Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

‘Overleven was een kwestie van toeval’

Geschiedenis Posted on wo, januari 16, 2013 13:35:05

(Gisteravond
zond Canvas het tweede deel uit van de driedelige reeks ‘The Dark Charisma of
Adolf Hitler’. Naar aanleiding daarvan publiceer ik hieronder een interview met
Saul Friedländer dat op zaterdag 16 mei 1998 verscheen in De
Financieel-Economische Tijd. Friedländer is inmiddels 80, maar nog altijd actief als hoogleraar aan de UCLA in Los Angeles.)

De
joodse geschiedkundige Saul Friedländer werd in oktober 1932 geboren in Praag.
Drie maanden later kwam Hitler aan de macht in Duitsland. De rest is geschiedenis.
Geschiedenis die grondig, accuraat en met een meesterlijke pen wordt
weergegeven in ‘Nazi-Duitsland en de joden’, het eerste deel van Friedländers
tweeluik, dat de periode 1933-1939 beslaat. Het is het boek der boeken geworden
over de verhouding tussen nazi’s en joden. ‘Ach, ik heb mijn best gedaan,’
relativeert Friedländer.

De
auteur, hoogleraar geschiedenis aan de universiteiten van Tel Aviv en Los
Angeles, opent zijn boek met een bekentenis. ‘De meeste historici die net als
ik aan de vooravond van het nazi-tijdperk zijn geboren, erkennen impliciet of
expliciet dat het onderzoek naar deze jaren meer voor hen betekent dan dat naar
een willekeurige andere historische periode.’

‘Ik
heb geprobeerd om, zoals de Duitsers zeggen, een Gesamtdarstellung te schrijven,’ zegt Friedländer tijdens een
gelegenheidsbezoek aan Antwerpen. ‘Mijn boek omvat verschillende lagen. Er is
de politieke laag, met Hitler en de NSDAP. Er is de laag van de elite, met de
intellectuelen en de religieuze leiders. Er is de laag van de gewone Duitse
bevolking, de toeschouwers. En er is de laag van de joden, de slachtoffers.
Mijn bedoeling was de complexiteit van die periode zo correct mogelijk weer te
geven.’

Friedländers
prille jeugd speelde zich af in Tsjechoslowakije; deels in Praag, deels in
Sudetenland. Na de intrede van Hitler, vluchtten de Friedländers naar
Frankrijk. Toen ook daar joden werden gedeporteerd, vertrok het gezin in volle
oorlogstijd naar het neutrale Zwitserland. Ze werden echter onmiddellijk
teruggestuurd door de Zwitserse grenspolitie en vanuit Frankrijk brachten de
Duitsers hen in augustus 1942 uiteindelijk over naar Auschwitz. De jonge Saul
bleef achter, verborgen in een katholiek klooster.

Geen
wonder dat Friedländer moeilijk afstand kan nemen: hij nam op zijn tiende
afscheid van zijn ouders en vernam sindsdien niets over hen. Ook tijdens zijn
jarenlange studie van de bewuste periode vond hij geen enkel spoor van hen
terug. ‘Mijn leven werd compleet overhoop gehaald door de nazi’s, verwacht dus
niet dat ik er afstandelijk over kan schrijven,’ zegt hij. ‘Ik krijg vaak
reacties van Duitse generatiegenoten, die me verwijten dat ik niet objectief
ben. Zijn zij dat dan wél? Zij waren in hun jeugd lid van de Hitlerjugend of
een andere nazi-vriendelijke organisatie. Mijn conclusie is: we zijn er
allemáál bij betrokken. Het gevaar is dan dat je gaat compenseren en dat je té
afstandelijk wordt. Ik vind van mezelf dat ik me iets teveel onder controle heb
gehouden. Dat merk je aan de toon van het boek.’

Komt het schrijven
van zulk lijvig werk neer op een queeste, een zoektocht naar de bronnen van uw
bestaan?

Saul
Friedländer:

‘Neen, want die zoektocht heb ik jaren geleden al gemaakt toen ik een dunne
autobiografie heb geschreven. Het was wel een queeste in die zin dat ik mij
heel boos heb gemaakt op sommige visies van collega-historici en dat ik het de
hoogste tijd vond om mijn eigen bevindingen op papier te zetten.’

U heeft wel
lang gewacht om ‘Nazi-Duitsland en de joden’ te schrijven.

Saul
Friedländer:

‘In 1985 besloot ik met dit project te starten, maar daarna heb ik nog vijf
jaar gewacht om echt te beginnen schrijven. Ik besefte heel goed dat eens ik
hieraan begon, ik er voor de rest van mijn dagen mee bezig zou zijn. Dit is
niet alleen een levenswerk, het is ook een werk dat mij naar het einde van mijn
leven zal begeleiden. Er was ook nog een tweede reden om te aarzelen: ik was
bang van het project. Dit is niet zomaar een historisch werk. Als ik niet
geslaagd was in het schrijven van een aanvaardbaar boek, had ik mij voor altijd
een mislukkeling gevoeld. Ik vreesde dat dit project te groot was voor één man.
Vooral omdat ik de methodiek van de nazi’s in één en hetzelfde geschrift wilde
integreren met de reacties van de slachtoffers van het nazisme.’

Dicht
bij de berg

Stel dat over
vijfhonderd jaar iemand de geschiedenis van het nazisme en de joden wil
schrijven, zal hij een beter werk dan dat van u afleveren, omdat hij er niet
persoonlijk bij betrokken was?

Saul
Friedländer:

‘Een zeer hypothetische vraag. Het enige antwoord dat ik je kan geven, is dat
historici over vijfhonderd jaar waarschijnlijk andere vragen zullen stellen dan
wij. Daarom zullen ze nog geen betere boeken schrijven. Als er tussen nu en het
jaar 2500 geen gelijkaardige zaken meer gebeuren, zullen ze allicht concluderen
dat het nazisme deel uitmaakte van een epoque, de epoque van het einde van de
ideologieën. Als er echter opnieuw gevallen komen van massale uitroeiing van
bevolkingsgroepen, zullen historici het nazisme eerder omschrijven als het
begin van een serie gebeurtenissen. Misschien leggen ze wel een verband tussen
de holocaust in nazi-Duitsland en de genocide in Rwanda, wie weet. Wij kunnen
dat niet, omdat we er te dicht bij staan.’

‘Laat
me dit illustreren met een metafoor uit het boek ‘Duitsland en de twintigste
eeuw’ van een Duits historicus uit de jaren vijftig. Hij vergeleek zijn
tijdgenoten die het nazisme hadden beleefd met treinreizigers die net uit een
tunnel komen en geconfronteerd worden met een enorm hoge berg. Ze kunnen de
contouren van die berg niet zien, omdat ze er zo dicht bij staan. Wanneer de
trein wegrijdt van die berg, kunnen ze langzaam de hele berg zien. Vandaag zijn
we zo’n veertig jaar nadat die man zijn metafoor bedacht. Wel, ik durf toegeven
dat ik nog altijd de contouren van de berg niet zie.’

Mogen we
stellen dat u van bij uw geboorte betrokken bent geweest bij de geschiedenis
van de nazi’s?

Saul
Friedländer:

‘Misschien wel. Sta me toe u een anecdote te vertellen. Toen ik drie jaar oud
was, in 1935 was dat, werd ik plots heel erg ziek. Mijn ouders stonden voor een
dilemma. Het product dat ik nodig had om te kunnen genezen, werd gefabriceerd
door een Duitse firma. De vraag was: konden joden het zich moreel veroorloven
een Duits geneesmiddel te kopen? Ze hebben het uiteindelijk toch gedaan. Je mag
dus, met enige ironie, stellen dat ik mijn leven te danken heb aan de
Duitsers.’

Wist u bij
benadering waar uw ouders gevangen zaten tijdens de oorlog?

Saul
Friedländer:

‘Neen. Ik had er geen enkel idee van. Ik wist niet eens wat Auschwitz was. Pas
na de oorlog kwam ik dat te weten, zoals velen rond mij. Nóg vele jaren later
las ik het document van de Zwitserse grenspolitie, waarin de arrestatie van
mijn ouders werd bevolen. Er stond bij dat ze nooit zouden gedeporteerd zijn,
mocht ik bij hen zijn geweest op dat moment. Zonder kinderen werden ze zonder
pardon terug naar Frankrijk gestuurd en van daar naar Auschwitz. Het is
verschrikkelijk om te beseffen dat mijn ouders werden aangehouden omdat ik op
dat ogenblik niet bij hen was.’

‘Het
toeval speelde een bijzonder grote rol in die periode. Mijn ouders hadden mij
aanvankelijk ondergebracht in een joods kindertehuis, wat eigenlijk het domste
was wat ze konden doen. Maar toen in augustus ’42 een transport naar het oosten
werd georganiseerd, moest ik niet mee, omdat ze alleen kinderen van tien en
ouder deporteerden. Het was toen exact twee maanden voor mijn tiende
verjaardag. Dat gebeuren verontrustte mijn ouders zodanig, dat ze me direct
verstopten in een katholiek klooster, want ze wilden niet riskeren dat ik mee
moest naar het oosten. Terwijl dat hen net had kunnen redden. Weet je, de regel
was dat joden moesten sterven, overleven was een kwestie van toeval. Dat is
iets wat niet-joden moeilijk kunnen begrijpen.’

