Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Laat ze met rust

Journalistiek, Samenleving Posted on za, februari 19, 2022 11:25:04

Dean. Rayan. Jesse.

Meer dan een voornaam is er niet nodig om de drama’s met jonge jongens op te roepen die de voorbije weken de hoofdlijnen van het nieuws domineerden. Dean was vier, Rayan en Jesse vijf. De leef-tijd waarvan je twintig jaar later ongeveer niets meer herinnert. Dean kwam in de verkeerde handen terecht, Rayan viel in een waterput, Jesse liep onder een trein.

Er was een tijd, nog niet zo heel lang geleden, een jaar of dertig schat ik, dat hun verhalen niet de frontpagina zouden gehaald hebben. Hoogstens zou het nieuws van hun overlijden bij de faits divers hebben gestaan, de verzameling van kleine feitjes en weetjes op pagina 7 of zo. Dat dedain ten opzichte van de kleine man (m/v/x) is er nu niet meer. Hoofd- en eindredacteuren van toen wilden het Grote Nieuws niet laten wegdringen door het Kleine. Je had belangrijk, dan kwam belangwekkend, daarna pas wat er in de marge van de samenleving gebeurde. En zij, de slimme mannen aan de top, bepaalden uiteraard wat belangrijk, belangwekkend en marginaal was, dat spreekt vanzelf. Die pretentie hebben (eind)bazen van dagbladen tegenwoordig niet meer. Helaas, een bijwerking van die breder geworden interessesfeer is dat sensatie en gemakzucht het vandaag halen op relevantie. De mensen lezen/zien/horen dat graag, hoor je dan. Een al te makkelijke uitvlucht om geen rekening meer te hoeven houden met journalistieke afstandelijkheid, pudeur, respect voor het privéleven.

Natuurlijk was de dood van Dean, Rayan en Jesse nieuwswaardig.

Natuurlijk is het goed dat een samenleving meeleeft met het leed van die jongens en zij die achterbleven.

Natuurlijk mogen we ons niet afwenden van dit kleine menselijke leed, voor de betrokkenen een pak verschrikkelijker dan wat er dezer dagen in Oekraïne gebeurt.

Maar ergens moet het ophouden. Zodra zo’n lichaampje is geborgen, moet er weer afstand gecreëerd worden. Moeten ouders, familieleden en vrienden in alle sereniteit kunnen rouwen. Is stilte veel meer aangewezen dan bericht na bericht na bericht. Die hijgerige verslaggeving is nergens voor nodig. Dean, Rayan en Jesse hebben daar niets meer aan, ik hoef zelfs hun familienamen niet te kennen. Hun ouders hebben daar niets aan, die mensen willen huilen, boos zijn, elkaar stevig vastpakken, hardop vloeken, afscheid nemen, maar niet de hele tijd een microfoon onder de neus geduwd krijgen. Zelfs de mediaconsumenten hebben daar niets aan, bevredigen van sensatiezucht behoort niet tot de kerntaken van de journalistiek, wat zeg ik: het behoort niet eens tot de verre neventaken. Ik hoef niet te weten of zo’n jongen de laatste dag van zijn leven chocopasta dan wel hagelslag op zijn boterham had voor ontbijt. Ik hoef niet te weten wat zijn laatste woordjes tegen zijn mama waren. Ik hoef niet te weten dat hij die dag speciaal zijn lievelingstrui had aangetrokken, of net niet. En, vergeef mij de pretentie, ú hoeft dat ook niet te weten. Omdat privé privé zou moeten blijven. Die grens verdient respect.

En terwijl we aanvankelijk collectief jammerden om wat die jonge jongens is overkomen, een gezonde menselijke reflex, werd dat medeleven al snel vervangen door ziekelijke nieuwsgierigheid. Omdat ú dat wilt, tenminste dat zeggen de media, dat ú dat wilt. Misschien moeten wij ook eens tegen de media zeggen dat we daar niet van gediend zijn. Je gaat niet met een megafoon bovenop zo’n minigraf ‘Komt dat zien, komt dat zien!’ roepen. Ergens zouden journalisten en hun opdrachtgevers dat ook moeten beseffen. Een eenvoudige denkoefening kan hen dat leren: stel, er gebeurt zo’n drama in je eigen directe omgeving, wil je dan dat dit dagenlang wordt uitgesmeerd in de pers? Dat je telefoon na telefoon krijgt, terwijl er intussen een ongeduldige cameraploeg aan de voordeur staat, die alvast begint te filmen, want de mensen zien dat graag, waar die familieleden wonen en hoe ze de deur openen? Dat er zelfs op de begrafenis fotografen opduiken om elke traan in close-up vast te kunnen leggen, klik-klik-klik? Ik dacht het niet, hé?



Sollicitatie

Journalistiek, Memories & mijmeringen Posted on za, januari 22, 2022 11:29:23

Geachte hoofdredacteuren en verantwoordelijken van opiniepagina’s van kwaliteitsbladen,

ik zag de voorbije dagen tot mijn grote ergernis opnieuw columns en in herhaling vallende opiniestukken verschijnen van onder anderen — in alfabetische volgorde en niet in rangorde van waardering, want die is er nauwelijks of niet — Maarten Boudry, Mia Doornaert, Mark Elchardus, Delphine Lecompte, Joren Vermeersch en nog wat grut, en ik dacht, brutaalweg, dat kan beter. Nee, eerlijk, ik dacht: ik kan dat beter. Enfin, ik denk dat niet, ik zég: ik kan dat beter. Steviger gefundeerd, genuanceerder en toch spitanter, weg van het reactionaire, betweterige, voor de tigste keer vanonder het stof gehaalde pseudohistorische feitjes en weetjes, menselijker, etcetera enzovoort, ik ga hier stoppen met adjectieven in het rond te strooien, anders denken jullie nog dat ik in de leer ben geweest bij Delphine, niet de prinses, maar de kleindochter van die dokter die toch net iets minder oud is geworden dan de duizend jaar die hij zelf in een olijke bui had vooropgesteld.

Zo, ik weet dat uw tijd kostbaar is, dus wil ik die beperkte aandachtspanne niet langer misbruiken, wat ik — toegegeven — met deze extra zin eigenlijk al doe, waarvoor mijn welgemeende excuses.

Wees gegroet,

Frank Van Laeken,

journalist tot in de kist,

misschien wel uw toekomstige columnist,

ouder maar niet belegen wordend kapoentje,

journalistiek veeleer een grijsje dan een groentje (met mijn excuses aan het adres van Stijn De Paepe voor het krakkemikkige metrum).



Chef Voetbal

Journalistiek, Sport Posted on za, december 18, 2021 11:16:46

In september 2019 ontving ik een enthousiast mailtje van mijn uitgeverij, met de melding dat ze waren gecontacteerd door de advocaat van Dejan Veljkovic. Of ze geïnteresseerd waren in het uitgeven van een boek met zijn verhaal. Ja, dus, vandaar het enthousiasme. En of ik geïnteresseerd was om dat project op mij te nemen. Ja, maar…

Mijn ‘Ja’ sloeg op de journalistieke drang om op de eerste rij te mogen staan bij belangwekkende gebeurtenissen. Operatie Propere Handen viel ongetwijfeld in die categorie. Elf maanden eerder had het begin van dat gerechtelijk dossier de voetbalwereld op zijn kop gezet. De zaak uitspitten zou een fijne kluif geweest zijn, net iets wat ernstige journalisten graag doen. Ik had het in 1997 al gedaan in mijn Blunderboek van het Belgisch voetbal, met de omkopingsaffaire Anderlecht-Nottingham Forest. Na initiële berichtgeving in februari 1997 in Het Laatste Nieuws over twee Antwerpenaren die beweerden nog geld te goed te hebben van Anderlecht — waarna de heren de dag erna al op verzoek van die club ‘gangsters’ genoemd werden (wat ze niet waren, veeleer schimmige kleine criminelen met een groot ego en een nog grotere mond) —, begon ik te spitten. En ik kwam uit bij een omkopingsschandaal waarbij ook de voetbalbond hand- en spandiensten had verleend, zodat de zaak uiteindelijk verjaard was en Anderlecht — op wat publieke schandpaaltaferelen na — vrijuit ging. Een journalistiek hoogtepunt in mijn carrière, al zeg ik het zelf. En ja, ik had hiervoor tot op zekere hoogte gecollaboreerd met rare tiepen.

Mijn ‘maar’ sloeg op de mogelijke samenwerking met iemand die jarenlang de kluit had belazerd. Veljkovic was het type sjoemelmakelaar, iemand die in de schaduw van het stadion halfduistere zaakjes deed. Als je je met zo iemand associeert — wat samen een boek schrijven toch impliceert —, wilde ik garanties, zodat mijn journalistieke onafhankelijkheid en integriteit niet in het gedrang zouden komen. Ik belde lang met Veljkovic’ advocaat, Kris Luyckx, en besprak dit in alle openheid. Ja, ik was ten zeerste geïnteresseerd in het onderwerp, máár, ik wilde zelf kunnen spitten en doorvragen, niet zomaar het woord van Veljkovic optekenen. Daarop ging het project prompt naar een andere uitgeverij. Jammer, maar integriteit offer je niet zomaar op, daarmee begint en eindigt alles voor een journalist. (Waarmee ik niet beweer dat Wim Van den Eynde, die het boek nu meegeschreven heeft, niet integer is geweest bij het optekenen van dit verhaal, ik ken de details niet. Ik vond het wel vreemd dat hij mee het Pano-interview had afgenomen, zo kreeg de uitzending een vervelend promo-gehalte.)

