje dat ‘Onderschatte Platen’
heette. Aan onderstaande tekst heb ik weinig veranderd. Dames en heren: nummer
1 in de Vanthology Top 40.

***

1
Veedon Fleece (1974)
★★★★★

Het jaar is 1974. In toonaangevende muziekbladen als Rolling
Stone
en Melody Maker wordt Veedon
Fleece
neergesabeld als zijnde ‘pompeus’ en ‘zelfingenomen’,. Pas jaren
later zullen diezelfde bladen en vele andere muziekliefhebbers het album alsnog
catalogeren onder ‘Vergeten Meesterwerken’.

Op de hoes kijkt de gehurkte zanger je met halflang
ros haar schuchter en ietwat argwanend aan. Aan zijn voeten twee gehoorzame
Ierse wolfshonden. Op de achtergrond een kasteel, Sutton House Hotel, waar hij
logeerde in die dagen. De dominante kleur is groen, we bevinden ons
onmiskenbaar in Ierland. Volgens de legende werd de elpee in vier weken tijd
opgenomen tijdens zijn vakantie, die hij nodig had om te bekomen van de
slopende wereldtournee van 1973 (die resulteerde in de dubbelelpee It’s Too
Late To Stop Now
). Zelf praat Morrison er niet graag over, maar
medemuzikanten vertelden vele jaren later over ontspannen opnamesessies, met
veel improvisaties en invallen van het laatste ogenblik. Toch klinkt het geheel
bijna wiskundig precies, alsof er maandenlang aan geschaafd werd, tot elke noot
juist zat.

Veedon Fleece opent met een van de
mooiste nummers die ik ken: Fair Play. Een zachte gitaar en een voorzichtig
aangeslagen piano zetten de toon. Bij mij zorgt het begin van dat nummer
telkens weer, na elvendertig beluisteringen, voor een Pavloviaanse reactie:
gitaar, piano, kippenvel, tranen in de ogen. Gitaar, piano, kippenvel, tranen
in de ogen. Gitaar, piano, kippenvel, tranen in de ogen. Het kwijl moet u er
maar bij denken.

Over wat Fair Play gaat? Het meer van
Killarney, Edgar Allan Poe, Oscar Wilde, Henry David Thoreau en Geronimo. Een
indianenleider in Ierland? “And there’s only one meadow’s way to go / And
you say ‘Geronimo'”. Komt daar de perfecte liefde voorbijgeslopen
(“Forever fair / And I’m touching your hair / I wish we could be dreamers
/ In this dream, ohhh / Let it dream”)? Zou zomaar kunnen. Al kan het net
zogoed een gevolg zijn van de stream of consciousness van die opnamedag.
Eigenlijk hoef ik het helemaal niet te weten. Ik luister, onderga en geniet.
(En voel iets vochtigs over mijn wang biggelen.)

In Linden Arden Stole the Highlights laat de
bard zijn stem de hoogte ingaan, om in het daaropvolgende nummer, Who Was
That Masked Man
, helemaal over te gaan tot falsetto. Beide songs gaan over
een Ierse inwijkeling die probeert te overleven in San Francisco, ten prooi
valt aan paranoia en dan maar zijn heil zoekt in geweld, “living with a
gun”. “Oh, ain’t it lonely / When you’re living with a gun / When you
can’t slow down and you can’t turn ‘round / And you can’t trust anyone”.
Velen vinden die falsettozang belachelijk, voor mij komt Morrison er prima mee
weg. Het doet een beetje denken aan Pete Wingfields Eighteen With a Bullet
(ja, zoek dat maar even op!), al was Morrison in dit geval mogelijk de
inspiratiebron, want het nummer van Wingfield werd pas in 1975 uitgebracht, een
jaar na Veedon Fleece dus.

Van het onveilige San Francisco dribbelen we
vervolgens weg naar de Streets of Arklow in het veilige, groene Ierland,
“God’s green land”. Meer dan een vrolijk kringelende fluit en een
subtiel strijkarrangement (bedacht door Jeff Labes, die een niet te
onderschatten rol speelde in de sfeerschepping op Veedon Fleece) is er
niet nodig om weg te dromen. “And our heads were filled with poetry / And
the morning a-comin’ on to dawn”. In Wicklow, zoals Arklow in
werkelijkheid heet, is het goed vertoeven. God, natuur en poëzie lopen er hand
in hand. “And our souls were clean and the grass did grow”. Zalig.
Zelfs de malse regen die je erbij fantaseert kan het idyllische gevoel niet
verstoren.

Het 8 minuten en 48 seconden durende You Don’t Pull
No Punches, But You Don’t Push The River
wordt opnieuw aangedreven door
gitaar, piano en fluit. Van Morrison laat zijn zoektocht naar Ziel & Zin
van Het Leven meanderen langs het pad van een mythologische schrijver
(“William Blake and the Eternals”), de zusters van barmhartigheid
(“Sisters of mercy”) en grootse kathedralen, waar Gods liefde wordt
bezongen, op zoek naar de “veedon fleece”, een onvertaalbare term die
zelfs de Ieren niet blijken te kennen. Bedoelt hij het ‘gulden vlies’, heeft
hij het over ‘maagdenvlies’, of gaat het – zoals hij ooit in een zeldzaam
openhartig interview liet uitschijnen – over de ‘Ierse ziel’?

Morrison was in die periode nogal sterk geïnteresseerd
in Gestalttherapie, dat verklaart wellicht deels de op een aantal losse
gedachten hinkende inhoud van You Don’t Pull No Punches…. En dan heb
ik het niet eens over die mysterieuze titel gehad. Wat het ook is, laat deze
track als een warme deken over je heen rollen. Dit is balsem voor de ziel,
onwezenlijke schoonheid, de overtreffende trap van subliem, meditatie voor
gevorderden. Niet alles in het leven moet verklaarbaar zijn, toch?