‘In
het klooster veranderde ik van identiteit. Ik werd Paul-Henri Marie Ferland,
een katholieke Petinist (aanhanger van
Pétain, nvdr)
. Tot het tot mij doordrong dat ik daardoor eigenlijk lid van
de andere kant was geworden.’

Pseudo-religie

Wanneer
realiseerde u wat de échte bedoelingen van het nationaal-socialisme waren?

Saul
Friedländer:

‘Oh, pas lang ná de oorlog, hoor. Ik wist dat we ons verstopten voor de
Duitsers, ik had de nazi’s trouwens zelf Praag zien binnenmarcheren. Maar ik
wist hoegenaamd niet tot wat ze in staat waren.’

Enkele jaren
geleden schreef Daniel J. Goldhagen zijn internationale bestseller ‘Hitlers
gewillige beulen’. U bent het niet met hem eens, wanneer hij stelt dat alle
Duitsers de joden met geweld wilden verdrijven of vermoorden. Goldhagen heeft
het over anti-semitisme dat elimineert, u spreekt van een ‘verlossend
anti-semitisme’. Waar ligt de nuance?

Saul
Friedländer:

‘Conceptueel is het onderscheid niet zo groot, maar het verschil is totáál op
het vlak van de dragers van de context. ‘Verlossend anti-semitisme’ is volgens
mij ontstaan bij Adolf Hitler en zijn directe medewerkers. Het kwam erop neer
dat de mensheid gered kon worden, wanneer de joden verdwenen. Dat was een
apocalyptische visie, die alleen maar kon leiden tot uitroeiing. De meeste
inwoners van Duitsland, en zelfs van Europa, waren het eens met die basisidee,
maar niet met de gewelddadige uitvoering ervan. De Duitsers waren bijvoorbeeld
heel tevreden met de racistische wetten van Nürnberg uit 1935, maar ze hielden
niet van de Kristallnacht van november ’38. De gewone Duitser wilde enkel recht
en orde. Goldhagen beweert het tegenovergestelde. Hij stelt dat de Duitsers
bloeddorstig waren, dat ze maar al te graag geweld gebruikten om de joodse
kwestie op te lossen.’

‘Wat
wel een mysterie is voor mij, is dat de Duitsers ook vanaf 1941-’42 passief
bleven toekijken. Niet één professor protesteerde wanneer joodse collega’s
werden uitgesloten. Niet één geestelijke hekelde de onrechtvaardigheid
tegenover de joden.’

Waar zaten de
Duitse intellectuelen trouwens? Waarom bleef de balling Thomas Mann zwijgen tot
1936?

Saul
Friedländer:

‘In zijn dagboek toonde Mann aanvankelijk zelfs enige sympathie voor de ideeën
van het nationaal-socialisme. Pas in ’36 besefte hij tot wat de ideologie in
staat kon zijn en stuurde hij zijn beroemde brief met kritiek aan het adres van
Hitler naar de Neue Zürcher Zeitung.’

‘Wat
mij altijd het meeste heeft verbaasd, is dat de houding van de politieke,
sociale en culturele elite van de ene op de andere dag veranderde. Direct nadat
Hitler aan de macht kwam, draaiden ze hun rug naar hun joodse medemens. Hun
probleem was daarbij niet zozeer de joodse vijand, maar wel de joodse vrienden
die ze hadden. Die wilden ze opeens niet meer kennen.’

Ook de kerk
reageerde niet of nauwelijks tegen Hitlers plannen. Was dat lafheid of
opportunisme?

Saul
Friedländer:

‘Ik heb het liever over de kerken, in
het meervoud. Je had de katholieke en de protestantse kerk. Geen van beiden
liet zich in met het aanklagen van de jodenvervolging, behalve wanneer een jood
zich had bekeerd tot hún geloof. Dat ze niet reageerden heeft te maken met
angst en opportunisme, maar net zogoed met diep conservatisme en
anti-semitisme. Het is een mengeling van verscheidene elementen, maar het
blijft een beschamend hoofdstuk.’

‘Paus
Pius XI, een heel oude man, werd in de loop van de jaren dertig hoe langer hoe
meer anti-nazi. In zijn encycliek ‘Mit brennender Sorgen’ sprak hij duidelijk
zijn bezorgdheid uit over het nazisme. In de zomer van 1938 vroeg Pius XI drie
jezuïeten – een Amerikaan, een Fransman en een Duitser – een encycliek tegen
het nazistisch anti-semitisme voor te bereiden. Dat mondde uit in het document
‘Humani Generis Unitas’, de eenheid van de mensheid. De generaal van de jezuïetenorde
in Rome, de Pool Wladimir Ledochowski, hield het verschillende maanden achter,
omwille van politieke redenen. Pas in januari gaf Ledochowski het door aan de
paus, die intussen steeds militanter reageerde tegen nazisme en racisme. Maar
Pius XI stierf op 9 februari ’39, het document lag juist naast hem op tafel. De
tragedie is dat na Pius XI Pius XII kwam en dat dat een meer politiek
georiënteerde paus was. Eén van zijn politieke beslissingen was om het nazisme
niet te compromitteren.’

U omschrijft het
nationaal-socialisme als een pseudo-religie.

Saul
Friedländer:

‘Inderdaad, het vertoont dezelfde uiterlijke vormen van geheimzinnigheid als
eender welke religie en de rituelen zijn duidelijk religieus geïnspireerd.
Hitler gebruikte stukken van gebeden in zijn toespraken. Soms eindigde hij
zelfs met ‘Amen’. De nazi’s gebruikten de instrumentatie van een religie om
meer impact op de bevolking te krijgen.’

Bovendien
hadden Hitler en Pius XII een gemeenschappelijke vijand: het goddeloze
communisme in Oost-Europa.

Saul
Friedländer:

‘Het bolsjewisme was de vijand en de joden werden gezien als de manipulatoren
van dat bolsjewisme. Dat vooroordeel werd erin gehamerd, zowel door de nazi’s,
als door de katholieke kerk.’

Grotesk

Ondanks de
systematische uitroeiing van zes miljoen joden, waren de nazi’s niet altijd
even consequent, hoe vreemd dit ook mag klinken. U geeft zelf het voorbeeld van
de kankerspecialist Otto Warburg, een halve jood die werd uitgeroepen tot
kwartjood omdat hij nuttig kon zijn voor het regime.

Saul
Friedländer:
‘Vergis je niet: de nazi’s waren héél consequent, op enkele
kleine uitzonderingen na. Het geval-Warburg had te maken met wat ik de
hypochondrie van het nazi-regime zou willen noemen. Hitler kon altijd op zijn
eentje beslissen om iemand te sparen, zeker wanneer die persoon kon worden
ingezet in het voordeel van Duitsland. Uiteindelijk ging dat maar om een man of
tien in totaal en ik geloof niet dat daar iemand bij zat die honderd procent
joods was.’

Het is moeilijk
te begrijpen waarom het Duitse volk mee stapte met een ideologie die het
perfecte Arische ras – groot, blond, blauwe ogen – nastreefde, terwijl hun
leiders er allesbehalve als perfecte Ariërs uitzagen.

Saul
Friedländer:

‘Hitler zag er niet Arisch uit, neen. En Goebbels was klein en hij mankte; hij
had ook nog een buitenechtelijke relatie met een Tsjechische actrice. Ik heb
propagandafilms gezien waarin de ogen van Hitler blauw waren bijgekleurd. Hoe
ze dat bedrog volhielden, weet ik niet. Dat is één van de psychologische
mysteries van deze eeuw. Het heeft wellicht te maken met het onvoorwaardelijke
geloof van de Duitsers in de Führer. Die irrationaliteit was trouwens typisch
voor het nazisme, samen met de drang naar het groteske.’

Even
onbegrijpelijk is dat Hitler de joden enerzijds als Untermenschen omschreef en
hij ze anderzijds een bovenmenselijke kracht toedichtte. Hoe valt dat te
rijmen?

Saul
Friedländer:

‘In de film ‘Der ewige Jude’ worden de joden afgeschilderd als ratten, die
terzelfdertijd het kapitalisme en het bolsjewisme in stand houden. De boodschap
is duidelijk: joden verspreiden de pest, letterlijk én ideologisch. Bedoeling
was de Duitse bevolking angst aan te jagen.’

Waarom overkwam
dit precies de joden? U schrijft dat joden altijd en overal op zoek gaan naar
sociale emanicipatie en appreciatie, en dat ze daardoor visueel aanwezig zijn
in de samenleving. Heeft het daarmee te maken?