***

Een van de mensen die in opspraak is gekomen door Veljkovic’ biecht is Stephan Keygnaert, de Chef Voetbal van Het Laatste Nieuws. Die was najaar 2018, kort na het losbarsten van de hele affaire, al even met vakantie gestuurd, omdat zijn naam was gevallen als tussenpersoon bij transfers, een activiteit die wél thuishoort in de modus operandi van een makelaar, niet in die van een voetbaljournalist. Herinner u ook dat er sprake was van twee andere journalisten van Het Laatste Nieuws en een collega van Het Nieuwsblad, die systematisch hogere punten zouden hebben toegekend aan cliënten van Veljkovic, in ruil voor… Ja, in ruil voor wat, eigenlijk? Primeurs, roddels, vip-plaatsen, cadeaus?

Ik had die Keygnaert één keer eerder meegemaakt, in de korte periode dat ik woordvoerder was van Beerschot AC, inmiddels bijna tien jaar geleden. De voorzitter van de club, Patrick Vanoppen, wilde af van zijn trainer, Jacky Mathijssen, en was helemaal zot van Adrie Koster, die een paar maanden voordien was ontslagen bij Club Brugge. Een mondige Nederlander, adept van aanvallend voetbal, dat vond Vanoppen beter passen op het veeleisende Kiel dan het bijwijlen saaie zekerheidsvoetbal van Mathijssen. En dus werd een deal gesloten met Koster. Maar ook met Keygnaert. De afspraak was dat hij het eerste interview met de nieuwe trainer van Beerschot mocht afnemen en publiceren. Ik kon nog net voorkomen dat de rest van de pers níet geïnformeerd zou worden van de komst van Koster. Mijn persbericht naar de verzamelde pers werd die vrijdagavond pas verstuurd om 21 uur, op tijd om een artikel te schrijven voor de website en de krant van de dag nadien, te laat om nog een reactie te sprokkelen bij Koster. Ik ben daar niet trots op, o neen, ik walgde van mezelf. Het druiste in tegen alles waar ik journalistiek voor stond, zoals ik in die tien maanden onwaarschijnlijk veel dingen heb zien passeren die journalistiek niet koosjer waren, ook het gedrag van de journalisten zelf. Lelijke wereld, dat profvoetbal.

Keygnaert bedankt me de dag dat het nieuws zou bekendgemaakt worden in een telefoontje: ik kende de man niet, ik hoorde wel iemand aan de andere kant van de lijn die vol van zichzelf was en die helemaal niet wakker lag van deontologie en dat soort prutsen. Als je bang bent om de strijd met je concurrenten op kwalitatief vlak aan te gaan, doe je het zo: sluiks, achterbaks, door de concurrentie uit te schakelen. Het gebeurt op vele redacties, door vele collega’s, elke dag opnieuw. Schrik van hun eigen schaduw, bang om een minder goed stuk af te leveren dan de anderen, dus belemmer je het werken van je vakbroeders.

***

Diezelfde Stephan Keygnaert komt uitgebreid voor in het boek van Veljkovic. Hoofdstuk 10. Hetzelfde hoofdstuk waarin ook Georges Leekens de hoofdrol vertolkt. In de grootste sportkrant van het land wordt de rol van Leekens uitvoerig belicht, die van Keygnaert niet. Enkel een woordje van de hoofdredacteur van VTM Nieuws, die ook eindbaas is van de sportredacties van VTM en Het Laatste Nieuws. Dat hij met Keygnaert heeft gesproken, dat die ontkent dat hij ooit geld heeft ontvangen en dat hij gelooft in diens onschuld.

Inderdaad, de bewering dat Keygnaert twee enveloppes met respectievelijk 3000 en 5000 euro heeft ontvangen voor zijn helpende rol bij de transfer van Ervin Zukanovic van Kortrijk naar KAA Gent, valt moeilijk te bewijzen. Het is woord tegen woord. Dat geld staat niet in de officiële boekhouding, er bestaan geen opnames van de overhandiging, wie moet je geloven: een Chef Voetbal of een in opspraak gekomen makelaar? Bovendien: iemand is onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt. Klopt.

Uit het gerechtelijke verhoor van Keygnaert, dat donderdag de onafhankelijke kranten haalde, dus niet Het Laatste Nieuws, kan je echter iets interessants plukken. Veljkovic zegt in het boek dat hij samen met zijn cliënt Milan Jovanovic een interview had gepland met Keygnaert en dat hij vond dat de Chef Voetbal die dag nogal sjofel gekleed was. Ze gingen daarop samen naar een kledingwinkel. Veljkovic trakteerde. Volgens Keygnaert heeft hij, Keygnaert dus, zich daar na het verlaten van de winkel boos over gemaakt. Kan zijn, kan ook niet zijn. Wat ik weet is: dit doe je niet als journalist en al zeker niet als eindverantwoordelijke op een redactioneel departement. Je gaat niet mee naar die winkel en je aanvaardt ook geen cadeaus. Net zoals hij die sjaals, die hij achteraf ontvangen heeft, had moeten terugsturen naar afzender. Een kistje wijn, ach, dat gebeurt soms, al zou ook dat in principe niet mogen. Maar systematisch cadeaus aanvaarden van één bron? Niet normaal. Dat Keygnaert beweert dat hij die kledingstukken zelf wilde betalen, komt trouwens even geloofwaardig over als de persoonlijke lening die Anderlechtvoorzitter Constant Vanden Stock in 1984 had toegestaan aan de Spaanse scheidsrechter van Anderlecht-Nottingham Forest. Principieel doe je dat niet, nooit. En het zal ook nu, net als in 1984, niet zo zijn gegaan zoals de Chef Voetbal het de gerechtelijke instanties probeert voor te houden.

***

In het ons-kent-ons-wereldje dat de sportjournalistiek is, is het al uitzonderlijk dat een collega, zij het schoorvoetend, in een kwaad daglicht wordt gesteld. Het kón gewoon niet anders, in dit geval. Toen ik in 1997 detail voor detail loste over het omkopingsschandaal rond Anderlecht-Nottingham én de kwalijke rol van de top van de voetbalbond achteraf, werd ik ook uitgespuwd door het milieu. Het voetbalmilieu én het voetbaljournalistenmilieu. Vooraanstaande commentatoren en journalisten doken onder tafel als er iemand werd gezocht om hierover te komen praten in de studio’s, ze vreesden niet meer welkom te zijn op Anderlecht. Alleen Peter Vandenbempt dook voor de radio op de zaak en kon op zeker moment pronken met het proces-verbaal van Constant Vanden Stock, waarin die het over die ‘lening’ had, een document dat zelfs ik niet had kunnen bemachtigen. Hulde. Ook nu was Vandenbempt de interviewer met dienst, samen met Wim Van den Eynde voor Pano. De andere voetbaljournalisten? Ze lachen zich zonder enige twijfel een breuk (leedvermaak is des mensen), ze herkennen heel veel dingen (waarover zouden ze anders voor de match aan de persbar staan roddelen), maar ze zouden er niet aan gedacht hebben om deze zaak zelf te onderzoeken (anders mogen ze misschien niet meer binnen op… vul zelf de naam van een club in). En straks schuiven ze vrolijk en licht beneveld aan voor de champagnebar op het Gala van de Gouden Schoen, waar de Chef Voetbal op het podium de honneurs zal mogen waarnemen en de trofee uitreiken samen met de eregenodigde. Voor een glas flutchampagne en een dot nepkaviaar sneuvelen wel vaker principes. Ze gunnen elkaar het licht van de zon niet, maar als het erop aankomt is er telkens weer die corporatistische reflex: als jij mij laat doen, laat ik jou ook met rust.

Ik heb net mijn jaarlijks lidgeld betaald aan de sportpersbond. Ik hoop dat die, in ruil voor mijn contributie, nu ook een beetje aan introspectie wil doen en voor zichzelf uitmaken of een valsspeler wel recht heeft op een perskaart. Ook de Raad voor de Journalistiek zou hier werk van moeten maken, waarom bestaat die organisatie anders? Hoe kan je, als voetbaljournalist, nog met een gerust geweten interviews doen, verslagjes intikken of persconferenties bezoeken, wanneer je niet nadrukkelijk afstand neemt van de wanpraktijken die sommige collega’s zich veroorloven? Ik doe dat bij deze. Zéér nadrukkelijk. Dat ze me maar een nestbevuiler noemen in dat wereldje waarin ik me nooit heb thuis gevoeld. De enige echte nestbevuiler is de Chef Voetbal.



Propere Pandora Papers

Economie, Journalistiek, Politiek Posted on za, oktober 09, 2021 11:26:19

Niet cynisch worden.

Níet cynisch worden.

NIET cynisch worden, Van Laeken.

Het is moeilijk soms. Dat heeft met de leeftijd te maken: hoe ouder je wordt, hoe meer je gezien en gelezen en gehoord hebt (en ook wel: hoe meer je denkt dat je de wijsheid een beetje in pacht hebt). Hoe dichter je op de actualiteit staat, hoe meer je ziet dat de uitwassen binnen die actualiteit steeds minder leiden tot de juiste gevolgtrekkingen. Denk aan ministers die zelden nog hun verantwoordelijkheid opnemen. Het is een vreemde paradox: hoe groter de impact van (sociale) media, hoe groter de daaropvolgende collectieve verontwaardiging, hoe minder conclusies daaruit getrokken worden. Beleidsverantwoordelijken, hoogwaardigheidsbekleders en andere mensen die op een hogere trede van de maatschappelijke ladder staan, achten zich blijkbaar onaantastbaar. Het zijn, zoals in een kastenmaatschappij, onaanraakbaren geworden. Vervelend.

