Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Boudewijn was verre van een heilige

Geschiedenis Posted on wo, juni 26, 2013 12:31:08

‘Heb jij mannen gekend in jouw leven?’ vroeg de immer
guitige Bart Peeters aan zijn gaste, de bevallige presentatrice-zangeres
Yasmine, die, zoals bekend, vooral van vrouwen hield. Ik keek naar een
heruitzending van een aflevering van het prettig gestoorde Canvas-programma Mag ik u kussen?, naar aanleiding van de
vierde verjaardag van de dood van Yasmine (Hilde Rens voor de burgerlijke
stand).

‘Mijn vader en George Michael,’ antwoordde ze gevat. En er
volgde nog een uitleg, maar die heb ik minder gevolgd, omdat ik afgeleid was,
een gevolg van mijn fascinatie voor data. George Michael is namelijk jarig op
25 juni. Hilde Rens stapte uit het leven op 25 juni 2009, de 46ste verjaardag
van de zanger. Toeval, neem ik aan, maar dan wel een heel wrééd toeval. Net zoals
het wel toeval zal zijn dat je op de Wikipedia-pagina van 25 juni maar liefst
négen prominente overledenen terugvindt in het jaar 2009, onder wie ook Farrah
Fawcett en Michael Jackson.

***

Minder toeval kwam er te pas bij de vierde en laatste
aflevering van de uitermate interessante documentaire reeks ‘Naar het hart van
de koning’ over het leven van koning Boudewijn. Het leven van een koning is van
A tot Z georkestreerd. Spontaniteit bestaat niet in die artificiële wereld. En
dus was het ook geen toeval dat Boudewijn zich in de laatste jaren van zijn
leven volop sociaal engageerde en daarmee tegelijk wees op grote tekortkomingen
van de politieke klasse. Boudewijn bij de sukkelaars, slachtoffers van armoede.
Boudewijn bij de migranten, slachtoffers van racisme. Boudewijn bij de hoeren,
slachtoffers van vrouwenhandel. Boudewijn voelde zich thuis bij de slachtoffers
van de samenleving.

Het leverde toen mooie plaatjes op van een warme koning.
Jaren na datum viel mij gisteravond pas op hoe deze acties pasten in een poging
om de koning populair te maken bij de bevolking. Het leek wel een
marketingcampagne. Niet dat ik Boudewijn ervan verdenk dat hij helemaal geen
empathisch vermogen had, daarvoor kende ik de man te weinig om hem te
beoordelen, maar met zijn démarches tussen 1990 en 1993 heeft hij ongetwijfeld
flink bijgedragen tot de massahysterie die er na zijn overlijden op 31 juli 1993
losbarstte, hysterie die blijkbaar besmettelijk was, want een politieke
journalist van de openbare omroep had het toen, geprangd tussen de geduldig aanschuivende rijen Belgen aan het Koninklijk Paleis in Brussel, over ‘een nieuw politiek feit’.
Diezelfde man is twintig jaar later lid van een anti-Belgische en
anti-monarchistische partij en tweette na de uitzending: ‘De wereld is in 20
jaar tijd fors veranderd. Er zijn mensen die al 20 jaar hetzelfde denken &
zeggen. Ik niet dus :-)’. Ach, ja.

Wat niet werd verteld over die flink gemediatiseerde laatste
levensjaren van Boudewijn: door zijn kritische attitude tegenover de politieke
wereld heeft hij mee de anti-politiek gevoed en bijgedragen tot het succes van
een anti-democratische extreem-rechtse partij in Vlaanderen.

Wat ook niet werd verteld: de
macht van de kabinetschef van de koning mag wel eens onderzocht worden, want
mij lijkt die ongebreideld en da’s democratisch onverantwoord. Jacques Van
Ypersele de Strihou, 76, maar vandaag nog altijd de enige rechterhand van
koning Albert II, zit al dertig jaar op die post. Hij heeft het land drie
decennia de facto mee bestuurd,
terwijl de man nooit verkozen is geweest, nooit verantwoording heeft moeten
afleggen bij de kiezer, nooit rekening moest houden met democratische geplogenheden.
Dat is een zeer ongezonde situatie en dat mag wel eens gezegd én onderzocht én
aangepakt worden.

Maar goed, het ging hier dus over Boudewijn, de trieste,
kinderloze koning. Op wijlen grondwetsspecialist Robert Senelle na, die
uitpakte met de geestige oneliner ‘Laat het uit, de katholieken hebben al
genoeg heiligen!’, waren de andere geïnterviewden het er over eens: deze koning
was niet minder dan een heilige. En hij had ook een ‘geheim’, zo lieten
kardinalen Danneels en Suenens cryptisch verstaan tijdens de uitvaartplechtigheid. Daarmee
moesten we het stellen, zoals dat wel vaker gaat in katholieke kringen: je moet
het maar geloven! Hey Lord, don’t ask me
questions
, zoals Graham Parker destijds al sarcastisch opmerkte.

***

Boudewijn, een heilige? Dit was de man die nauwelijks drie
jaar voor zijn dood weigerde de abortuswet te ondertekenen, omdat het indruiste
tegen zijn geweten. Waarna een hele poppenkast werd opgezet om hem ’tijdelijk
onbekwaam tot regeren’ te verklaren. Terwijl de koning met die geste eigenlijk
ongeveer hetzelfde deed als een Dilbeekse sportschepen afgelopen weekend: hij
liet zijn broek afzakken tegenover de democratie. Hij weigerde de scheiding van
Kerk en Staat te aanvaarden. Hij liet, kortom, weten dat hij de mening van de
meerderheid van zijn bevolking niet respecteerde. Een heilige?

Dit was ook de man die, geïnspireerd door zijn entourage,
lang mede-verantwoordelijk was voor de onderdrukking van het Congolese/Zaïrese
volk. Eerst door hen als kolonisator te behandelen (zoals hem dat door zijn
voorvaderen geleerd was), daarna door veel te snel en zonder overleg met de Belgische regering de onafhankelijkheid aan te kondigen, tenslotte door decennialang de scrupuleloze dictator Mobutu de hand
boven het hoofd te houden. Pas in de laatste jaren van zijn leven zou hij
Mobutu desavoueren, wat die laatste dan weer niet begreep. (Een beetje zoals Saddam Hoessein, de grote vriend van de Amerikanen tijdens de oorlog tussen Iran en Irak (1980-1988), niet begreep waarom zijn vrienden het niet apprecieerden dat hij Koeweit binnenviel.)

Gedurende heel zijn regeerperiode, 42 jaar lang, liet Boudewijn niet na om
zijn katholieke overtuiging te laten doorwegen in zijn keuzes van ministers,
formateurs en informateurs. Via zijn kabinetschef woog deze koning zwaar op
regeringen en regeerprogramma’s. Zijn rol was veel meer dan ceremonieel, zijn
invloed immens, zijn morele gezag desondanks onaangetast.

Boudewijn was geen heilige. Hij had zijn menselijke kanten,
ongetwijfeld, maar hij gebruikte én misbruikte zijn macht waar en wanneer het
hem uitkwam. In de eerste plaats voor God. In de tweede voor Vaderland.



Martin Luther King 45 jaar dood (3/3)

Geschiedenis Posted on vr, april 05, 2013 12:48:59

Martin
Luther King Jr. zou op 15 januari vierentachtig geworden zijn, ware het niet
dat hij op 4 april 1968, gisteren vijfenveertig jaar geleden, bij een
moordaanslag in Memphis, Tennessee om het leven kwam. Dominee King schreef drie
boeken, ettelijke artikels en ontelbare speeches. Die werden vijftien jaar
geleden gebundeld in
De autobiografie,
een boek dat uiteraard niet geeft wat het belooft, omdat King nu eenmaal geen
autobiografie schreef bij leven. Toch is dit een bijzonder interessant boek, al
was het alleen maar om opnieuw kennis te maken met de op idealen van vrijheid
en geweldloosheid gestoelde ideeën van King. Hieronder hebben we een aantal van
zijn uitspraken gebundeld, in de vorm van een heus virtueel interview. (Deze
tekst verscheen oorspronkelijk in De Financieel-Economische Tijd van zaterdag
20 februari 1999.)

Geweldloos verzet

‘Wij kunnen geen verlichte democratie hebben als
een bevolkingsgroep dom gehouden wordt. We kunnen geen gezonde natie zijn als
tien procent van de bevolking ondervoed en ziek is en ziektekiemen draagt die
geen onderscheid maken op basis van kleur, die zich niet aan de wetten van Jim
Crow houden. We kunnen geen ordelijke en gezonde natie zijn als de leden van
een bevolkingsgroep zó onder de duim worden gehouden dat ze bijna gedwongen
worden tot misdaad en asociaal gedrag. We kunnen geen echte christenen zijn
zolang we de belangrijkste les van Jezus in de wind slaan: heb uw naaste lief.
We kunnen geen echte welvaart bereiken als een grote bevolkingsgroep zó arm is
dat zij haast niets kan kopen. Als wij de democratie verdedigen tegen aanvallen
van buitenaf, moeten we er ook voor zorgen dat we eerlijkheid en vrijheid in
eigen huis bevorderen.’

(Uit de door de 15-jarige King gehouden voordracht
‘The Negro and the Constitution’ tijdens een voordrachtswedstrijd in Dublin,
Georgia die hij met glans won, 17 april 1944.)

Waar haalde u de persoonlijke inspiratie voor uw
geweldloze strijd?

King: ‘In
mijn karakter, en in het karakter van iedereen die sterk wil zijn, zijn eigenschappen
gecombineerd die flink tegenstrijdig zijn. Je bent zowel militant als
bescheiden, zowel idealistisch als realistisch. En ik denk dat ik mijn sterke
rechtvaardigheidsgevoel dank aan de sterke, dynamische persoonlijkheid van mijn
vader en dat ik mijn zachte kant heb geërfd van mijn moeder, die heel zacht en
lief is.’

Uw vader was dominee en u bent dat ook geworden, al
was dat aanvankelijk blijkbaar niet van harte?

‘Ik ontdekte dat veel
zwarte dominees ongeletterd waren en niet waren opgeleid in een seminarie, en
dat zette mij aan het denken. Ik was zowat opgegroeid in de kerk en wist
daardoor veel van godsdienst, maar ik vroeg me af of religie een goed
instrument kon zijn voor het moderne denken. Ik vroeg me af of religie
intellectueel respectabel en tegelijkertijd emotioneel bevredigend kon zijn.’

Hoe kwam u tot geweldloos verzet?

‘In mijn eerste jaar (aan het Morehouse College, 1944, FVL)
las ik voor het eerst het essay van Henry David Thoreau On Civil Disobedience (over de burgerlijke ongehoorzaamheid, FVL).
Door dit essay, waarin deze dappere man uit New England schrijft dat hij
weigert belasting te betalen en liever naar de gevangenis gaat dan dat hij
meewerkt aan een oorlog die de slavernij zal verbreiden tot in Mexico, kwam ik
voor het eerst in aanraking met het principe van geweldloos verzet.
Gefascineerd als ik was door het idee om te weigeren mee te werken aan een
verwerpelijk systeem, las ik het essay verschillende keren.’

Voor die geweldloosheid had u een stichtend
voorbeeld: Mahatma Gandhi.

‘Gandhi was waarschijnlijk
de eerste in de geschiedenis die Jezus’ moraal van liefde uittilde boven de
interactie tussen individuen en er een krachtige en effectieve sociale kracht
op baseerde. Liefde was voor Gandhi een krachtig instrument voor sociale en
collectieve hervorming. In deze gandhiaanse nadruk op liefde en geweldloosheid
ontdekte ik de methode tot sociale hervorming waarnaar ik had gezocht. De
intellectuele en morele bevrediging die ik tevergeefs had gezocht in het
utilitarisme van Bentham en Mill, de revolutionaire methodes van Marx en Lenin,
de sociale-contracttheorie van Hobbes, het ’terug-naar-de-natuur’-optimisme van
Rousseau en de supermanfilosofie van Nietzsche vond ik in Gandhi’s filosofie
van de geweldloosheid.’

Bussenboycot

‘Laten wij in alles wat we doen samen zijn. Eenheid
is nu het hardst nodig; als wij één zijn, kunnen wij alles bereiken wat we
willen en waar we recht op hebben. En laat u door niemand bang maken. Wij zijn
niet bang voor wat wij doen, omdat wij het binnen de grenzen van de wet doen.
Nooit in onze Amerikaanse democratie mogen wij denken dat wij iets verkeerds
doen als we protesteren. Protest is een recht.’

(Uit een toespraak tot de pas opgerichte Montgomery
Improvement Association, MIA, 5 december 1955.)

Op 1 december 1955 was er het incident met de
zwarte vrouw Rosa Parks die weigerde op te staan voor een blanke in een bus in
de stad Montgomery, Alabama. Het gevolg was dat de zwarten meer dan een jaar de
bussen meden. Was dat een zinvolle boycot?

‘Toen ik er langer over
nadacht, ging ik inzien dat wij onze medewerking aan een slecht systeem
opzegden en niet zozeer onze steun aan het busbedrijf introkken. Het
busbedrijf, als uiterlijke vertegenwoordiger van het systeem, zou er natuurlijk
schade van ondervinden, maar het hoofddoel was te weigeren nog langer mee te
werken aan het kwaad. Ik dacht aan Thoreaus essay On Civil Disobedience. Ik raakte ervan overtuigd dat wat wij in
Montgomery gingen doen, te maken had met wat Thoreau had gezegd. We zeiden
simpelweg tegen de blanke gemeenschap: wij kunnen niet langer meewerken aan een
slecht systeem. Vanaf dit moment zag ik onze beweging als een massale weigering
om mee te werken. En ik gebruikte het woord ‘boycot’ niet vaak meer.’

Alvorens het Hooggerechtshof in november 1956
rassendiscriminatie op bussen onwettig noemde, werd u door een volledig blanke
jury veroordeeld wegens het leiden van een illegale boycot. Heeft u toen niet
getwijfeld aan uw missie?

‘Iemand die is
veroordeeld, verlaat het gerechtsgebouw meestal met een somber gelaat, maar ik
liep met opgeheven hoofd en een glimlach op mijn gezicht. Ik wist dat ik nu een
veroordeelde crimineel was, maar ik was trots op mijn misdaad. Mijn misdaad was
dat ik samen met mijn mensen een geweldloze verzetsactie had gepleegd. Mijn
misdaad was dat ik mijn mensen een gevoel van waardigheid en zelfrespect wilde
geven. Mijn misdaad was dat ik de onvervreemdbare rechten opeiste op leven,
vrijheid en het nastreven van geluk. En bovenal was het mijn misdaad dat ik de
mensen ervan had proberen te overtuigen dat het niet meewerken aan het kwaad
een morele plicht is, net als het meewerken aan het goede.’

Heeft u altijd de juiste keuzes gemaakt in die
periode, eind jaren vijftig?

‘Als ik alles opnieuw zou
moeten doen, zou ik de zwarte gemeenschap anders leiden dan ik heb bedaan. De
fout die ik heb gemaakt, was dat ik tegen de rassenscheiding als geheel
protesteerde, terwijl ik me beter tegen een bepaald onderdeel ervan had kunnen
verzetten. Ons protest was zó vaag dat we niets bereikten waardoor de mensen
gedeprimeerd en wanhopig werden. Het was beter geweest als wij ons bijvoorbeeld
hadden geconcentreerd op discriminatie in bussen of in restaurants. Eén
overwinning, op een bepaald gebied, zou symbolisch zijn geweest en zou het
moreel en het enthousiasme hebben verbeterd.’

Liberalisme

‘Dit gebrek aan positief leiderschap van de
federale overheid blijft niet beperkt tot een bepaalde politieke partij. Beide
partijen hebben de zaak van de gerechtigheid verraden. De Democraten hebben dat
gedaan door toe te geven aan de vooroordelen en ondemocratische praktijken van
de Dixiecraten in het zuiden. De Republikeinen hebben het gedaan door toe te
geven aan de ongelooflijke hypocrisie van de reactionaire noorderlingen in de
rechtse vleugel. Deze mensen vertonen vaak een hemofilie aan woorden en anemie
aan daden.’

(Uit een toespraak op de Prayer Pilgrimage for
Freedom in Washington DC, 17 mei 1957.)

Men heeft u vaak het verwijt gemaakt dat u met het
communisme sympathiseerde. Hoe zag u de strijd van de ideologieën eigenlijk?

‘Mijn studie van Marx
overtuigde me er van dat de waarheid niet bij het marxisme en ook niet bij het
traditionele kapitalisme lag. Elk vertegenwoordigt slechts een gedeeltelijke
waarheid. Het traditionele kapitalisme zag niets in collectieve ondernemingen
en het marxisme zag niets in het particulier initiatief. Het negentiende-eeuwse
kapitalisme zag niet in dat het leven sociaal is en het marxisme zag en ziet
nog steeds niet in dat het leven individueel en persoonlijk is. Het Koninkrijk
Gods is niet de these van het individueel handelen, noch de antithese van het
collectief handelen, maar een synthese die de waarheden van beide in zich
verenigt.’

Anderen verweten u dan weer een té liberale
houding.

‘De grote indruk die veel
liberale theologen op mij hebben gehad, en mijn ook nu nog grote verlangen om
optimistisch te zijn over de menselijke natuur, hebben veel te maken met mijn
liberale houding. En natuurlijk is er een aspect van het liberalisme dat ik
altijd in ere zal houden: de nadruk die wordt gelegd op het zoeken naar de
waarheid en op een open en analytische geest, de weigering de beste inzichten
van de rede buiten te sluiten. De bijdrage die het liberalisme heeft geleverd
aan de filologisch-historische kritiek binnen de bijbelstudie, is van
onschatbare waarde geweest.’

JFK

‘Ik zeg hier dat een individu dat een wet
overtreedt die volgens zijn eigen geweten onrechtvaardig is en waarna hij
gewillig zijn straf accepteert om op die manier het geweten van de gemeenschap
wakker te schudden vanwege de onrechtvaardigheid, in feite het hoogste respect
betuigt jegens de wet.’

(…) ‘We mogen nooit vergeten dat alles wat Adolf
Hitler deed in Duitsland ‘legaal’ was en dat alles wat de strijders voor de
vrijheid in Hongarije deden ‘illegaal’ was. Het was ‘illegaal’ om hulp en steun
te bieden aan een jood in het Duitsland van Adolf Hitler. En toch, ik weet
zeker dat als ik in die tijd in Duitsland had geleefd, ik had geprobeerd om
mijn joodse broeders bij te staan. Als ik vandaag de dag in een communistisch
land zou wonen waar sommige principes die voor een christen essentieel zijn
worden onderdrukt, dan zou ik openlijk pleiten voor burgerlijke
ongehoorzaamheid tegen de antireligieuze wetten van dat land.’

(Uit een antwoordbrief aan blanke dominees die King
schriftelijk hadden verzocht zijn acties stop te zetten, 16 april 1963.)

Op 22 december 1963 werd president Kennedy vermoord
in Dallas. Hoe was uw relatie met hem?

‘Overal was men
verbijsterd door het nieuws van de moord op president John F. Kennedy. Wij
zagen hoe de vijfendertigste president van onze natie als een grote ceder werd
geveld. Het persoonlijk verlies was groot; het verlies voor de wereld was
overweldigend. Het was moeilijk te geloven dat iemand zo vol energie,
vitaliteit en kracht niet langer onder ons was.’

‘President Kennedy was een
persoonlijkheid met sterke tegenstellingen. Eigenlijk waren er twee John Kennedy’s.
De eerste regeerde de eerste twee jaar van zijn ambtsperiode onder de druk van
onzekerheid die een gevolg was van zijn nipte verkiezingsoverwinning. Hij
weifelde en probeerde aan te voelen in welke richting zijn leiderschap zich kon
ontwikkelen zonder al te veel steun te verliezen. In 1963 was echter een nieuwe
Kennedy opgestaan. Hij had ontdekt dat de publieke opinie geen strak keurslijf
draagt. Het Amerikaanse politieke denken was niet conservatief, noch radicaal
of gematigd. Het was boven alles veranderlijk. Het volgde eerder trends dan
uitgesproken lijnen. Een zelfverzekerd leiderschap kon het op een constructieve
manier sturen.’