Saul
Friedländer:

‘De basis is religieus en anti-semitisch: de joden hebben Jezus Christus
vermoord. Dat hebben de kerken ons toch geleerd vanaf het jaar 200. Daarbovenop
kwam de secularisatie en de moderniteit: tijdens de Verlichting en na de Franse
Revolutie slaagden de joden erin zich op te werken in de maatschappij. Vanaf de
negentiende eeuw handelden de joden niet langer als een gemeenschap, maar als
individuën. Ze stelden zich dus kwetsbaar op. Dát, in combinatie met het
religieuze vooroordeel en het feit dat ze opvallende zakelijk successen boekten
in nieuwe bedrijfssectoren, maakte hen tot voorwerp van wrok en afwijzing. De
joden stonden alleen én ze waren niet al te populair: ze werden dus geïsoleerd.
Vervolgens werden ze aangevallen als groep, wat ze niet meer waren.’

U schrijft dat
Hitler samenwerkte met de zionisten in Israël. Wat is daarvoor de verklaring?

Saul
Friedländer:

‘In feite hadden de nazi’s en de zionisten een gemeenschappelijk belang. De
nazi’s wilden de joden weg uit Duitsland en later ook uit Europa, de zionisten
wilden een eigen staat met een eigen bevolking uitbouwen in het Midden-Oosten.
De nazi’s hebben zelfs gepoogd de legale emigratie naar wat later Israël zou
worden, te bevorderen. Een vreemde situatie. Vergelijk het met een rechtbank
waar de openbare aanklager en de verdediging elkaar steunen.’

Potentiële
beulen

Zit racisme
ingebakken in de menselijke psyche?

Saul
Friedländer:

‘Als we onvoldoende aandacht besteden aan de samenleving als geheel en aan de
leden van die samenleving als individuën, wel ja. De mens is er van nature toe
geneigd bevooroordeeld te zijn. Hij overschat de waarde van zijn eigen groep en
onderschat die van alle andere groepen. Anti-racisme is een zaak van
voortdurende zorg.’

Conclusie: we
zijn allemaal potentiële kampbeulen?

Saul
Friedländer:

‘We zijn allemaal tot op zekere hoogte racistisch en als er een politiek regime
komt dat ons racisme stimuleert, zijn we potentiële beulen. Ik geloof echter
niet dat we geen keuze hebben. We kunnen altijd weigeren te collaboreren.’

‘Wir
haben es nicht gewußt’ is dus een collectieve leugen.

Saul
Friedländer:

‘Een vreselijke leugen, ja. Ik las recent een boek, waarin stond dat er op de
Judenmarkt in Hamburg elk jaar 60.000 ton joodse goederen uit het oosten
openbaar werden verkocht. Wir haben es
nicht gewußt
? Misschien was de doorsnee Duitser niet op de hoogte van de
technische details van de Endlösung,
maar dat er vreselijke dingen, tot en met massamoorden, gebeurden, wisten ze
ongetwijfeld wel.’

Behandelt het
tweede deel van ‘Nazi-Duitsland en de joden’ de periode 1939-1945 of eindigt u
bij de processen van Nürnberg?

Saul
Friedländer:

‘Neen, ik zal niet eens tot aan 1945 geraken. Vergeet niet dat de oorlog dan
over heel Europa en zelfs een stuk daarbuiten verspreid was. Er bestaat
overweldigend veel materiaal van die periode, dat krijg ik nooit allemaal
verwerkt. Ik wil het niet alleen hebben over de moordzucht van de nazi’s in de
kampen, maar ook over de reactie van de Duitse samenleving en van de joodse
slachtoffers. Ik hoop nu tot in 1943 te geraken, tot aan de revolte in het
getto van Warschau. De periode vanaf ’43 moet iemand anders maar behandelen.’

Saul
Friedländer – Nazi-Duitsland en de joden
(Deel I: De jaren van vervolging 1933-1939) –
1998, Utrecht, Het Spectrum,
496 blz., ISBN 90-274-6345-X.



‘Een man die door de hemel gezonden is’

Geschiedenis Posted on wo, januari 09, 2013 12:40:07

(Gisteren kon u
hier een 13 jaar oud interview lezen met Hitler-biograaf Ian Kershaw, naar
aanleiding van de driedelige Canvas-documentaire ‘The Dark Charisma of Adolf
Hitler’. Vandaag een bespreking van het tweede deel van de biografie die
Kershaw schreef over de Führer, zoals dat op zaterdag 27 januari 2001 verscheen
in De Financieel-Economische Tijd.)


Op het kaft van
het eerste deel van Ian Kershaws monumentale Hitlerbiografie kijkt de Führer
nog streng en vastbesloten in de lens. De foto die het kaft van ‘Hitler
1936-1945: Vergelding’, het tweede en meteen ook laatste deel, siert, toont een
twijfelende dictator, die wazig voor zich heen staart, weg van de lens. De
onverbeterlijke hypochonder lijkt zijn eigen, onvermijdelijke einde tegemoet te
zien. Kershaw heeft na tien jaar bronnenonderzoek, een onvoorstelbaar
monnikenwerk, een briljant tweeluik afgescheiden. Door de aanwezigheid van meer
geschreven bronnen over de periode 1936-1945 is het tweede deel zelfs nóg vollediger
en genuanceerder dan het eerste geworden. Zo is het, misschien wel, dé
biografie van de 20ste eeuw geworden over, misschien wel, dé figuur van de
eeuw.

‘Slechts
weinig mensen voorzagen op dat moment dat het pad van de Voorzienigheid naar de
afgrond zou voeren.’ Zo beëindigde Ian Kershaw ‘Hitler 1889-1936: Hoogmoed’,
het eerste deel van zijn Hitlerbiografie, meer dan 800 pagina’s dik, maar toch
‘slechts’ tweederde van de omvang van het tweede deel.

Adolf
Hitler had op dat ogenblik net het Rijnland gehermilitariseerd; een daad van
ongekende lef, maar Groot-Brittannië en Frankrijk stonden erbij en keken
ernaar. De Führer was zelfzekerder dan ooit. Hij handelde ‘met de zekerheid van
een slaapwandelaar’, zoals hij zelf uitriep op 14 maart 1936, precies een week
na die gewaagde militaire zet.

Geen
duimbreed werd de man die op 30 januari 1933 de macht in de schoot geworpen
kreeg, in de weg gelegd, schrijft Kershaw. ‘Interne tegenstand was de kop
ingedrukt; twijfelaars waren grotendeels overgehaald dankzij de grootschalige
binnenlandse wederopbouw in eigen land, en dankzij het machtsvertoon in het
buitenland, waarmee Duitsland bijna onvoorstelbaar veel van de verloren
nationale trots had hersteld en het gevoel van vernedering na de Eerste
Wereldoorlog had uitgewist. Het autoritaire systeem werd door velen beschouwd
als een zegening. Dat mensen die in politiek opzicht niet in de pas wilden
lopen, gehate etnische minderheden en sociale buitenstaanders onderdrukt
werden, leek een geringe prijs voor wat gezien werd als een nationale
wedergeboorte.’

Duitsland
wilde, bijna twee decennia na de vernederende nederlaag in de Eerste
Wereldoorlog, maar wat graag opnieuw een dominante macht in Europa worden.
Hitler had het minderwaardigheidscomplex uit zijn Weense studentenperiode
afgeschud; het had plaats gemaakt voor het gevoel dat hij een missie had. De
nazi-leider werd verafgood, wat leidde tot hoogmoed (hybris). En hoogmoed komt
voor de val, zoals het spreekwoord zegt. Kershaw voert vervolgens Nemesis op,
de Griekse godin van de wrekende gerechtigheid. Zij brengt de straf ten uitvoer
die door de goden wordt opgelegd aan overmoedige of buitensporig arrogante
dwazen.

In
het voorwoord van deel twee schetst Kershaw de draagwijdte van het
Hitlerregime. ‘Zijn nalatenschap van ultieme vernietiging is uniek voor de
moderne tijd, en misschien dat in het verre verleden alleen Attila de Hun en
Dzjengis Khan in zekere zin met hem te vergelijken zijn. Aan architectonische
overblijfselen, artistieke creaties, politieke structuren noch economische
modellen, en het minst van al in moreel opzicht, is er iets uit Hitlers Rijk
dat een lichtend voorbeeld zou kunnen zijn voor toekomstige generaties. Er was
natuurlijk grote vooruitgang geboekt in de motorisering, de vliegtuigindustrie
en de technologie in het algemeen – deels op gang gebracht door de oorlog –
maar die ontwikkeling deed zich voor in alle kapitalistische landen, het meest
duidelijk in de Verenigde Staten, en zou derhalve ook zonder Hitler hebben
plaatsgevonden in Duitsland. Wat het meest in het oog springt, is dat Hitler,
in tegenstelling tot Napoleon, een enorm moreel trauma naliet, waardoor het
zelfs tientallen jaren na zijn dood, anders dan met een laatste rest van
onvoorwaardelijke steun, onmogelijk is met goedkeuring of bewondering terug te
kijken op de Duitse dictator en zijn regime, en men het in feite alleen maar
kan veroordelen en verafschuwen.’

