Martin
Luther King Jr. zou op 15 januari vierentachtig geworden zijn, ware het niet
dat hij op 4 april 1968, gisteren vijfenveertig jaar geleden, bij een
moordaanslag in Memphis, Tennessee om het leven kwam. Dominee King schreef drie
boeken, ettelijke artikels en ontelbare speeches. Die werden vijftien jaar
geleden gebundeld in
De autobiografie,
een boek dat uiteraard niet geeft wat het belooft, omdat King nu eenmaal geen
autobiografie schreef bij leven. Toch is dit een bijzonder interessant boek, al
was het alleen maar om opnieuw kennis te maken met de op idealen van vrijheid
en geweldloosheid gestoelde ideeën van King. Hieronder hebben we een aantal van
zijn uitspraken gebundeld, in de vorm van een heus virtueel interview. (Deze
tekst verscheen oorspronkelijk in De Financieel-Economische Tijd van zaterdag
20 februari 1999.)

Geweldloos verzet

‘Wij kunnen geen verlichte democratie hebben als
een bevolkingsgroep dom gehouden wordt. We kunnen geen gezonde natie zijn als
tien procent van de bevolking ondervoed en ziek is en ziektekiemen draagt die
geen onderscheid maken op basis van kleur, die zich niet aan de wetten van Jim
Crow houden. We kunnen geen ordelijke en gezonde natie zijn als de leden van
een bevolkingsgroep zó onder de duim worden gehouden dat ze bijna gedwongen
worden tot misdaad en asociaal gedrag. We kunnen geen echte christenen zijn
zolang we de belangrijkste les van Jezus in de wind slaan: heb uw naaste lief.
We kunnen geen echte welvaart bereiken als een grote bevolkingsgroep zó arm is
dat zij haast niets kan kopen. Als wij de democratie verdedigen tegen aanvallen
van buitenaf, moeten we er ook voor zorgen dat we eerlijkheid en vrijheid in
eigen huis bevorderen.’

(Uit de door de 15-jarige King gehouden voordracht
‘The Negro and the Constitution’ tijdens een voordrachtswedstrijd in Dublin,
Georgia die hij met glans won, 17 april 1944.)

Waar haalde u de persoonlijke inspiratie voor uw
geweldloze strijd?

King: ‘In
mijn karakter, en in het karakter van iedereen die sterk wil zijn, zijn eigenschappen
gecombineerd die flink tegenstrijdig zijn. Je bent zowel militant als
bescheiden, zowel idealistisch als realistisch. En ik denk dat ik mijn sterke
rechtvaardigheidsgevoel dank aan de sterke, dynamische persoonlijkheid van mijn
vader en dat ik mijn zachte kant heb geërfd van mijn moeder, die heel zacht en
lief is.’

Uw vader was dominee en u bent dat ook geworden, al
was dat aanvankelijk blijkbaar niet van harte?

‘Ik ontdekte dat veel
zwarte dominees ongeletterd waren en niet waren opgeleid in een seminarie, en
dat zette mij aan het denken. Ik was zowat opgegroeid in de kerk en wist
daardoor veel van godsdienst, maar ik vroeg me af of religie een goed
instrument kon zijn voor het moderne denken. Ik vroeg me af of religie
intellectueel respectabel en tegelijkertijd emotioneel bevredigend kon zijn.’

Hoe kwam u tot geweldloos verzet?

‘In mijn eerste jaar (aan het Morehouse College, 1944, FVL)
las ik voor het eerst het essay van Henry David Thoreau On Civil Disobedience (over de burgerlijke ongehoorzaamheid, FVL).
Door dit essay, waarin deze dappere man uit New England schrijft dat hij
weigert belasting te betalen en liever naar de gevangenis gaat dan dat hij
meewerkt aan een oorlog die de slavernij zal verbreiden tot in Mexico, kwam ik
voor het eerst in aanraking met het principe van geweldloos verzet.
Gefascineerd als ik was door het idee om te weigeren mee te werken aan een
verwerpelijk systeem, las ik het essay verschillende keren.’

Voor die geweldloosheid had u een stichtend
voorbeeld: Mahatma Gandhi.