Droom

‘Ik heb een droom dat op een dag deze natie zal
opstaan en de ware betekenis van haar credo zal vervullen: voor ons is het
vanzelfsprekend dat alle mensen als gelijken zijn geschapen.’

(…) ‘Ik heb een droom dat mijn vier jonge
kinderen op een dag zullen leven in een natie waar zij niet worden beoordeeld
naar de kleur van hun huid, maar naar de inhoud van hun karakter.’

(Uit de toespraak aan het einde van de zwarte mars
op Washington DC, 28 augustus 1963.)

Tijdens de ‘mars voor vrijheid en werk’ naar
Washington DC, hield u uw beroemde ‘I have a dream’-toespraak. Waar haalde u de
inspiratie hiervoor?

‘Ik begon mijn toespraak
voor te lezen en las door tot op een bepaald punt. Het publiek reageerde die
dag geweldig, en opeens kwam er iets over me. In juni van dat jaar, na een
vreedzame bijeenkomst van duizenden mensen in het centrum van Detroit, had ik
bij een toespraak in Cobo Hall de woorden ‘I have a dream’ gebruikt. Ik had
deze woorden ook voordien vaak gebezigd en voelde dat ik ze nu weer wilde
uitspreken. Ik weet niet waarom. Bij mijn voorbereiding van de toespraak had ik
er niet aan gedacht. Ik sprak de woorden uit, en vanaf dat moment schoof ik
mijn uitgeschreven tekst opzij en liet hem voor wat hij was.’

In 1967 raakten de Verenigde Staten steeds meer
betrokken in de oorlog met Vietnam. Waarom riep u de zwarte gemeenschap op om
dienst te weigeren?

‘Terugkijkend realiseerde
ik me dat het einde van mijn vertrouwen niet onverwachts kwam. Het kwam zoals
eb plaats maakt voor vloed. Terwijl ik terugdacht aan de gebeurtenissen, zag ik
dat het kwaad stapje voor stapje was opgebouwd. De ene onmenselijkheid was op de
andere gestapeld. Elke wandaad was op zich genoeg om te bewerkstelligen dat men
zich van schaamte zou willen verbergen. Wat afschuwelijk maar waar was, was dat
mijn land alleen maar praatte over vrede en in werkelijkheid uit was op een
militaire overwinning. In de handschoen van de vrede zat de gebalde, ijzeren
vuist van de oorlog verborgen. Ik voelde me naakt in mijn schuld en mijn
schaamte, zoals Duitsers zich moeten voelen als ze eraan terugdenken hoe hun
leiders met militaire middelen andere naties hebben geprobeerd te
overmeesteren. Ik vond dat ik mezelf te lang had toegestaan om zwijgend aan de
zijlijn te staan. Ik was een luid spreker maar een stille acteur, terwijl een
schijnvertoning werd opgevoerd.’

Beloofde Land

‘Door te moeten leven onder de dagelijkse dreiging
van de dood, wordt een mens soms moedeloos. Zo veel verbaal geweld en kritiek
te moeten doorstaan, soms zelfs van mijn eigen mensen, maakt mij af en toe
moedeloos. Om zo vaak ’s avonds gefrustreerd in bed te moeten stappen terwijl
ik de rillingen van de koude wind van de tegenstand nog voel, maakt mij soms zo
moedeloos dat ik ga denken dat al mijn werk voor niets is.’

(Uit een toespraak na een mars in Memphis, precies
een week voor zijn dood, 28 maart 1968.)

‘Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren. We gaan
moeilijke dagen tegemoet. Maar het maakt mij nu niet meer uit. Want ik ben op
de bergtop geweest. En het maakt mij niet uit. Net als iedereen zou ik graag
een lang leven hebben – ik zou graag oud worden. Maar dat is niet waar ik me nu
mee bezig houd. Ik wil slechts Gods wil doen. En Hij heeft mij toegestaan de
berg te beklimmen. En ik heb op de top rondgekeken, en ik heb het Beloofde Land
gezien. Misschien lukt het mij niet om er met u te komen. Maar ik wil dat u
weet dat wij als volk het Beloofde Land zullen bereiken. En ik ben blij
vanavond. Ik maak me geen zorgen, ik ben voor niemand bang. Mijn ogen hebben de
glorie van de wederkomst van de Heer gezien.’

(Uit zijn laatste toespraak in Memphis, de avond voor
zijn dood, 3 april 1968.)

Clayborne Carson (red.) – Martin Luther King Jr. De autobiografie –
1998, Amsterdam, Arena/Kritak, 423 blz., ISBN 90-6303-775-9.



Martin Luther King 45 jaar dood (2/3)

Geschiedenis Posted on do, april 04, 2013 12:02:13

Vandaag
worden, naar jaarlijkse gewoonte, op verschillende plaatsen in de Verenigde
Staten de verjaardag van de moord op
Martin Luther King, Jr. herdacht. 4 april 2013 is al de 45ste verjaardag van
zijn dood. Volgens de in Londen residerende Amerikaanse advocaat William F.
Pepper was de moordenaar een lokale politie-agent uit Memphis, Tennessee. De
agent, Earl Clark, was een scherpschutter die nauw in contact stond met een
lokale maffiabaas. Het complot zou uitgetekend zijn in de hoogste regionen van
het land en James Earl Ray, de man die een celstraf van 99 jaar uitzat voor de
moord (en die op 23 april 1968 aan kanker overleed), zou er helemaal niets mee
te maken hebben gehad. Bovendien was het ook de bedoeling Andrew Young, een
naaste medewerker van King, op dezelfde plek om te brengen. Dr. Pepper stelde
dat in zijn uit 1995 daterende boek
Orders to Kill. Ik had vijftien jaar
geleden een gesprek met hem. (Dit interview verscheen oorspronkelijk in De
Financieel-Economische Tijd van zaterdag 11 april 1998.)

In 1977
verzocht Rev. Ralph Abernathy, de rechterhand van Martin Luther King, advocaat
William F. Pepper de moordzaak te onderzoeken. Volgens Abernathy was er meer
aan de hand. Pepper was een oude bekende. In 1967 had hij een tijdje als
journalist door het platgebombardeerde Vietnam gezworven. Hij keerde terug uit
de hel als een overtuigd pacifist. Het was Pepper die het anti-Vietnamstandpunt
van Martin Luther King beïnvloedde. Het laatste jaar van Kings leven week de
blanke Pepper haast niet van de zijde van de charismatische zwarte leider.

Na de moord
vestigde een verbitterde Pepper zich als advocaat in Londen, waar hij jaren
voordien ook zijn studies al gedaan had. Cliënten had ie zowel in de States als
in Engeland. Toen Abernathy met zijn verzoek kwam, zat Pepper niet echt
verlegen om werk. Maar na het bekijken van enkele cruciale documenten –
verwaarloosd door de jury die Ray had veroordeeld – en het nauwgezet bestuderen
van de werking van het House Select Committee on Assassinations wist hij: dit
wordt míjn zaak.

Zo’n tien jaar
later, in 1988, was hij er al helemaal van overtuigd dat Ray niet alleen níet
de moordenaar was, maar dat die zelfs hoegenaamd niets met de moord te maken
had. Ray was de zondebok, de Lee Harvey Oswald-van-het-moment, met dat verschil
dat Oswald tenminste nog mee in het complot zat. Pepper bood zich bij Ray aan
om diens advocaat te worden, in de hoop alsnog een ernstig proces te kunnen
bekomen. Een nogal ironische situatie: de gewezen medestander van Martin Luther
King werd de voornaamste pleitbezorger van diens vermeende moordenaar.

Het onderzoek
van Pepper leidde tot in de diepste kernen van de FBI, de maffia en het
Amerikaanse leger. Hij ontdekte de gruwel en gruwelde van zijn ontdekkingen.
Het bewijsmateriaal dat hij verzamelde en verwerkte in zijn boek ‘Orders to
Kill’ uit 1995, was meer dan overtuigend. En toch: er kwam géén nieuw
proces-Ray. Meer nog: niemand wilde naar Pepper luisteren. Alleen off-the-record
werd zijn these door de directe betrokkenen bevestigd.

In 1993 kregen
Ray en Pepper een troostprijs: een tv-proces. Ernstig opgevat, weliswaar, met
een échte rechter, een échte openbare aanklager en échte getuigen. De
kroongetuigen lieten het echter op het allerlaatste moment afweten, bang dat ze
waren voor represailles, want zo’n tv-proces zou de media halen en de openbare
discussie beroeren. Een onterechte vrees, want de anders zo op smeuiige
verhalen beluste media gaven niet thuis, op de tv-stations die de uitzending
verzorgden na.

Orders to Kill

Begin april
1998 lag de paperbackeditie van Orders to Kill in de Engelstalige boekhandel.
Het blijft indrukwekkend om Peppers zoektocht op papier te volgen. Betere
misdaadverhalen lees je niet en het is dan nog vermoedelijk allemaal echt
gebeurd ook. In het nawoord voegt Pepper zijn bevindingen sinds de publicatie
van de oorspronkelijke hardbackeditie uit 1995 toe. Eindelijk wordt de
identiteit van de moordenaar onthuld.

Het moet
ongeveer zo gegaan zijn, volgens Pepper. De FBI en het leger besluiten – meer
dan waarschijnlijk met medeweten van president Johnson – Martin Luther King uit
de weg te ruimen. Ze contacteren Carlos Marcello, de peetvader van New Orleans
(ook al vernoemd in de JFK-complottheorie), die op zijn beurt Frank Liberto,
zijn associé uit Memphis, inschakelt voor de praktische afhandeling. Liberto
gaat op bezoek bij Loyd Jowers, eigenaar van Jim’s Grill, een snackbar recht
tegenover het Lorraine Motel, waar King die dagen verbleef. Jowers is Liberto
nog wat verschuldigd en kan niet anders dan toezeggen. Liberto belooft hem
100.000 dollar. Jowers zoekt op zijn beurt enkele vrienden van de lokale
politie van Memphis op, onder wie de uiteindelijke moordenaar. Verschillende
teams maken zich op om Martin Luther King en een van zijn voornaamste
medewerkers, Andrew Young (de latere ambassadeur bij de Verenigde Naties en
burgemeester van Atlanta), te vermoorden. De operatie wordt voorbereid door de
902 intelligentie-groep van het Amerikaanse leger. (Hooggeplaatste legerofficieren werkten dan al jaren samen met Marcello
om wapens van en naar de Verenigde Staten te smokkelen, schrijft Pepper. Wapens
werden gestolen in legereenheden en vervolgens verkocht, de opbrengst werd
gedeeld).
Tussen al die organisaties in, bevindt zich Raul, de man die
James Earl Ray na diens ontsnapping in Montréal ging recruteren voor het
smokkelwerk.

King wordt met
één schot geveld. Te vroeg, want de andere schutter is nog niet klaar om Young
neer te schieten. De moordenaar ontsnapt. Enkele dagen later identificeert de
FBI James Earl Ray als de vermoedelijke moordenaar. Ray wordt pas twee maanden
nadien gearresteerd op Heathrow, de luchthaven van Londen, op weg naar Brussel.
In maart 1969 volgt dan een schertsproces dat nauwelijks tweeëneenhalf uur
duurt. Ondertussen hebben de Memphis Police Department, MPD, en de FBI alle
mogelijke sporen uitgewist. Tot zover de over meer dan 500 pagina’s uitgewerkte
these van Dr. Pepper.

Pepper zegt dat
de jury destijds negentien bewijsstukken straal genegeerd heeft, waaruit moest
blijken dat Ray de moord niet had begaan. Sindsdien heeft Pepper nog meer dan
tien nieuwe aanwijzingen gevonden. King werd officieel vermoord vanuit de
badkamer van het sjofele appartement dat Ray onder het pseudoniem John Willard
huurde. Maar vanuit die positie werd het zicht op het balkon van het Lorraine
Motel belemmerd door struiken. Toeval of niet, maar de dag ná de moord werden
de struiken verwijderd. Verschillende getuigen hebben King na het schot een
opwaartse beweging zien maken, alvorens hij neerviel. Dat is onmogelijk als het
schot horizontaal werd afgevuurd (vanaf Rays badkamervenster) en het
ondersteunt nogmaals de visie dat het schot van beneden kwam.

Even opvallend:
normaal zorgde de FBI voor een vast bewakingsteam voor King. Toevallig kregen
de leden daarvan die dag te horen dat ze naar huis mochten. Twee zwarte
brandweermannen in de kazerne recht tegenover het Lorraine Motel, mochten
eveneens onverwacht vroeger naar huis, zonder dat daar een verklaarbare reden
voor was. De voorziene kamer voor King werd de dag voor zijn aankomst in
Memphis nog gewijzigd. Van een veilige plaats op de eerste verdieping werd hij
verplaatst naar een kamer op de tweede verdieping, met balkon aan de voorzijde
van het gebouw. In het zicht van potentiële moordenaars. Meer nog: King wilde
oorspronkelijk in het chiquere Holiday Inn logeren, maar de FBI had hem er via
een omweg van overtuigd dat dat niet goed was voor zijn imago. Het Holiday Inn
werd gerund door blanken, het Lorraine Motel door zwarten.

Audiëntie

Dr. William F. Pepper was een drukbezet man, toen ik hem in de lente van
1998 contacteerde. Hij pendelde voortdurend tussen de Verenigde Staten en
Groot-Brittannië. Een interview met hem vastleggen, kwam zowat op hetzelfde
neer als een audiëntie bij de paus vragen. Na lang aandringen lukte het toch.
Pepper was moe van het vele reizen en hij was kregelig omdat de pers hem links
laat liggen.

Was u er meteen na de moord van overtuigd dat er
meer aan de hand was dan enkel die ene James Earl Ray die King zou hebben
doodgeschoten?

Pepper: ‘Neen. Negen jaar lang dacht ik dat ze de juiste
man hadden gearresteerd.’

Pas in 1977 was u ervan overtuigd dat er een
samenzwering was?

‘Ik was
hélemaal niet overtuigd. Abernathy overhaalde me om met Ray te gaan praten in
de gevangenis. Pas na vijf uur ondervraging waren we er zeker van dat Ray niet
de schutter was.’

In Rays eigen boek uit 1992, ‘Who killed Martin
Luther King?’, beweert hij zelfs dat hij niet eens in de buurt van het Lorraine
Motel was op het moment van de moord. Gelooft u dat?

‘Natuurlijk.
Hij reed nog vóór de moord weg van die plek. De rechtbank weet dat ook. Ze
bezit al dertig jaar twee getuigenissen van toevallige passanten die een blanke
man in een witte Mustang hebben zien wegrijden. Dit zijn mogelijke alibi’s voor
Ray. Alleen heeft de rechtbank daar nooit rekening mee gehouden.’ (Pepper overhandigde ons een kopie van de
FBI-getuigenissen. Twee heren, ene William Reed en ene Ray Hendrix, zeggen dat
ze een Mustang geparkeerd hebben zien staan voor Jim’s Grill, de snackbar van
Loyd Jowers recht tegenover het Lorraine Motel en vlak naast het gebouw waar
Ray een kamer huurde. Even later, rond kwart voor zes, werden ze bijna
aangereden door diezelfde Mustang. Reed omschrijft de chauffeur als blank, noch
jong, noch oud, met een wit hemd, mogelijk ook een das. Ray heeft – los van
deze twee getuigenissen – altijd volgehouden dat hij op dat moment dát traject
heeft afgelegd, FVL.)

Bedoelt u dat ze niet ter sprake kwamen tijdens het
tweeëneenhalf uur durend proces tegen Ray?

‘Dat bedoel ik,
ja. Ze hebben ze begraven. Ze begraven álles.’

Vreemd toch dat Ray in eerste instanties schuldig
pleitte?

‘Niet zó
vreemd, als u beseft dat hij onder enorme druk stond.’

Dan nog. Zelfs als je 24 uur op 24 in een
klaarverlichte, kleine cel verblijft, voortdurend gecontroleerd wordt en af en
toe gemolesteerd, doe je dat toch niet?

‘Dat soort
dingen gebeurt de hele tijd. De toenmalige advocaat van Ray, Percy Foreman, zei
hem dat als hij níet schuldig pleitte, Rays vader – die veertig jaar voordien
misbruik had gemaakt van een voorwaardelijke invrijheidsstelling – opnieuw naar
de gevangenis zou moeten. ‘Je hebt geen kans,’ zei Foreman tegen Ray, ‘je bént
al veroordeeld. Ze zullen je roosteren!’ Maar het meest overtuigende argument
in Rays ogen, was dat Foreman zei dat hij een slechte gezondheid had en dat hij
Ray niet optimaal zou kunnen verdedigen. Ray wist dus dat hij niet op een goeie
verdediging moest rekenen. Foreman stelde hem voor 500 dollar te geven aan
James’ broer, zodat die een nieuwe advocaat kon zoeken. Dat staat allemaal op
papier. Die brief werd afgedrukt in het boek van James.’

‘Johnson was op de hoogte’

U schrijft dat King eraan dacht om samen met de
onlangs overleden (in 1998, FVL) pediater Benjamin Spock als derde kandidaat op
te komen bij de presidentsverkiezingen van 1968, naast Richard Nixon en Robert
Kennedy. Hoe serieus dacht hij daaraan?

‘Héél serieus.
Tot de regering en infiltranten van de FBI de geplande conventie van de nieuwe
partij lieten ondermijnen. Er was overigens nog een andere mogelijkheid: Robert
Kennedy wilde Martin vragen kandidaat-vice-president te worden.’

De populaire maar tot dan toe enkel op de rechten
van de zwarten gefocuste King dreigde dus een reëel gevaar te worden voor het
Amerikaanse establishment?

‘Het
voornaamste dreigement was dat King een half miljoen zwarten naar Washington
wilde brengen, in de ‘Poor People’s Campaign’. Het was niet zozeer bedoeld als
een mars, ze wilden hun tenten opslaan in de buurt van het Witte Huis. Het
leger vreesde dat dit zou uitmonden in rellen. Vergeet niet dat er in 1967 in
een stuk of honderd steden rellen waren uitgebroken en dat er zowat overal
brand werd gesticht.’

De FBI volgde King al een jaar of tien. Ze
luisterden zijn telefoons af, installeerden microfoons in al de hotelkamers
waarin hij verbleef, stuurden hem in 1964 een brief waarin stond dat ze op de
hoogte waren van zijn overspeligheid en bereid om dat aan de grote klok te
hangen, met als toemaatje de nauwelijks verholen suggestie dat King best
zelfmoord kon plegen. Waarom zouden ze dan tot in 1968 hebben gewacht om hem
uit te schakelen?

‘In april ’68
waren we iets meer dan twee maanden verwijderd van de geplande ‘Poor People’s
Campaign’. Daar kwam nog bij dat King zich heel sterk begon te verzetten tegen
de oorlog in Vietnam. De overheid zag dat als een bedreiging van haar belangen.
Kings leven moest heel snel beëindigd worden.’

‘Er zíjn nog
andere pogingen geweest om Dr. King te vermoorden. Een gewezen scherpschutter
uit het leger heeft me verteld dat hij in 1965 tijdens een mars King in zijn
vizier kreeg. Maar toen verdween King in de massa en kon het schot niet worden
afgevuurd. Als ze het hadden gekund, hadden ze hem dus veel eerder vermoord.
Maar er was pas sprake van een echte crisis in ’67/’68.’

In een FBI-nota van halfweg de jaren zestig is er
sprake van om King ’te verwijderen van de nationale scène’.

‘J. Edgar
Hoover wilde King neutraliseren, hij zocht zelfs al een vervanger voor hem.’

De familie van Martin Luther King wijst president
Johnson aan als medeplichtig. U doet dat niet in uw boek. Hoe komt dat?

‘Omdat ik dat
toen ik het boek schreef nog niet wist. Achteraf is ‘kolonel Gardner’ (Gardner is een schuilnaam die Pepper
gebruikt voor een hooggeplaatste militair, FVL)
me komen opzoeken. Hij zei
dat niemand anders dan Lyndon B. Johnson de beslissing kon nemen om King te
laten vermoorden. Er stonden immers militaire carrières op het spel.’