Bange blanke
man

Een
maand na de hermilitarisering van het Rijnland, op 7 maart 1936, probeerde het
partijblad Deutschland-Berichte der Sozialdemokratischen Partei Deutschlands in
eerste instantie de eigen partijleden en in tweede instantie de hele Duitse
natie te waarschuwen voor de gevolgen van die oorlogszuchtige démarche. ‘Dat
deze nieuwe daad van Hitler een volgende mijlpaal is op de weg naar de
hellekaken van vernietiging, lijkt nauwelijks tot het bewustzijn van wie dan
ook te zijn doorgedrongen,’ besefte de anonieme auteur van het artikel zelf al
dat zijn klaagzang niet veel zou uitrichten.

De
29ste maart bleek immers dat Hitler populairder dan ooit was. Bij verkiezingen
behaalde zijn NSDAP (zeg maar: híjzelf, want Hitler wás de partij en de partij
was Hitler) 98,9% van de stemmen. Zelfs al was dit resultaat ‘bijgekleurd’, dan
nog waren waarnemers het erover eens dat Hitler kon bogen op een overweldigende
meerderheid, die zijn hunker naar een ’triomf van de wil’ massaal ondersteunde.

‘Voor
de meeste dictators zou het verkrijgen van de onbetwiste macht over de staat
genoeg zijn geweest,’ noteert Kershaw. ‘Voor Hitler was dit echter geen doel op
zich. In zijn beleving diende macht een tweeledig ideologisch doel: de
vernietiging van de joden, die in zijn visie Duitslands doodsvijand vormden. En
door hen te vernietigen zou hij heerser worden over het hele Europese
continent, dat vervolgens een platform zou zijn voor de daaropvolgende
wereldheerschappij.’

Hitler
was op zoek naar Lebensraum, zoals hij in 1924 al had neergepend in Mein Kampf, het politiek-militair
manifest dat hij schreef toen hij in de gevangenis verbleef na een mislukte
putsch het jaar voordien. Niet alleen de joden stonden hem daarbij in de weg,
maar ook de bolsjewisten. Hitler haatte Stalin en vreesde vooral diens
militaire potentieel. Vandaar dat hij in juli 1936 besliste om op de vraag tot
militaire steun van de Spaanse generaal Franco in te gaan. De Spaanse kiezers
hadden net een linkse regering in het zadel geholpen en de rechtse militairen
onder leiding van Franco zagen daarin een groot gevaar voor bolsjewistische
overheersing. Hitler nam zijn besluit om Franco te steunen na het bekijken van
de opera Siegfried, van zijn
lievelingscomponist Richard Wagner. De militaire ingreep in Spanje kreeg dan
ook niet toevallig de codenaam ‘Unternehmen Feuerzauber’ (‘Operatie
Tovervuur’), naar het muzikale leitmotiv bij Siegfrieds heroïsche gang door de
vuurring om Brünnhilde te bevrijden.

Hitler
vreesde voor een Sovjetaanval tegen Duitsland, noteerde Joachim von Ribbentrop,
van 1938 tot het bittere einde nazi-minister van Buitenlandse Zaken, in 1953 in
zijn memoires. ‘Als Spanje werkelijk communistisch zou worden,’ zo hoorde
Ribbentrop Hitler zeggen, ‘dan zal Frankrijk in zijn huidige situatie eveneens
binnen afzienbare tijd bolsjewistisch zijn, en als dat gebeurt, is het
afgelopen met Duitsland. Gemangeld tussen het machtige Sovjetblok in het oosten
en het sterk communistisch Frans-Spaans blok in het westen, kunnen we niets
uitrichten wanneer Moskou verkiest ons aan te vallen.’

De
strijd tegen het bolsjewisme overtroefde in 1936 de campagne tegen de joden. In
augustus profiteerde Hitler van de organisatie van de Olympische Spelen in de
Duitse hoofdstad Berlijn om alle propagandasluizen open te zetten, hierin
bijgestaan door zijn minister van Propaganda, Joseph Goebbels. Goebbels was,
samen met de architect Albert Speer, een van de weinige intieme vrienden van de
Führer. Hitler vreesde voortdurend voor verraad en hij werd elk jaar banger
voor de dood; een hypochonder die op een podium genoot van zijn immense
populariteit, maar die achter de coulissen eenzaam en angstig was.

Met
Goebbels besprak hij de toekomst van de joden. Uit Goebbels’ dagboek, 30
november 1937: ‘De joden moeten Duitsland uit, ja uit heel Europa moeten zij
verdwijnen. Dat zal wat tijd kosten, maar het zal en moet gebeuren. De Führer
is daarover vastbesloten.’

Alwetende
leider

In
1937 knoopte Hitler politieke vriendschapsbanden aan met Benito Mussolini, de
fascistische leider van Italië. De Führer kon het niet echt vinden met de Duce,
maar hij besefte maar al te goed dat hij zijn Aspartner nodig had voor zijn grootse
toekomstplannen. (Ook met Franco had hij een allesbehalve hartelijke relatie,
trouwens.)

In
zijn nu onstuitbaar geworden drang om Lebensraum te veroveren, had Hitler zijn
oog laten vallen op Tsjechoslowakije en Oostenrijk. Hij achtte het noodzakelijk
dat Duitsland, allicht met geweld, expansie zou nastreven in de komende jaren.

‘Wanneer
Duitsland eenmaal op alle terreinen op volle oorlogssterkte is, dan zal daarmee
de militaire basis zijn gelegd voor een aanvalsoorlog tegen Tsjechoslowakije,
waarbij tevens de kwestie van de Duitse Lebensraum tot een triomfantelijke
oplossing komt, zelfs wanneer deze of gene grote mogendheid tegen ons
intervenieert,’ lezen we in een militair rapport uit die dagen. Minister van
Oorlog Werner von Blomberg en zijn generaals namen Hitler echter niet au
sérieux, ze hoopten dat zijn cholerieke buien van voorbijgaande aard waren.
Oorlog was wel het laatste waarin de generaals hun land wilden onderdompelen.
Maar Blomberg moest kort daarop ontslag nemen, omdat hij eerst verliefd was op
en daarna getrouwd met een gewezen prostituee. Het verleden van zijn vrouw had
ie jarenlang achtergehouden; Hitler was zelfs een bijzonder trotse getuige op
Blombergs huwelijk. Toen de Führer de waarheid te horen kreeg, ging ie naar het
schijnt zeven keer naar bad omdat ie een keer de hand van Frau Blomberg geschud
had. Niet alleen Blomberg moest opstappen; ook andere hooggeplaatste militairen
en politici werden het slachtoffer van schandalen.

Het
gevolg hiervan was een alleenheerschappij, met Hitler als enige machthebber.
Hij schrapte alle kabinetsbijeenkomsten – en regeerde dus in zijn eentje – en
nam ook de Wehrmacht, het Duitse leger, stevig in handen.

Dat
hij belust was om Oostenrijk in handen te krijgen, was niet onbegrijpelijk. Hij
zag er op 20 april 1889 in Braunau am Inn, nabij Linz, het levenslicht. Het
heroveren van Oostenrijk stond zelfs al als doelstelling vermeld op de eerste
pagina van Mein Kampf.
‘Duits-Oostenrijk moet terugkeren tot het grote Duitse moederland, en niet om
economische redenen. Nee en nog eens nee: zelfs wanneer een dergelijke
vereniging uit economisch standpunt onbelangrijk zou zijn; ja, zelfs als het
schadelijk zou zijn, dan nog moet het plaatsvinden. Eén bloed vereist één
Rijk.’

De
Oostenrijkse regering verzette zich aanvankelijk nog tegen de geplande
Anschluß, maar dat was eerder symboliek voor de geschiedenisboeken dan een
daadwerkelijke poging om Hitler af te remmen. Op 13 maart 1938 nam Duitsland
Oostenrijk over. Weer reageerden de grote mogendheden niet of nauwelijks,
buiten wat diplomatiek gepruttel in de marge. Een maand later behaalde Hitler
bij nieuwe verkiezingen 99,08% in het ‘alte Reich’ en 99,75% in ex-Oostenrijk.
‘Die bijna 100% is tegelijkertijd een eervolle onderscheiding voor alle
verkiezingspropagandisten,’ noteerde Goebbels vlijtig in een jubelrapport.

Hitler
stond nu op het toppunt van zijn macht. Hij was steeds minder ontvankelijk voor
adviezen en in binnen- en buitenland liet men hem betijen. Kershaw: ‘De
onverbiddelijke desintegratie van samenhangende regeringsstructuren was (…)
niet alleen het product van de allesoverheersende Führer-cultus die Hitlers
absolute suprematie weerspiegelde en verfraaide, het was tevens een bevestiging
van de mythe van de alziende en alwetende onfeilbare leider, zoals die mythe
bijna tot regeringsprincipe verheven werd. Bovendien was Hitler, zoals we
steeds gezien hebben, gaandeweg zelf de meest vurige aanhanger van de
Führer-cultus geworden. Hij was heilig overtuigd van zijn eigen onfeilbaarheid
en zijn lotsbestemming. Dit was uiteraard geen goede basis voor rationele
beslissingen.’