Vorig weekend pakte een internationale groep van journalisten uit met de ‘Pandora papers’, alweer een hashtag om te onthouden na de LuxLeaks (2014), SwissLeaks (2015) Panama Papers (2015), Football Leaks (2015) en Paradise Papers (2017). Telkens zo’n grootschalige samenwerking uitmondt in een reeks spraakmakende artikels, denk ik twee dingen: wow, knap gedaan (zeg gerust: professionele jaloezie, want dat had ik ook wel willen gedaan hebben), en wat gaat hiermee gebeuren? Het eerste draait om waardering voor knap onderzoekswerk, het tweede is echter net iets fundamenteler, want als er niets of heel weinig gebeurt met die relevante informatie, dan heeft dat onderzoek uiteindelijk te weinig losgemaakt. De geïnteresseerde burger wordt grondig geïnformeerd, zeer zeker, goed gedaan, maar de wanpraktijken blijven meestal doorgaan, of er wordt ergens een klein wettelijk verkeersdrempeltje gelegd, om de indruk te wekken dat er drastisch wordt ingegrepen. Quod non. Ik betrap mezelf erop dat ik die artikels veel minder gretig begin te lezen dan vijf jaar geleden. Wat heeft het allemaal nog voor zin?

#PandoraPapers draait rond belastingontwijking en fraude, en het grote grijze gebied daartussenin. Hoe dan ook gaat het om mensen die de financiële middelen hebben — en daardoor al tot de happy few behoren — en dat geld veilig proberen weg te steken, buiten het gezichtsveld van de fiscus. Andere mensen met geld zeggen: prima gedaan, collega, optimalisering en zo, moet kunnen. Ik zeg: je onttrekt geld aan de samenleving. Niet zelden zijn de mensen die roepen dat dit prima gedaan is, diegenen die ook hameren op een begroting in evenwicht, maar hoe kan je dat laatste garanderen als een deel van de bevolking het solidariteitsprincipe — wie heeft, geeft — voortdurend met voeten treedt?

Dat ongemakkelijke ‘Wat gaat hiermee gebeuren?’-gevoel heb ik ook als het over Operatie Propere Handen gaat, of was het nu Operatie Zero? De voorbije weken lekte weer een en ander uit over de bekentenissen van spijtoptant Dejan Veljkovic. Zo’n spijtoptant geeft me een dubbel gevoel: één, goed dat een directe betrokkene de speurders op weg zet om fraude aan te pakken, twéé, jammer dat hij er zelf met een minimumstraf van af zal komen. Misschien is het eerste nog net iets belangrijker dan het tweede, dus alla. Zullen de clubs en de individuele bestuurders juridisch en sportief gestraft worden, of blijft het alweer bij een smeuïge reeks verhalen in de pers, waarna het spreekwoord ‘Ze dronken nog een glas, ze deden nog een plas en alles bleef zoals het was’ opdoemt? Ik geloof in deze net iets meer in het gerecht dan in de voetbalinstanties zelf. Hoe kan je overigens de sociale en fiscale voordelen nog blijven verantwoorden in deze immorele wereld van het snelle geldgewin, gesteld dat die überhaupt ooit te verantwoorden vielen?

Mijn vrees: er zal wel weer ergens een wetje in elkaar worden geflanst om een fiscaal achterpoortje te sluiten, terwijl alle andere deuren gewoon blijven openstaan. Er zal wel ergens een kleine garnaal aan de schandpaal worden gebonden, ter genoegdoening van de op een lynchpartij beluste massa. Er zullen, zeker in het voetbal, zondebokken worden aangeduid, die allang niet meer in functie zijn.

Gisteren werden twee journalisten bekroond met de Nobelprijs voor de Vrede, omdat ze respectievelijk op de Filipijnen en in Rusland blijven opkomen voor de moeizaam verworven vrijheid van meningsuiting en de fragiele persvrijheid. Bravo en zo, maar fundamenteel verandert er weinig in dat soort landen. Toch moeten die journalisten en hun collega’s daar en elders dat vooral blijven doen. En zal een toeschouwer aan de zijlijn, zoals ik, blijven opmerken dat de gevolgen net iets meer mogen zijn. Véél meer, zelfs.

NIET CYNISCH WORDEN, VAN LAEKEN!



Kijk eens in de medaillespiegel (het moet beter)

Journalistiek, Sport Posted on zo, augustus 08, 2021 12:24:42

Ja, het was weer adembenemend, hartverwarmend, ontroerend, bewonderenswaardig en in een aantal gevallen uitmuntend hoe Belgische atleten de voorbije zestien dagen aanwezig waren op de Olympische Spelen van 2020, die om de bekende redenen met een jaar werden uitgesteld en nu — sfeerloos naast het sportveld, sfeervol erop — zonder publiek moesten plaatsvinden. Zeven medailles, dat is er één meer dan vijf jaar geleden in Rio de Janeiro. Drie gouden medailles, dat was dan weer geleden van de Spelen van 1924, zevenennegentig jaar geleden. Toen in Parijs en laat dat nu net de volgende bestemming van Circus Olympia zijn. Dat belooft (denkt de optimist). Alleen in de oerjaren 1900 en 1920 deed ons land beter, met respectievelijk vijf gouden medailles (vijftien in totaal), ook al in Parijs, en maar liefst veertien (zesendertig in totaal!) in Antwerpen. Knap, maar we mogen niet vergeten dat de Olympische Spelen toen nog veel meer een elitegebeuren waren: Afrikanen waren niet aanwezig, Aziaten nauwelijks, voor minder rijke sportbonden of atleten was de oversteek naar een ander continent onbetaalbaar.

Neen, we moeten streng zijn: naast de pech die er ongetwijfeld soms mee gemoeid was, kan je over het geheel van de prestaties niet tevreden zijn. België stagneert. Behaalden we in voorhistorische tijden nog 15 (Parijs 1900), 36 (Antwerpen 1920) of 13 medailles (opnieuw Parijs, 1924), na de Tweede Wereldoorlog raakten we nooit boven de zeven van Londen (1948) uit. Het werden er zes in Montreal (1976, geen enkele gouden), Atlanta (1996, twee keer goud) en Rio (2016, twee keer goud), en nu dus nog eens zeven in Tokio (2020-2021, drie keer goud). Dat klinkt als een vooruitgang, maar laten we wel wezen: het heeft ook iets van de processie van Echternach.

***

Toch niet slecht voor een klein landje, hoor ik sommigen denken. Het is die ‘cultuur van tevredenheid’ — een term die ik even leen van de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, die het had over ‘culture of contentment’, zelfgenoegzaamheid, in de economische wereld — die ik zal blijven hekelen. We mogen luid juichen voor de successen van Nina, Nafi en de Red Lions, ook voor de medailles van Wout, Matthias, de jumpingmannen en die o zo ontwapenend sympathieke Bashir. We mogen blij zijn met de atleten die een olympisch diploma behaalden, een top 8-plaats in hun discipline. We mogen jammeren om de vierde plaatsen, de ‘net-nieters’. Maar we mogen, neen: we móeten, ook kritisch en afstandelijk blijven. Landen met minder inwoners als Nieuw-Zeeland, Hongarije, Tsjechië, Noorwegen, Jamaica, Zweden, Zwitserland, Denemarken en Kroatië eindigden boven België (29ste) in de medaillespiegel. Nederland behaalde bijna zes keer zoveel medailles als België (36 versus 7), terwijl onze noorderburen niet met zes keer meer zijn, hoogstens anderhalve keer.

Vóór de Spelen mikte delegatieleider Olav Spahl op eenentwintig olympische diploma’s. Als je ’t zo berekent, kan je stellen: doel gehaald met, als ik goed kan tellen, vierentwintig top 8-plaatsen. Enkele maanden vooraf berekende statistiekenbureau Gracenote dat België in staat moest zijn om, op basis van wereldranglijsten en recente prestaties, elf medailles mee naar huis te nemen. Na Rio, vijf jaar geleden, werd openlijk op tien gemikt. Het is net iets meer dan de helft geworden. We doen slechts een fractie beter dan vijf of vijfentwintig jaar geleden, op die ene extra gouden plak na, en dat met onze grootste delegatie ooit, 122 atleten. Mag ik dat tegenvallend noemen in de breedte?

***

Dat doet niets af aan de prestaties van onze medaillisten. Ondanks hun uiteenlopende sporttakken is er een opvallende rode draad tussen hen: ze zijn stuk voor stuk de besten in hun discipline. Nina Derwael is al jaren wereldtop op de brug met ongelijke leggers, ze werd al Europees-, wereld- en nu ook olympisch kampioen. Nafi Thiam legde een vergelijkbaar parcours af in de zevenkamp, het verlengen van haar olympische titel is een volstrekt unicum voor de Belgische sportwereld. Ook de Red Lions wonnen sinds donderdag alles wat er te winnen valt in het hockey. Wout Van Aert is misschien wel de beste eendagscoureur van het moment. Matthias Casse werd wereldkampioen in zijn judo-gewichtsklasse. De jumpingequipe was al eens de beste van Europa. Bashir Abdi is de uitzondering, maar hij wordt steeds beter op de marathon. Toppers die top waren. Het zou flauw zijn om te zeggen dat ze gewoon gedaan hebben wat van hen verwacht werden, hun prestatie mag vooral niet gerelativeerd worden. Hulde!

Opvallend is dat we op deze Spelen niet konden kennismaken met een totaal onbekende of onverwachte medaillewinnaar. Geen Nafi Thiam, zoals die in 2016 de wereld verbaasde, of Greg Van Avermaet, die op een voor hem ongeschikt lijkend parcours de wegrit won. Geen Pieter Timmers die op het koninginnennummer in het zwembad zilver pakte. Geen Lionel Cox of Frans Peeters in de schietsport. Hooguit mogen we Bashir Abdi een aangename verrassing noemen, die het beter deed dan verwacht.