‘Gandhi was waarschijnlijk
de eerste in de geschiedenis die Jezus’ moraal van liefde uittilde boven de
interactie tussen individuen en er een krachtige en effectieve sociale kracht
op baseerde. Liefde was voor Gandhi een krachtig instrument voor sociale en
collectieve hervorming. In deze gandhiaanse nadruk op liefde en geweldloosheid
ontdekte ik de methode tot sociale hervorming waarnaar ik had gezocht. De
intellectuele en morele bevrediging die ik tevergeefs had gezocht in het
utilitarisme van Bentham en Mill, de revolutionaire methodes van Marx en Lenin,
de sociale-contracttheorie van Hobbes, het ’terug-naar-de-natuur’-optimisme van
Rousseau en de supermanfilosofie van Nietzsche vond ik in Gandhi’s filosofie
van de geweldloosheid.’

Bussenboycot

‘Laten wij in alles wat we doen samen zijn. Eenheid
is nu het hardst nodig; als wij één zijn, kunnen wij alles bereiken wat we
willen en waar we recht op hebben. En laat u door niemand bang maken. Wij zijn
niet bang voor wat wij doen, omdat wij het binnen de grenzen van de wet doen.
Nooit in onze Amerikaanse democratie mogen wij denken dat wij iets verkeerds
doen als we protesteren. Protest is een recht.’

(Uit een toespraak tot de pas opgerichte Montgomery
Improvement Association, MIA, 5 december 1955.)

Op 1 december 1955 was er het incident met de
zwarte vrouw Rosa Parks die weigerde op te staan voor een blanke in een bus in
de stad Montgomery, Alabama. Het gevolg was dat de zwarten meer dan een jaar de
bussen meden. Was dat een zinvolle boycot?

‘Toen ik er langer over
nadacht, ging ik inzien dat wij onze medewerking aan een slecht systeem
opzegden en niet zozeer onze steun aan het busbedrijf introkken. Het
busbedrijf, als uiterlijke vertegenwoordiger van het systeem, zou er natuurlijk
schade van ondervinden, maar het hoofddoel was te weigeren nog langer mee te
werken aan het kwaad. Ik dacht aan Thoreaus essay On Civil Disobedience. Ik raakte ervan overtuigd dat wat wij in
Montgomery gingen doen, te maken had met wat Thoreau had gezegd. We zeiden
simpelweg tegen de blanke gemeenschap: wij kunnen niet langer meewerken aan een
slecht systeem. Vanaf dit moment zag ik onze beweging als een massale weigering
om mee te werken. En ik gebruikte het woord ‘boycot’ niet vaak meer.’

Alvorens het Hooggerechtshof in november 1956
rassendiscriminatie op bussen onwettig noemde, werd u door een volledig blanke
jury veroordeeld wegens het leiden van een illegale boycot. Heeft u toen niet
getwijfeld aan uw missie?

‘Iemand die is
veroordeeld, verlaat het gerechtsgebouw meestal met een somber gelaat, maar ik
liep met opgeheven hoofd en een glimlach op mijn gezicht. Ik wist dat ik nu een
veroordeelde crimineel was, maar ik was trots op mijn misdaad. Mijn misdaad was
dat ik samen met mijn mensen een geweldloze verzetsactie had gepleegd. Mijn
misdaad was dat ik mijn mensen een gevoel van waardigheid en zelfrespect wilde
geven. Mijn misdaad was dat ik de onvervreemdbare rechten opeiste op leven,
vrijheid en het nastreven van geluk. En bovenal was het mijn misdaad dat ik de
mensen ervan had proberen te overtuigen dat het niet meewerken aan het kwaad
een morele plicht is, net als het meewerken aan het goede.’

Heeft u altijd de juiste keuzes gemaakt in die
periode, eind jaren vijftig?

‘Als ik alles opnieuw zou
moeten doen, zou ik de zwarte gemeenschap anders leiden dan ik heb bedaan. De
fout die ik heb gemaakt, was dat ik tegen de rassenscheiding als geheel
protesteerde, terwijl ik me beter tegen een bepaald onderdeel ervan had kunnen
verzetten. Ons protest was zó vaag dat we niets bereikten waardoor de mensen
gedeprimeerd en wanhopig werden. Het was beter geweest als wij ons bijvoorbeeld
hadden geconcentreerd op discriminatie in bussen of in restaurants. Eén
overwinning, op een bepaald gebied, zou symbolisch zijn geweest en zou het
moreel en het enthousiasme hebben verbeterd.’

Liberalisme

‘Dit gebrek aan positief leiderschap van de
federale overheid blijft niet beperkt tot een bepaalde politieke partij. Beide
partijen hebben de zaak van de gerechtigheid verraden. De Democraten hebben dat
gedaan door toe te geven aan de vooroordelen en ondemocratische praktijken van
de Dixiecraten in het zuiden. De Republikeinen hebben het gedaan door toe te
geven aan de ongelooflijke hypocrisie van de reactionaire noorderlingen in de
rechtse vleugel. Deze mensen vertonen vaak een hemofilie aan woorden en anemie
aan daden.’