De profeet

Op
8 maart 1938 hield SS-leider Heinrich Himmler een opgemerkte toespraak, waarin
voor het eerst de toekomstige oplossing voor het ‘joodse probleem’ uit de
doeken werd gedaan. ‘Het is duidelijk dat wanneer Duitsland en Italië níet
vernietigd worden, deze krachten – en ik veronderstel dat de joden, de
oorsprong van alle kwaad, de drijvende kracht daarachter zijn – vernietigd
moeten worden,’ zei Himmler. ‘Dat is een simpele conclusie. In Duitsland kunnen
de joden niet blijven. Het is een kwestie van jaren, maar we zullen hen meer en
meer uitdrijven, met een nooit eerder vertoonde meedogenloosheid.’

In
de nacht van 9 op 10 november, amper anderhalf etmaal na Himmlers toespraak,
werden joodse burgers brutaal uit hun huizen en winkels gezet, hun bezittingen
verbrand en bekochten heel wat onder hen de inval met hun leven, in wat
achteraf de Reichskristallnacht zou worden genoemd. Hitler was niet bepaald
tevreden over de afloop van de actie, hij steunde het geweld niet openlijk.
Maar hij liet wel toe dat Hermann Göring, hoofd van de Luftwaffe en zowat de
tweede man in het Rijk, begin 1939 het Centraal Bureau voor Joodse Emigratie
oprichtte, waarvan de meedogenloze Reinhard Heydrich, chef van de Gestapo, de
leiding op zich nam. ‘Hitler hechtte eraan zelf niet openlijk geassocieerd te
worden met de anti-joodse campagne die zich in de loop van dat jaar ontvouwde,’
concludeert Kershaw.

Maar
dat ie een oplossing in zicht had, orakelde hij openlijk tijdens zijn
traditionele toespraak voor de Rijksdag op 30 januari, de dag waarop jaarlijks
de machtsovername door de nazi’s werd herdacht. ‘Ik ben vaak in mijn leven een
profeet geweest, en meestal werd ik uitgelachen,’ blafte hij. ‘Ten tijde van
mijn strijd om de macht waren het in de eerste plaats de joden die met
hoongelach reageerden op mijn voorspelling dat ik op een dag de leiding over de
staat en het gehele Duitse volk zou overnemen, en dat ik vervolgens, naast
andere zaken, ook de joodse kwestie tot een oplossing zou brengen. Ik geloof
dat de joden in Duitsland het lachen inmiddels is vergaan. Vandaag wil ik
opnieuw een profeet zijn: indien het internationale financiële jodendom binnen
en buiten Europa erin zou slagen de naties nogmaals in een oorlog te storten,
dan zal dat niet resulteren in de bolsjewisering van de aarde en daarmee de
overwinning van de joden, maar in de vernietiging van het joodse ras in
Europa!’

Hitlers
bedoelingen waren nu duidelijk: hij wilde een internationaal gewapend conflict
uitlokken, de schuld hiervoor aan de joden geven en vervolgens dat excuus
gebruiken om harde maatregelen tegen al wat joods was af te kondigen. Op 15
maart ’39 ging hij weer een stap verder in die richting: Duitsland bezette
Tsjechoslowakije. Tsjechië kwam in Duitse handen, Slowakije werd overgelaten
aan de nazi-vriendelijke maarschalk Tiso.
‘Dit is de gelukkigste dag van mijn leven,’ zei Hitler tegen zijn
secretaresses. ‘Ik zal de geschiedenis ingaan als de grootste Duitser ooit.’
Zoals het overleg van München – met Hitler, Roosevelt, Chamberlain en Daladier
– ten overvloede aantoonde, waren de grootmachten nog altijd niet bereid om
Hitler tegen te houden.

Ter
gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag, op 20 april van dat jaar, ontving
de Führer gelukwensen uit alle lagen van de bevolking. ‘Een groot man, een
genie, een man die door de hemel gezonden is,’ schreef een 17-jarig meisje,
waarmee ze de mening van heel wat Duitsers vertolkte. Ian Kershaw is hard in
zijn historisch oordeel. ‘Omgeven door hielenlikkers, jaknikkers en
opportunisten, beschikte Hitler nu over de absolute macht. Hij kon beslissen
over oorlog en vrede.’

Een man van 50

Een
nieuwe wereldoorlog was nu zeer nabij. Diplomatieke gesprekken tussen Duitsland
en Groot-Brittannië of Frankrijk liepen steevast op niets uit. Op 23 augustus
1939 verraste Hitler vriend en vijand door een niet-aanvalspact af te sluiten
met de Sovjetunie. Een tegennatuurlijk verbond, want het bolsjewisme werd in de
propaganda afgeschilderd als de op één na grootste vijand van het nazisme, ná
de joden. Zowel Stalin als Hitler wilden vooral tijd winnen. Het
niet-aanvalspact gaf hen de gelegenheid naar hartenlust stukken buurland te
bemachtigen.

Hitlers
expansiedrang richtte zich op Polen. De aanval was al verschillende keren
uitgesteld, omdat Hitler weifelde, maar ook omdat hij niet de verwachte steun
kreeg van Mussolini en de Britten en Fransen ermee dreigden terug te slaan,
wanneer Duitsland Polen zou binnenvallen. Maar er was geen weg terug. Hitler
móest en zóu Polen aanvallen. De profetieën uit Mein Kampf moesten vervuld worden, dus stortte hij zich op 1
september 1939 in een blind avontuur met verdragende gevolgen: een wereldoorlog
die vijfeneenhalf jaar tijd vijftig miljoen slachtoffers zou eisen.

Kershaw
probeert Hitlers dadendrang psychologisch te doorgronden. ‘Veel mannen van rond
de vijftig houden zich in die fase bezig met de vraag hoeveel tijd ze nog
hebben om hun ambities te verwezenlijken. Hitler, met zijn buitengewoon grote
ego en zijn ambitie de geschiedenis in te gaan als de grootste Duitser aller
tijden, was met zijn hypochondrische aard al geobsedeerd door zijn eigen
naderende dood, maar nu was het gevoel dat hij oud werd, dat de jeugdige kracht
aan het verdwijnen was, en dat er geen tijd te verliezen was enorm toegenomen.’

Bijna
zeven jaar was Hitler nu al aan de macht in Duitsland: eerst omdat de
democratische machten er maar niet in slaagden een regering samen te stellen,
daarna omdat de Duitse bevolking hem uitriep tot absolute heerser, tenslotte omdat
hij alle touwtjes resoluut in handen nam. De anderen ‘werkten de Führer
tegemoet’, noteert Kershaw. ‘In de meest letterlijke betekenis werkten
Goebbels, Himmler, Heydrich en andere nazi-leiders ‘de Führer tegemoet’,
terwijl zij tegelijkertijd zijn autoriteit inzetten voor de verwerkelijking van
hun eigen fantasieën.’

Militairen
kwamen in het geheim bijeen en koesterden de idee om Hitler af te zetten
omwille van diens vermeende krankzinnigheid, maar niemand zette dit plannetje
uiteindelijk om in daden. De gevolgen zijn bekend. Hitlers troepenmachten
vielen ook hun westerse buurlanden aan. ‘Hij is een ware leider, een
onuitputtelijke bron van kracht,’ noteerde een euforische Goebbels in zijn
dagboek na de capitulatie van Frankrijk, op 17 juni 1940.

Nu
moest Hitler enkel nog zijn twee grote erfvijanden neerslaan: de joden en de
bolsjewisten. Op 22 juni 1941 gaf hij het sein voor ‘Operatie Barbarossa’, de
inval van de Sovjetunie. Dit brutale einde van het niet-aanvalspact dompelde de
totaal verraste Stalin onder in een diepe depressie. Dagenlang was hij niet te
zien in het Kremlin. Op twee weken tijd werden meer dan 300.000 Russische
soldaten krijgsgevangen gemaakt; het Sovjetleger verloor 3.300 tanks, 1.800
kanonnen en zo’n 7.000 vliegtuigen. Negenentachtig van de 164 divisies waren
geheel of gedeeltelijk buiten strijd. Het Duitse optimisme was nu grenzeloos.
‘Het is dus vermoedelijk niet overdreven te stellen dat de Russische veldtocht
in de tijdsspanne van twee weken gewonnen is,’ schreef de stafchef generaal
Franz Halder op 3 juli in een verslag aan de Führer. De grootste vijand van
Duitsland was nu de tijd. De legerleiding wist dat het vóór de winter het
Russische leger op de knieën moest krijgen; het slaagde daar niet in. De harde
winter deed de kansen keren. Toen Duitse generaals klaagden dat het voortzetten
van de strijd in deze onmenselijke omstandigheden regelrechte zelfmoord was,
kregen ze alleen maar een typisch Hitleriaanse, afwerende reactie. ‘De
wereldgeschiedenis wordt niet door het weer gemaakt,’ brulde hij.