Het zou flauw zijn om als tegenargument te gebruiken dat we er zo vaak net naast grepen. Zeven vierde plaatsen worden als excuus gebruikt dat het zoveel meer had kunnen zijn voor ons land. Ik heb het even nageteld: Nederland zat op zaterdagmiddag al aan tien uitermate frustrerende vierde plekken. Zouden onze noorderburen ook hun zakdoeken bovenhalen om die ‘net niet’-medailles te bewenen? Team USA zat op de voorlaatste dag aan 26, Groot-Brittannië aan 14. België stond op de ranglijst van vierde plaatsen zestiende, niet eens top 10, kortom. Het is dus niet zo dat de Belgische atleten extra onfortuinlijk waren, alleen zijn we blijkbaar geneigd om snel naar pech te verwijzen, terwijl andere landen daar minstens evenveel of zelfs veel meer mee te maken krijgen. Is het onze volksaard? Wij, kleine Belgen, gedomineerd door god en klein pierke in onze geschiedenis, te nederig, te onderdanig, maar ook te berustend en te vlug klagend over onze onkans en al wat tegenzit?

***

Ondanks Nina, Nafi en de Lions doen we het niet goed genoeg en daar zijn een aantal redenen voor te bedenken. Om te beginnen hebben we in België geen sportcultuur. Voetbal en wielrennen, en af en toe een uitschieter die in beeld mag komen (Derwael, Thiam, de hockeymannen, in het verleden Clijsters en Henin), meer is het niet. Sjotten en koers, en zelfs daarin winnen we te weinig. Kijk naar de Rode Duivels, kijk naar het baanwielrennen of de grote wielerrondes. We bevinden ons in een vicieuze cirkel: veldrijden is een geweldige kijksport — alles zit vervat in dat ene uur —, maar dit korfbal-op-twee-wielen is tegelijk ook de doodsteek voor een discipline als baanwielrennen. Er valt veel meer te verdienen in de modder dan op een houten piste, dus kiezen de renners voor hun boterham, niet voor een eventuele olympische droom. Waardoor er niet gepresteerd wordt en de media blijven focussen op de populaire sporttakken. We maken weleens een meewarige opmerking over de Elfstedentocht — Giet et oan? —, maar vergeten dan dat alleen al die winterse schaatscultuur van Nederland een ruimdenkender sportland maakt. We fokken olympische toppaarden, we kweken te weinig olympische topatleten.

Er is ook geen beleid. Er zijn drie ministers van Sport in dit land, maar niemand neemt de federale honneurs waard, terwijl internationale prestaties onder de Belgische vlag worden geleverd. De Vlaamse minister juicht als een Vlaming het goed doet en zwijgt als een ‘andere Belg’ een medaille haalt (of noemt de namen van de atleten niet), de Waalse minister heeft nauwelijks een reden om te juichen (sportbeleid is daar helemaal een zootje). Nederland heeft voor topsport een dubbel zo groot budget veil als België: 70 miljoen euro versus 37 (26 voor Vlaanderen, 11 voor Wallonië). Australië geeft jaarlijks 140 miljoen uit en dat rendeert al enkele decennia. Het is een beleidskeuze: wil je prestaties, dan zal je daarvoor ruim moeten investeren. Wil je een beleid, dan zal er op federaal niveau gestuurd moeten worden. Wil je als minister écht een reden hebben om trots te zijn op Twitter, dan zal je er eerst een flinke inspanning voor moeten leveren. Tot dan is zwijgen eerzamer dan mee een stukje roem claimen.

Visie — beleid — middelen — hard werken — prestaties, dat is de volgorde. In België gaat het meestal om individuele uitschieters, professionals die buiten de structuren om succes behalen. De topsportscholen leveren prima werk (kijk naar Derwael en de andere gymnasten), maar het mag en het moet veel meer zijn. Waar zit de talentdetectie? Meer centen, meer investeren in jonge talenten, meer geld voor deskundige trainers, meer werken in de luwte, meer geduld gekoppeld aan hoge eisen (maar dan zonder mentale terreur). Alleen dan kan je oogsten op middellange- en lange termijn. Als België nú principiële keuzes zou maken — gecentraliseerd beleid, groter budget, meer vakkennis aanstellen binnen de sportbonden —, zouden we eventueel in 2036 aan twintig medailles kunnen denken. Niet eerder. Tot dan zouden we ’t moeten stellen met de toppers die buiten de structuren om hun ding doen en een uitzondering zoals de hockeyers, want de hockeybond is wel uitstekend bezig. Alleen: die principiële keuzes zullen niet gemaakt worden, zodat we ons over drie jaar in Parijs opnieuw zullen afvragen of het wel genoeg is en hoe we het anders zouden kunnen aanpakken. Onze sportbonden worden nog altijd in grote mate bevolkt door recepties afschuimende, zelfgenoegzame bobo’s. Op hun plek zou een (ervarings)deskundige kunnen zitten. Móeten zitten.

***

Die ‘cultuur van tevredenheid’ moet eruit. We moeten strenger zijn, veeleisender, kritischer, een tikkeltje afstandelijker. We moeten afstand nemen van dat hardnekkig underdoggevoel, dat ‘Och, ja, ze hebben toch hun best gedaan’-gedoe. We moeten vooral geen leedvermaak hebben met landen die het een paar dagen moeilijk hebben, maar die op het eind hoog boven België uitsteken. We moeten naar onszelf kijken. De spiegel zegt: het kan beter. De medaillespiegel zegt: het moet beter.



Een moment voor MoMeNT

Journalistiek Posted on za, juni 26, 2021 12:01:36

Terwijl u, hopelijk, van een beetje vakantie kunt genieten de komende dagen en weken, zit ik in volle voorbereiding van een reeks gesprekken met interessante gasten. Van 9 tot en met 14 augustus ben ik opnieuw ‘Tijdgeest’ op MoMeNT in Tongeren, een evenement dat volledig draait rond Tijd. Zes middagen mag ik van 12 tot 14 uur telkens drie gasten ontvangen en praten/filosoferen over Leven, Werk en hun verhouding tot Tijd. Ik vraag hen ook wie hun (onzichtbare) mentor is geweest en in welk tijdperk ze liefst hadden geleefd. Na de jammerlijke onderbreking vorige zomer verhuist de locatie van het gezellige Huis Theelen, waar de aanwezigen soms bijna letterlijk tot op de schoot van de gasten zaten, naar het ruimere en in de huidige omstandigheden veiligere auditorium van het Gallo-Romeins museum. U komt toch ook?

***

MAANDAG 9 AUGUSTUS

• Laura Janssens: Illustratrice en cartooniste die de jongste jaren een hoge vlucht heeft genomen onder de roepnaam ‘Niet nu Laura’. Het begon voor haar allemaal met illustraties in publicaties voor de Vlaamse overheid. Haar ‘graphic novels’ Niet nu Laura en Niet nog eens Laura oogstten veel bijval. Voor het Crazy Cat Lady-boek van Elke Van Huffel leverde ze de soms hilarische illustraties. Als ‘webcomic artist’ is ze heel actief en zichtbaar op sociale media.

Dahlia Pessemiers-Benamar: Actrice met Marokkaanse roots, die gastrollen speelde in tv-series als Thuis, Wittekerke, Witse en De Ridder. In 2011 trok ze het Vlaamse land rond met Draait den draad en zie ze zei…’, een reeks Berberse sprookjesvertellingen in een Nederlandse vertaling. Voor MoMeNT creëert ze de theatervoorstelling De eerste keer, waarvoor ze een korte tijd in Tongeren verbleef om in individuele en groepsgesprekken te polsen naar ‘de eerste keer’ van Tongenaren.

• Jean Paul Van Bendegem: Wiskundige, wetenschapsfilosoof, hoogleraar logica, die in zijn werk voortdurend op zoek gaat naar de grondslagen en filosofie van wiskunde en logica. In zijn opvatting van wiskunde is geen plaats voor het oneindige. Noemt zichzelf een ‘spiritueel atheïst’. Stichtend lid en erevoorzitter van SKEPP, de vereniging die pseudowetenschap probeert te ontmaskeren. Gefascineerd door de (fictieve) figuur van Sherlock Holmes. Maar bovenal een amusante en inspirerende causeur.

***

DINSDAG 10 AUGUSTUS

• Peter Adriaenssens: Als kinder- en jeugdpsychiater hield hij zich zijn hele leven bezig met de meest kwetsbaren in onze samenleving. Was docent aan de KU Leuven en is directeur van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling van Vlaams-Brabant. Tijdens de coronacrisis liet hij zich een aantal keren horen om te wijzen op de problematiek van toenemend huiselijk geweld, achterstelling en psychisch lijden van jongeren bij gebrek aan sociaal contact.

• Stefan Everts: Beste motorcrosser aller tijden. Zijn vader, Harry, werd vier keer wereldkampioen, Stefan behaalde maar liefst tien wereldtitels in de drie categorieën (125cc, 250cc, 500cc). Werd vijf keer verkozen tot Sportman van het Jaar, in 2003 was hij winnaar van de Nationale Trofee voor Sportverdienste, een eenmalige en ultieme bekroning voor een topatleet in ons land. Begeleidt nu zijn zoon Liam in het crosscircuit. Eind 2018 overleefde hij ternauwernood malaria.

• Sofie Peeters: Documentairemaakster en journaliste, die in 2012 als studente de spraakmakende documentaire Femme de la rue draaide, over seksuele intimidatie op straat. Na haar studies ging ze aan de slag in de mediawereld, waar ze schrijft, filmt en regisseert over uiteenlopende onderwerpen: van kinderrechten tot ecologie. Voor MoMeNT draait ze de filosofische docu Alles gaat voorbij, maar niets gaat over, waarvoor ze in gesprek gaat met verschillende Tongenaren over hun eerste herinnering, hun grote voorbeeld, hun veilige thuis. Première dinsdag 10 augustus, daarna doorlopend te bekijken in Huis Theelen.