‘Als je zo’n
boek schrijft, moet je altijd aanvoelen hoe vér je kan gaan. Wat kan je je
lezers aandoen, bij wijze van
spreken. Sommige dingen zijn zo moeilijk aanvaardbaar, dat je ze er beter uit
laat. Ik heb bijvoorbeeld onloochenbare verbanden gevonden tussen Jack Ruby (de nachtclubeigenaar die Oswald vermoordde,
FVL)
en Raul. Ooggetuigen hebben me op basis van fotomateriaal gezegd dat
ze Ruby en Raul samen hebben gezien in Houston en in Dallas, Texas. Ik hád dus
de link kunnen leggen tussen de moord op King en de moord op president Kennedy.
De link ís er, maar zover heb ik niet
willen gaan.’

We hebben het hier dus over een samenzwering
waarbij de president, de CIA, de FBI, het leger, de politie van Memphis en de
maffia betrokken zijn?

‘De rol van de
FBI bestond er vooral in om de zaak toe te dekken. Wat de CIA betreft, heb ik –
in de moord op King tenminste – geen aanwijzingen gevonden van enige
betrokkenheid. Het is wel zo dat een vroegere FBI-infiltrant, Marrell
McCollough, tegenwoordig voor de CIA werkt. McCollough was destijds in opdracht
van de FBI geïnfiltreerd in de kringen rond Dr. King en speelde nuttige
informatie over hem door aan zijn oversten. Maar of de CIA een rechtstreeks
aandeel had in de moord… Ik kan alleen maar raden, maar ik vermoed wel dat ze
op het vlak van de relaties tussen de overheidsorganisaties een substantiële
rol hebben gespeeld. De wekelijkse briefings op donderdag over de activiteiten
van King vonden immers plaats op het hoofdkwartier van de CIA.’

‘Hardere
bewijsstukken heb ik gevonden over de rol van het leger en de politie van
Memphis, Tennessee.’

We willen het nog even hebben over de rol die
president Johnson speelde. Was hij degene die de opdracht gaf of superviseerde
hij alleen maar? Of werd hij vanop een afstand op de hoogte gehouden?

‘Om dat te
weten, had ik op dat moment een vlieg op de muur in het Oval Office moeten
zijn. Ik vermoed dat hij zo weinig mogelijk van de details op de hoogte had
willen zijn. Ik geloof niet dat hij de expliciete opdracht heeft gegeven om
King te vermoorden. Misschien hebben ze het hem voorgesteld en heeft hij ja
geknikt, iets van die orde. Maar hij was op de hoogte.’

‘Ken je
Madeleine Brown? Zij was jarenlang de minnares van Johnson. In haar
autobiografie schrijft ze dat Johnson betrokken was bij de moord op president
Kennedy. Hij had het erover met haar de avond vóór en de ochtend ván de moord.
‘Na vandaag zullen de Kennedy’s me niet meer hinderen,’ zei hij. Opmerkelijk,
niet?’

Even opmerkelijk is uw bewering dat J. Edgar Hoover
gecontroleerd werd door de maffia.

‘De FBI en de
maffia werkten samen. It was a two way
street
.’

De moordenaar is dood

In het nawoord van de paperbackeditie van ‘Orders
to Kill’ identificeert Loyd Jowers de lokale MPD-agent Earl Clark als de
eigenlijke moordenaar.
Waarom zouden we Jowers
moeten geloven, een man die álles zou doen voor geld?

‘Waarom zou hij
hier vandáág nog over moeten liegen? Jowers heeft niets te winnen met een bekentenis.
Hij kende Clark, ging samen jagen met hem. Clark was ook een goeie bekende van
Frank Liberto, de lokale maffiabaas. Jarenlang had Clark een sluitend alibi.
Zijn vrouw zei dat hij thuis was op het ogenblik van de moord. Tot ik in
contact kwam met een taxichauffeur James McCraw die me bevestigde dat hij
mevrouw Clark had vervoerd rond het tijdstip van de moord. Ze was dus niet
thuis.’

‘De advocaat
van Loyd Jowers zegt nu dat zijn cliënt jaren geleden al Earl Clark had
aangewezen als de moordenaar van Martin Luther King. Het is niet zomaar iets
dat hij snel heeft verzonnen.’

Clark is dood, hij kan zich niet meer verweren.

‘Dat is
inderdaad een probleem. Er zijn dertig jaar overheen gegaan. Vele getuigen zijn
intussen gestorven.’

In de eerste editie van uw boek noemde u nog een
zekere John D. Hill, een sergeant in de 20th SFG (Special Forces Group, beter
bekend als de ‘Green Berets’) als diegene die het had gedaan. Ook de
mysterieuze Raul wordt als mogelijke moordenaar aangehaald.

‘J.D. Hill was
een scherpschutter in het leger en werd me door bronnen binnen het leger zelf
aangeduid als betrokkene bij de moord. Raul daarentegen is áltijd een
hoofdverdachte geweest. De toenmalige minnares van Raul, zegt dat hij haar zelf
heeft bekend dat ie King had vermoord. Hetzelfde verhaal hoorde ze van andere
mensen uit Rauls entourage. Raul zit midden in het complot. Toch geloof ik niet
meer dat hij de moordenaar is.’

De ideale zondebok

Na Rays ontsnapping uit de gevangenis van Jefferson
City in 1967, trok hij naar Montréal. Daar ontmoette hij Raul in een bar.
Waarom zou Raul naar Montréal moeten gaan om er een ontsnapte gevangene uit te
pikken?

‘Ontsnapte
gevangenen zijn heel nuttig voor dit soort activiteiten. Al wat ze nodig
hebben, is een beetje geld en wat aandacht, dan zijn ze perfect gelukkig. Een
hooggeplaatste officier zei me dat het leger een lijst bijhoudt van ontsnapte
gevangenen die kunnen worden ingeschakeld voor ondergrondse activiteiten. Die
mensen zijn tot álles bereid, als ze maar niet opnieuw achter tralies
belanden.’

Maar Ray had de reputatie bijzonder onhandig te
zijn, al zijn ‘misdadige’ activiteiten liepen op een arrestatie uit. U haalt
zelf aan dat hij ooit eens een bank overviel en vervolgens zijn schoenen
uittrok om minder opvallend te kunnen ontsnappen. Toen hij tijdens zijn vlucht
pijnlijke voeten begon te krijgen, trok hij enkele vrouwenschoenen aan die hij
toevallig zag liggen. Een paar honderd meter verder werd hij ingerekend. En zo
iemand wordt ingeschakeld in een ultrageheim moordcomplot?

‘Precies, ja,
omdat men hem gemakkelijk tot zondebok kon maken.’

Ja, maar door zijn gestuntel had hij net zo goed de
hele operatie kunnen doen mislukken. Hij had toch iets verkeerd kunnen doen?

‘Hij dééd iets
verkeerd. Hij verliet de plaats van de misdaad, nog vóór de misdaad begaan was.
Dat was niet de bedoeling. Enkele dagen voordien kocht hij nog het verkeerde
wapen en moest Raul hem terug naar de winkel sturen.’

Wisten de samenzweerders dat Ray niet ter plekke
was op het ogenblik van de moord?

‘Raul had hem
op het hart gedrukt niet op zijn kamer te blijven die middag. Alleen hadden ze
gedacht dat hij te voet zou vertrekken, niet per auto.’

Hoe slaagde Ray erin nog meer dan twee maanden uit
handen van de politie te blijven?

‘Hij zat in
Europa. Eerst in Engeland, later ook even in Portugal waar hij probeerde lid te
worden van het vreemdelingenlegioen.’

Eerst moest hij wel nog naar Canada. Hoe is hij de
grens over geraakt?

‘Het duurde
enkele dagen voor de politie een communiqué uitgaf dat James Earl Ray de hoofdverdachte
van de moord op Martin Luther King was. Bovendien had Ray een vervalst
rijbewijs op zak. Daarmee wil ik niet zeggen dat hij helemaal géén hulp zou
hebben gehad om de Verenigde Staten te verlaten. Ray zelf wil daar overigens
niks over kwijt. Als er iemand hem
heeft geholpen, zullen we dat nooit van Ray vernemen, hij wil niemand verraden.
Alleen over Raul heeft hij vanalles gelost, omdat die hém erin had geluisd.’

Kan het zijn dat Ray bij zijn ontsnapping in 1967
al hulp kreeg van buiten de gevangenis?

‘Best mogelijk,
maar ook dat zal hij niet verder vertellen, mocht het zo geweest zijn. Wat ik
wel weet is dat hij bij een ontsnappingspoging in 1977 hulp van buitenaf kreeg.
De bedoeling was namelijk om hem te vermoorden.’

Waarom zouden ze hem negen jaar na de moord nog
moeten ombrengen, hij wist toch van niks?

‘Ja, maar de
hoorzittingen van het House Select Committee on Assassinations waren volop
bezig en James was een belangrijke getuige. En ook al wist hij niks van de
samenzwering, het zou altijd gekund hebben dat hij bepaalde dingen had
opgevangen. Hij was een potentieel gevaar en dat gevaar diende uitgeschakeld (Ray werd net niet vermoord, maar na zijn
ontsnappingspoging werd hij voor maanden in een isoleercel opgesloten en het
Select Committee nam zijn getuigenis daarna niet meer ernstig, FVL)
.’

Het onderzoek van het Select Committee verliep
opvallend slordig en ongeïnteresseerd.

‘Ik weet niet
of het bewust of onbewust slordig was. Volgens mij was die onderzoekscommissie
in de eerste plaats opgericht om alle samenzweringstheorieën voor eens en voor
altijd de grond in te boren.’

U hekelt de media, die – volgens uw bevindingen –
een merkwaardige rol hebben gespeeld bij het toedekken van de waarheid.

‘Ik zou het
niet zozeer merkwaardig noemen. Eerder: normaal. De stelling dat de media in
Amerika onafhankelijk werken is een mythe. Ze worden gecontroleerd door de
overheid en door corporatistische belangen. Ze hebben een andere agenda dan het
zoeken naar de waarheid. De FBI en de CIA hebben hun mannetjes bij de bladen en
de omroepen. Het nieuws wordt gefilterd, hoofdredacteurs weten heel precies
waar ze zich aan moeten houden. Je merkt het bij elk gevoelig thema.’

‘Weet je, twee
weken geleden kwam Don Wilson, een voormalig FBI-agent, naar buiten met het
verhaal dat hij al jaren twee documenten bezit, die duidelijk aantonen dat Raul
bestáát én dat hij iets met Ray te maken had, want Wilson had de papieren
gevonden in de Mustang van Ray. Dat verhaal hebben we jarenlang achtergehouden,
in de hoop dat er toch nog een proces zou komen. Maar toen die hoop verdwenen
was, organiseerden we een persconferentie waarop Wilson aanwezig was. Wel, de
media hebben dat ergens op een middenpagina begraven. Als ze er al iets over schreven.’

Zwarte medeplichtigen?

Martin Luther King werd vermoord op 4 april 1968 om
18.01u omdát hij op dat balkon verscheen. Stel dat hij dat niet gedaan had, hoe
zou de samenzwering dan verder afgelopen zijn?

‘Ze gingen hem
vermoorden, daar twijfel ik geen seconde aan. Of het nu daar was in Memphis of
bij een andere gelegenheid. Het was Rev. Billy Kyles, een van de medestanders
van King, die hem naar buiten riep – hoewel Kyles dat blijft ontkennen. King
moest samen met Kyles en Ralph Abernathy naar een diner. Vanaf het balkon
maakte King nog een ontspannen praatje met zijn chauffeur die beneden bij de
wagen stond te wachten. Toen werd er geschoten.’

Een zekere Morris Davis getuigde onder ede dat hij
Abernathy en een andere medewerker van King een tijdje voor de moord had zien
onderhandelen met maffiabaas Liberto. U gelooft niet dat Abernathy betrokken
was bij het complot. Toch is het opvallend dat het door zijn getreuzel was dat
ze te laat gingen komen voor dat diner op 4 april en dat King nog even moest
wachten, waarna hij op het balkon verscheen.

‘Ik heb weken,
máánden, gezwoegd op dat deel van het verhaal en ik heb niks, maar dan ook
niks, gevonden dat de aantijgingen van Davis bevestigt.’

Jaren na de feiten schreef Abernathy een boek
waarin hij beweerde dat King de avond vóór de moord een blanke vrouw op zijn
kamer had uitgenodigd en dat dat niet was voor een babbel over het werk.
Frappant.

‘Ze waren
voordien op bezoek geweest bij een zwarte activiste, maar daar was Abernathy in
slaap gevallen. Ralph sliep wel vaker, weet je. In het hotel zou Dr. King dan
het bezoek hebben ontvangen van senator Davis, een blanke vrouwelijke senator
uit Kentucky, waar ook Martins broer bij aanwezig was. Er zou een
woordenwisseling geweest zijn en ze zouden naar bed gegaan zijn, zo schrijft
Abernathy. Ik betwijfel het. Ik weet ook niet waarom Ralph zoiets heeft
geschreven.’

Er blijven nog enkele vraagtekens. U zult moeten
blijven zoeken.

‘Neen, mijn
werk is gedaan. Ray zal een van de weken of maanden sterven (Ray overleed zelfs heel kort daarna, op 23
april 1998, FVL)
, er zal zeker geen proces meer komen, ik heb mijn job
gedaan. Uiteindelijk was het er mij alleen maar om te doen een nieuw proces te
bekomen. Als de familie King nog elementen van de waarheid wil verzamelen, mij
best. Ik zal hen zo goed als dat kan steunen. Willen zij een openbare
aanklager, ik zal er mee naar helpen zoeken. Maar míjn doel is onbereikbaar
geworden.’

Dat moet een frustrerende vaststelling zijn, na
twintig jaar onderzoek.

‘Dat is het
ook.’

U bent er zeker van dat u de waarheid kent, maar het
Amerikaanse publiek zal die nooit te horen krijgen.

‘Neen, omdat de
getuigen nooit door een jury zullen gehoord worden. They’re shutting it down.’



Martin Luther King 45 jaar dood (1/3)

Geschiedenis Posted on wo, april 03, 2013 12:18:12

Morgen is
het vijfenveertig jaar geleden dat op 4 april 1968 één goedgemikte kogel de
charismatische zwarte leider Dr. Martin Luther King, Jr. velde. De man die
altijd geweldloosheid had gepredikt, werd het slachtoffer van een brute
gewelddaad. James Earl Ray werd direct na de moord geïdentificeerd en later ook
veroordeeld als de eenzame moordenaar. Maar, ondanks het feit dat de overheid
en het gerecht niet willen weten van diverse samenzweringstheorieën, zijn er
sterke aanwijzingen voor een complot. ‘Het is pas sedert vorig jaar dat we
eindelijk zijn beginnen beseffen wie er achter de moord op vader zit,’ zei
Martin Luther King III, Kings oudste zoon, tijdens een interview dat ik in de lente van 1998 met hem had. ‘Zelfs als nu niet de volledige
waarheid aan het licht zou komen, weten wíj het tenminste.’ (Dit interview
verscheen oorspronkelijk in De Financieel-Economische Tijd van zaterdag 4 april
1968, exact dertig jaar na de moord.)

De op 15 januari 1929
geboren Martin Luther King, Jr. begon zijn carrière als dominee in de Ebenezer
Baptist Church, aan de Auburn Avenue in Atlanta, Georgia. Halfweg de jaren
vijftig wierp hij zich voor het eerst op als nationaal predikant van de
geweldloosheid. King had een eindeloze bewondering voor Mahatma Gandhi, de
Indiase leider die eveneens geweld verafschuwde.

In 1955 organiseerde King
in de staat Alabama een bussenboycot die meer dan een jaar zou aanslepen.
Aanleiding was het proces tegen Rosa Parks, een zwarte vrouw die had geweigerd
plaats te nemen in het voor zwarten gereserveerde compartiment op de bus. Het
charisma van King, de moed van Parks en de koppige onverzettelijkheid van de
lokale zwarte bevolking, zorgden ervoor dat het bestuur van Alabama – en met
name de financieel gepluimde maatschappijen voor openbaar vervoer – met de
handen in het haar zaten.

Kings naam was meteen
gevestigd. Bij de presidentsverkiezingen van 1960, met miniem verschil gewonnen
door John Fitzgerald Kennedy, beloofde de democratische
kandidaat-vice-president, Lyndon B. Johnson, rekening te zullen houden met de
burgerrechten van de zwarten. In de praktijk kwam er niets van terecht. In 1963
zette de ongeduldige King een mars op Washington in. Vele honderdduizenden
wandelden vreedzaam door de Amerikaanse hoofdstad. Andere manifestaties
verliepen minder vreedzaam, omdat FBI-infiltranten erin slaagden herrie te veroorzaken. De regering probeerde King hiervoor de schuld te geven. De FBI van J.
Edgar Hoover volgde elke stap van de stichter-voorzitter van de Southern
Christian Leadership Conference. Zijn telefoon werd afgetapt, hotelkamers
stonden vol verborgen microfoontjes en King ontving zelfs anonieme
doodsbedreigingen. Eén keer raadde een FBI-agent (Hoover zelf?) hem aan maar
best zelfmoord te plegen, omdat ze bewijzen hadden verzameld van zijn ontrouw.

De woede van de Amerikaanse
autoriteiten werd nog extra aangewakkerd, toen King in 1964 de Nobelprijs voor
de Vrede en in 1965 de titel ‘Man van het Jaar’ van het weekblad Time kreeg.
In 1967 keerde de populaire King zich resoluut tegen de oorlog in Vietnam, een
oorlog die van Amerikaanse zijde vooral zwarte mensenlevens eiste. Daarmee
zette hij niet alleen het leger, maar ook zijn vroegere ‘bondgenoot’ Johnson
tegen zich op. Die explosieve mengeling van vijanden – president, FBI, leger –
werd King uiteindelijk fataal.

Begin 1968 dacht King
eraan op te komen als onafhankelijke derde kandidaat voor de
presidentsverkiezingen van november, naast Richard Nixon en Robert Kennedy.
King wilde de befaamde pediater Dr. Benjamin Spock als zijn rechterhand aanstellen. De opportunistische Kennedy zag het gevaar
echter in en bood King de post van vice-president aan, mocht hij in november
verkozen worden.

King was dus niet langer
enkel de spreekbuis van de zwarten. Bovendien dreigde hij ermee in juni ’68 met
de ‘Poor People’s Campaign’ naar Washington te trekken, een confrontatie die de
door zijn politiek ten aanzien van Vietnam nu al geïsoleerde Johnson niet
aandurfde.

James
Earl Ray

Inmiddels was James Earl
Ray ten tonele verschenen. Ray was een derderangsdief, die omwille van een
gewapende overval in 1959 tot twintig jaar cel was veroordeeld. Voorjaar 1967
slaagde Ray erin te ontsnappen naar Canada. Daar verwierf hij zich een nieuwe
identiteit en kwam hij in contact met een zekere ‘Raul’, die mensen ronselde om
wapens en drugs van en naar de Verenigde Staten te smokkelen.

Na een aantal
gezamenlijke transacties belandden Raul en Ray in Memphis, Tennessee, op de
vooravond van de moord op Dr. King. Ray kocht het moordwapen, maar beweert dat
hij verder van niks op de hoogte was. In zijn boek Who killed Martin Luther
King?
uit 1992, schrijft Ray dat hij vlak vóór de moord naar een garage ging
om er een lekke band te laten herstellen. Verschillende getuigen hebben die
versie inmiddels bevestigd. Toch werd Ray na een nepproces in maart 1969
veroordeeld tot 99 jaar gevangenisstraf. Zijn advocaat had hem aangeraden
schuldig te pleiten, maar niet vooraleer hij hem ermee gedreigd had zijn oude
vader – die veertig jaar voordien eens een voorwaardelijke invrijheidsstelling
had geschonden – opnieuw te laten opsluiten, indien hij niet zou gehoorzamen.
Ray had dan al weken doorgebracht in een isoleercel, die 24 uur op 24 verlicht
werd en waarbij hij herhaaldelijk gemolesteerd werd door zijn bewakers. Ray, intussen helemaal murw, gaf toe, maar trok zijn bekentenis enkele dagen na het proces al in. Toch
slaagde geen enkele van de advocaten die hem daarna nog zouden
vertegenwoordigen, erin een nieuw proces op gang te krijgen. Hoewel elk ernstig
onderzoek wees in de richting van een samenzwering – eventueel zelfs gelinkt
aan de moorden op de Kennedy’s – kwam ook een House Select Committee on
Assassinations in 1978 tot de officiële conclusie dat Ray de trekker had
overgehaald. In werkelijkheid, zo beweerde ook Rays advocaat Dr. William F.
Pepper in 1995 in Orders to Kill, was King het slachtoffer van een complot
dat werd uitgedokterd door het leger, uitgevoerd door de maffia en enkele
lokale politie-agenten van Memphis, toegedekt door de FBI en de CIA, en
wellicht met volledig medeweten van de president.