Deel
twee van zijn persoonlijk plannetje werd nu in gang gezet. Na een gesprek met
Himmler werd Generalplan Ost ingevoerd, met als bedoeling de raciale
herindeling van Oost-Europa. In dertig jaar tijd moesten 31 miljoen Slaven naar
gebieden ten oosten van de Oeral en naar het westen van Siberië verdreven
worden. Kershaw: ‘Het Generalplan was apert genocidaal. De intentie achter de
’territoriale oplossing’ was dan ook dezelfde als die achter de latere
Endlösung. Maar op dit ogenblik werd er nog niet gedacht aan het doodschieten
of vergassen van alle Europese joden, dat wil zeggen aan de geïndustrialiseerde
volkerenmoord die een aantal maanden later zou worden gepland.’

In
de eerste week van december 1941 werden in het concentratiekamp van Chelmno de
eerste vernietigingsoperaties tegen joodse gevangenen opgezet. De wereld had
echter andere zorgen; Japan viel Pearl Harbor aan, waardoor nu ook de Verenigde
Staten bij de oorlog betrokken raakten.

Hitler
was voortdurend op de hoogte van elke nieuwe stap in de richting van de
Endlösung, schrijft Kershaw. Alleen was hij zo handig om nooit openlijk een
standpunt in te nemen om de systematische moord te bevelen of goed te keuren.
‘Zelfs tegenover zijn intimi kon Hitler zich er nooit toe zetten om in alle eerlijkheid
over de moord op de joden te praten. En het was kennelijk niet de bedoeling dat
de ingewijden in het misdadige complot in zijn aanwezigheid directe opmerkingen
maakten over wat er gebeurde.’

Door God
gezonden

Stafchef
Halder zag de megalomanie van Hitler intussen almaar minder zitten. ‘De
situatie wordt steeds moeilijker te verdragen,’ vertrouwde hij zijn dagboek
toe. ‘Er is geen ruimte om serieus te werken. Dit zogeheten leiderschap wordt
gekenmerkt door een pathologische neiging om op de indrukken van het moment af
te gaan, en door een totaal gebrek aan begrip voor de commandomachinerie en de
mogelijkheden ervan.’ De nederlaag in Stalingrad zat eraan te komen. Eigenlijk
had dat het eindpunt van de Tweede Wereldoorlog moeten zijn, maar Hitler zocht
naar een ‘of-of’-oplossing: óf een totale zege, óf een totale nederlaag. Er was
geen tussenweg voor hem.

De
kloof tussen Hitler en zijn regering, zijn legerleiding en de Duitse bevolking
was nu groter dan ooit. Alleen fanatici hadden hem nog niet door of wilden hem
niet doorhebben. Wat nog erger was, was de kloof tussen Hitler en de realiteit.
Hij leefde, vaak letterlijk, ver weg van de reële oorlog en hij was verre van
een geschoold strateeg, eerder een dilettant die de hele tijd op zijn intuïtie
afging. Hitler had last van een opkomende hartkwaal, zo hadden cardiogrammen
uitgewezen, en van een bevende linkerhand en een slepend linkerbeen, een gevolg
van de ziekte van Parkinson. Zijn haar werd grijs, zijn uitstraling grauw.
‘Maar ook al eisten de spanningen van de laatste oorlogsfase hun tol, er is
geen overtuigend bewijs dat ook Hitlers geestelijke vermogens aangetast waren,’
zo voegt Kershaw eraan toe.

Er
leek nog maar één ding op te zitten voor al wie nog enig gezond verstand had in
Duitsland: de Führer fysiek liquideren. Verscheidene aanslagen werden beraamd,
maar telkens ging het op het laatste moment niet door. Tot Claus Schenk Graf
von Stauffenberg op 20 juli 1944 een zelfgemaakte tijdbom tot ontploffing
bracht. Hitler liep alleen wat schaafwonden en een gescheurde trommelvlies op.
Dat hij nog in leven was, zag hij als ‘een teken van de Voorzienigheid dat ik
mijn werk moet voortzetten en het daarom ook zal voortzetten.’ De beramers van
de aanslag werden onmiddellijk berecht en geëxecuteerd.

Kershaw
schrijft dat Duitsland ten dode opgeschreven was. ‘Toen Duitsland
onverbiddelijk voor de nederlaag stond, kon het regime dan ook nog maar één
ding overwegen: collectief zelfmoord plegen. Maar als een dodelijk gewond dier
in de val vocht het met een meedogenloosheid die voortvloeide uit wanhoop. De
leider, die het contact met de realiteit verloren had, op een wonder hoopte en
tegen windmolens vocht, wilde intussen geheel in Wagneriaanse stijl bij een
apocalyptische catastrofe en getrouw aan zijn sociaal-darwinistische principes
de hele bevolking met zich in de vlammen meesleuren, wanneer die hem niet de
overwinning kon geven die hij had gevraagd.’

‘Er
is altijd gezegd dat de Führer ons door God gezonden is,’ zo schreef een
anonieme nazi in november ’44 cynisch in een rapport van de veiligheidsdienst.
‘Ik twijfel er niet aan. De Führer is ons door God gezonden, maar niet om
Duitsland te redden, maar om het te vernietigen. De Voorzienigheid wil dat het
Duitse volk vernietigd wordt, en Hitler is de uitvoerder van die wens.’

Een
doodgewone soldaat verwoordde het op zijn manier in zijn dagboek. ‘De grootste
fout was de oorlog met Rusland. Hoe groot de moed en de offerbereidheid ook
zijn, je kunt niet de hele wereld aan… Onze ogen waren groter dan onze magen.
Vooral die van onze leiding.’

Kershaw:
‘Zijn weigering om te aanvaarden dat alleen wilskracht de indrukwekkende
superioriteit van de vijand in aantallen en uitrusting alleen niet kon
overwinnen, zou vele duizenden levens van zijn soldaten als nodeloze offers vragen.
Het kon hem niets schelen. Volgens zijn onbarmhartig wrede logica had hun
zwakte hen veroordeeld. Hun individuele verlies was van geen belang bij de
strijd van het land om zijn bestaan.’

Als
de Duitsers hem niet de totale zege konden brengen, waren ze het niet waard om
te leven, zo oordeelde Hitler. In zijn bunker in Berlijn, waarin hij de laatste
maanden van zijn leven doorbracht, omringde hij zich met zijn trouwste
medestanders, terwijl hij het ene na het andere zinloze bevel tot tegenaanval
naar zijn generaals doorstuurde. Ze slaagden er niet in terrein terug te
winnen; ze werden een voor een oneervol ontslagen. De viering van zijn 56ste
verjaardag, op 20 april 1945, verliep in mineur. ‘Geloof me, Speer, het zal
gemakkelijk zijn om er een eind aan te maken,’ zei hij tegen zijn
lievelingsarchitect. ‘Een paar seconden en ik ben overal vanaf, bevrijd uit dit
ellendige bestaan.’

Op
30 april gaf Hitler zijn lievelingshond, de jonge herder Blondi, een
blauwzuurcapsule, om te testen of het gif effectief genoeg was. De hond viel
dadelijk dood neer. Hij trok zich hierna op zijn kamer terug met Eva Braun, de
vrouw van wiens bestaan de doorsnee Duitser niet of nauwelijks op de hoogte
was, maar die wel al vele jaren zijn levensgezellin was geweest. Zij nam gif, hij
schoot zich door het hoofd met een 7.65 mm Walther-pistool. Zijn ultieme
bewonderaars legden de lichamen net buiten de door een Sovjetpeloton belegerde
bunker en staken ze, op gevaar van hun eigen leven, in brand. (Kort daarop
zouden andere nazi-leiders het voorbeeld van hun Führer volgen, onder anderen
Josef Goebbels en zijn volledige gezin: vrouw en zes kinderen.) De asse van de
gecremeerde Adolf Hitler werd in een sigarenkistje bewaard.

Ian
Kershaw – Hitler 1936-1945: Vergelding –
2000, Utrecht, Het Spectrum, 1.200 blz. ISBN 90-274-6734-X.



‘Het is onzin om Hitler als een gek af te schilderen’

Geschiedenis Posted on di, januari 08, 2013 17:50:50

(Vanavond zendt
Canvas om 20u40 de eerste aflevering uit van een driedelige reeks over het
charisma en leiderschap van Adolf Hitler. Wéér Hitler?!, zult u misschien
zeggen, maar zonder deze duistere figuur valt de voorbije eeuw nu eenmaal niet
te duiden. De docu heet ‘The Dark Charisma of Adolf Hitler: Leading Millions
Into the Abyss’. Voor deze gelegenheid zet ik op deze plek een dertien jaar oud
interview met de Britse professor Ian Kershaw, de man die dé biografieën
schreef over Hitler. In deel 1 gaat het over de periode van Hitlers geboorte
tot 1936. Morgen deel 2, 1936-1945. Het oorspronkelijke artikel verscheen op
zaterdag 13 november 1999 in De Financieel-Economische Tijd.)