***

WOENSDAG 11 AUGUSTUS

• Hans Geybels: Theoloog die in 2004 doctor in de godgeleerdheid werd met een dissertatie over de geschiedenis van de religieuze ervaring. Tussen 2005 en 2010 was hij woordvoerder van kardinaal Godfried Danneels. Daarna lanceerde hij de christelijk geïnspireerde denktank Logia. Hij geeft les aan de KU Leuven en SYNTRA Hasselt. Zijn onderzoek spitst zich toe op de religieuze volkscultuur. Hij publiceert over de relatie tussen kerk en media, en is een specialist in rituelen.

• Roger Lybaert: 89-jarige bewoner van woonzorgcentrum De Vaeren in Reet, die tijdens de coronacrisis ongewild woordvoerder werd van zijn generatie. Getuigde in De zevende dag en De afspraak over wat het betekent om geïsoleerd te worden van de rest van de samenleving en over hoe de maatschappij omgaat met senioren. Verloor begin dit jaar zijn echtgenote Vera, maar ziet voor zichzelf nog een rol weggelegd als steun en toeverlaat van lotgenoten. Voor Canvas maakte zijn dochter Leentje over hem de beklijvende documentaire Roger. Een boek is in de maak.

• Caroline Vermeir: Visueel artieste en 3D-illustratrice die elke zaterdag in De Morgen een levensecht portret mag schetsen van de man/vrouw die in de wekelijkse brief van journalist Joël De Ceulaer figureert. Haar Studio Caro levert niet alleen werk voor Vlaamse tv-zenders als VRT en VTM, ze is ook internationaal actief met het ontwerpen van affiches voor theatershows en tv-uitzendingen. Haar creaties vallen op door hun levendig kleurgebruik.

***

DONDERDAG 12 AUGUSTUS

• Jerry Aerts: We hadden hem graag vorig jaar kort na zijn pensionering uitgenodigd, maar door de corona-omstandigheden werd dat uitgesteld. Uitstel is echter geen afstel. Achtentwintig jaar lang, van 1992 tot 2020, was hij artistiek directeur van de internationale kunstencampus deSingel in Antwerpen, als opvolger van Frie Leysen. DeSingel geniet internationale renommée op het vlak van theater, muziek, dans en architectuur. In 2005 werd hij uitgeroepen tot Cultuurmanager van het Jaar, in 2019 ontving hij de Klara Carrièreprijs.

• Esmé Bos: Zangeres die al sinds ze afstudeerde in 1994 op alle vlakken samenwerkt met muzikant Bart Voet. Zong mee op platen van dEUS, Gabriel Rios en Kapitein Winokio. Samen met Bart maakte ze furore met Duveltjeskermis, een programma met muziek uit de jaren 30 en 40. Ze toeren zowel met slaapliedjesconcerten voor de allerkleinsten als met ‘grote-mensen’-muziek. Op uitnodiging van MoMeNT creëerden ze samen het liedjesproject Ella, een ode aan de legendarische jazzzangeres Ella Fitzgerald. Esmé en Bart vernoemden zelfs hun dochter naar haar. Ella gaat op vrijdag 13 augustus in première in het Casino.

• Koen Vanmechelen: Hedendaagse conceptuele kunstenaar die in zijn werk de bioculturele diversiteit centraal stelt. Hij werkt hiervoor vaak samen met wetenschappers uit verschillende disciplines. Grote bekendheid verwierf hij sinds 1999 met zijn The Cosmopolitan Chicken Project, een wereldwijd kruisingsprogramma met nationale en regionale kippenrassen. Zijn werk was te zien op Documenta (Kassel) en de Biënnale van Venetië. In 2018 was hij onder meer op MoMeNT aanwezig met Coming World Remember Me, een kunstproject rond de Eerste Wereldoorlog met 600.000 kleine sculpturen in klei.

***

VRIJDAG 13 AUGUSTUS

• Bert Anciaux: Vandaag is hij senator voor Vooruit, in het verleden leidde hij onder meer de partijen Volksunie en Spirit. Als zoon van Vic, een van de boegbeelden van de VU in de jaren 70 en 80, werd hij in de jaren 90 de populairste politicus van Vlaanderen dankzij zijn jongensachtige flair en spontaniteit. Later werd hij onder meer Vlaams minister van Sport, Cultuur en Jeugd, en federaal minister van Mobiliteit. Binnenkort verschijnt Over generaties, een boek waarin hij samen met vader Vic en dochter Britt terug- en vooruitblikt op leven en carrière.

• Anneliese Billen: Studeerde aan de Toneelacademie Maastricht en werd vervolgens docente Nederlands. Als freelance theatermaakster was ze actief in Vlaanderen en Nederland. In haar producties wordt voortdurend de grens met de werkelijkheid opgezocht, waarbij er ruimte moet blijven voor chaos. Ze begeleidt in de zomer van 2021 voor MoMeNT elke dinsdag een dagkamp met ouders en kinderen, workshops waarbij er telkens een ander thema aan bod komt.

• Bieke Purnelle: Journaliste voor onder meer MO* en De Standaard, blogster en bestuurder. Sinds 2016 directeur van de vzw RoSa, het Belgisch kenniscentrum voor gender en feminisme, waarbij de ‘Ro’ staat voor ‘rol’ en de ‘Sa’ voor ‘samenleving’. RoSa werd opgericht als documentatiecentrum in de nasleep van de Tweede Feministische Golf. Daarnaast is ze wielerfanate en dat zullen we geweten hebben. Voor De Standaard schrijft ze na elke belangrijke koers in binnen- en buitenland een lyrische column.

***

ZATERDAG 14 AUGUSTUS

• Elise Bundervoet: Actrice die voor het eerst opviel in de legendarische jeugdreeks Buiten de zone, halfweg de jaren 90. Later speelde ze zowel op de planken (onder meer bij NTGent) als op tv (onder meer Heterdaad, Recht op recht, Flikken, Urbain en De luizenmoeder). Naast haar liefde voor acteren is ze ook verpleegkundige. Na jaren gewerkt te hebben in de palliatieve zorg ontstond het plan om creaties te maken die zorg en cultuur met elkaar verbinden. Voor MoMeNT creëert ze dit jaar de theatermonoloog De dag die komt. Een heel persoonlijk verhaal, dat gaat over passionele liefde, over al dan niet toegelaten worden tot iemands leefwereld, over loslaten en afscheid nemen De dag die komt wordt zaterdag 14 augustus opgevoerd in De Velinx. Personeelsleden van de palliatieve eenheid De Schelp van het AZ Vesalius zijn de eerste genodigden.

• Judith Nab: Nederlandse theatermaakster die een ode brengt aan het onbekende en de verbeelding. Haar theatrale installaties creëren atmosferen waarin de toeschouwers — afwisselend kinderen en volwassenen — worden ondergedompeld. Haar werken werden op internationale festivals vertoond. Op MoMeNT stond eerder De grote reis. Dit jaar creëerde ze op uitnodiging van MoMeNT Op een kleine dag, een voorstelling over de eerste vier jaar van ons leven, waarin we nog geen herinneringen opslaan.

• Jan Peumans: Voormalige politicus, moeten we tegenwoordig zeggen, maar het zal de N-VA’er, voorheen Volksunie-man, niet beletten om vrijuit te praten, zoals hij dat al zijn hele leven gedaan heeft. Leidde tien jaar lang kordaat maar met heel veel zin voor humor het Vlaams Parlement. Was ook vijftien jaar Vlaams volksvertegenwoordiger. Is op z’n 70ste nog altijd gemeenteraadslid in Riemst — gemeente waarvan hij ook twaalf jaar burgemeester is geweest — en voorzitter van de Vlaamse Stichting Verkeerskunde. ‘Een zachte anarchist’, zo omschreef zoon Wim hem in zijn biografie.

***

Meer informatie vindt u op de website: moment.tongeren.be/tijdgeest-frank-van-laeken-geeft-tijd. De toegang is gratis, maar u moet wel vooraf reserveren (een coronamaatregel). Voor het hele programma van MoMeNT kunt u terecht op: moment.tongeren.be



Afscheid van een jeugdliefde

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juni 19, 2021 11:31:32

Ik besef heel goed dat dit een eerste wereldprobleem is, maar toch heeft het zich al verschillende weken in mijn hoofd genesteld, waar het in rechtstreeks duel ging met mijn hart: hernieuw ik mijn abonnement op mijn geliefde voetbalclubje, het alom gerespecteerde en uitermate sympathiek bevonden Beerschot, of doe ik dat niet? Ik heb net het beste seizoen van mijn club noodgedwongen voor tv moeten volgen — corona weet u wel — en keek er heel erg naar uit om me opnieuw onder te dompelen in dat veertiendaagse ritueel van veel te vettige frieten eten bij de mama, foeteren omdat de dichtstbijzijnde parkeerplaats weer een gemeente verderop te vinden is, mopperen over de ploegopstelling (de coach kent er, zoals algemeen bekend, niets van), applaudisserend rechtstaan om de gladiatoren welkom te heten op de groene rechthoek, klagen over gemiste kansen (of het gebrek daaraan), te vroeg juichen om een goal waarvan de maker volgens de VAR een okselhaar buitenspel stond, een buurman die alles beter denkt te weten (terwijl jij natuurlijk tactisch véél meer beslagen bent), lachend-boos-met een neutraal gezicht de lange tocht naar de auto (waar stond die ook alweer?) aanvatten, het begin van Match of the Day missen, enfin: heerlijk, toch?