De waarheid lijkt echter samen
met James Earl Ray te zijn gestorven. Ray had leverkanker en was in april 1998 terminaal ziek. Een
gepland interview in het hospitaal van de gevangenis van Nashville moest op het
laatste ogenblik worden afgezegd wegens de kritieke toestand waarin Ray plots
weer verkeerde. Ray zou niet lang
daarna, op 23 april 1998, overlijden.

Ook Dr. Pepper vindt dat
ie zijn taak volbracht heeft. Zíjn einddoel, een proces, zal hij nooit bereiken.
Alleen de familie-King blijft verder zoeken naar de waarheid. Wij zochten in
Atlanta Martin Luther King III, zoon
van Dr. King, en Isaac Farris, Jr.,
neef van Dr. King, de zoon van Kings zus, op. King III is sinds januari ’98 voorzitter van de Southern Christian Leadership Conference, in 1957
opgericht door zijn vader. En Farris is ‘Chief Operating Officer’ van het
Martin Luther King, Jr. Center for Non-Violent Social Change, het centrum dat
onmiddellijk na de moord werd opgericht door weduwe King en dat tegenwoordig
geleid wordt door Dexter Scott King, de jongste zoon van Dr. King.

Verenigde
Geweldstaten

‘Ik geloof
niet dat we ooit nog iemand zullen krijgen als Martin Luther King, Jr,’ zegt
zijn zoon en naamgenoot. ‘Toch zeker niet tijdens mijn leven. Het leiderschap
waar hij voor stond, moet nu van verschillende kanten komen: de religieuze
gemeenschap, politici, zakenmensen.’ Hij verwijst meteen naar wat volgens hem
de voornaamste oorzaken zijn van de huidige sociale impasse in de wereld: armoede
en geweld.

King III: ‘Als
de zakenwereld werk zou willen maken van het bestrijden van armoede – laat ons
zeggen: dat ze er ná het boeken van winst hun voornaamste bestaansreden van
zouden maken – is het probleem binnen de vijf of de tien jaar zo goed als van
de baan. We moeten dus een manier vinden om zakenmensen ervan te overtuigen
zich te engageren om sociale ziekten aan te pakken.’

Geweld is een kanker van onze samenleving, zegt u.
Ook binnen de zwarte samenleving wordt geweld gepredikt. Door de Nation of
Islam van Louis Farrakhan, bijvoorbeeld.

Farris: ‘Geweld is verkeerd.
Altijd. Overal. Jammer genoeg zijn er een aantal factoren binnen de
Afrikaans-Amerikaanse samenleving, die – eens ze samenkomen – de problemen
alleen maar verergeren. Veel van die mensen zijn niet naar school geweest. Ze
hebben niet de middelen om tegen gewelddadigheid te vechten. Als een politie-agent mij ten onrechte een bekeuring
geeft, weet ik waar en hoe ik klacht moet indienen. Een overheidsgebouw of een
rechtszaal jagen mij geen angst aan. Ik kan me uitdrukken, vele anderen kunnen
dat niet. Het enige wat ze kennen is geweld. Geweld als gevolg van frustratie.
Hoe beter je opgeleid bent, hoe minder geweld je zult gebruiken.’

King III: ‘Kijk, als de
mens niet onmenselijk zou zijn tegenover zijn medemens, zouden we een
geweldloze samenleving hebben. Het probleem is dat dat wel het geval is.
Geweldloosheid heeft nog maar weinig kansen gekregen in de praktijk. Ik zie
twee voorbeelden in de geschiedenis: Gandhi in India en Martin Luther King in
Amerika. De rest is altijd geweld geweest. Geweld als antwoord op ander geweld.
De Verenigde Staten zijn de grootste leverancier van geweld op aarde. We
prediken vrede en voeren oorlog. Dat is nogal inconsistent.’

Niet-tastbare discriminatie

Waar staat de zwarte gemeenschap anno 1998 qua
burgerrechten?

Farris: ‘De civil rights zijn erop vooruit gegaan, maar niet de civil hearts. Het tastbare is verbeterd,
het niet-tastbare jammer genoeg niet. Als je gediscrimineerd wordt, kan je
vandaag naar je lokale sheriff lopen
en klacht indienen. Maar al die voordelen wegen niet op tegen economische
achterstelling en tegen de vooroordelen die er nog altijd zijn.’

King III: ‘Blanke banken
doen bijvoorbeeld aan wat zij zelf ‘red lining’ noemen. Zij lenen geld aan een
blanke gemeenschap, maar niet aan de buurgemeenschap die zwart is. Ze gaan
selectief te werk, met welk argument dan ook. In wezen is dat een racistische
politiek.’

Farris: ‘Je veegt niet zomaar
meer dan tweehonderd jaar geschiedenis weg op dertig jaar tijd. Het is heel
raar, soms. Mensen die zonder morren naar hetzelfde restaurant gaan of die
desnoods van dezelfde fontein drinken als een andere bevolkingsgroep, willen
niet in dezelfde buurt van die andere gemeenschap wonen. Mensen zijn misschien
niet openlijk racistisch, maar ze zijn geconditioneerd. Een zwarte cake is nog
altijd devil’s food, een witte cake angel’s food. We moeten voorbij dat punt
geraken.’

King III:We got a long way to go. Dat betekent niet dat we de laatste dertig
jaar geen vooruitgang meer geboekt hebben, maar het bleef bij kleine stapjes.
Tussen 1954 en 1970 zijn we er met reuzenschreden op vooruit gegaan, daarna
niet meer.’

Wat wist de president?

Uw vaders moordenaar werd direct geïdentificeerd
als ene James Earl Ray. Was u er op dat ogenblik van overtuigd dat de echte
dader gevat was?

King III: ‘Ik was amper
tien, ik kon nog niet analyseren wat er gebeurd was. Het is dan ook normaal dat
ik dacht dat ze de ware moordenaar hadden opgesloten. De manier waarop de
bewijsstukken werden naar voor gebracht, maakte het alleen maar
waarschijnlijker dat het James Earl Ray was geweest.’

Wanneer zag u in dat het om een samenzwering ging?

King III: ‘Waarschijnlijk
in mijn tienerjaren, toen ik 14, 15 werd, zo’n vier jaar na de dood van mijn
vader. Ik hoorde Dick Gregory – een mensenrechtenactivist en een gerespecteerd
humorist – over de moord vertellen en ik besefte dat er meer aan de hand was.
Sinds dan prentte ik mij in dat er een samenzwering was geweest.’

Farris: ‘Hoe kon het toch dat
zo’n onhandige kleine crimineel als James Earl Ray een jaar vóór de moord uit
een streng bewaakte gevangenis ontsnapte, de hele tijd uit de handen van de
politie bleef en dan een van de meest prominente figuren van dit land kwam
vermoorden? De meeste vluchters doen het tegenovergestelde: ze trekken niet de
aandacht op zich. Plus: hoe geraakte Ray in Londen, Engeland? Ik weet niet hoe
het in België zit, maar eens je in dit land veroordeeld bent voor een misdaad,
verlies je automatisch al je rechten. Je bent je burgerschap en je paspoort
kwijt. Wil je het land uit, dan moet je minstens twee bewijzen van je
identiteit afgeven om een paspoort te kunnen krijgen. Hoe kan een ontsnapte
gevangene, wiens gezicht en vingerafdrukken over het hele land verspreid zijn,
een paspoort krijgen zonder hulp van buitenaf?’

King III: ‘Eigenlijk
weet ik pas sinds een jaar hoe alles precies
gegaan is. Ik ben de zaak beginnen onderzoeken en de familie heeft zich
ingezet om een nieuw proces te krijgen voor James Earl Ray. Dat proces zou er
niet zozeer gekomen zijn voor James Earl Ray, dan wel als een vehikel om de
waarheid naar buiten te brengen. Een proces zou een scenario hebben mogelijk
gemaakt waarbij de waarheid wel móest gehoord worden. Maar de mensen van
Memphis, de openbare aanklager, eigenlijk iederéén in de staat Tennessee wil
hier met zijn handen afblijven. Het is wat wij a can of worms noemen, een blik vol wormen. Er zouden allerlei
zaken opduiken waarvan ze liever niet
hebben dat het Amerikaanse volk die kent.’

‘We hebben
altijd geweten dat de FBI erin betrokken was, maar we dachten dat dat slechts
oppervlakkig was. We wisten ook dat bepaalde elementen binnen de regering
betrokken waren. Tenminste, alles leek daar toch op.’

President Johnson?

King III: ‘We wisten
niet dat het zó ver ging. We waren er zeker van dat de ploeg van J. Edgar
Hoover er direct mee te maken had. Of moet ik zeggen: we voelden dat aan. We wisten dat de intelligentie-gemeenschap
erbij betrokken was, maar niet tot op welke hoogte. Hoe diep de samenzwering
zat, was dus nog niet duidelijk. Maar we konden wel al besluiten dat er een
samenzwering wás, alleen al door de manier waarop sommige mensen hun best deden
om de waarheid te verbergen. Er is een zekere man, Loyd Jowers, die
ondubbelzinnig heeft gezegd dat James Earl Ray níet de moordenaar is van Dr.
King. Hij zei: ‘Ik zal jullie vertellen wat ik weet, ik was erbij, ik weet
alles. Maar je moet mij immuniteit waarborgen.’ En dat wilden ze niet doen. In feite willen ze het hele onderzoek laten afsluiten.’

Farris: ‘Jowers is de man die
het geweer waarmee mijn oom werd neergeschoten, hielp verdwijnen. Meer wil hij
voorlopig niet kwijt. Wij denken ook dat we de mysterieuze Raul hebben
teruggevonden. Hij leeft nog altijd in de Verenigde Staten.’

De Grote Samenzwering

Ik zou even willen terugkeren naar mijn vorige
vraag: maakte Lyndon B. Johnson deel uit van de samenzwering?

King III: ‘Deel
uitmaken, is misschien veel gezegd. Wat ik wel mág zeggen is dat de president
goed geïnformeerd was. Hij wist de hele tijd wat er gaande was. Een kwartier
nadat hij werd neergeschoten was mijn vader in het ziekenhuis en nog geen twee
minuten later belde de president van de Verenigde Staten. Het was een groot
ziekenhuis, maar hij belde niet om te vragen wíe de dokter was, neen, hij vroeg naar die bewúste dokter, omdat hij
wíst wie het was. Hoe was hij van dat alles op de hoogte? Dat is een
mysterieuze vraag. We moeten veronderstellen dat er heel wat mensen in het oog
hielden wat er in Memphis gebeurde om Johnson die informatie zo snel te kunnen
bezorgen. En hij wilde alles weten om te kunnen inpikken op de situatie. Zou
mijn vader sterven of bleef hij in leven? Ik wil niet beweren dat Johnson echt
betrokken was bij het plannen van de moord, maar hij wist in elk geval wat er
gebeurde.’

Farris: ‘Mij maak je niet wijs
dat iemand de Kennedy’s en mijn oom zou vermoorden, zonder dat de president
daar vooraf van op de hoogte was. Zo werken de dingen nu eenmaal in dit land.
Publieke moorden leiden altijd tot één of meerdere personen die terecht moeten
staan. De enige manier om daarvan gespaard te blijven is dekking van de top.
Johnson moet dit dus goedgekeurd hebben. Interessant is dat een paar weken
geleden uit lectuur van Johnsons archieven is gebleken dat hij zelfs zijn eigen
vice-president liet bespioneren, omdat ie vreesde dat die niet meer akkoord zou
gaan met de oorlog in Vietnam. Nee, Johnson voelde zich verraden en dat alleen
moet in zijn visie voldoende geweest zijn om mijn oom uit de weg te laten
ruimen.’

Het bizarre is dat er bij de drie grote moorden in
de jaren zestig – de broers Kennedy en uw vader – altijd weer dezelfde namen
opduiken: Johnson, Hoover, de FBI, de CIA, het leger, de maffia.

King III: ‘Dat is zo.
Allicht is dat een andere reden waarom het heropenen van deze zaak zou
neerkomen op het openen van de doos van Pandora. Er zijn te veel connecties. De
mensen die de macht hebben zijn bang dat bepaalde informatie vastberaden naar
buiten wordt gebracht. Zo denk ik er tenminste over.’

Farris: ‘Kijk, bij de moord op
John F. Kennedy was alles zó amateuristisch gepland, dat ze achteraf de
zogenaamde schutter, Lee Harvey Oswald, moesten neerschieten. Bij de moord op
mijn oom hebben ze niet diezelfde fout begaan. Ze hoefden James Earl Ray niet
neer te schieten, want die wist toch van niks.’

Als dat waar is, is er sprake van een Grote
Samenzwering, veeleer dan de moord op één, geïsoleerde man.

King III: ‘Inderdaad,
dat is mijn stelling. Als het alleen maar over mijn vader ging, zouden we
misschien de waarheid aan het licht kunnen brengen, maar dít brengt andere
feiten naar buiten: een president, misschien, en een voormalige
procureur-generaal, misschien. Ik wil geen samenzweringstheorieën promoten,
maar als men mij vraagt ‘Was er een verband tussen de drie moorden?’, dan ben
ik geneigd met ‘Ja’ te antwoorden. Sommige mensen waren bij de drie moorden betrokken.
Je kan dus een lijn trekken.’

Interessante lectuur:

William F.
Pepper – Orders to Kill (The Truth Behind
the Murder of Martin Luther King, Jr.) –
1995/1998, Carroll & Graf
Publishers/Warner Books, New York, 558 blz., ISBN 0-446-67394-3.

James Earl Ray
– Who Killed Martin Luther King? –
1992, National Press Books, Washington D.C., 285 blz., ISBN 0-915765-93-4.

Rev. Bernice
A. King – Hard Questions, Heart Answers –
1997, Broadway Books, New York, 175 blz., (toespraken en preken van de
jongste dochter van Martin Luther King)

Taylor Branch – Pillar of Fire (America in the King Years
1963-65) –
1998, Simon & Schuster, 746 blz., ISBN 0-684-80819-6. (Deel
twee van een trilogie die in 1988 werd ingezet met het met de Pulitzer Prize
bekroonde ‘Parting the Waters’, in het Nederlands vertaald als ‘De geschiedenis
van de droom’ bij uitgeverij Balans, ISBN 90-5018-085-X, maar naar te vrezen
valt alleen nog in de ramsj terug te vinden.)

Curt Gentry – J. Edgar Hoover. De man en zijn geheimen
1993 (oorspronkelijke versie: 1991), Toren Boeken, Baarn, 510 blz., ISBN
90-6074-753-4 (nog zo’n ramsjvondst)



Historische littekens

Geschiedenis Posted on di, januari 22, 2013 15:20:47

(Vanavond zendt
Canvas het derde en laatste deel uit van ‘The Dark Charisma of Adolf Hitler’,
een indrukwekkende documentaire reeks waarin wordt onderzocht hoe het kon dat
de Duitsers hun Führer zo onvoorwaardelijk op handen droegen. Waar haalde hij
het gezag vandaan om uiteindelijk almachtig te kunnen worden? Bij deze
gelegenheid haal ik alweer een oud artikel over het nazisme uit mijn
privé-archief. Dit keer een boekrecensie van ‘Zelfportret met litteken. Een
autobiografie’ van de Pools-Israëlische auteur Roman Frister, waarin die dieper
ingaat op zijn, onmogelijke, leven als jood in het nazi-tijdperk. De tekst
verscheen oorspronkelijk op zaterdag 31 oktober 1998 in De
Financieel-Economische Tijd.)


De
Israëlische schrijver Roman Frister werd in 1928 in het Poolse Bielsko geboren.
Een geval van ‘het verkeerde kind op de verkeerde plaats’, zoals er in de jaren
dertig en veertig miljoenen waren. In 1941 werden Frister en zijn ouders naar
een concentratiekamp in de buurt van hun woonplaats getransporteerd. Moeder
Frister werd de schedel ingeslagen door een Duitse kampoverste, vader Frister
overleed ten gevolge van ontbering en tering. Zoon Frister overleefde als bij
toeval. Meerdere keren ontsnapte hij als bij wonder aan de gasdood.

Na
de oorlog kreeg Frister herrie met de Poolse communistische leiders. In 1957
emigreerde hij naar Israël, waar hij journalist werd, o.m. bij het
gerespecteerde dagblad Ha’aretz. Later werd hij de rechterhand van mediamagnaat
Robert Maxwell. In ‘Zelfportret met litteken’ brengt hij zijn levensverhaal.
Niet chronologisch, niet thematisch, maar op het ritme van zijn gevoel en zijn
scherpe weergave van herinneringen. De lezer wordt doorheen een bewogen
levensloop geleid. Door de vele flashbacks wordt het intrinsiek minder
interessante gedeelte ná de oorlog zodanig omlijst, dat ook die passages
beklijven. Frister heeft – ondanks een ogenschijnlijk succesrijke carrière –
altijd met een loodzware oorlogserfenis geleefd. Getuige daarvan zijn vele
mislukte huwelijken en dito liefdesavonturen.

Illusie

Het
sowieso al bijzonder interessant en intrigerend verhaal wordt nog extra in de
verf gezet door Fristers prachtige stijl (compliment ook voor de Nederlandse
vertaler). ‘Achter de deuren van de barakken werd gehandeld in elementaire
levensmiddelen,’ schrijft hij over het verblijf in het kamp. ‘Af en toe brak er
ruzie uit, hier en daar werden vriendschappen gesloten: alles net als in het
echte leven, daar aan de andere kant van het prikkeldraad. De gedachte aan de
dag van morgen zette je maar uit je hoofd. Je leefde voor het moment, en het
geheim van het kleine geluk lag besloten in het vermogen om simpelweg te
bestaan, als vee dat vrij rondloopt in zijn stal, niet wetend dat het voor de
slacht bestemd is.’ Of hoe je iets afschuwelijks verschrikkelijk mooi kan
verwoorden.

‘Illusie’
stond dagelijks op het geestelijke menu en ‘doen alsof’ was de belangrijkste
stelregel in het kamp, schrijft Frister. Het ‘Wir haben es nicht gewußt’ van de
Duitse bevolking is ook voor Roman Frister een collectieve leugen. Dat geldt
zeker voor iedereen die in de kampen werkte. ‘Ook al waren de opzichters
misschien geen geboren sadisten, onder de omstandigheden stak hun verborgen
wreedheid de kop op. Ze leken bezeten van efficiency en productiviteit;
misschien waren ze bang dat de allerkleinste vertraging de oorlog in hun nadeel
zou beslissen. Ze wisten maar al te goed dat een nederlaag het einde zou
betekenen van de nazidroom waarin elke zuivere Ariër een Volkswagen ten deel
viel.’

Schrijnend
wordt het wanneer Frister de meedogenloosheid beschrijft waarmee gevangenen op
de duur hun zieke lotgenoten bekeken. Of beter: níet bekeken. Wie zich inliet
met een zieke medegevangene, overleefde het doorgaans zelf niet. Egoïsme werd
een levensnoodzakelijkheid, ook de joden kenden hun eigen ‘Wir haben es nicht
gewußt’-leugentje om bestwil. Frister, over de dag dat zijn zieke vader
uitgemergeld instortte tijdens het ochtendappèl: ‘Mijn vaders hand gleed af van
de schouder die ik hem had geboden, zijn lichaam klapte dubbel. Het had geen
zin meer om zich groot te houden. Hij zeeg geruisloos neer, als een zak vol
watten. Spontaan, onnadenkend boog ik voorover om hem omhoog te trekken, terug
in de rij. Maar ik deed het niet. Zonder hem ook maar aan te raken richtte ik me
weer op en keek recht in de ogen van de officier die het appèl hield. Als
ervaren gevangene wist je dat je je niet moest associëren met mensen die niet
meer te helpen waren. Ook pech was een besmettelijke ziekte.’