Wie een
geschiedenis van deze eeuw schrijft, kan niet om de figuur van Adolf Hitler
heen. Wie een biografie van de man schrijft, zit er helemaal mee opgescheept.
Tien jaar lang las de historicus Ian Kershaw alleen maar boeken over Hitler en
het Derde Rijk. Het eerste deel van zijn Hitlerbiografie, 1889-1936, werd zowat
unaniem geprezen. Gesprek met een man die het meest gehate en tegelijk meest
fascinerende personage uit de 20ste eeuw portretteerde.

‘Is
de 20ste eeuw de eeuw van Hitler?’ vraagt professor Ian Kershaw, hoofd van het
departement hedendaagse geschiedenis aan de universiteit van Sheffield en ‘s
werelds meest gerenommeerde deskundige van Duitsland onder het Derde Rijk, zich
af bij het begin van zijn ‘Hitler 1889-1936. Hoogmoed’, het eerste deel van de
misschien wel ultieme biografie van Adolf Hitler. ‘We zijn geneigd te denken
dat de twintigste eeuw heel wat positieve dingen opleverde en dat is ook zo,’
zegt Kershaw wanneer we hem ontmoeten in een rustig lokaaltje op de drukke
Antwerpse Boekenbeurs. ‘Dus willen we iemand die een positieve uitstraling
heeft uitroepen tot man of vrouw van de eeuw. Voor ik naar hier kwam, zag ik in
de luchthaven van Manchester nog een boek liggen met de titel ‘Pope John Paul
II, Man of the Century’. Vreemd, vond ik dat, want Johannes Paulus II is
waarschijnlijk niet eens de belangrijkste paus van deze eeuw. Je kan natuurlijk
Kennedy noemen, of Churchill, of iemand uit de wereld van kunst en cultuur,
maar als je ziet dat Hitler een rol speelde in de Eerste Wereldoorlog, dat hij
de hóófdrol vertolkte in de Tweede Wereldoorlog en dat de relatief saaie, min
of meer vredige tweede helft van de eeuw een gevolg was van die oorlog, ja, dat
hij zelfs de aanzet gaf tot de Koude Oorlog, dan mag je gerust stellen dat
Hitler de hele eeuw aanwezig is geweest. Ik zeg het niet graag, maar in termen
van emblematische impact heeft het Hitlertijdperk deze eeuw meer vorm gegeven
dan welke andere periode ook, zij het bijna uitsluitend in negatieve zin.
Hitler is één van de sleutelfiguren van de eeuw, misschien wel dé
sleutelfiguur.’

Halfgod

U schrijft dat
u minder geïnteresseerd bent in Hitlers karakter, dan in zijn methodes. Waarom?

Ian Kershaw: ‘De hamvraag
is: hoe slaagde deze man erin om in een zeer gesofisticeerde, geavanceerde staat
de macht te grijpen? Ik vind het antwoord niet in Hitlers karakter. De Hitler
die we kennen vanaf 1919 verschilt niet wezenlijk van de Hitler wiens eerste
dertig levensjaren ik in mekaar gepuzzeld heb. Wat veranderde waren de
omstandigheden. Ik zeg niet dat Hitlers karakter onbelangrijk is, maar het gaat
mij meer om hoe de Duitse samenleving omging met de man.’

‘Hoe was het
mogelijk dat op een bepaald moment veldmaarschalken kritiekloos de bevelen van
een korporaal wilden opvolgen?’ vraagt u zich af in het boek. Zeer goede vraag,
maar wat is het antwoord?

Ian Kershaw: ‘Het antwoord
ligt in de manier waarop deze kleine korporaal erin slaagde uit te groeien van
leider van een kleine partij tot volksmanipulator. Eerst werd hij alleen
ernstig genomen door het Beierse establishment, daarna pas door het Duitse.
Maarschalken en generaals hadden geen andere keuze dan trouw te zweren aan
iemand die halfweg de jaren dertig werd geportretteerd als een halfgod. Tegen
het begin van de Tweede Wereldoorlog was Hitlers macht absoluut. Eén man
domineerde het land, een merkwaardig fenomeen in een moderne staat.’

Hitler roemde
zichzelf als een ideale combinatie van theoreticus, organisator en leider. Was
dat terecht?

Ian Kershaw: ‘In Mein Kampf noemde hij zich ‘Programmatiker’
en ‘Politiker’. Ik denk dat dat klopte. Hij was geen conventioneel politicus;
hij had geen visionaire doelstellingen, maar hij beschikte wel over een scherp
politiek inzicht. Je mag Hitler niet vergelijken met een strateeg als Bismarck.
Hij creëerde een aura van leiderschap voor zichzelf. Als organisator was hij
echter verschrikkelijk. Hij organiseerde nooit wat, zelfs niet eens de partij
in haar beginstadium.’

De ideale
Arische mens werd voorgesteld als blond, met blauwe ogen, struis, groot en
sportief. Hitler zelf had donker haar, was klein en gedrongen. Hoe kon zo
iemand geloofwaardig overkomen?

Ian Kershaw: ‘De fysieke
karakteristieken van de ideale Ariër waren geen hersenspinsel van Hitler, ze
werden gecreëerd binnen de SS en door enkele racistische theoretici. Hitler was
te pragmatisch ingesteld om zich met dat soort definities bezig te houden. Voor
hem was een goede Ariër iemand met karakter, doorzettingsvermogen en de juiste
mentaliteit, het uiterlijk speelde minder een rol. Dat ideaalbeeld leidde
trouwens tot wrange grapjes onder de Duitse bevolking, die de perfecte Ariër
omschreven als ‘zo blond als Hitler’, ‘zo slank als Göring’ en ‘zo
recht-door-zee als Göbbels’. De Duitsers wisten heel goed dat er een verschil
was tussen ideaal en realiteit.’

Het toverwoord
in het Duitse leger was ‘kadaverdiscipline’. Ook daaraan beantwoordde de Führer
allerminst.

Ian Kershaw: ‘Zijn
persoonlijke levensstijl kan je omschrijven als artistiek, bohémien-achtig.
Maar hij betoonde eenduidige discipline in ruimere zin tegenover de missie die
de voorzienigheid hem in zijn eigen ogen had toebedeeld, met name om het Duitse
volk te leiden. Hij was geen workaholic, maar hij hield zich wel zeer strikt
aan zijn eigen standaarden.’

Betrouwbaar man

Hypothetische
vraag: wat zou er gebeurd zijn met Hitler, mochten de democratische partijen –
en met name dan Hindenburg en Von Papen – hem op 30 januari 1933 niet de macht
in handen hebben gegeven?

Ian Kershaw: ‘Ik denk dat
dat zou geleid hebben tot een enorm prestigeverlies voor Hitler, allicht ook
tot het einde van de weg voor hem. Het zou heel moeilijk geweest zijn voor hem
om dan nog een come-back te maken. De nazi-partij zou versplinterd zijn en met
de economische revival die net was begonnen, zou het bijna ondenkbaar geweest
zijn dat een dictator de macht kon grijpen.’

‘Vergeet
niet dat de nazi’s in november 1932, de vijfde verkiezingen al van dat jaar,
voor het eerst een paar miljoen stemmen verloren. De partij was virtueel
bankroet, er barstte een interne machtsstrijd los. Op 30 augustus 1932 had
Hitler nog geëist dat Hindenburg hem tot kanselier zou benoemen, een gevolg van
de grote winst die de NSDAP boekte bij de verkiezingen van juli. Hindenburg had
hem de deur gewezen. Dat was een grote klap voor Hitler. Het is onbegrijpelijk
dat Hindenburg zijn houding wijzigde in januari 1933. Voor Hitler was het de
hele tijd een kwestie van alles of niets geweest: macht of geen macht.’

Een andere
hypothetische opmerking, die Joachim Fest maakte in zijn Hitlerbiografie uit
1973 en die u overnam in uw boek, is dat Hitler als één van de grootste helden
uit de Duitse geschiedenis aanzien zou worden, mocht hij vlak voor de Tweede
Wereldoorlog gestorven zijn.

Ian Kershaw: ‘We weten
uiteraard niet hoe het verder afgelopen zou zijn, maar op dat moment zou men
hem inderdaad als heel belangrijk beschouwd hebben. Toch mogen we niet uit het
oog verliezen dat Hitlers politieke en militaire daden onvermijdelijk tot
oorlog moesten leiden. De oorlog en de genocide waren geen ongelukjes, je mag
niet stellen dat Hitler tot 1939 een groot leider was en dat ie daarna een paar
vervelende foutjes maakte.’

Hoe verklaart u
dat geroemde politici als Chamberlain, Churchill, Roosevelt en Daladier niet
inzagen waartoe Hitler in staat was en wat zijn werkelijke bedoelingen waren?