(Uit een toespraak op de Prayer Pilgrimage for
Freedom in Washington DC, 17 mei 1957.)

Men heeft u vaak het verwijt gemaakt dat u met het
communisme sympathiseerde. Hoe zag u de strijd van de ideologieën eigenlijk?

‘Mijn studie van Marx
overtuigde me er van dat de waarheid niet bij het marxisme en ook niet bij het
traditionele kapitalisme lag. Elk vertegenwoordigt slechts een gedeeltelijke
waarheid. Het traditionele kapitalisme zag niets in collectieve ondernemingen
en het marxisme zag niets in het particulier initiatief. Het negentiende-eeuwse
kapitalisme zag niet in dat het leven sociaal is en het marxisme zag en ziet
nog steeds niet in dat het leven individueel en persoonlijk is. Het Koninkrijk
Gods is niet de these van het individueel handelen, noch de antithese van het
collectief handelen, maar een synthese die de waarheden van beide in zich
verenigt.’

Anderen verweten u dan weer een té liberale
houding.

‘De grote indruk die veel
liberale theologen op mij hebben gehad, en mijn ook nu nog grote verlangen om
optimistisch te zijn over de menselijke natuur, hebben veel te maken met mijn
liberale houding. En natuurlijk is er een aspect van het liberalisme dat ik
altijd in ere zal houden: de nadruk die wordt gelegd op het zoeken naar de
waarheid en op een open en analytische geest, de weigering de beste inzichten
van de rede buiten te sluiten. De bijdrage die het liberalisme heeft geleverd
aan de filologisch-historische kritiek binnen de bijbelstudie, is van
onschatbare waarde geweest.’

JFK

‘Ik zeg hier dat een individu dat een wet
overtreedt die volgens zijn eigen geweten onrechtvaardig is en waarna hij
gewillig zijn straf accepteert om op die manier het geweten van de gemeenschap
wakker te schudden vanwege de onrechtvaardigheid, in feite het hoogste respect
betuigt jegens de wet.’

(…) ‘We mogen nooit vergeten dat alles wat Adolf
Hitler deed in Duitsland ‘legaal’ was en dat alles wat de strijders voor de
vrijheid in Hongarije deden ‘illegaal’ was. Het was ‘illegaal’ om hulp en steun
te bieden aan een jood in het Duitsland van Adolf Hitler. En toch, ik weet
zeker dat als ik in die tijd in Duitsland had geleefd, ik had geprobeerd om
mijn joodse broeders bij te staan. Als ik vandaag de dag in een communistisch
land zou wonen waar sommige principes die voor een christen essentieel zijn
worden onderdrukt, dan zou ik openlijk pleiten voor burgerlijke
ongehoorzaamheid tegen de antireligieuze wetten van dat land.’

(Uit een antwoordbrief aan blanke dominees die King
schriftelijk hadden verzocht zijn acties stop te zetten, 16 april 1963.)

Op 22 december 1963 werd president Kennedy vermoord
in Dallas. Hoe was uw relatie met hem?

‘Overal was men
verbijsterd door het nieuws van de moord op president John F. Kennedy. Wij
zagen hoe de vijfendertigste president van onze natie als een grote ceder werd
geveld. Het persoonlijk verlies was groot; het verlies voor de wereld was
overweldigend. Het was moeilijk te geloven dat iemand zo vol energie,
vitaliteit en kracht niet langer onder ons was.’

‘President Kennedy was een
persoonlijkheid met sterke tegenstellingen. Eigenlijk waren er twee John Kennedy’s.
De eerste regeerde de eerste twee jaar van zijn ambtsperiode onder de druk van
onzekerheid die een gevolg was van zijn nipte verkiezingsoverwinning. Hij
weifelde en probeerde aan te voelen in welke richting zijn leiderschap zich kon
ontwikkelen zonder al te veel steun te verliezen. In 1963 was echter een nieuwe
Kennedy opgestaan. Hij had ontdekt dat de publieke opinie geen strak keurslijf
draagt. Het Amerikaanse politieke denken was niet conservatief, noch radicaal
of gematigd. Het was boven alles veranderlijk. Het volgde eerder trends dan
uitgesproken lijnen. Een zelfverzekerd leiderschap kon het op een constructieve
manier sturen.’