Prachtige
zinnen, maar eigenlijk bijna onmogelijk om lezen. Dit is hard en pijnlijk in al
zijn eerlijkheid. Zelden schreef een slachtoffer zo letterlijk dat hij ook een
dader was, een bijna-medeplichtige, een ontmenselijkt levend geraamte dat
meedraaide op de tonen van de Duitse triomfmars.

Weerspiegeling

‘De
nazi’s hadden ons niet alleen met prikkeldraad omsloten, maar ook met een dikke
muur van verboden, regels en bevelen die ons tot absolute gehoorzaamheid
dwongen,’ schrijft Frister in een latere passage. Bij het doodsbed van zijn
vader komt hij plots tot het besef dat diens toekomstbeeld positiever is dan
het zijne. Alsof wie sterft in het concentratiekamp er eindelijk van af is. ‘Ik
besefte niet dat je er op je sterfbed behoefte aan hebt in je eigen
toekomstbeeld te geloven. Het is tenslotte makkelijker in hoop te sterven dan
in wanhoop. Ik was uitgeput na een hele dag werken en kon niet, of wilde
misschien niet stilstaan bij dergelijke subtiliteiten. Mijn lege maag werkte
als een pomp die me geheel dreigde op te zuigen.’

De
auteur komt tot een belangrijk, filosofisch inzicht. ‘De mensen zijn niet wat
ze lijken; wat we zien is slechts een weerspiegeling, het beeld dat anderen van
hen hebben. En als de waarheid te laat aan het licht komt, heb je er niets meer
aan.’ Het is geen Phil Bosmans-achtige leuze die verpakt werd in een holle Bond
Zonder Naam-doos. Net als deze bedenking: ‘Mensenlevens hebben geen
marktwaarde; net zomin als oorlogen op het slagveld beslist worden.’

Na
de oorlog werd Polen communistisch en werden de nazi-verklikkers vervangen door
communistische verklikkers. Voor Frister had de sfeer iets vergelijkbaars (in
de Sovjet-Unie waren er zelfs concentratiekampen en systematische uitroeiingen
van de vijanden van het regime). ‘Net als tijdens de nazibezetting maakten de
mensen zich ook nu wijs dat het hun niet kon gebeuren, dat hun onschuld
moeiteloos bewezen zou worden en dat iemand dan een hand op hun schouder zou
leggen, zich voor de betreurenswaardige vergissing zou verontschuldigen en hen
weer naar huis zou sturen.’

Verscheurende
vragen

Niet-begrijpen
is dan ook een centraal uitgangspunt van dit boek. Fristers ouders brachten hem
van jongsaf aan de hoogstaande Duitse cultuur bij. ‘Mijn ouders hadden me
zonder moeite een onwankelbare eerbied voor de beschaving van de Duitssprekende
volken bijgebracht. Daar stond ik geheel open voor. Evenals velen kon ik niet
vermoeden dat een natie die generaties van reuzen had voortgebracht, nu een
generatie van moordenaars zou voortbrengen.’

Frister
ontziet zichzelf niet, nooit. Hij komt tot verscheurende vragen, probeert te
begrijpen waarom hij irrationeel reageert op dingen die ver van hem af staan –
en die hijzelf omschrijft als ‘de absurditeit van tegenstrijdigheden’ – en
rationeel op dingen die hem wel aanbelangen. ‘Ik liet geen traan toen mijn
moeder vermoord werd, en ook toen ik in Plaszów voor mijn vader stond, kon ik
niet huilen. Waarom krijg ik dan tranen in mijn ogen als ik in de bioscoop naar
een melodrama kijk? Waarom ben ik bereid mijn leven op het spel te zetten om
voor een overstekende hond te remmen, en heb ik nooit medelijden gehad met een
medemens, noch met mezelf? Kennelijk leven er emoties in ons die door ons
verdedigingsmechanisme op de bodem van onze ziel worden vastgehouden. Daar
zitten ze als een vogel in een kooi, tot er een schok komt die de kooi hard
genoeg door elkaar schudt om hem open te laten gaan, en de vogel begint te
zingen.’ Besluit: ‘Wat is het toch irritant en frustrerend dat we de vorming
van onze persoonlijkheid niet kunnen controleren zoals we met de werking van
onze spieren doen.’

Wanneer
een joodse verklikker in het kamp wordt ontmaskerd en vervolgens door zijn
medegevangenen vermoord, stelt Frister zich daar jaren na datum filosofische
vragen bij. Hij kan de daad op zich niet goedkeuren – het blijft immers moord –
maar gezien de omstandigheden acht hij hem nochtans toegelaten. De
verantwoording volgt alweer in vraagvorm. ‘Wie zegt dat alleen een
onafhankelijke rechtbank misdadigers mag berechten?’

Zelfbescherming

Vragen,
almaar weer vragen. Vragen die Frister zichzelf stelt, maar via het boek ook
aan zijn lezers voorlegt. Vragen die er telkens weer op neerkomen dat de mens
voortdurend met zichzelf in de knoop ligt, tenzij je een complete je
m’en-foutist bent. ‘De vraag is: naar welke morele normen moet ik mijn gedrag
beoordelen? Moet ik uitgaan van een moraal die geen rekening houdt met
omstandigheden, met tijd en plaats, of van een moraal waarin tijd en plaats de
doorslag geven? In het eerste geval zou ik mezelf moeten veroordelen; in het
tweede zou ik mezelf vrij mogen pleiten, al was het alleen maar vanwege de
twijfel. Want als het leven het hoogste goed is, moet je dan niet alles doen om
ook ten koste van andermans leven in leven te blijven? Wie kan beoordelen wiens
leven belangrijker was, dat van mij, of dat van de anonieme gevangene die ik
ter dood veroordeelde op het moment dat ik zijn muts stal? En meer praktisch:
had ik niet het recht op zelfbescherming, een recht dat rechtstreeks
voortvloeide uit de in die tijd en plaats heersende normen? Ik ben me bewust
van het gevaar dat dergelijke argumenten in zich dragen: ze leggen de grondslag
voor een heel bouwwerk van excuses voor verschrikkelijke gruweldaden. En toch:
het schot dat de anonieme gevangene doodde, galmde niet na in mijn geweten toen
ik een jongen van zestien was. Waarom zou ik het dan aan het geweten van die
jongen laten knagen alleen maar omdat hij intussen veertig jaar ouder is?’

Het
leunt dicht aan bij Brechts ‘Erst das Fressen, dann die Moral’-gedachte. Het is
gewoon één van de vele verschroeiende passages in dit machtige boek dat de
autobiografie van de persoon Roman Frister ver overschrijdt.

Roman
Frister – Zelfportret met litteken. Een
autobiografie –
1998, Contact, Amsterdam/Antwerpen, 447 blz., ISBN
90-254-2298-5.



‘Do something, general’

Geschiedenis Posted on vr, januari 18, 2013 17:42:11

(Onder aanvoering van de Fransen en met bescheiden
hulp van het Belgisch leger wordt op dit ogenblik gepoogd de “islamitische
terroristen” in het Noord-Afrikaanse land Mali een halt toe te roepen. Het
beschermen van de Universele Rechten van de Mens mag inderdaad de nodige
aandacht van het westen krijgen, geen probleem. Maar waarom treden we wel op in
Mali en niet in het door een moordende burgeroorlog geteisterde Syrië?

Onwillekeurig denk je dan terug aan de zeer weifelende houding die West-Europa
en de Verenigde Staten in de jaren negentig aannamen ten aanzien van de
burgeroorlog in Joegoslavië. Ik had toen de kans om generaal Briquemont te
interviewen, de man die destijds een half jaar verantwoordelijk was voor de VN-troepen ter
plekke en die zijn frustraties een paar jaar later neerschreef. Het
interview werd op zaterdag 7 maart 1998 gepubliceerd in De
Financieel-Economische Tijd.

Vijftien jaar na datum is ook Kosovo
onafhankelijk, zijn alle politieke en militaire leiders van toen verdwenen, en
werden oorlogsmisdadigers Milosevic, Karadzic en Mladic berecht voor het Internationaal
Gerechtshof in Den Haag. De politieke en militaire toestand is er vrij stabiel.)


Toen Generaal Francis Briquemont eind juni 1993 de
opdracht aanvaardde om de blauwhelmen in het stukgeschoten Sarajevo onder zijn
hoede te gaan nemen, wist hij dat het een moeilijke taak zou worden. Maar hij
had nooit durven vermoeden dat hij zó’n speelbal zou worden van de strijdende
partijen, de weifelende VN-top, de dreigende NAVO-bonzen en de afwezige
Europese Unie. ‘Do something, general’, was de inhoudsloze slogan die hij meer
dan hem lief was te horen kreeg. ‘Do something, general’ is ook de titel van
het boek dat hij vier jaar na datum schreef. Briquemont: ‘Zolang wij onze wil
proberen op te leggen, zal er geen oplossing komen voor Bosnië. Er moet een
akkoord komen ónder Bosniërs.’

Twee inwoners van Sarajevo ontmoeten elkaar in volle
oorlogstijd. Vraagt de ene: ‘Ken jij het verschil tussen Auschwitz en
Sarajevo?’ De andere blijft het antwoord schuldig. Zegt de eerste weer: ‘In
Auschwitz hadden ze tenminste nog gas.’

Een luguber grapje, één van de vele die tijdens de
verscheurende burgeroorlog de ronde deden in de hoofdstad van
Bosnië-Herzegovina. De Belgische generaal Francis Briquemont verbleef van 12
juli 1993 tot 24 januari 1994 in Sarajevo. Hij stond er aan het hoofd van
UNPROFOR, de VN-blauwhelmen die moesten proberen zo goed en zo kwaad als dat
kon de vrede te bewaren in en rond de stad. Briquemont was toen de eerste
Belgische officier die een internationale militaire opdracht uitvoerde.

De generaal stond alleen in Sarajevo. Geen
topfunctionaris die politieke verantwoordelijkheid opnam, de militaire
bevelhebber, de Franse generaal Cot, bevond zich ver weg in de Kroatische
hoofdstad Zagreb, en met de strijdende partijen viel amper te praten. ‘Do
something, general’, kreeg Briquemont vaak te horen van VN-vertegenwoordigers.
Vrij vertaald: wij weten het óók niet meer, los jij het maar op.

‘Als eerlijk mens voelde hij zich opstandig, als
redelijk mens was hij ontmoedigd omdat hij de redeloosheid niet kon
overwinnen,’ schrijft Briquemonts echtgenote Eliane in het voorwoord tot het
boek dat de generaal-buiten-dienst zopas schreef. De toepasselijke titel: ‘Do
something, general.’

Ambetant voor de grootmachten

Waarom heeft u gewacht tot na uw pensionering om dit
boek te schrijven?

Generaal Briquemont: ‘Ik had Zlatko
Dizdarevic, de hoofdredacteur van de onafhankelijke krant Oslobodenje,
beloofd om dit boek te schrijven. Dizdarevic zei me: ‘U moet dit niet onmiddellijk
schrijven. Neem uw tijd. Maar het zal zeer interessant zijn om over úw
ervaringen te lezen.’ Een tweede reden waarom ik gewacht heb, is dat ik na mijn
terugkeer uit Sarajevo opnieuw commandant werd van het eerste Belgische korps
in Duitsland. Ik had dus veel om handen, want de situatie was moeilijk. Onze
troepen moesten worden teruggetrokken uit Duitsland, het leger werd
geherstructureerd, bataljons dienden opgeleid om naar het buitenland gestuurd
te worden.’

‘Ik heb sinds 24 januari 1994 wel heel wat toespraken
gehouden. Het boek is een beetje een synthese van al die toespraken. Mijn
Franstalige uitgever, Editions Labor, vroeg me of het boek niet te laat zou
komen. Nee, zei ik, Bosnië zal voor vele jaren een probleem blíjven voor
Europa.’

Uw verhaal is zeer precies. Heeft u een dagboek
bijgehouden?

Generaal Briquemont: ‘Ik had daar
geen tijd voor, maar mijn adjuncten hielden een heel accuraat velddagboek bij.
Er was ook de briefwisseling tussen mij en mijn vrouw, die we hebben bewaard.
En dan waren er nog de documenten uit Sarajevo zelf, waarvan ik er zoveel
mogelijk heb geraadpleegd. Het boek is dus geen weergave van Sarajevo anno
1998, maar van het Sarajevo van toen ik er was.’

In haar voorwoord schrijft uw vrouw dat het een
‘bitter verhaal’ is, een ‘verhaal van ontgoocheling’. Bent u een ontgoocheld
man?

Generaal Briquemont: ‘Ja en neen. Het
is al vier jaar geleden, maar wanneer ik denk aan de bevolking, aan de vrienden
die ik nog heb in Sarajevo, ben ik heel ontgoocheld. Al die akkoorden die werden
opgesteld, waren nooit in het voordeel van de Bosnische bevolking. Dat vind ik
spijtig. Ik vond destijds het voorstel Stoltenberg-Owen veel beter voor
Sarajevo dan het Dayton-akkoord. Dayton is aan de drie strijdende partijen
opgelegd om de interne en externe problemen van de Verenigde Staten op te
lossen. Ik bedoel daarmee de relaties van de VS met haar geallieerden in de
schoot van de NAVO. Ik herinner mij het gezicht van Izetbegovic (de leider
van de Bosnische moslims, red.)
na de ondertekening van het Dayton-akkoord:
hij was zeer teleurgesteld. Hij besefte dat hij het slachtoffer was van de
politiek van de grootmachten. De Bosnische oorlog was ambetant voor de
grootmachten, ze hadden er geen vitale belangen te verdedigen. Giscard
d’Estaing zei mij op 1 januari 1994: ‘Generaal, wie denkt er buiten u nog aan
Bosnië?’ De generaals op het terrein, ja, maar de politici dachten maar aan één
ding: zich zo snel mogelijk terugtrekken zonder al te veel problemen en vooral
zonder menselijke verliezen.’

‘Het was een fantastische stommiteit om
Bosnië-Herzegovina als staat te herkennen. Om een staat te hebben, moeten de
gemeenschappen die binnen de grenzen van die staat leven, aanvaarden samen te
leven. Dat is nog altijd niet het geval. Kroaten en Serviërs zullen nóóit het
leiderschap van de moslims aanvaarden. Iedereen wist dat.’

U heeft de verdienste openlijk op te tekenen dat de
erkenning door de Europese Unie van Slovenië en vooral van Kroatië, onder
impuls van Duitsland, een blunder van formaat is geweest. Een blunder die
alleen maar kon uitmonden in nóg grotere blunders.

Generaal Briquemont: ‘De andere
landen van de Europese Unie hebben niet het hoofd kunnen bieden aan de wil van
de groep van katholieke landen: Duitsland, Oostenrijk, Italië, het Vatikaan.’

‘Iedereen wist dat er een oorlog aankwam in
Bosnië-Herzegovina. Om dat te vermijden hadden we troepen moeten ontplooien
vóór het begin van die oorlog. Preventieve strategie kennen we echter
nauwelijks. Dat zie je ook nu weer in Kosovo. Wat moeten we doen? Moeten we
troepen inzetten zoals in Montenegro of niet? Er is één verschil met toen: de
Europese Unie is nu tenminste toch aandachtig. Ze heeft al laten weten geen
onafhankelijk Kosovo te zullen erkennen (vandaag,
in 2013, is Kosovo toch onafhankelijk, red.)
. Maar militaire inzet… Men
is bang van de verliezen die men zal lijden. De publieke opinie is voorstander
van humanitaire hulp, niet van militaire.’

Is het niet hallucinant dat op zo’n duizend kilometer
van Sarajevo goedbetaalde Eurocraten discussiëren over papieren concepten,
terwijl u middenin de miserie zat?

Generaal Briquemont: ‘Een journalist
van RTL vroeg me ooit: ‘Welke zijn de Belgische belangen om troepen in te
zetten in Bosnië?’ Een staat verdedigt belangen. De Amerikanen waren daarin
zeer duidelijk. Zij zetten geen troepen in, zonder dat het land er zelf
voordeel bij heeft. Maar ik vind dat de veiligheid van Europa zeer belangrijk
is voor ons en ónze veiligheid hangt af van die van de rest van Europa. Wanneer
er ergens een conflict ontstaat, mag België niet aarzelen om troepen in te
zetten. Onze politici zijn echter bang van risico’s. Een staatsman zou aan de
publieke opinie uitleggen wat de werkelijke situatie is en alsnog ingrijpen.
Maar onze politici laten zich leiden door de publieke opinie.’

‘Kijk naar wat er gebeurd is in Somalië. CNN maakt
opnamen van Audrey Hepburn met een Somalisch kindje op haar armen en de
publieke opinie schreeuwt: ‘Bush, do something, dit is onaanvaardbaar!’ Bush
heeft iets gedaan. Een paar maanden later verloor de Verenigde Staten achttien
soldaten in Mogadiscio. De publieke opinie reageerde onmiddellijk: ‘Clinton, do
something, we moeten ons terugtrekken!’ Een echte staatsman zou zich daardoor
niet laten leiden.’

‘Bosnië bestaat niet’

Op 17 augustus 1993, zo lezen we in uw dagboek, krijgt
u een richtlijn vanuit de VN: ‘Do something, general!’ Los het maar op,
generaal. Als je zoiets als burger leest, klinkt dat bijzonder verontrustend.

Generaal Briquemont: ‘Het probleem
was dat VN-onderhandelaar Stoltenberg in Genève rond de tafel wou gaan zitten
met de strijdende partijen. Op dat moment vielen de Serviërs net vijandige
stellingen aan op de Igmanberg, met als doel de volledige omsingeling van
Sarajevo. Stoltenberg kwam overeen met Karadzic dat de Bosnische Serviërs zich
zouden terugtrekken van de Igmanberg en dat ze twee toegangswegen naar Sarajevo
zouden vrijmaken. Hij zei: ‘Do something, general. I fully support you.’ Hij
bedoelde in feite: ‘Doe iets om de situatie op het terrein te kalmeren.’

‘Stoltenberg had twee opdrachten: hij
vertegenwoordigde Boutros-Ghali en hij onderhandelde in Genève. Dat was
onmogelijk voor één man. Hij gaf prioriteit aan Genève, waardoor hij bijna
nooit in Zagreb was. Wij hadden geen politieke verantwoordelijke daar en in
Sarajevo nog veel minder. Stoltenberg was ook met handen en voeten gebonden aan
de resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Ik moest het dus maar oplossen, maar
het was niet mijn taak om te gaan onderhandelen met de politieke leiders van de
drie strijdende partijen. Ik had mijn handen al meer dan vol met de drie
generaals. Op een bepaald moment zei iedereen ‘Do something, general’ tegen me.
Het was bijna een strategie geworden, de strategie van de do-somethings.
Generaal Cot besefte dat zeer goed en stuurde een brief naar Boutros-Ghali. ‘Le
général Briquemont s’épuise dans un rôle qui n’est pas le sien,’ schreef hij.
Maar in New York reageerde niemand.’

U heeft het over ‘het heilige egoïsme van de naties’
en over de verschillende belangen die de VN, de NAVO en de Europese Unie dienen.

Generaal Briquemont: ‘Het is een
kunstmatige situatie. Dezelfde landen die kunnen beslissen in de
Veiligheidsraad, zijn ook baas in de NAVO. Denk aan de Verenigde Staten en
Groot-Brittannië. Wij hadden soms de indruk dat hun ambassadeurs drie verschillende
talen spraken.’

Dat geeft te denken voor de toekomst.