Wie voor een club als Beerschot supportert, beseft al bij aanvang dat het vaker ‘niet’ of ‘net niet’ zal zijn, dan ‘ja, jàà, jààààààà!’ Maar dat neem je erbij, al sinds zondag 20 november 1966 toen mijn bompa, de vader van mijn moeder, mij meenam naar dat imposant Olympisch Stadion, alwaar dat in dat chique paarse tenue gestoken Beerschot met 3-6 verloor van Club Brugge — 1-5 bij de rust, een hattrick van de 22-jarige spits Raoul Lambert, maar dat heb ik moeten opzoeken. Het deerde niet: ik was plotsklaps opgenomen in de grotemensenwereld en dat voelde goed voor een jongen die nog acht moest worden. Het smaakte naar meer, véél meer. Eerst gebeurde dat nog spaarzaam, een paar jaar later kreeg ik ook zo’n kartonnen abonnement waar bij elke thuiswedstrijd een controleur een knip in gaf. Toen ik dacht de leeftijd der volwassenen bereikt te hebben, haakte ik af, om andere dingen te doen: dat bespaarde mij de miserie van de teloorgang van het oorspronkelijke Beerschot, maar het voelde toch ook een beetje als verraad aan. Veel later keerde ik terug, als werknemer zelfs, de club was ondertussen al een paar keer van naam veranderd. Lang duurde mijn aanwezigheid in de bureaus niet, een woordvoerder die intern kritische opmerkingen durft te maken tegen een eigenwijze voorzitter blijft niet lang het woord voeren.

Een jaar of vijf geleden, na een nieuw faillissement en een nieuwe naamswijziging, keerde ik terug op het Kiel, en omarmde ‘mijn’ club, koesterde wederom het ritueel van matchdagen en de wedstrijdbeleving zelf. Het echte Beerschot mocht dan wel al een poos niet meer bestaan, de identiteit Beerschot leefde nog wel, toch voor die zesduizend die er jaar na jaar een paar honderd euro voor overhadden. De club bleef maar promoveren, het aantal abonnees bleef stabiel. Vreemd fenomeen. De Antwerpenaar is altijd een successupporter geweest, dat weten ze op de Bosuil, op het Rooi en in het Olympisch Stadion maar al te goed. Maar ach, zolang je zelf maar deel van die wat aparte familie kon zijn, maakte het niet zoveel uit. Tot corona zich ermee kwam bemoeien.

***

Intermezzo.

Ik ben zelfstandig journalist. Als freelancer schrijf ik heel vaak over voetbal. Als auteur of coauteur van intussen dertien boeken, pende ik in 2015 £X€£$$ United. Het geld van het voetbal (Houtekiet) neer, een vlijmscherp traktaat over alles wat er misloopt in het topvoetbal, met de nadruk op de financiële excessen op hoog en laag niveau. Als voetbalromanticus pleitte ik tegen clubeigenaars à la Marc Coucke en Roman Abramovitsj, rijke tiepen die het alleen voor het zeggen hebben en ‘hun’ voetbalclub behandelen als privé-speelgoed, met de supporters als noodzakelijk kwaad. Die teneur trek ik door in al mijn werk: alert, kritisch, afstandelijk, wat een beetje haaks staat op dat opportunistisch wereldje vol scorebordjournalistiek, dienstbaarheid aan clubbestuurders en makelaars, en medeplichtigheid aan al wat er fout gaat in het voetbal. In De bankzitter, een wekelijkse rubriek in De Standaard, koppel ik pure bewondering aan kritische analyses en het signaleren van wanpraktijken en abject gedrag. Iemand moet het doen.

***

In januari 2018 nam bouwbedrijf DCA Beerschot Wilrijk over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen alleenheerschappij in de bestuurskamer, maar een Belgische eigenaar heeft tenminste nog voeling met club en achterban, pompte ik mezelf moed in.

In juli 2018 nam de Saudische prins Abdullah bin Mossaad bin Abdulaziz al Saud de helft van de aandelen over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen monopolies en oligopolies, maar er bleef die voeling met club en achterban, omdat de man die de zaken waarneemt voor de prins de club door en door kent.

In de zomer van 2019 werd KFCO Wilrijk, dat de naam van het failliete Beerschot zes jaar eerder had laten overleven in KFCO Beerschot Wilrijk, afgestoten, de naam nogmaals gewijzigd (in Beerschot VA) en het historische stamnummer 13 teruggekocht. Ik schreef daar enkele verontwaardigde tweets over, maar voor de rest zweeg ik en bleef ik supporteren.

Al een tijdje gonst het gerucht dat de prins hoofdaandeelhouder zal worden, iets wat ik betreurenswaardig vind, zoals ik in £X€£$$ United uitgebreid heb aangevoerd. Ik zweeg en bleef supporteren, de definitieve overname moest immers nog gebeuren, waar maakte ik me voorbarig druk over?

Op 20 mei 2021 maakte Beerschot bekend dat Peter Maes de nieuwe trainer van de club wordt. Hij werd weggeplukt bij STVV, tot daaraan toe, maar hij werd bijna drie jaar geleden ook nadrukkelijk genoemd in de marge van de ‘Propere Handen’-affaire. Jarenlang heeft Maes een deel van zijn loon in het zwart ontvangen, in envelopjes. Tot 2,5 miljoen euro zou hij zo aan het officiële circuit onttrokken hebben. Het onderzoek loopt nog, iemand is onschuldig tot zijn schuld bewezen wordt (zei Beerschot-ondervoorzitter Walter Damen afgelopen weekend nog in een krant), dat klopt allemaal, maar dat er onoirbare zaken zijn gebeurd, staat wel vast. En dan nog zou een club zolang er geen gerechtelijke uitspraak is, best wat terughoudend zijn met het in dienst nemen van een in opspraak gekomen figuur. Dat Lommel en STVV dat hadden gedaan, gaf mij de gelegenheid om daar iets kritisch over te zeggen of schrijven. Dat ‘mijn’ club dat nu doet, maakte het pijnlijker. Kon ik opnieuw blijven zwijgen en supporteren? Ik, die clubs als AA Gent en Standard door de mangel haalde omdat ze met Mogi Bayat bleven samenwerken? Ik, die Cercle Brugge een filiaal van AS Monaco blijft noemen? Ik, die de ‘Keuken is besteld’-affaire van KV Mechelen blijft oprakelen?

***

Ik moest voor mezelf een CD&V’tje doen, een enerzijds/anderzijds-afweging maken, maar dan liefst wel mét een bijbehorende conclusie. De afweging was tussen het plezier, de wedstrijdbeleving, het sociale gebeuren dat een sportwedstrijd is, de kameraadschappelijkheid en het veertiendaags ritueel dat ik hierboven al beschreven heb enerzijds, en ethische principes, beroepstrots, kritische zin en de rechtlijnigheid die ik zo gretig geëtaleerd heb in £X€£$$ United anderzijds. Kon ik dat wel maken, aan de ene kant hyperkritisch blijven over voetbal in het algemeen en aan de andere kant een oogje dichtknijpen voor mijn favoriete club? Het hart zei, och jongen, ze doen allemaal wel iets raars, het hoofd knetterde, man toch, hier hoef je niet eens over na te denken.

Eigenlijk was het een no-brainer en toch twijfelde ik. Nogmaals afscheid nemen van een jeugdliefde, het is niet makkelijk. Maar ik kan het voor mezelf niet maken de kritische journalist te zijn die ik wil zijn en blijven schrijven over alle aspecten, ook de negatieve, in het voetbal, en een club blijven steunen die zonder boe of ba een envelopjestrainer heeft aangesteld. Maar het doet verdorie wel pijn. Tegelijk geeft het me de geestelijke vrijheid om mijn beroep nog onpartijdiger en onafhankelijker uit te oefenen, en te zeggen en schrijven wat ik vind dat moet gezegd en geschreven worden.

***

Als u binnenkort op een zaterdag een hele luide kreet hoort op het ogenblik dat Rapha Holzhauser een vrije trap in de winkelhaak heeft geborsteld, vergeef het mij dan. Het zal sterker zijn dan mezelf. Je kan het mannetje dan wel weghouden van bij Beerschot, maar je kan Beerschot niet weghouden uit het mannetje. Jeugdliefdes zijn voor altijd, ook al zie je mekaar een poos niet.



Hommage aan een grote kleine dame

Journalistiek, Radio en Televisie Posted on wo, juni 09, 2021 12:52:27

Gisteren raakte bekend dat Paula Sémer op 1 juni overleden is. Vier jaar geleden mocht ik deze grote kleine dame interviewen voor het boek Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden? (Houtekiet), dat ik samen met Geert De Vriese schreef. Ik zie me nog zitten, aan die grote tafel in dat grote appartement, tegenover die frêle maar o zo kordate en toch ook o zo vriendelijke dame van, op dat ogenblik, 92. Een fluwelen feministe. Bij wijze van eerbetoon aan misschien wel de belangrijkste vrouw uit de geschiedenis van de openbare omroep leest u hieronder dat integrale interview, een van de interessantste en meest beklijvende gesprekken die ik heb mogen voeren.

***

‘Die studenten hadden weinig interesse voor de vrouw’

(Paula Sémer, 43, tv-producer-programmamaakster)

‘Vrouwen moesten wakker geschud worden.’ Paula Sémer – mét accent aigu, vanwege een Franstalige grootvader – mag met recht en reden een pionier inzake vrouwenemancipatie genoemd worden. Haar maatschappelijke tv-programma’s, die we vandaag braaf en gemoedelijk zouden noemen, zorgden destijds voor schokgolven in het medialandschap. Praten over homoseksualiteit, contraceptie en de werkende vrouw was in de jaren zestig taboe. Wat Sémer aan tegenkantingen meemaakte, binnen en buiten de Belgische Radio en Televisie, geeft een uitstekend beeld van hoe er naar vrouwen werd gekeken in die tijd. ‘Ik heb jarenlang strijd moeten voeren.’