Ian Kershaw: ‘Je mag ze
niet allemaal over dezelfde kam scheren. Neem bijvoorbeeld Churchill. Zijn
visie op Hitler in het midden van de jaren dertig mag je gerust ambivalent
noemen. Churchill was bereid een fascistisch leider als Mussolini te
aanvaarden, zolang die geen bedreiging vormde voor de Britse belangen.
Hetzelfde dacht hij aanvankelijk over Hitler, tot hij inzag dat die heel andere
bedoelingen had. Churchill heeft zich met zijn openlijke waarschuwingen voor
het gevaar-Hitler lang in de politieke woestijn bevonden.’

‘Chamberlain
en de mensen die hem omringden in de ‘Appeasement’-groep wilden vooral een
nieuwe oorlog voorkomen; ze waren blind voor de gevaren, net zoals de Britse
bevolking trouwens. Groot-Brittannië was alleen maar bekommerd om zijn eigen
belangen en die lagen grotendeels buiten Europa. Chamberlain dacht dat Hitler
gewoon een fanatieke nationalist was. Wat kon het hem schelen dat Duitsland
plots Sudetenland inpalmde? Hij zag Hitler als een gevaar dat makkelijk in te dijken
was. In een brief daterend van september 1938 omschreef Chamberlain Hitler nog
als een betrouwbaar man. Pas nadat de nazi’s begin 1939 Praag binnen
marcheerden, wijzigde de Britse publieke opinie. Toen pas zag men in dat Hitler
niet met politieke middelen een halt kon worden toegeroepen.’

Zwart gat

Meestal biedt
een biografie een mengeling van het publieke- en het privé-leven van een
persoon. U noteert dat Hitler nauwelijks een privé-leven had.

Ian Kershaw: ‘Alle
biografen van Hitler worden met dat probleem geconfronteerd. Als je een
privé-biografie van Adolf Hitler zou schrijven, zou dat heel kort en heel
vervelend zijn. We hebben het hier niet over een groot denker, laat staan een
aantrekkelijk denker. Hij had geen geweldige ideeën, alleen maar een
gigantische politieke impact. Ook zijn culturele voorkeuren waren banaal,
vulgair zelfs.’

‘Stel
dat je een biografie van Churchill zou schrijven, dan krijg je te maken met een
interessant personage met specifieke karaktertrekken, wiens politieke ideeën de
hele tijd veranderen. Dat is niet het geval met Hitler. Hitlers politieke
ideeën veranderden niet tussen 1925 en 1945. Wat hij privé dacht, bracht hij
ook op het publieke podium. Hij trok zich nooit terug, kon zich niet
ontspannen.’

Maakte dat
ontberen van een privé-leven er uw taak als biograaf eenvoudiger op?

Ian Kershaw: ‘Neen,
integendeel. Ik bleef met een zwart gat in het centrum zitten. Hoe schrijf je
een biografie over zo iemand? Je kan immers niet over het individu op zich
schrijven. Ik heb niet geprobeerd Hitler als een gewoon man te portretteren,
wat hij ook niet was, maar ik wilde nagaan in welke omstandigheden hij tot zijn
recht kon komen. Ik schrijf over Hitlers macht en hoe hij die gebruikt. Mijn
boek is een mengeling van een traditionele biografie met een structurele en
sociale geschiedenis van het Derde Rijk.’

Hitler wordt
niet zelden als een krankzinnige afgeschilderd. John Lukacs protesteert
krachtig tegen dit beeld in zijn recente boek ‘Hitler en de geschiedenis’.
Volgens Lukacs is Hitler zelfs de populairste, revolutionaire volksleider uit
de geschiedenis. Wat is uw standpunt?

Ian Kershaw: ‘Het is onzin
om Hitler als een gek af te schilderen. Om te beginnen was hij niet krankzinnig
in medische termen. Op het eind van zijn leven, in 1944-’45, kan je misschien
aanvoeren dat hij mentaal instabiel was geworden, maar hij stond toen ook onder
een enorme druk. Trouwens, wat win je ermee om Hitler gek te noemen? Het zou
een apologie voor hem zijn, want een gek is niet verantwoordelijk voor zijn daden.
Het zou ook een apologie voor het Duitse volk zijn, dat zich de hele tijd liet
ringeloren door een gek. Een dubbele apologie, dus.’

‘Het
is moeilijk om zijn populariteit in de wereldgeschiedenis in te schatten, omdat
er nooit enquêtes zijn geweest op dat vlak, maar je mag gerust stellen dat hij
de populairste wereldleider van de jaren dertig van deze eeuw was. Of je hem
ook als revolutionair moet beschouwen, weet ik nog niet zo dadelijk.’

In zijn
controversiële bestseller ‘Hitlers gewillige beulen’ schrijft Daniel Goldhagen
dat de modale Duitser maar al te goed wist wat er met de joden in de kampen
gebeurde. Wat is uw vaststelling?

Ian Kershaw: ‘Ik hou niet
van Goldhagens boek. Eberhard Jaeckel, één van Hitlers Duitse biografen,
schreef boven een recensie in de Frankfurter Allgemeine Zeitung ‘Einfach ein
schlechtes Buch’ en daar kan ik mij wel in vinden. Toch stelt Goldhagen enkele
belangrijke vragen. Alleen oversimplifieert hij. Je moet nagaan welke
informatie op welk ogenblik beschikbaar was voor de hele bevolking. Ik
betwijfel of alle Duitsers op de hoogte waren van de uitroeiingskampen. Je mag
ook niet vergeten dat velen niet wílden weten wat Hitler allemaal deed, ze
sloten hun ogen en oren ervoor. De link tussen kennis en begrip kan hier niet
automatisch gemaakt worden. Goldhagen zegt: ze wisten er van en waren dus
medeplichtig aan de genocide. Ik vind die veralgemening fel overdreven.’

Een cruciale
vraag in Hitlers levensloop is: waar kwam zijn haat tegenover de joden vandaan?
U situeert het begin ervan in zijn Weense studentenperiode, begin 20ste eeuw.

Ian Kershaw: ‘Ik zie het
als een proces dat begon in Wenen en uitmondde in München, in het sleuteljaar
1919. Hitler was onmiskenbaar al antisemiet toen hij nog in Wenen woonde, maar
zowat iederéén was dat daar. In het leger begon hij zijn antisemitisme te
rationaliseren; hij weet de Duitse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog aan
de joden. In september 1919 noteerde hij dat de Duitse regering er alles aan
moest doen om álle joden te verwijderen. Daarin herkennen we al de latere
Führer.’

Hypochonder

U hebt net het
manuscript binnengeleverd van het tweede deel van uw Hitlerbiografie, die de
periode 1936-1945 beslaat. Vooruitlopend op uw bevindingen in dat boek, wil ik
u vragen of u het eens bent met Lukacs, die poneert dat veel van Hitlers
gedragingen vlak voor en tijdens de oorlog, een gevolg waren van zijn zwakke
gezondheid en de haast die hij had om zijn werk te voleindigen?

Ian Kershaw: ‘Rond zijn
vijftigste werd Hitler hoe langer hoe meer een hypochonder die nog een aantal
verwezenlijkingen wilde bereiken voor het eind van zijn leven. Psychologisch
was hij gehaast, ja, maar het mag niet de enige verklaring zijn voor de
radicalisering van het Hitlerregime. Er was ook de externe druk: hoe meer Duitsland
zijn spierbundels toonde, hoe meer tegenreactie er kwam van andere landen.
Lukacs’ verklaring is slechts gedeeltelijk juist.’

Kan je Hitlers
passage in de geschiedenis ook als nuttig bestempelen, in die zin dat we nu
weten tot wat de mens in staat is? We zijn, met andere woorden, gewaarschuwd.

Ian Kershaw: ‘Ik zou hem
niet zozeer nuttig noemen, want wie weet wat ons de 21ste eeuw nog allemaal te
wachten staat. Ik denk dat de Europeanen over honderd jaar zullen inzien dat
Hitler zowel een constructief als een destructief personage was. Hij heeft ons
veel geleerd over de manipuleerbaarheid van de samenleving, over het gebruik
van technologie ten dienste van de macht, over wreedheid.’

U hebt tien
jaar van uw leven gespendeerd aan het schrijven van uw Hitlerbiografie. In die
tijd hebt u alleen maar boeken gelezen over Hitler en het Derde Rijk. Was het
dat allemaal wel waard?

Ian Kershaw: ‘Ik heb niet
de tijd gehad om andere boeken te lezen, neen. Er zijn nu eenmaal onvoldoende
uren in een week om alles te doen wat ik zou willen doen. Of het dat allemaal
waard was? Ik ben geneigd om met ‘Ja’ te antwoorden. Misschien zou ik er tien
jaar geleden niet aan begonnen zijn, mocht ik geweten hebben welke moeite ik me
zou moeten getroosten om deze boeken te schrijven. Maar ik denk dat ik zinvol
werk gedaan heb; het is interessant om te weten hoe één van de belangrijkste
episodes van deze eeuw tot stand is gekomen. Binnenkort is mijn werk definitief
af. En wees gerust: er is leven na Hitler.’

Ian
Kershaw – Hitler 1889-1936. Hoogmoed – 1999,
Utrecht, Het Spectrum, 839 blz. ISBN 90-274-6571-1.



« Vorige