Generaal Briquemont: ‘Het probleem
van het leiderschap van een operatie in oorlogstijd is nog niet opgelost. In
vredestijd wel. Vandaag hebben we in Bosnië politieke verantwoordelijken en
militaire chefs. Geen probleem. Er zijn dan ook geen incidenten momenteel, geen
verliezen. Máár: als er morgen gevechten zouden uitbreken, zullen die politieke
verantwoordelijken wegvallen en staan de militaire chefs er weer alleen voor.
Er moet dus iemand worden aangeduid als politieke verantwoordelijke voor Bosnië
en niet als vertegenwoordiger van een internationale organisatie. Dat is een
groot verschil.’

‘In de praktijk wordt er níets toegepast van het
Dayton-akkoord. Er zijn nog altijd drie regeringen en drie legers. Clinton
zegt: ‘De vrede hangt af van de Bosniërs zelf.’ En meneer Westendorp (de
gezant van de zogenaamde Contactgroep van zes landen: VS, Rusland, Duitsland,
Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië, red.)
zegt: ‘De tijdseenheid in
Bosnië is de eeuwigheid.’ Zolang er geen gevechten zijn, kunnen we daar voor
dertig jaar blijven, zoals op Cyprus of aan de grens tussen Pakistan en India.
Maar ja, er is een staakt-het-vuren, de publieke opinie is tevreden. De
politici dus ook, zij blijven maar voortbabbelen. Op 31 juli zal iedereen in
Bosnië met dezelfde nummerplaat rondrijden. Belachelijk, maar daar is men
tevreden over hé.’

U noemt het Dayton-akkoord ‘een uiterst ingewikkelde
institutionele montage die bij voorbaat tot verlamming was veroordeeld’. Dat zijn
zeer harde woorden.

Generaal Briquemont: ‘Dayton kán niet
werken. De drie politieke leiders komen nooit samen, er wordt niets gezamenlijk
beslist. De verdeling van het aantal ambassadeurs in Bosnië-Herzegovina van
vorig jaar was belachelijk: 14 Serviërs, 12 moslims, 7 Kroaten. De Bosnische
ambassadeur in de Verenigde Staten is een moslim, dus moest de ambassadeur bij
de Verenigde Naties een Serviër zijn. Die ambassadeurs vertegenwoordigen enkel
een provincie, niet de staat Bosnië. Bosnië bestaat níet, het is een virtuele
staat!’

‘Dayton is opgelegd door de internationale
gemeenschap, dat kan niet. Er moet een akkoord komen ónder Bosniërs. Zolang wij
onze wil proberen op te leggen, zal er geen oplossing komen voor Bosnië. Ik ben
dan ook pessimistisch voor de toekomst.’

Mladic, de belangrijkste Bosniër

Onze politieke leiders en de westerse media hebben ons
geleerd dat de (Bosnische) Serviërs de grote boosdoeners waren in
ex-Joegoslavië. U nuanceert die visie.

Generaal Briquemont: ‘De Servische
leider Milosevic en de Kroatische leider Tudjman streven hetzelfde doel na. De
ene wil een Groot-Servië, de andere een Groot-Kroatië. Ik heb nooit begrepen
waarom wij een verschil zagen tussen die twee. Er is uiteraard een verklaring
voor.’

Welke?

Generaal Briquemont: ‘Ik verwijs
hierbij opnieuw naar de steun die de groep van katholieke landen gaf aan
Tudjman. Ik heb de Kroaten in Centraal-Bosnië bezig gezien tegen de moslims.
Verschrikkelijk! Maar in Zagreb wilde men mij niet geloven. Ze vroegen mij het
te bewijzen.’

‘Persoonlijk vind ik het onaanvaardbaar dat het Kroatië
van Franjo Tudjman lid is van de Europese Raad. Ik verwijs naar een artikel uit
Le Monde Diplomatique van 1991, waarin staat dat de grondwet van Kroatië
gebaseerd is op etnische zuivering. En wij hebben dat aanvaard? Ik begrijp dat
niet. Milosevic en Tudjman zijn allebei slechte mensen en ook onder de moslims
vind je slechteriken. Ik heb dat destijds aan Willy Claes gesignaleerd en er is
nog altijd niets veranderd.’

U heeft moeten onderhandelen met de Bosnisch-Servische
generaal Mladic, die door het Internationaal Tribunaal van Den Haag tot
oorlogsmisdadiger is uitgeroepen. Is die man zo’n brutaal onmens?

Generaal Briquemont: ‘Ja. Onze
officieren zijn opgevoed in een geest van democratie. Wij eerbiedigen de
mensenrechten. Wij zijn het erover eens dat politici beslissen en dat we moeten
gehoorzamen. Mladic niet, dat is een wilde vechter. Het probleem was dat hij
waarschijnlijk de beste generaal op het terrein is, maar dat is een andere
zaak. Ik heb permanent met Mladic onderhandeld, ik heb geprobeerd hem onder
controle te houden. Wat hij heeft gedaan in Srebenica, is ondenkbaar. Voor een
officier uit een democratisch land is het heel moeilijk zulke mensen te
begrijpen, we worden daar niet op voorbereid. Maar ja, we móeten het doen, we
moeten ons aanpassen. Al was de vernedering soms moeilijk te aanvaarden. In
feite moet je zulke mensen ontmoeten, om te weten tot wat het communisme of het
fascisme in staat zijn.’

‘Mevrouw Ogata van het Hoog Comité voor de
Vluchtelingen van de VN, die ik ten zeerste waardeerde, zei: ‘Generaal, als er
een akkoord wordt gesloten onder de politieke leiders, geldt dat voor
iedereen.’ Zij had natuurlijk nooit gesproken met de generaals. Geen enkele
internationale politicus heeft ooit begrepen dat Mladic de belangrijkste figuur
was in Bosnië.’

U heeft veel kritiek op de internationale gemeenschap,
maar wat zou u zelf, in hun plaats, hebben gedaan?

Generaal Briquemont: ‘Ik zou
hetzelfde doen wat ik nu heb gedaan. Op zeker ogenblik hád ik een akkoord onder
de drie generaals. Meneer Stoltenberg zei: ‘Proficiat, generaal!’ We hadden dat
akkoord moeten toepassen, maar dat is nooit gebeurd. Ons akkoord besloeg acht
bladzijden, het Dayton-akkoord beslaat honderden pagina’s. Ik heb altijd
benadrukt dat acht bladzijden meer dan genoeg is voor de Bosniërs.’

‘Tijdens mijn onderhandelingen was er een
discussiepunt waar men het maar niet over eens geraakte. Wel, ik heb de
generaals met een persoonlijk voorstel naar een aparte kamer gestuurd en hen
verplicht tot een akkoord te komen. En zo is het ook gebeurd. Vergeet niet dat
die drie goeie vrienden waren in het Joegoslavisch leger hé. Die praatten met
elkaar, geen probleem. Tenminste, als er geen journalisten in de buurt
waren…’

Als u met uw kennis van vandaag maar met de identieke
oorlogssituatie van de zomer van ’93 hetzelfde aanbod zou krijgen om naar
Sarajevo te vertrekken, zou u dan opnieuw aanvaarden?

Generaal Briquemont: ‘Als ik van
niets zou weten, zou ik op dezelfde manier reageren. Een officier kan geen
opdracht weigeren. Maar met de nodige voorkennis zou ik vooraf een aantal eisen
stellen. Nu zouden de politici naar mij luisteren, toen niet.’

Zou alles anders zijn gelopen met Kofi Annan aan het
hoofd van de VN, in plaats van Boutros Boutros-Ghali?

Generaal Briquemont: ‘Ik heb altijd
goed samengewerkt met Kofi Annan (op dat ogenblik verantwoordelijk voor
VN-operaties, red.)
. Geen enkel probleem. Toen Boutros-Ghali Sarajevo
bezocht, kreeg hij geen positieve respons van de bevolking. Het was een kwestie
van houding. (Boutros-Ghali stond bekend als arrogant en afstandelijk, al
wil Briquemont dat niet gezegd hebben, red.)
Kofi Annan liep daar rond als
een wijze Afrikaan. Ik ben heel tevreden dat hij secretaris-generaal is
geworden en dat hij succes heeft behaald in Irak.’

Generaal F. Briquemont – Do something, general.
Kroniek van Bosnië-Herzegovina –
1998, Icarus, Antwerpen, 286 blz., ISBN
90-02-20678-X.



‘Overleven was een kwestie van toeval’

Geschiedenis Posted on wo, januari 16, 2013 13:35:05

(Gisteravond
zond Canvas het tweede deel uit van de driedelige reeks ‘The Dark Charisma of
Adolf Hitler’. Naar aanleiding daarvan publiceer ik hieronder een interview met
Saul Friedländer dat op zaterdag 16 mei 1998 verscheen in De
Financieel-Economische Tijd. Friedländer is inmiddels 80, maar nog altijd actief als hoogleraar aan de UCLA in Los Angeles.)

De
joodse geschiedkundige Saul Friedländer werd in oktober 1932 geboren in Praag.
Drie maanden later kwam Hitler aan de macht in Duitsland. De rest is geschiedenis.
Geschiedenis die grondig, accuraat en met een meesterlijke pen wordt
weergegeven in ‘Nazi-Duitsland en de joden’, het eerste deel van Friedländers
tweeluik, dat de periode 1933-1939 beslaat. Het is het boek der boeken geworden
over de verhouding tussen nazi’s en joden. ‘Ach, ik heb mijn best gedaan,’
relativeert Friedländer.

De
auteur, hoogleraar geschiedenis aan de universiteiten van Tel Aviv en Los
Angeles, opent zijn boek met een bekentenis. ‘De meeste historici die net als
ik aan de vooravond van het nazi-tijdperk zijn geboren, erkennen impliciet of
expliciet dat het onderzoek naar deze jaren meer voor hen betekent dan dat naar
een willekeurige andere historische periode.’

‘Ik
heb geprobeerd om, zoals de Duitsers zeggen, een Gesamtdarstellung te schrijven,’ zegt Friedländer tijdens een
gelegenheidsbezoek aan Antwerpen. ‘Mijn boek omvat verschillende lagen. Er is
de politieke laag, met Hitler en de NSDAP. Er is de laag van de elite, met de
intellectuelen en de religieuze leiders. Er is de laag van de gewone Duitse
bevolking, de toeschouwers. En er is de laag van de joden, de slachtoffers.
Mijn bedoeling was de complexiteit van die periode zo correct mogelijk weer te
geven.’

Friedländers
prille jeugd speelde zich af in Tsjechoslowakije; deels in Praag, deels in
Sudetenland. Na de intrede van Hitler, vluchtten de Friedländers naar
Frankrijk. Toen ook daar joden werden gedeporteerd, vertrok het gezin in volle
oorlogstijd naar het neutrale Zwitserland. Ze werden echter onmiddellijk
teruggestuurd door de Zwitserse grenspolitie en vanuit Frankrijk brachten de
Duitsers hen in augustus 1942 uiteindelijk over naar Auschwitz. De jonge Saul
bleef achter, verborgen in een katholiek klooster.

Geen
wonder dat Friedländer moeilijk afstand kan nemen: hij nam op zijn tiende
afscheid van zijn ouders en vernam sindsdien niets over hen. Ook tijdens zijn
jarenlange studie van de bewuste periode vond hij geen enkel spoor van hen
terug. ‘Mijn leven werd compleet overhoop gehaald door de nazi’s, verwacht dus
niet dat ik er afstandelijk over kan schrijven,’ zegt hij. ‘Ik krijg vaak
reacties van Duitse generatiegenoten, die me verwijten dat ik niet objectief
ben. Zijn zij dat dan wél? Zij waren in hun jeugd lid van de Hitlerjugend of
een andere nazi-vriendelijke organisatie. Mijn conclusie is: we zijn er
allemáál bij betrokken. Het gevaar is dan dat je gaat compenseren en dat je té
afstandelijk wordt. Ik vind van mezelf dat ik me iets teveel onder controle heb
gehouden. Dat merk je aan de toon van het boek.’

Komt het schrijven
van zulk lijvig werk neer op een queeste, een zoektocht naar de bronnen van uw
bestaan?

Saul
Friedländer:

‘Neen, want die zoektocht heb ik jaren geleden al gemaakt toen ik een dunne
autobiografie heb geschreven. Het was wel een queeste in die zin dat ik mij
heel boos heb gemaakt op sommige visies van collega-historici en dat ik het de
hoogste tijd vond om mijn eigen bevindingen op papier te zetten.’

U heeft wel
lang gewacht om ‘Nazi-Duitsland en de joden’ te schrijven.

Saul
Friedländer:

‘In 1985 besloot ik met dit project te starten, maar daarna heb ik nog vijf
jaar gewacht om echt te beginnen schrijven. Ik besefte heel goed dat eens ik
hieraan begon, ik er voor de rest van mijn dagen mee bezig zou zijn. Dit is
niet alleen een levenswerk, het is ook een werk dat mij naar het einde van mijn
leven zal begeleiden. Er was ook nog een tweede reden om te aarzelen: ik was
bang van het project. Dit is niet zomaar een historisch werk. Als ik niet
geslaagd was in het schrijven van een aanvaardbaar boek, had ik mij voor altijd
een mislukkeling gevoeld. Ik vreesde dat dit project te groot was voor één man.
Vooral omdat ik de methodiek van de nazi’s in één en hetzelfde geschrift wilde
integreren met de reacties van de slachtoffers van het nazisme.’

Dicht
bij de berg

Stel dat over
vijfhonderd jaar iemand de geschiedenis van het nazisme en de joden wil
schrijven, zal hij een beter werk dan dat van u afleveren, omdat hij er niet
persoonlijk bij betrokken was?

Saul
Friedländer:

‘Een zeer hypothetische vraag. Het enige antwoord dat ik je kan geven, is dat
historici over vijfhonderd jaar waarschijnlijk andere vragen zullen stellen dan
wij. Daarom zullen ze nog geen betere boeken schrijven. Als er tussen nu en het
jaar 2500 geen gelijkaardige zaken meer gebeuren, zullen ze allicht concluderen
dat het nazisme deel uitmaakte van een epoque, de epoque van het einde van de
ideologieën. Als er echter opnieuw gevallen komen van massale uitroeiing van
bevolkingsgroepen, zullen historici het nazisme eerder omschrijven als het
begin van een serie gebeurtenissen. Misschien leggen ze wel een verband tussen
de holocaust in nazi-Duitsland en de genocide in Rwanda, wie weet. Wij kunnen
dat niet, omdat we er te dicht bij staan.’

‘Laat
me dit illustreren met een metafoor uit het boek ‘Duitsland en de twintigste
eeuw’ van een Duits historicus uit de jaren vijftig. Hij vergeleek zijn
tijdgenoten die het nazisme hadden beleefd met treinreizigers die net uit een
tunnel komen en geconfronteerd worden met een enorm hoge berg. Ze kunnen de
contouren van die berg niet zien, omdat ze er zo dicht bij staan. Wanneer de
trein wegrijdt van die berg, kunnen ze langzaam de hele berg zien. Vandaag zijn
we zo’n veertig jaar nadat die man zijn metafoor bedacht. Wel, ik durf toegeven
dat ik nog altijd de contouren van de berg niet zie.’

Mogen we
stellen dat u van bij uw geboorte betrokken bent geweest bij de geschiedenis
van de nazi’s?

Saul
Friedländer:

‘Misschien wel. Sta me toe u een anecdote te vertellen. Toen ik drie jaar oud
was, in 1935 was dat, werd ik plots heel erg ziek. Mijn ouders stonden voor een
dilemma. Het product dat ik nodig had om te kunnen genezen, werd gefabriceerd
door een Duitse firma. De vraag was: konden joden het zich moreel veroorloven
een Duits geneesmiddel te kopen? Ze hebben het uiteindelijk toch gedaan. Je mag
dus, met enige ironie, stellen dat ik mijn leven te danken heb aan de
Duitsers.’

Wist u bij
benadering waar uw ouders gevangen zaten tijdens de oorlog?

Saul
Friedländer:

‘Neen. Ik had er geen enkel idee van. Ik wist niet eens wat Auschwitz was. Pas
na de oorlog kwam ik dat te weten, zoals velen rond mij. Nóg vele jaren later
las ik het document van de Zwitserse grenspolitie, waarin de arrestatie van
mijn ouders werd bevolen. Er stond bij dat ze nooit zouden gedeporteerd zijn,
mocht ik bij hen zijn geweest op dat moment. Zonder kinderen werden ze zonder
pardon terug naar Frankrijk gestuurd en van daar naar Auschwitz. Het is
verschrikkelijk om te beseffen dat mijn ouders werden aangehouden omdat ik op
dat ogenblik niet bij hen was.’

‘Het
toeval speelde een bijzonder grote rol in die periode. Mijn ouders hadden mij
aanvankelijk ondergebracht in een joods kindertehuis, wat eigenlijk het domste
was wat ze konden doen. Maar toen in augustus ’42 een transport naar het oosten
werd georganiseerd, moest ik niet mee, omdat ze alleen kinderen van tien en
ouder deporteerden. Het was toen exact twee maanden voor mijn tiende
verjaardag. Dat gebeuren verontrustte mijn ouders zodanig, dat ze me direct
verstopten in een katholiek klooster, want ze wilden niet riskeren dat ik mee
moest naar het oosten. Terwijl dat hen net had kunnen redden. Weet je, de regel
was dat joden moesten sterven, overleven was een kwestie van toeval. Dat is
iets wat niet-joden moeilijk kunnen begrijpen.’

‘In
het klooster veranderde ik van identiteit. Ik werd Paul-Henri Marie Ferland,
een katholieke Petinist (aanhanger van
Pétain, nvdr)
. Tot het tot mij doordrong dat ik daardoor eigenlijk lid van
de andere kant was geworden.’

Pseudo-religie

Wanneer
realiseerde u wat de échte bedoelingen van het nationaal-socialisme waren?

Saul
Friedländer:

‘Oh, pas lang ná de oorlog, hoor. Ik wist dat we ons verstopten voor de
Duitsers, ik had de nazi’s trouwens zelf Praag zien binnenmarcheren. Maar ik
wist hoegenaamd niet tot wat ze in staat waren.’

Enkele jaren
geleden schreef Daniel J. Goldhagen zijn internationale bestseller ‘Hitlers
gewillige beulen’. U bent het niet met hem eens, wanneer hij stelt dat alle
Duitsers de joden met geweld wilden verdrijven of vermoorden. Goldhagen heeft
het over anti-semitisme dat elimineert, u spreekt van een ‘verlossend
anti-semitisme’. Waar ligt de nuance?

Saul
Friedländer:

‘Conceptueel is het onderscheid niet zo groot, maar het verschil is totáál op
het vlak van de dragers van de context. ‘Verlossend anti-semitisme’ is volgens
mij ontstaan bij Adolf Hitler en zijn directe medewerkers. Het kwam erop neer
dat de mensheid gered kon worden, wanneer de joden verdwenen. Dat was een
apocalyptische visie, die alleen maar kon leiden tot uitroeiing. De meeste
inwoners van Duitsland, en zelfs van Europa, waren het eens met die basisidee,
maar niet met de gewelddadige uitvoering ervan. De Duitsers waren bijvoorbeeld
heel tevreden met de racistische wetten van Nürnberg uit 1935, maar ze hielden
niet van de Kristallnacht van november ’38. De gewone Duitser wilde enkel recht
en orde. Goldhagen beweert het tegenovergestelde. Hij stelt dat de Duitsers
bloeddorstig waren, dat ze maar al te graag geweld gebruikten om de joodse
kwestie op te lossen.’

‘Wat
wel een mysterie is voor mij, is dat de Duitsers ook vanaf 1941-’42 passief
bleven toekijken. Niet één professor protesteerde wanneer joodse collega’s
werden uitgesloten. Niet één geestelijke hekelde de onrechtvaardigheid
tegenover de joden.’

Waar zaten de
Duitse intellectuelen trouwens? Waarom bleef de balling Thomas Mann zwijgen tot
1936?

Saul
Friedländer:

‘In zijn dagboek toonde Mann aanvankelijk zelfs enige sympathie voor de ideeën
van het nationaal-socialisme. Pas in ’36 besefte hij tot wat de ideologie in
staat kon zijn en stuurde hij zijn beroemde brief met kritiek aan het adres van
Hitler naar de Neue Zürcher Zeitung.’