‘Mijn zoon studeerde aan de VUB. Op zekere dag in mei 1968 kondigden ze bij de buren van de ULB een debatavond aan met Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Ik daarnaartoe, want dat interesseerde mij mateloos. Maar wat ik een beetje gevreesd had, bleek te kloppen: ze waren er niet. De organisatoren hadden hun namen misbruikt om volk te lokken.’

Aan het woord: Paula Sémer, op dat ogenblik producer op de Vlaamse televisie. Een vrouw die taboedoorbrekende programma’s maakte en zeer geïnteresseerd was in maatschappelijke gebeurtenissen. ‘Ik heb Mei ’68 van zeer nabij gevolgd. Wat mij altijd heeft dwarsgezeten, is dat de studenten de arbeiders niet hebben meegekregen. Ik vond het goed dat er actie was, maar die studenten hadden te weinig interesse voor de man in de straat. Of voor de vrouw. De revolte is een elitaire zaak gebleven. Doodjammer. Er was ook te veel geweld bij. Ze hadden een vernieuwing in het hele systeem kunnen teweegbrengen, er was daarvoor een platform aanwezig. Met het feminisme is het wel gelukt om de platformen die er waren, te gebruiken.’

‘Goede ontvangst in het Vlaamse Land / Eerste tv-programma werd een sukses / Bevallige speakerin kondigde boeiend programma aan’ – Gazet van Antwerpen, 2 november 1953.

Wanneer op 31 oktober 1953 het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep, de voorloper van de BRT, de eerste tv-uitzending in de Vlaamse huiskamers toverde, was Paula Sémer, dan achtentwintig, te zien als hoofdrolspeelster in de komedie Drie dozijn rode rozen. De radiopresentatrice en actrice werd daarna omroepster en een vertrouwd gezicht in Vlaanderen. Hét gezicht van Vlaanderen, zou je gerust kunnen zeggen, dan nog in zwart-wit en met veel beeldstoringen.

Halfweg de jaren vijftig mocht ze naast haar omroepwerk het vrouwenmagazine Penelope presenteren. Ze zou dat tien jaar doen. Van een braaf en voorspelbaar programma over typisch vrouwelijke bezigheden, in de directe omgeving van de spreekwoordelijke haard, groeide Penelope uit tot een baanbrekende wekelijkse afspraak voor de vrouw. ‘In het begin was dat het klassieke vrouwenblad op televisie. Een soort Libelle uit vroegere jaren. Koken, naaien, knutselen, maar wél op niveau. Ik deed nog aan zelfcensuur. Niet alle onderwerpen kwamen aan bod. Privé ging ik me intussen wel voorbereiden op een andere job: ik wou die omroeperij niet, ik verveelde me daar steendood en deed dat niet graag.’

‘Er was één vrouwelijke producer eind jaren vijftig, Annie Declerck, de dochter van de Antwerpse gouverneur. Vrouwenthema’s interesseerden haar niet, ze was heel blij dat ze naar de dienst Drama mocht vertrekken. Toen hebben ze mij een plaats aangeboden, al mocht dat vooral niet “producer” heten. Mijn toekomstige baas belde niet naar mij, maar naar mijn man: “Ze zal dan wel naar bureau moeten komen, Herman!” Kon hij dat niet tegen mij zeggen? De eerste dag op kantoor zei hij: “Ge hebt mooie benen, ge moet hoge hakken en een rok dragen!” Ik was zo verontwaardigd, dat ik de daaropvolgende maanden iedere dag mijn lelijkste sportschoenen heb aangetrokken. Zo lang je als vrouw in de glitter en glamour zat, werd je aanvaard. Half Vlaanderen mocht verliefd op mij worden, maar daarnaast moest ik zwijgen. Als ik een keer een moeilijk onderwerp behandelde, zeiden ze dat ik mijn populariteit misbruikte.’

‘Ik deed de job van producer, maar mocht mij zo niet noemen. Ik kreeg een nieuw nepstatuut. Ik was al jaren “Actrice tweede categorie”, ook al speelde ik alle hoofdrollen, en nu werd ik “Actrice tweede categorie – Leading lady”. Professioneel betekende dat zero. Ze behandelden mij als een omroepster die gedelegeerd was naar een andere dienst. In mijn eerste dienstnota meldde ik dat we geen verkleinwoorden meer zouden gebruiken. Vrouwtje. Dametje. Slaapliedje bij het wiegje van het baby’tje. De groetjes. “Dames bestaan niet voor mij,” schreef ik. Ik wilde dat niet meer horen bij de begroeting. “Goedenavond” volstond. En ik wilde ook niet meer dat de cameraman tijdens een reportage bij de mensen thuis altijd eerst het kruisbeeld aan de muur liet zien.’

‘Het is een kwestie van de huishouding te organiseren zoals men een bedrijf organiseert.’ – buitenshuis werkende vrouw Johanna De Schampheleire, moeder van zes kinderen, bij Paula Sémer in Penelope, 1964.

‘Ik was zeker niet populair bij de vrouwen: die moesten nog wakker geschud worden. Ik had met mijn man (hoorspelregisseur Herman Cornelis; gdv&fvl) heel Vlaanderen rondgereisd met een lezing. Als de vrouwen achteraf wat gedronken hadden, kwamen de tongen los en werd er over seksualiteit gesproken. Maar anders nooit. Het moest op tv over de kindjes en het huishouden blijven gaan.’

‘Ook intellectuelen keken in het begin neer op televisie. Ik moest professoren werkelijk overtuigen om mee te werken aan mijn programma’s. Maar als ze dan toch kwamen, wilden ze niet eens een honorarium. Ze zagen dat als een van hun basistaken: opleiden, informeren, research en maatschappelijk bezig zijn. Jan Matterne, de scenarioschrijver van Beschuldigde, sta op gaf me de tip om Willy Ballet te contacteren, een seksuoloog. Eigenlijk was dat een conservatieve burger, een brave katholiek, ik was daar een progressieve madam naast. Maar die man heeft voor het eerst het woord “homoseksualiteit” op tv gebruikt. Hij catalogeerde dat zelfs nog bij de perversiteiten, als een ziekte die in de psychiatrie behandeld kon worden. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel reacties over dat ene woord binnenkwamen. Vanuit katholieke hoek werden petities georganiseerd. Mensen schreven dat ze mijn ogen zouden komen uitbranden met vitriool. Mannen schreven: “Mijn vrouw vindt…” Verschrikkelijk. Ik kwam uit een onderwijzersfamilie, ik vond het zo vanzelfsprekend dat je daarover kon praten. Mijn bureau lag vol brieven. Ik zei: “Dokter Ballet, wat moet ik daarmee doen?” Hij schoof die brieven naar de rand van de tafel, pakte een papiermand en liet ze daarin vallen. “Luister nu eens goed,” zei hij. “Dit zijn brieven van zieke mensen.” “Maar dan is héél Vlaanderen ziek,” antwoordde ik. Wat mij het meest opviel, was de creativiteit van die vrouwen in hun beschuldigingen. Ofwel was ik de onnozele trien die zich had laten vangen, ofwel was ik de maîtresse van mijn bazen. En dan moest de grote baas nog komen (Paul Vandenbussche, administrateur-generaal; gdv&fvl): dat dit niet kon en dat ik een moralist naast die dokter moest zetten. “In geen geval,” zei Willy Ballet en hij stopte ermee. Hij is nooit nog op tv geweest!’

En dan moest die beruchte uitzending van 9 december 1964 nog komen, waarin voor het eerst op tv een bevalling werd getoond. ‘Ik wist dat Monique Delvaux, mijn collega-omroepster en een goede vriendin, zwanger was en ik vroeg haar of we haar zwangerschap mochten volgen tot aan de bevalling. Zij zag dat zitten. De directie niet. Ik ontving een brief: “Een vrouw die gehuwd is met een gescheiden man mag de zwangere Vlaamse vrouw niet vertegenwoordigen. Huwelijkstrouw is het hoogste goed van de Vlaamse vrouw.” Ik naar mijn baas: “Zijt ge zot geworden?” “Ja, Paula,” antwoordde hij, “het is de zuster van kardinaal Cardijn die overal is gaan lobbyen.” Uitzending opgeschort. Dan zijn we op zoek gegaan naar een andere vrouw die net bevallen was. Zo zijn we terechtgekomen bij iemand in de buurt van Kortrijk. De bevalling was écht, maar het hele gebeuren errond hebben we geënsceneerd, maar de papa was wel de echte en die hadden we een witte jas laten aantrekken om de boodschap te brengen dat de vaders bij de bevalling moeten aanwezig zijn. Weer herrie. De vader van de papa was een bekend iemand in de streek, bovendien was hij bibliothecaris. Vanwege de negatieve reacties die hij had gekregen op de uitzending zag hij zich verplicht met zijn gezin te verhuizen, zo beweerde hij tenminste in de pers. Waarom ik dat allemaal deed? Ik vond het vanzelfsprekend, veronderstel ik. In ieder geval was ik steeds weer verbaasd over al die negatieve reacties.’