Droom

‘Ik heb een droom dat op een dag deze natie zal
opstaan en de ware betekenis van haar credo zal vervullen: voor ons is het
vanzelfsprekend dat alle mensen als gelijken zijn geschapen.’

(…) ‘Ik heb een droom dat mijn vier jonge
kinderen op een dag zullen leven in een natie waar zij niet worden beoordeeld
naar de kleur van hun huid, maar naar de inhoud van hun karakter.’

(Uit de toespraak aan het einde van de zwarte mars
op Washington DC, 28 augustus 1963.)

Tijdens de ‘mars voor vrijheid en werk’ naar
Washington DC, hield u uw beroemde ‘I have a dream’-toespraak. Waar haalde u de
inspiratie hiervoor?

‘Ik begon mijn toespraak
voor te lezen en las door tot op een bepaald punt. Het publiek reageerde die
dag geweldig, en opeens kwam er iets over me. In juni van dat jaar, na een
vreedzame bijeenkomst van duizenden mensen in het centrum van Detroit, had ik
bij een toespraak in Cobo Hall de woorden ‘I have a dream’ gebruikt. Ik had
deze woorden ook voordien vaak gebezigd en voelde dat ik ze nu weer wilde
uitspreken. Ik weet niet waarom. Bij mijn voorbereiding van de toespraak had ik
er niet aan gedacht. Ik sprak de woorden uit, en vanaf dat moment schoof ik
mijn uitgeschreven tekst opzij en liet hem voor wat hij was.’

In 1967 raakten de Verenigde Staten steeds meer
betrokken in de oorlog met Vietnam. Waarom riep u de zwarte gemeenschap op om
dienst te weigeren?

‘Terugkijkend realiseerde
ik me dat het einde van mijn vertrouwen niet onverwachts kwam. Het kwam zoals
eb plaats maakt voor vloed. Terwijl ik terugdacht aan de gebeurtenissen, zag ik
dat het kwaad stapje voor stapje was opgebouwd. De ene onmenselijkheid was op de
andere gestapeld. Elke wandaad was op zich genoeg om te bewerkstelligen dat men
zich van schaamte zou willen verbergen. Wat afschuwelijk maar waar was, was dat
mijn land alleen maar praatte over vrede en in werkelijkheid uit was op een
militaire overwinning. In de handschoen van de vrede zat de gebalde, ijzeren
vuist van de oorlog verborgen. Ik voelde me naakt in mijn schuld en mijn
schaamte, zoals Duitsers zich moeten voelen als ze eraan terugdenken hoe hun
leiders met militaire middelen andere naties hebben geprobeerd te
overmeesteren. Ik vond dat ik mezelf te lang had toegestaan om zwijgend aan de
zijlijn te staan. Ik was een luid spreker maar een stille acteur, terwijl een
schijnvertoning werd opgevoerd.’

Beloofde Land

‘Door te moeten leven onder de dagelijkse dreiging
van de dood, wordt een mens soms moedeloos. Zo veel verbaal geweld en kritiek
te moeten doorstaan, soms zelfs van mijn eigen mensen, maakt mij af en toe
moedeloos. Om zo vaak ’s avonds gefrustreerd in bed te moeten stappen terwijl
ik de rillingen van de koude wind van de tegenstand nog voel, maakt mij soms zo
moedeloos dat ik ga denken dat al mijn werk voor niets is.’

(Uit een toespraak na een mars in Memphis, precies
een week voor zijn dood, 28 maart 1968.)

‘Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren. We gaan
moeilijke dagen tegemoet. Maar het maakt mij nu niet meer uit. Want ik ben op
de bergtop geweest. En het maakt mij niet uit. Net als iedereen zou ik graag
een lang leven hebben – ik zou graag oud worden. Maar dat is niet waar ik me nu
mee bezig houd. Ik wil slechts Gods wil doen. En Hij heeft mij toegestaan de
berg te beklimmen. En ik heb op de top rondgekeken, en ik heb het Beloofde Land
gezien. Misschien lukt het mij niet om er met u te komen. Maar ik wil dat u
weet dat wij als volk het Beloofde Land zullen bereiken. En ik ben blij
vanavond. Ik maak me geen zorgen, ik ben voor niemand bang. Mijn ogen hebben de
glorie van de wederkomst van de Heer gezien.’

(Uit zijn laatste toespraak in Memphis, de avond voor
zijn dood, 3 april 1968.)

Clayborne Carson (red.) – Martin Luther King Jr. De autobiografie –
1998, Amsterdam, Arena/Kritak, 423 blz., ISBN 90-6303-775-9.