‘Wat
mij altijd het meeste heeft verbaasd, is dat de houding van de politieke,
sociale en culturele elite van de ene op de andere dag veranderde. Direct nadat
Hitler aan de macht kwam, draaiden ze hun rug naar hun joodse medemens. Hun
probleem was daarbij niet zozeer de joodse vijand, maar wel de joodse vrienden
die ze hadden. Die wilden ze opeens niet meer kennen.’

Ook de kerk
reageerde niet of nauwelijks tegen Hitlers plannen. Was dat lafheid of
opportunisme?

Saul
Friedländer:

‘Ik heb het liever over de kerken, in
het meervoud. Je had de katholieke en de protestantse kerk. Geen van beiden
liet zich in met het aanklagen van de jodenvervolging, behalve wanneer een jood
zich had bekeerd tot hún geloof. Dat ze niet reageerden heeft te maken met
angst en opportunisme, maar net zogoed met diep conservatisme en
anti-semitisme. Het is een mengeling van verscheidene elementen, maar het
blijft een beschamend hoofdstuk.’

‘Paus
Pius XI, een heel oude man, werd in de loop van de jaren dertig hoe langer hoe
meer anti-nazi. In zijn encycliek ‘Mit brennender Sorgen’ sprak hij duidelijk
zijn bezorgdheid uit over het nazisme. In de zomer van 1938 vroeg Pius XI drie
jezuïeten – een Amerikaan, een Fransman en een Duitser – een encycliek tegen
het nazistisch anti-semitisme voor te bereiden. Dat mondde uit in het document
‘Humani Generis Unitas’, de eenheid van de mensheid. De generaal van de jezuïetenorde
in Rome, de Pool Wladimir Ledochowski, hield het verschillende maanden achter,
omwille van politieke redenen. Pas in januari gaf Ledochowski het door aan de
paus, die intussen steeds militanter reageerde tegen nazisme en racisme. Maar
Pius XI stierf op 9 februari ’39, het document lag juist naast hem op tafel. De
tragedie is dat na Pius XI Pius XII kwam en dat dat een meer politiek
georiënteerde paus was. Eén van zijn politieke beslissingen was om het nazisme
niet te compromitteren.’

U omschrijft het
nationaal-socialisme als een pseudo-religie.

Saul
Friedländer:

‘Inderdaad, het vertoont dezelfde uiterlijke vormen van geheimzinnigheid als
eender welke religie en de rituelen zijn duidelijk religieus geïnspireerd.
Hitler gebruikte stukken van gebeden in zijn toespraken. Soms eindigde hij
zelfs met ‘Amen’. De nazi’s gebruikten de instrumentatie van een religie om
meer impact op de bevolking te krijgen.’

Bovendien
hadden Hitler en Pius XII een gemeenschappelijke vijand: het goddeloze
communisme in Oost-Europa.

Saul
Friedländer:

‘Het bolsjewisme was de vijand en de joden werden gezien als de manipulatoren
van dat bolsjewisme. Dat vooroordeel werd erin gehamerd, zowel door de nazi’s,
als door de katholieke kerk.’

Grotesk

Ondanks de
systematische uitroeiing van zes miljoen joden, waren de nazi’s niet altijd
even consequent, hoe vreemd dit ook mag klinken. U geeft zelf het voorbeeld van
de kankerspecialist Otto Warburg, een halve jood die werd uitgeroepen tot
kwartjood omdat hij nuttig kon zijn voor het regime.

Saul
Friedländer:
‘Vergis je niet: de nazi’s waren héél consequent, op enkele
kleine uitzonderingen na. Het geval-Warburg had te maken met wat ik de
hypochondrie van het nazi-regime zou willen noemen. Hitler kon altijd op zijn
eentje beslissen om iemand te sparen, zeker wanneer die persoon kon worden
ingezet in het voordeel van Duitsland. Uiteindelijk ging dat maar om een man of
tien in totaal en ik geloof niet dat daar iemand bij zat die honderd procent
joods was.’

Het is moeilijk
te begrijpen waarom het Duitse volk mee stapte met een ideologie die het
perfecte Arische ras – groot, blond, blauwe ogen – nastreefde, terwijl hun
leiders er allesbehalve als perfecte Ariërs uitzagen.

Saul
Friedländer:

‘Hitler zag er niet Arisch uit, neen. En Goebbels was klein en hij mankte; hij
had ook nog een buitenechtelijke relatie met een Tsjechische actrice. Ik heb
propagandafilms gezien waarin de ogen van Hitler blauw waren bijgekleurd. Hoe
ze dat bedrog volhielden, weet ik niet. Dat is één van de psychologische
mysteries van deze eeuw. Het heeft wellicht te maken met het onvoorwaardelijke
geloof van de Duitsers in de Führer. Die irrationaliteit was trouwens typisch
voor het nazisme, samen met de drang naar het groteske.’

Even
onbegrijpelijk is dat Hitler de joden enerzijds als Untermenschen omschreef en
hij ze anderzijds een bovenmenselijke kracht toedichtte. Hoe valt dat te
rijmen?

Saul
Friedländer:

‘In de film ‘Der ewige Jude’ worden de joden afgeschilderd als ratten, die
terzelfdertijd het kapitalisme en het bolsjewisme in stand houden. De boodschap
is duidelijk: joden verspreiden de pest, letterlijk én ideologisch. Bedoeling
was de Duitse bevolking angst aan te jagen.’

Waarom overkwam
dit precies de joden? U schrijft dat joden altijd en overal op zoek gaan naar
sociale emanicipatie en appreciatie, en dat ze daardoor visueel aanwezig zijn
in de samenleving. Heeft het daarmee te maken?

Saul
Friedländer:

‘De basis is religieus en anti-semitisch: de joden hebben Jezus Christus
vermoord. Dat hebben de kerken ons toch geleerd vanaf het jaar 200. Daarbovenop
kwam de secularisatie en de moderniteit: tijdens de Verlichting en na de Franse
Revolutie slaagden de joden erin zich op te werken in de maatschappij. Vanaf de
negentiende eeuw handelden de joden niet langer als een gemeenschap, maar als
individuën. Ze stelden zich dus kwetsbaar op. Dát, in combinatie met het
religieuze vooroordeel en het feit dat ze opvallende zakelijk successen boekten
in nieuwe bedrijfssectoren, maakte hen tot voorwerp van wrok en afwijzing. De
joden stonden alleen én ze waren niet al te populair: ze werden dus geïsoleerd.
Vervolgens werden ze aangevallen als groep, wat ze niet meer waren.’

U schrijft dat
Hitler samenwerkte met de zionisten in Israël. Wat is daarvoor de verklaring?

Saul
Friedländer:

‘In feite hadden de nazi’s en de zionisten een gemeenschappelijk belang. De
nazi’s wilden de joden weg uit Duitsland en later ook uit Europa, de zionisten
wilden een eigen staat met een eigen bevolking uitbouwen in het Midden-Oosten.
De nazi’s hebben zelfs gepoogd de legale emigratie naar wat later Israël zou
worden, te bevorderen. Een vreemde situatie. Vergelijk het met een rechtbank
waar de openbare aanklager en de verdediging elkaar steunen.’

Potentiële
beulen

Zit racisme
ingebakken in de menselijke psyche?

Saul
Friedländer:

‘Als we onvoldoende aandacht besteden aan de samenleving als geheel en aan de
leden van die samenleving als individuën, wel ja. De mens is er van nature toe
geneigd bevooroordeeld te zijn. Hij overschat de waarde van zijn eigen groep en
onderschat die van alle andere groepen. Anti-racisme is een zaak van
voortdurende zorg.’

Conclusie: we
zijn allemaal potentiële kampbeulen?

Saul
Friedländer:

‘We zijn allemaal tot op zekere hoogte racistisch en als er een politiek regime
komt dat ons racisme stimuleert, zijn we potentiële beulen. Ik geloof echter
niet dat we geen keuze hebben. We kunnen altijd weigeren te collaboreren.’

‘Wir
haben es nicht gewußt’ is dus een collectieve leugen.

Saul
Friedländer:

‘Een vreselijke leugen, ja. Ik las recent een boek, waarin stond dat er op de
Judenmarkt in Hamburg elk jaar 60.000 ton joodse goederen uit het oosten
openbaar werden verkocht. Wir haben es
nicht gewußt
? Misschien was de doorsnee Duitser niet op de hoogte van de
technische details van de Endlösung,
maar dat er vreselijke dingen, tot en met massamoorden, gebeurden, wisten ze
ongetwijfeld wel.’

Behandelt het
tweede deel van ‘Nazi-Duitsland en de joden’ de periode 1939-1945 of eindigt u
bij de processen van Nürnberg?

Saul
Friedländer:

‘Neen, ik zal niet eens tot aan 1945 geraken. Vergeet niet dat de oorlog dan
over heel Europa en zelfs een stuk daarbuiten verspreid was. Er bestaat
overweldigend veel materiaal van die periode, dat krijg ik nooit allemaal
verwerkt. Ik wil het niet alleen hebben over de moordzucht van de nazi’s in de
kampen, maar ook over de reactie van de Duitse samenleving en van de joodse
slachtoffers. Ik hoop nu tot in 1943 te geraken, tot aan de revolte in het
getto van Warschau. De periode vanaf ’43 moet iemand anders maar behandelen.’

Saul
Friedländer – Nazi-Duitsland en de joden
(Deel I: De jaren van vervolging 1933-1939) –
1998, Utrecht, Het Spectrum,
496 blz., ISBN 90-274-6345-X.



‘Een man die door de hemel gezonden is’

Geschiedenis Posted on wo, januari 09, 2013 12:40:07

(Gisteren kon u
hier een 13 jaar oud interview lezen met Hitler-biograaf Ian Kershaw, naar
aanleiding van de driedelige Canvas-documentaire ‘The Dark Charisma of Adolf
Hitler’. Vandaag een bespreking van het tweede deel van de biografie die
Kershaw schreef over de Führer, zoals dat op zaterdag 27 januari 2001 verscheen
in De Financieel-Economische Tijd.)


Op het kaft van
het eerste deel van Ian Kershaws monumentale Hitlerbiografie kijkt de Führer
nog streng en vastbesloten in de lens. De foto die het kaft van ‘Hitler
1936-1945: Vergelding’, het tweede en meteen ook laatste deel, siert, toont een
twijfelende dictator, die wazig voor zich heen staart, weg van de lens. De
onverbeterlijke hypochonder lijkt zijn eigen, onvermijdelijke einde tegemoet te
zien. Kershaw heeft na tien jaar bronnenonderzoek, een onvoorstelbaar
monnikenwerk, een briljant tweeluik afgescheiden. Door de aanwezigheid van meer
geschreven bronnen over de periode 1936-1945 is het tweede deel zelfs nóg vollediger
en genuanceerder dan het eerste geworden. Zo is het, misschien wel, dé
biografie van de 20ste eeuw geworden over, misschien wel, dé figuur van de
eeuw.

‘Slechts
weinig mensen voorzagen op dat moment dat het pad van de Voorzienigheid naar de
afgrond zou voeren.’ Zo beëindigde Ian Kershaw ‘Hitler 1889-1936: Hoogmoed’,
het eerste deel van zijn Hitlerbiografie, meer dan 800 pagina’s dik, maar toch
‘slechts’ tweederde van de omvang van het tweede deel.

Adolf
Hitler had op dat ogenblik net het Rijnland gehermilitariseerd; een daad van
ongekende lef, maar Groot-Brittannië en Frankrijk stonden erbij en keken
ernaar. De Führer was zelfzekerder dan ooit. Hij handelde ‘met de zekerheid van
een slaapwandelaar’, zoals hij zelf uitriep op 14 maart 1936, precies een week
na die gewaagde militaire zet.

Geen
duimbreed werd de man die op 30 januari 1933 de macht in de schoot geworpen
kreeg, in de weg gelegd, schrijft Kershaw. ‘Interne tegenstand was de kop
ingedrukt; twijfelaars waren grotendeels overgehaald dankzij de grootschalige
binnenlandse wederopbouw in eigen land, en dankzij het machtsvertoon in het
buitenland, waarmee Duitsland bijna onvoorstelbaar veel van de verloren
nationale trots had hersteld en het gevoel van vernedering na de Eerste
Wereldoorlog had uitgewist. Het autoritaire systeem werd door velen beschouwd
als een zegening. Dat mensen die in politiek opzicht niet in de pas wilden
lopen, gehate etnische minderheden en sociale buitenstaanders onderdrukt
werden, leek een geringe prijs voor wat gezien werd als een nationale
wedergeboorte.’

Duitsland
wilde, bijna twee decennia na de vernederende nederlaag in de Eerste
Wereldoorlog, maar wat graag opnieuw een dominante macht in Europa worden.
Hitler had het minderwaardigheidscomplex uit zijn Weense studentenperiode
afgeschud; het had plaats gemaakt voor het gevoel dat hij een missie had. De
nazi-leider werd verafgood, wat leidde tot hoogmoed (hybris). En hoogmoed komt
voor de val, zoals het spreekwoord zegt. Kershaw voert vervolgens Nemesis op,
de Griekse godin van de wrekende gerechtigheid. Zij brengt de straf ten uitvoer
die door de goden wordt opgelegd aan overmoedige of buitensporig arrogante
dwazen.

In
het voorwoord van deel twee schetst Kershaw de draagwijdte van het
Hitlerregime. ‘Zijn nalatenschap van ultieme vernietiging is uniek voor de
moderne tijd, en misschien dat in het verre verleden alleen Attila de Hun en
Dzjengis Khan in zekere zin met hem te vergelijken zijn. Aan architectonische
overblijfselen, artistieke creaties, politieke structuren noch economische
modellen, en het minst van al in moreel opzicht, is er iets uit Hitlers Rijk
dat een lichtend voorbeeld zou kunnen zijn voor toekomstige generaties. Er was
natuurlijk grote vooruitgang geboekt in de motorisering, de vliegtuigindustrie
en de technologie in het algemeen – deels op gang gebracht door de oorlog –
maar die ontwikkeling deed zich voor in alle kapitalistische landen, het meest
duidelijk in de Verenigde Staten, en zou derhalve ook zonder Hitler hebben
plaatsgevonden in Duitsland. Wat het meest in het oog springt, is dat Hitler,
in tegenstelling tot Napoleon, een enorm moreel trauma naliet, waardoor het
zelfs tientallen jaren na zijn dood, anders dan met een laatste rest van
onvoorwaardelijke steun, onmogelijk is met goedkeuring of bewondering terug te
kijken op de Duitse dictator en zijn regime, en men het in feite alleen maar
kan veroordelen en verafschuwen.’

Bange blanke
man

Een
maand na de hermilitarisering van het Rijnland, op 7 maart 1936, probeerde het
partijblad Deutschland-Berichte der Sozialdemokratischen Partei Deutschlands in
eerste instantie de eigen partijleden en in tweede instantie de hele Duitse
natie te waarschuwen voor de gevolgen van die oorlogszuchtige démarche. ‘Dat
deze nieuwe daad van Hitler een volgende mijlpaal is op de weg naar de
hellekaken van vernietiging, lijkt nauwelijks tot het bewustzijn van wie dan
ook te zijn doorgedrongen,’ besefte de anonieme auteur van het artikel zelf al
dat zijn klaagzang niet veel zou uitrichten.

De
29ste maart bleek immers dat Hitler populairder dan ooit was. Bij verkiezingen
behaalde zijn NSDAP (zeg maar: híjzelf, want Hitler wás de partij en de partij
was Hitler) 98,9% van de stemmen. Zelfs al was dit resultaat ‘bijgekleurd’, dan
nog waren waarnemers het erover eens dat Hitler kon bogen op een overweldigende
meerderheid, die zijn hunker naar een ’triomf van de wil’ massaal ondersteunde.

‘Voor
de meeste dictators zou het verkrijgen van de onbetwiste macht over de staat
genoeg zijn geweest,’ noteert Kershaw. ‘Voor Hitler was dit echter geen doel op
zich. In zijn beleving diende macht een tweeledig ideologisch doel: de
vernietiging van de joden, die in zijn visie Duitslands doodsvijand vormden. En
door hen te vernietigen zou hij heerser worden over het hele Europese
continent, dat vervolgens een platform zou zijn voor de daaropvolgende
wereldheerschappij.’

Hitler
was op zoek naar Lebensraum, zoals hij in 1924 al had neergepend in Mein Kampf, het politiek-militair
manifest dat hij schreef toen hij in de gevangenis verbleef na een mislukte
putsch het jaar voordien. Niet alleen de joden stonden hem daarbij in de weg,
maar ook de bolsjewisten. Hitler haatte Stalin en vreesde vooral diens
militaire potentieel. Vandaar dat hij in juli 1936 besliste om op de vraag tot
militaire steun van de Spaanse generaal Franco in te gaan. De Spaanse kiezers
hadden net een linkse regering in het zadel geholpen en de rechtse militairen
onder leiding van Franco zagen daarin een groot gevaar voor bolsjewistische
overheersing. Hitler nam zijn besluit om Franco te steunen na het bekijken van
de opera Siegfried, van zijn
lievelingscomponist Richard Wagner. De militaire ingreep in Spanje kreeg dan
ook niet toevallig de codenaam ‘Unternehmen Feuerzauber’ (‘Operatie
Tovervuur’), naar het muzikale leitmotiv bij Siegfrieds heroïsche gang door de
vuurring om Brünnhilde te bevrijden.

Hitler
vreesde voor een Sovjetaanval tegen Duitsland, noteerde Joachim von Ribbentrop,
van 1938 tot het bittere einde nazi-minister van Buitenlandse Zaken, in 1953 in
zijn memoires. ‘Als Spanje werkelijk communistisch zou worden,’ zo hoorde
Ribbentrop Hitler zeggen, ‘dan zal Frankrijk in zijn huidige situatie eveneens
binnen afzienbare tijd bolsjewistisch zijn, en als dat gebeurt, is het
afgelopen met Duitsland. Gemangeld tussen het machtige Sovjetblok in het oosten
en het sterk communistisch Frans-Spaans blok in het westen, kunnen we niets
uitrichten wanneer Moskou verkiest ons aan te vallen.’

De
strijd tegen het bolsjewisme overtroefde in 1936 de campagne tegen de joden. In
augustus profiteerde Hitler van de organisatie van de Olympische Spelen in de
Duitse hoofdstad Berlijn om alle propagandasluizen open te zetten, hierin
bijgestaan door zijn minister van Propaganda, Joseph Goebbels. Goebbels was,
samen met de architect Albert Speer, een van de weinige intieme vrienden van de
Führer. Hitler vreesde voortdurend voor verraad en hij werd elk jaar banger
voor de dood; een hypochonder die op een podium genoot van zijn immense
populariteit, maar die achter de coulissen eenzaam en angstig was.

Met
Goebbels besprak hij de toekomst van de joden. Uit Goebbels’ dagboek, 30
november 1937: ‘De joden moeten Duitsland uit, ja uit heel Europa moeten zij
verdwijnen. Dat zal wat tijd kosten, maar het zal en moet gebeuren. De Führer
is daarover vastbesloten.’

Alwetende
leider

In
1937 knoopte Hitler politieke vriendschapsbanden aan met Benito Mussolini, de
fascistische leider van Italië. De Führer kon het niet echt vinden met de Duce,
maar hij besefte maar al te goed dat hij zijn Aspartner nodig had voor zijn grootse
toekomstplannen. (Ook met Franco had hij een allesbehalve hartelijke relatie,
trouwens.)

In
zijn nu onstuitbaar geworden drang om Lebensraum te veroveren, had Hitler zijn
oog laten vallen op Tsjechoslowakije en Oostenrijk. Hij achtte het noodzakelijk
dat Duitsland, allicht met geweld, expansie zou nastreven in de komende jaren.