‘Ik vroeg aan mijn adviseurs: “Wat kan ik nog doen dat taboedoorbrekend is?” Toen zijn we op het idee gekomen om “roze uitzendingen” te gaan maken, om te tonen wat er allemaal kon in de samenleving. Over gehandicapten die wilden werken, bijvoorbeeld. Of, in plaats van heel nadrukkelijk “Wij, homoseksuelen” te roepen, toonden we twee discrete portretten, van een jongenskoppel en een meisjeskoppel. Onder de door mij bedachte titel “Gewoon hetzelfde”. Die kuisten hun auto op zaterdagochtend, zoals iedereen, de meisjes gingen tennissen, en wij toonden dat. Geen negatieve reacties. Dat was tactisch, zo konden we toch een beetje taboes doorbreken. In 1966 kreeg ik dan weer de nieuwsdienst op mijn dak, omdat ik aandacht had besteed aan de stakende vrouwen bij FN in Herstal, die gelijk loon voor gelijk werk wilden. Wat wil je, zij besteedden daar geen aandacht aan, ik wel.’

‘Wanneer aan het streven naar openhartigheid een prijs wordt toegekend, dan moet openhartigheid in ons huidig bestel wel een biezonder verschijnsel zijn’ – uit een kritische toespraak van Maurice De Wilde nadat hij op 23 februari 1966 de Bert Leysenprijs had ontvangen voor een reportage over een staking van de Antwerpse havenkapiteinsdienst.

Terug naar 1964, het jaar dat de BRT het allereerste openbare examen organiseerde, dé kans voor Sémer om officieel het producersstatuut te bemachtigen. ‘De hiërarchie had liever gezien dat ik niet deelnam. Ze zagen in mij nog altijd die brave omroepster. Zo werd ik ook behandeld. Ik deed mij in vergaderingen soms dommer voor dan ik was. De mening van een vrouw werd nooit gevraagd en als je dan eens iets zei, viel dat in zeer slechte aarde.’

‘Ik had mij drie jaar voorbereid op dat examen en ik ben daar briljant voor geslaagd. Een van de opdrachten was om een verhandeling te schrijven over de vrije tijd van de huisvrouw. Ik was voordien al met delicate onderwerpen bezig geweest, maar na mijn benoeming dacht ik: “Nu drijf ik door!” Maria Rosseels van De Standaard had mij op een vergadering meegemaakt, ze vond mij een fenomeen: zó vurig was ik aan het praten over feminisme en emancipatie (Maria Rosseels, 1916-2005, had van 1947 af dertig jaar lang een film- en vrouwenrubriek in De Standaard. Daarnaast schreef ze veertien boeken, waaronder het verfilmde Dood van een non; gdv&fvl). Ik verweet haar soms dat ze te braaf was. Zij had mij Simone de Beauvoir leren kennen, maar ze schreef daar niet over in de krant, omdat ze vond dat de vrouwen daar nog niet rijp voor waren. Daardoor is ze nooit erkend als de feministe die ze wel was.’

‘Wanneer we producersvergadering hadden, zat ik daar als enige vrouw tussen al die mannen. Als het tijd was voor een koffiepauze was, keken ze allemaal in mijn richting. En dan keek ik om naar de deur. Slechts één man voelde aan dat ik het erg vond om koffiemadam te spelen. De anderen vonden dat doodnormaal. Ik heb jarenlang strijd moeten voeren. Ik kon over niet anders praten dan over mijn uitzendingen, ik moet een vervelend mens geweest zijn!’

‘Wanneer wij bedenken dat het Vlaamse landsgedeelte toch bestaat uit een meerderheid kristenen die jaarlijks radio en T.V. taksen moeten betalen om de BRT in leven te houden en dat diezelfde BRT het instrument is waarmede men jeugd en volk moreel kapot maakt!’ – uit een lezersbrief van ene A.V. uit Antwerpen in Gazet van Antwerpen, 11 oktober 1967.

Negen oktober negentienhonderd zevenenzestig. Die avond ging de eerste uitzending van een nieuw programma op antenne: Het gelukkige gezin. ‘Uitgeverij Lannoo had mij vooraf al gecontacteerd. “Wil je een boek schrijven? Het woord “geluk” doet verkopen.” Het moest een boek worden dat je op de salontafel kon leggen.’

‘Ik+jij=wij’ was de titel van de aflevering, waarin Guido Roscam (Katholieke Jeugdraad), Thérèse De Geest-Materne (Kultuurleven), kanunnik De Haene (Gezinspastorale) en moraalfilosoof Jaap Kruithof (Rijksuniversiteit Gent) aan een veel te klein tafeltje plaatsnamen naast Sémer. Er werd nog stevig gerookt, live op de Vlaamse televisie, maar dat stoorde niemand. Wat de goegemeente wel stoorde was Kruithofs uitspraak dat de jeugd vanaf een bepaalde leeftijd het recht had om voorbehoedsmiddelen te kopen of te krijgen.

‘Kruithof deed dat dan nog heel omfloerst, dat waren we niet van hem gewoon. Maar dat kon dus niet. In die tijd kon een vrouw het woord “condoom” niet eens over haar lippen krijgen. Terwijl Kruithof dat aan het zeggen was, werden de anderen in beeld gebracht en die zaten alle drie te knikken. De kanunnik is daar nog voor gestraft. Ik keek op mijn horloge, het was tijd om af te ronden en ik zei: “Dan moet het debat hierover nog beginnen, maar dat zal voor een volgende uitzending zijn.”‘

‘Dat heeft me bijna mijn job gekost. Brieven, brieven, brieven. Twee jaar heeft dat geduurd, die smerige commentaren op één tv-uitzending. Ik had dat incident met die “homoseksualiteit” al gehad en had daarna geweigerd om een moralist naast de seksuoloog te zetten. En nu dit. Ik riskeerde ontslag, maar ik had mijn verdedigers in het bestuurscollege. Het bleef bij een blaam, ik mocht producer blijven. Ineens was er geen belangstelling meer van Lannoo om een boek uit te geven voor op de salontafel. Maar ik dacht: foert, ik doe voort. Ik contacteerde professor Michel Thiery en die sprong een gat in de lucht toen ik hem zei dat ik een hele uitzending over contraceptie wilde maken. De hiërarchie had dat vernomen en de grote baas ingelicht, en ik kreeg het bevel dat ik dat niet mocht maken, want dat werd zogezegd verboden door de wetgeving. Wat niet bleek te kloppen: wat niet mocht, was publiciteit maken voor contraceptie, maar dat waren we dus niet van plan. Toch gaf ik toe. We zouden een uitzending maken waarin professor Thiery met tekeningen zou aangeven wat de barrières waren om contraceptie toe te passen. Dat was nóg niet genoeg: er moest een moralist naast hem staan. Ik moest monseigneur De Smedt uit Brugge bellen. Ik zei: “Dat is goed, maar dan vraag ik er ook nog een humanist bij.” Dat mocht wel. En ik wilde er ook nog een jong, kritisch koppel bij, dat net terug was van een workshop over familieplanning in Rome. We kregen er achteraf een prijs voor van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Maar op de redactie zeiden we: “Wat was me dat? Wat een rotuitzending!” Maar het voordeel was dat professor Thiery aanvaard was en ik ook.’

‘Ik ben niet bang. Ik ben geboren om dit te doen’ – Jeanne d’Arc.

In de jaren zeventig ging Paula Sémer bij de dienst Wetenschappen werken. ‘Eén voorwaarde had ik gesteld: het mochten geen vrouwenprogramma’s genoemd worden. Al mag je gerust zeggen dat de rode draad doorheen mijn carrière de emancipatie van de Vlaamse vrouw was. Jean-Luc Dehaene, die mijn uitzendingen met klem verdedigde, heeft ooit eens een verklaring gegeven voor de massale ongemotiveerde en emotionele kritiek. “Zij maakte uitzendingen voor geëmancipeerde stedelingen en er was in die tijd een reuzenafstand tussen de stad en het platteland,” zei hij. Toen ik dat hoorde had ik het door: de meeste negatieve reacties kwamen uit boerengaten, van mensen die opeens de hele wereld via hun scherm binnen kregen. Die konden dat niet aan. Ik had tactischer moeten zijn, heb te vaak tegen zere schenen geschopt. Anderzijds heeft mijn methode het proces wel versneld.’

‘Ik heb nooit op de barricaden gestaan. Toch was ik onder meer actief in het Vrouwen Overleg Komitee en was ik een van de zeven meters van mevrouw Herman-Michielsen bij het opstellen van de abortuswet. Kris Smet heeft me ooit gezegd: “Paula, jij hebt altijd vooropgelopen en de klappen geïncasseerd.” Maar zo zag ik dat niet. Oudere vrouwen vertellen me soms dat ze naar mijn programma’s keken en dat ik op mijn tijd vooruit was. Ik vind van niet. Dat waren maatschappelijke trends. Televisie is nooit een voorpost, televisie vólgt de trends, maar maakt ze niet. Ik stak mijn natte vinger in de lucht en probeerde te weten te komen wat er leefde. Daarvoor ben ik blij: dat ik niet de tradities ben blijven volgen, dat ik ze zelfs doorbroken heb. Het lag in mijn karakter om dwars te liggen, maar nooit met grote ruzies. Ik was eerder een slachtoffer. Ik heb ooit een baas gehad die mij psychisch mishandelde. Ik ging daarvan stotteren. Die zei: “Ik moet met vrouwen werken en die menstrueren.” Of: “Goh, speakerin, dat zijt ge geweest, ja, maar hoe!” “Die andere vrouwen kunnen iets, gij kunt niets!” Dan komt de vechter in mij naar boven.’

‘Ik heb altijd sympathie gehad voor de underdog, die studenten van Mei ’68 niet. Als ik nog maar denk aan die dopen: die kerels in hun witte jas, die dronken zijn en komen bedelen. “Ge moest u schamen!” zeg ik dan. “Als een fabrieksjongen dat zou doen, zou het een groot schandaal zijn.” Ik denk dan: dit is de toekomstige elite, zie hen bezig! Tja, dat zal mijn Jeanne d’Arc-complex zijn: ik heb me altijd solidair gevoeld met de zwakkeren en de bedreigden.’



« VorigeVolgende »