Het voordeel van een ouderwetse elpee is dat de stilte
aan het einde van een plaatkant eventjes kan intreden. Neem je tijd om naar de
platendraaier te schrijden, draai voorzichtig om en ontdek aan het begin van
kant twee Bulbs, dat zowaar op single werd uitgebracht. Dit is de Van
Morrison van Brown Eyed Girl en Domino: achteloos
ladiedadieda’end in het refrein, soul en gospel in harmonie samenbrengend,
vrolijker klinkend dan het thema waarover hij zingt. “We’re just screaming
through the alley way / I hear her lonely cry, ah why can’t you? / And she’s
standing in the shadows / Canal street lights all turn blue”.

Als ik Wikipedia mag geloven gaan Bulbs en de
daaropvolgende track, Cul De Sac, over de problemen die een migrant ondervindt
wanneer hij zijn vertrouwde thuis verlaat om elders zijn geluk te beproeven.
Dit zou dus over Morrison zelf kunnen gaan, ook al is het hoofdpersonage van Bulbs
een vrouw. Alleen al in de titel ‘Cul De Sac’, Engels voor ‘doodlopende
straat’, zit veel symboliek verborgen. “It’s not very far away / It’s not
as far as a country mile / (You got it) / It’s just a Cul De Sac” zingt
hij delicaat.

Van delicaat naar delicatesse is een luttele afstand
van niet meer dan één flauwe woordspeling en kijk, daar is Comfort You
al. Neem dat warme deken van daarnet, leg het over je rillende botten en laat
Van Morrison je troosten. Hij ziet je graag. Al zal het nummer in eerste
instantie toch voor zijn nieuwe lief bedoeld zijn geweest.

Comfort You is het begin van een
drieluik dat steeds diepzinniger, intenser en schoner wordt. Een paar minuten
later komt Come Here My Love zachtjes op de deur tikken. “Come here
my love / And I will lift my spirits high for you / I’d like to fly away / And
spend a day or two”. De zanger is ‘mystified‘,
wordt overmand door een gevoel van melancholie, maar laat zich meedrijven op de
golven van het sentiment met als ultieme doel “become enraptured by the
sights and sounds, in intrigue of nature’s beauty”. Zinnen die je zelf zou
willen kunnen verzinnen om er je eigen geliefde aangenaam mee te verrassen.

Denk tegelijkertijd aan verliefd zijn, het Ierse
platteland en een zeldzaam zonnige dag en je komt uit bij Country Fair.
“We counted pebbles in the sand / Sand like time slippin’ through our hand
/ In the country fair”. Geen mystiek hier, geen namedropping, geen
hermetisch gedoe: een rechttoe rechtaan song over twee geliefden die in het
gras gaan liggen en naar een vredig stromende rivier kijken. Country Fair
is het slotnummer op Veedon Fleece. Als de laatste klanken zijn
uitgestorven, passen maar twee dingen: oneindig veel respect voor iemand die
dit op zijn negenentwintigste uit zijn hart, hersenen en pen kon schudden én
stilte, diepe stilte. Even minutenlang niets doen en nagenieten. Moet kunnen,
het hoeft niet altijd even druk-druk-druk te zijn.

Als ik ooit verbannen word naar een verlaten eiland en
ik mag niet meer dan tien platen meenemen, dan wordt dat een hartverscheurende
keuze tussen al dat prachtigs van Van Morrison, Bob Dylan, Neil Young, Bruce
Springsteen en honderden anderen, zowel one hit wonders als artiesten
met een omvangrijke collectie.

Als ik maar één plaat mag meenemen, is de keuze veel
simpeler: Veedon Fleece!

***

Morgen: gaat de zon weer op. Carpe de diem,
mensen.

***

Vanthology

1 Veedon Fleece ★★★★★

2 Common One ★★★★★

3 Astral Weeks ★★★★★

4 It’s Too Late To Stop Now ★★★★★

5 No Guru, No Method, No Teacher ★★★★★

6 Moondance ★★★★★

7 Poetic Champions Compose ★★★★★

8 Beautiful Vision ★★★★

9 Into The Music (1979) ★★★★

10 The Philosopher’s Stone ★★★★

11 Astral Weeks: Live At The
Hollywood Bowl ★★★★

12 Tupelo Honey ★★★★

13 Saint Dominic’s Preview ★★★★

14 Days Like This ★★★★

15 Hymns To The Silence ★★★★

16 A Night In San Francisco ★★★★

17 Inarticulate Speech Of The Heart ★★★★

18 Blowin’ Your Mind! ★★★★

19 His Band And The Street Choir ★★★★

20 Enlightenment ★★★★

21 Live At The Grand Opera House
Belfast ★★★★

22 The Healing Game ★★★★

23 Too Long In Exile ★★★

24 Born To Sing: No Plan B ★★★

25 Hard Nose The Highway ★★★

26 Back On Top ★★★

27 A Sense Of Wonder ★★★

28 Wavelength ★★★

29 Magic Time ★★★

30 Duets: Re-working The Catalogue ★★★

31 Irish Heartbeat ★★★

32 A Period Of Transition ★★

33 Keep It Simple ★★

34 Avalon Sunset ★★

35 Down The Road ★★

36 What’s Wrong With This Picture? ★★

37 You Win Again ★★

38 How Long Has This Been Going On ★★

39 The Skiffle Sessions – Live In
Belfast 1998 ★★

40 Pay The Devil ★★



« VorigeVolgende »