‘Wanneer
Duitsland eenmaal op alle terreinen op volle oorlogssterkte is, dan zal daarmee
de militaire basis zijn gelegd voor een aanvalsoorlog tegen Tsjechoslowakije,
waarbij tevens de kwestie van de Duitse Lebensraum tot een triomfantelijke
oplossing komt, zelfs wanneer deze of gene grote mogendheid tegen ons
intervenieert,’ lezen we in een militair rapport uit die dagen. Minister van
Oorlog Werner von Blomberg en zijn generaals namen Hitler echter niet au
sérieux, ze hoopten dat zijn cholerieke buien van voorbijgaande aard waren.
Oorlog was wel het laatste waarin de generaals hun land wilden onderdompelen.
Maar Blomberg moest kort daarop ontslag nemen, omdat hij eerst verliefd was op
en daarna getrouwd met een gewezen prostituee. Het verleden van zijn vrouw had
ie jarenlang achtergehouden; Hitler was zelfs een bijzonder trotse getuige op
Blombergs huwelijk. Toen de Führer de waarheid te horen kreeg, ging ie naar het
schijnt zeven keer naar bad omdat ie een keer de hand van Frau Blomberg geschud
had. Niet alleen Blomberg moest opstappen; ook andere hooggeplaatste militairen
en politici werden het slachtoffer van schandalen.

Het
gevolg hiervan was een alleenheerschappij, met Hitler als enige machthebber.
Hij schrapte alle kabinetsbijeenkomsten – en regeerde dus in zijn eentje – en
nam ook de Wehrmacht, het Duitse leger, stevig in handen.

Dat
hij belust was om Oostenrijk in handen te krijgen, was niet onbegrijpelijk. Hij
zag er op 20 april 1889 in Braunau am Inn, nabij Linz, het levenslicht. Het
heroveren van Oostenrijk stond zelfs al als doelstelling vermeld op de eerste
pagina van Mein Kampf.
‘Duits-Oostenrijk moet terugkeren tot het grote Duitse moederland, en niet om
economische redenen. Nee en nog eens nee: zelfs wanneer een dergelijke
vereniging uit economisch standpunt onbelangrijk zou zijn; ja, zelfs als het
schadelijk zou zijn, dan nog moet het plaatsvinden. Eén bloed vereist één
Rijk.’

De
Oostenrijkse regering verzette zich aanvankelijk nog tegen de geplande
Anschluß, maar dat was eerder symboliek voor de geschiedenisboeken dan een
daadwerkelijke poging om Hitler af te remmen. Op 13 maart 1938 nam Duitsland
Oostenrijk over. Weer reageerden de grote mogendheden niet of nauwelijks,
buiten wat diplomatiek gepruttel in de marge. Een maand later behaalde Hitler
bij nieuwe verkiezingen 99,08% in het ‘alte Reich’ en 99,75% in ex-Oostenrijk.
‘Die bijna 100% is tegelijkertijd een eervolle onderscheiding voor alle
verkiezingspropagandisten,’ noteerde Goebbels vlijtig in een jubelrapport.

Hitler
stond nu op het toppunt van zijn macht. Hij was steeds minder ontvankelijk voor
adviezen en in binnen- en buitenland liet men hem betijen. Kershaw: ‘De
onverbiddelijke desintegratie van samenhangende regeringsstructuren was (…)
niet alleen het product van de allesoverheersende Führer-cultus die Hitlers
absolute suprematie weerspiegelde en verfraaide, het was tevens een bevestiging
van de mythe van de alziende en alwetende onfeilbare leider, zoals die mythe
bijna tot regeringsprincipe verheven werd. Bovendien was Hitler, zoals we
steeds gezien hebben, gaandeweg zelf de meest vurige aanhanger van de
Führer-cultus geworden. Hij was heilig overtuigd van zijn eigen onfeilbaarheid
en zijn lotsbestemming. Dit was uiteraard geen goede basis voor rationele
beslissingen.’

De profeet

Op
8 maart 1938 hield SS-leider Heinrich Himmler een opgemerkte toespraak, waarin
voor het eerst de toekomstige oplossing voor het ‘joodse probleem’ uit de
doeken werd gedaan. ‘Het is duidelijk dat wanneer Duitsland en Italië níet
vernietigd worden, deze krachten – en ik veronderstel dat de joden, de
oorsprong van alle kwaad, de drijvende kracht daarachter zijn – vernietigd
moeten worden,’ zei Himmler. ‘Dat is een simpele conclusie. In Duitsland kunnen
de joden niet blijven. Het is een kwestie van jaren, maar we zullen hen meer en
meer uitdrijven, met een nooit eerder vertoonde meedogenloosheid.’

In
de nacht van 9 op 10 november, amper anderhalf etmaal na Himmlers toespraak,
werden joodse burgers brutaal uit hun huizen en winkels gezet, hun bezittingen
verbrand en bekochten heel wat onder hen de inval met hun leven, in wat
achteraf de Reichskristallnacht zou worden genoemd. Hitler was niet bepaald
tevreden over de afloop van de actie, hij steunde het geweld niet openlijk.
Maar hij liet wel toe dat Hermann Göring, hoofd van de Luftwaffe en zowat de
tweede man in het Rijk, begin 1939 het Centraal Bureau voor Joodse Emigratie
oprichtte, waarvan de meedogenloze Reinhard Heydrich, chef van de Gestapo, de
leiding op zich nam. ‘Hitler hechtte eraan zelf niet openlijk geassocieerd te
worden met de anti-joodse campagne die zich in de loop van dat jaar ontvouwde,’
concludeert Kershaw.

Maar
dat ie een oplossing in zicht had, orakelde hij openlijk tijdens zijn
traditionele toespraak voor de Rijksdag op 30 januari, de dag waarop jaarlijks
de machtsovername door de nazi’s werd herdacht. ‘Ik ben vaak in mijn leven een
profeet geweest, en meestal werd ik uitgelachen,’ blafte hij. ‘Ten tijde van
mijn strijd om de macht waren het in de eerste plaats de joden die met
hoongelach reageerden op mijn voorspelling dat ik op een dag de leiding over de
staat en het gehele Duitse volk zou overnemen, en dat ik vervolgens, naast
andere zaken, ook de joodse kwestie tot een oplossing zou brengen. Ik geloof
dat de joden in Duitsland het lachen inmiddels is vergaan. Vandaag wil ik
opnieuw een profeet zijn: indien het internationale financiële jodendom binnen
en buiten Europa erin zou slagen de naties nogmaals in een oorlog te storten,
dan zal dat niet resulteren in de bolsjewisering van de aarde en daarmee de
overwinning van de joden, maar in de vernietiging van het joodse ras in
Europa!’

Hitlers
bedoelingen waren nu duidelijk: hij wilde een internationaal gewapend conflict
uitlokken, de schuld hiervoor aan de joden geven en vervolgens dat excuus
gebruiken om harde maatregelen tegen al wat joods was af te kondigen. Op 15
maart ’39 ging hij weer een stap verder in die richting: Duitsland bezette
Tsjechoslowakije. Tsjechië kwam in Duitse handen, Slowakije werd overgelaten
aan de nazi-vriendelijke maarschalk Tiso.
‘Dit is de gelukkigste dag van mijn leven,’ zei Hitler tegen zijn
secretaresses. ‘Ik zal de geschiedenis ingaan als de grootste Duitser ooit.’
Zoals het overleg van München – met Hitler, Roosevelt, Chamberlain en Daladier
– ten overvloede aantoonde, waren de grootmachten nog altijd niet bereid om
Hitler tegen te houden.

Ter
gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag, op 20 april van dat jaar, ontving
de Führer gelukwensen uit alle lagen van de bevolking. ‘Een groot man, een
genie, een man die door de hemel gezonden is,’ schreef een 17-jarig meisje,
waarmee ze de mening van heel wat Duitsers vertolkte. Ian Kershaw is hard in
zijn historisch oordeel. ‘Omgeven door hielenlikkers, jaknikkers en
opportunisten, beschikte Hitler nu over de absolute macht. Hij kon beslissen
over oorlog en vrede.’

Een man van 50

Een
nieuwe wereldoorlog was nu zeer nabij. Diplomatieke gesprekken tussen Duitsland
en Groot-Brittannië of Frankrijk liepen steevast op niets uit. Op 23 augustus
1939 verraste Hitler vriend en vijand door een niet-aanvalspact af te sluiten
met de Sovjetunie. Een tegennatuurlijk verbond, want het bolsjewisme werd in de
propaganda afgeschilderd als de op één na grootste vijand van het nazisme, ná
de joden. Zowel Stalin als Hitler wilden vooral tijd winnen. Het
niet-aanvalspact gaf hen de gelegenheid naar hartenlust stukken buurland te
bemachtigen.

Hitlers
expansiedrang richtte zich op Polen. De aanval was al verschillende keren
uitgesteld, omdat Hitler weifelde, maar ook omdat hij niet de verwachte steun
kreeg van Mussolini en de Britten en Fransen ermee dreigden terug te slaan,
wanneer Duitsland Polen zou binnenvallen. Maar er was geen weg terug. Hitler
móest en zóu Polen aanvallen. De profetieën uit Mein Kampf moesten vervuld worden, dus stortte hij zich op 1
september 1939 in een blind avontuur met verdragende gevolgen: een wereldoorlog
die vijfeneenhalf jaar tijd vijftig miljoen slachtoffers zou eisen.

Kershaw
probeert Hitlers dadendrang psychologisch te doorgronden. ‘Veel mannen van rond
de vijftig houden zich in die fase bezig met de vraag hoeveel tijd ze nog
hebben om hun ambities te verwezenlijken. Hitler, met zijn buitengewoon grote
ego en zijn ambitie de geschiedenis in te gaan als de grootste Duitser aller
tijden, was met zijn hypochondrische aard al geobsedeerd door zijn eigen
naderende dood, maar nu was het gevoel dat hij oud werd, dat de jeugdige kracht
aan het verdwijnen was, en dat er geen tijd te verliezen was enorm toegenomen.’

Bijna
zeven jaar was Hitler nu al aan de macht in Duitsland: eerst omdat de
democratische machten er maar niet in slaagden een regering samen te stellen,
daarna omdat de Duitse bevolking hem uitriep tot absolute heerser, tenslotte omdat
hij alle touwtjes resoluut in handen nam. De anderen ‘werkten de Führer
tegemoet’, noteert Kershaw. ‘In de meest letterlijke betekenis werkten
Goebbels, Himmler, Heydrich en andere nazi-leiders ‘de Führer tegemoet’,
terwijl zij tegelijkertijd zijn autoriteit inzetten voor de verwerkelijking van
hun eigen fantasieën.’

Militairen
kwamen in het geheim bijeen en koesterden de idee om Hitler af te zetten
omwille van diens vermeende krankzinnigheid, maar niemand zette dit plannetje
uiteindelijk om in daden. De gevolgen zijn bekend. Hitlers troepenmachten
vielen ook hun westerse buurlanden aan. ‘Hij is een ware leider, een
onuitputtelijke bron van kracht,’ noteerde een euforische Goebbels in zijn
dagboek na de capitulatie van Frankrijk, op 17 juni 1940.

Nu
moest Hitler enkel nog zijn twee grote erfvijanden neerslaan: de joden en de
bolsjewisten. Op 22 juni 1941 gaf hij het sein voor ‘Operatie Barbarossa’, de
inval van de Sovjetunie. Dit brutale einde van het niet-aanvalspact dompelde de
totaal verraste Stalin onder in een diepe depressie. Dagenlang was hij niet te
zien in het Kremlin. Op twee weken tijd werden meer dan 300.000 Russische
soldaten krijgsgevangen gemaakt; het Sovjetleger verloor 3.300 tanks, 1.800
kanonnen en zo’n 7.000 vliegtuigen. Negenentachtig van de 164 divisies waren
geheel of gedeeltelijk buiten strijd. Het Duitse optimisme was nu grenzeloos.
‘Het is dus vermoedelijk niet overdreven te stellen dat de Russische veldtocht
in de tijdsspanne van twee weken gewonnen is,’ schreef de stafchef generaal
Franz Halder op 3 juli in een verslag aan de Führer. De grootste vijand van
Duitsland was nu de tijd. De legerleiding wist dat het vóór de winter het
Russische leger op de knieën moest krijgen; het slaagde daar niet in. De harde
winter deed de kansen keren. Toen Duitse generaals klaagden dat het voortzetten
van de strijd in deze onmenselijke omstandigheden regelrechte zelfmoord was,
kregen ze alleen maar een typisch Hitleriaanse, afwerende reactie. ‘De
wereldgeschiedenis wordt niet door het weer gemaakt,’ brulde hij.

Deel
twee van zijn persoonlijk plannetje werd nu in gang gezet. Na een gesprek met
Himmler werd Generalplan Ost ingevoerd, met als bedoeling de raciale
herindeling van Oost-Europa. In dertig jaar tijd moesten 31 miljoen Slaven naar
gebieden ten oosten van de Oeral en naar het westen van Siberië verdreven
worden. Kershaw: ‘Het Generalplan was apert genocidaal. De intentie achter de
’territoriale oplossing’ was dan ook dezelfde als die achter de latere
Endlösung. Maar op dit ogenblik werd er nog niet gedacht aan het doodschieten
of vergassen van alle Europese joden, dat wil zeggen aan de geïndustrialiseerde
volkerenmoord die een aantal maanden later zou worden gepland.’

In
de eerste week van december 1941 werden in het concentratiekamp van Chelmno de
eerste vernietigingsoperaties tegen joodse gevangenen opgezet. De wereld had
echter andere zorgen; Japan viel Pearl Harbor aan, waardoor nu ook de Verenigde
Staten bij de oorlog betrokken raakten.

Hitler
was voortdurend op de hoogte van elke nieuwe stap in de richting van de
Endlösung, schrijft Kershaw. Alleen was hij zo handig om nooit openlijk een
standpunt in te nemen om de systematische moord te bevelen of goed te keuren.
‘Zelfs tegenover zijn intimi kon Hitler zich er nooit toe zetten om in alle eerlijkheid
over de moord op de joden te praten. En het was kennelijk niet de bedoeling dat
de ingewijden in het misdadige complot in zijn aanwezigheid directe opmerkingen
maakten over wat er gebeurde.’

Door God
gezonden

Stafchef
Halder zag de megalomanie van Hitler intussen almaar minder zitten. ‘De
situatie wordt steeds moeilijker te verdragen,’ vertrouwde hij zijn dagboek
toe. ‘Er is geen ruimte om serieus te werken. Dit zogeheten leiderschap wordt
gekenmerkt door een pathologische neiging om op de indrukken van het moment af
te gaan, en door een totaal gebrek aan begrip voor de commandomachinerie en de
mogelijkheden ervan.’ De nederlaag in Stalingrad zat eraan te komen. Eigenlijk
had dat het eindpunt van de Tweede Wereldoorlog moeten zijn, maar Hitler zocht
naar een ‘of-of’-oplossing: óf een totale zege, óf een totale nederlaag. Er was
geen tussenweg voor hem.

De
kloof tussen Hitler en zijn regering, zijn legerleiding en de Duitse bevolking
was nu groter dan ooit. Alleen fanatici hadden hem nog niet door of wilden hem
niet doorhebben. Wat nog erger was, was de kloof tussen Hitler en de realiteit.
Hij leefde, vaak letterlijk, ver weg van de reële oorlog en hij was verre van
een geschoold strateeg, eerder een dilettant die de hele tijd op zijn intuïtie
afging. Hitler had last van een opkomende hartkwaal, zo hadden cardiogrammen
uitgewezen, en van een bevende linkerhand en een slepend linkerbeen, een gevolg
van de ziekte van Parkinson. Zijn haar werd grijs, zijn uitstraling grauw.
‘Maar ook al eisten de spanningen van de laatste oorlogsfase hun tol, er is
geen overtuigend bewijs dat ook Hitlers geestelijke vermogens aangetast waren,’
zo voegt Kershaw eraan toe.

Er
leek nog maar één ding op te zitten voor al wie nog enig gezond verstand had in
Duitsland: de Führer fysiek liquideren. Verscheidene aanslagen werden beraamd,
maar telkens ging het op het laatste moment niet door. Tot Claus Schenk Graf
von Stauffenberg op 20 juli 1944 een zelfgemaakte tijdbom tot ontploffing
bracht. Hitler liep alleen wat schaafwonden en een gescheurde trommelvlies op.
Dat hij nog in leven was, zag hij als ‘een teken van de Voorzienigheid dat ik
mijn werk moet voortzetten en het daarom ook zal voortzetten.’ De beramers van
de aanslag werden onmiddellijk berecht en geëxecuteerd.

Kershaw
schrijft dat Duitsland ten dode opgeschreven was. ‘Toen Duitsland
onverbiddelijk voor de nederlaag stond, kon het regime dan ook nog maar één
ding overwegen: collectief zelfmoord plegen. Maar als een dodelijk gewond dier
in de val vocht het met een meedogenloosheid die voortvloeide uit wanhoop. De
leider, die het contact met de realiteit verloren had, op een wonder hoopte en
tegen windmolens vocht, wilde intussen geheel in Wagneriaanse stijl bij een
apocalyptische catastrofe en getrouw aan zijn sociaal-darwinistische principes
de hele bevolking met zich in de vlammen meesleuren, wanneer die hem niet de
overwinning kon geven die hij had gevraagd.’

‘Er
is altijd gezegd dat de Führer ons door God gezonden is,’ zo schreef een
anonieme nazi in november ’44 cynisch in een rapport van de veiligheidsdienst.
‘Ik twijfel er niet aan. De Führer is ons door God gezonden, maar niet om
Duitsland te redden, maar om het te vernietigen. De Voorzienigheid wil dat het
Duitse volk vernietigd wordt, en Hitler is de uitvoerder van die wens.’

Een
doodgewone soldaat verwoordde het op zijn manier in zijn dagboek. ‘De grootste
fout was de oorlog met Rusland. Hoe groot de moed en de offerbereidheid ook
zijn, je kunt niet de hele wereld aan… Onze ogen waren groter dan onze magen.
Vooral die van onze leiding.’

Kershaw:
‘Zijn weigering om te aanvaarden dat alleen wilskracht de indrukwekkende
superioriteit van de vijand in aantallen en uitrusting alleen niet kon
overwinnen, zou vele duizenden levens van zijn soldaten als nodeloze offers vragen.
Het kon hem niets schelen. Volgens zijn onbarmhartig wrede logica had hun
zwakte hen veroordeeld. Hun individuele verlies was van geen belang bij de
strijd van het land om zijn bestaan.’

Als
de Duitsers hem niet de totale zege konden brengen, waren ze het niet waard om
te leven, zo oordeelde Hitler. In zijn bunker in Berlijn, waarin hij de laatste
maanden van zijn leven doorbracht, omringde hij zich met zijn trouwste
medestanders, terwijl hij het ene na het andere zinloze bevel tot tegenaanval
naar zijn generaals doorstuurde. Ze slaagden er niet in terrein terug te
winnen; ze werden een voor een oneervol ontslagen. De viering van zijn 56ste
verjaardag, op 20 april 1945, verliep in mineur. ‘Geloof me, Speer, het zal
gemakkelijk zijn om er een eind aan te maken,’ zei hij tegen zijn
lievelingsarchitect. ‘Een paar seconden en ik ben overal vanaf, bevrijd uit dit
ellendige bestaan.’

Op
30 april gaf Hitler zijn lievelingshond, de jonge herder Blondi, een
blauwzuurcapsule, om te testen of het gif effectief genoeg was. De hond viel
dadelijk dood neer. Hij trok zich hierna op zijn kamer terug met Eva Braun, de
vrouw van wiens bestaan de doorsnee Duitser niet of nauwelijks op de hoogte
was, maar die wel al vele jaren zijn levensgezellin was geweest. Zij nam gif, hij
schoot zich door het hoofd met een 7.65 mm Walther-pistool. Zijn ultieme
bewonderaars legden de lichamen net buiten de door een Sovjetpeloton belegerde
bunker en staken ze, op gevaar van hun eigen leven, in brand. (Kort daarop
zouden andere nazi-leiders het voorbeeld van hun Führer volgen, onder anderen
Josef Goebbels en zijn volledige gezin: vrouw en zes kinderen.) De asse van de
gecremeerde Adolf Hitler werd in een sigarenkistje bewaard.

Ian
Kershaw – Hitler 1936-1945: Vergelding –
2000, Utrecht, Het Spectrum, 1.200 blz. ISBN 90-274-6734-X.



« VorigeVolgende »