Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Blaaskaak

Sport Posted on zo, oktober 30, 2016 12:57:59

Stel: je hebt twee voetbaltrainers. De ene heeft altijd wel een bon mot klaar, slaagt er al
jaren in om vragen van de media te ontwijken door te antwoorden op
niet-gestelde andere vragen, maar komt daarmee weg omdat hij het zo vlot kan
uitleggen. Een gladde praatjesmaker, zeggen slechte karakters. Een jobhopper,
zo blijkt uit zijn cv. Langer dan drie aansluitende seizoenen was hij nooit aan het werk bij
één club. Af en toe mocht hij wel terugkeren bij een vroegere werkgever. Hij is de reden waarom Wikipedia voortdurend financiële steun moet
vragen aan zijn gebruikers, zoveel ruimte neemt de lijst van door hem getrainde
clubs in. Laten we hem voor de gelegenheid Georges noemen.

De andere is
een stillere jongen. Beetje saaie kerel. Áls hij al iets zegt, dan levert dat
zelden een oneliner op die je achteraf kunt terugvinden op nieuwssites. Hij
blijft in de dugout zitten tot een clubvoorzitter vindt dat het welletjes
geweest is. Zelf opstappen? Zo zit hij niet in elkaar. Hondsloyaal, zou je hem
kunnen noemen. Ik schreef het al: beetje saai. Hoewel hij drie jaar jonger is dan
Georges, oogt hij al twintig jaar als een oude, witgrijze man. Soms zeurt hij,
omdat hij vergeten wordt wanneer een club weer eens dringend een nieuwe trainer zoekt. Laten
we hem Hugo noemen.

Georges is
op z’n 67ste net aan zijn drieëntwintigste avontuur als trainer begonnen. Nog
maar eens bondscoach, voor de vijfde keer al, al bleef het beperkt tot drie
landen. De laatste keer dat Georges als trainer een prijs heeft gepakt is een
kwarteeuw geleden: toen won zijn club de beker. Op zijn erelijst prijken één
landstitel en twee bekers, telkens in eigen land. Eén keer werd hij verkozen
tot Trainer van het Jaar, in 1990. Lang geleden, toen de oude voetbaldieren nog
spraken.

Hugo is 64
en bezig aan zijn elfde opdracht, de eerste als bondscoach, op hetzelfde
continent als Georges nog wel. Voor zijn laatste prijs als trainer hoeven we
niet zo ver terug te gaan in de tijd: 2004. Hij werd toen landskampioen, iets
wat hij voordien al twee keer eerder had gedaan in België. Op z’n schouw staan
ook twee replica’s van Belgische bekers. Hij werd vier keer verkozen tot
Trainer van het Jaar, de laatste keer in 2007, niet eens een vol decennium
geleden. Geen enkele collega deed even goed, laat staan beter, sinds die trofee
in 1983 geïntroduceerd werd.

Hugo
lanceert jonge talenten en geeft hen veel vrijheid en verantwoordelijkheid.
Georges kiest altijd voor gevestigde waarden. Hugo laat zijn ploegen als het
even kan aanvallend voetballen, Georges opteert meestal voor defensieve
zekerheid. Hugo geeft niet graag interviews, hij laat zijn spelers het woord
voeren. Georges houdt wel van aandacht en zet zichzelf gaarne op het
voorplan.

Waarom
Georges wel vooraan op het lijstje staat als er een nieuwe trainer of
bondscoach gezocht wordt, en Hugo niet? We houden van babbelaars, ook al houdt
wat ze zeggen geen steek. Blaaskaken maken de dienst uit in deze samenleving.
Er is geen plaats voor rustige vastheid, wat Herman Van Rompuy u ook probeert
wijs te maken. In het voetbal geldt dit nog meer dan elders.

Voorzitters
en supporters laten zich graag inpalmen door iemand die wat holle clichés
uitbraakt en hen zo een voorspoedige toekomst voorspiegelt. Ze houden van
positivo’s, want realisten zijn een tikkeltje saai. Spelers zijn in den beginne
ook helemaal mee, maar zij hebben die blaaskaken als eerste door. Vandaar dat je
in álle bedrijfssectoren ziet dat blaaskaken voortdurend van werkomgeving
veranderen. Ze hebben nood aan zelfbevestiging en ze weten perfect wanneer
“de mayonaise niet meer pakt”. Laten we zeggen: na twee, maximaal
drie jaar. Dan zijn ze weg en laten ze doorgaans een puinhoop achter. Après nous le déluge…

Als je ’t
mij vraagt: ik werk liever onder een Hugo, dan onder een Georges. Maar ik heb
het gevoel dat ik een dinosauriër aan het worden ben: de wereld kiest bijna
altijd voor een Georges. En als het een beetje tegenzit kiest de wereld
binnenkort ook voor Donald, Marine en Nigel. Dat wat ze zeggen nergens op
slaat, hoeft geen hinder te vormen: het klinkt zo geloofwaardig, meneer,
mevrouw. En we willen verandering, ja, toch?

***

Ik las een
interview met Erik Van Looy, waarin de regisseur-presentator vertelde dat hij
zich tijdens de rust van een thuiswedstrijd van zijn geliefde Royal Antwerp
Football Club altijd laat aftroeven aan het hotdogkraam. Hij komt als een van de
eersten toe en wordt altijd als bijna-laatste bediend, omdat er naast en achter hem
luidroepers zijn die hun bestelling beginnen te schreeuwen lang voor het hun
beurt is en die vaak ook nog eens eerder dan hij met hun portie vettigheid-tussen-een-broodje
weglopen.

Ik herken
dat. Ik ben ook zo’n welopgevoede jongen die altijd netjes zijn beurt afwacht
en elke keer moet vaststellen dat er in de rij achter hem al iemand “Twee
pintjes en een bolleke” heeft geroepen. Noem me naïef, maar als ik naast
mij aan de toog iemand opmerk die daar al stond vóór ik arriveerde en de barman
vraagt eerst aan mij wat ik moet hebben, dan wijs ik naar mijn buurman en zeg
“Hij was eerst”. Zelfs op het vlak van voorkruipen ben ik
gewetensbezwaarde.

Blaaskaken
worden eerst bediend, komen het vaakst aan het woord, krijgen meer kansen dan
mensen die zich minder of nooit opdringen. Dat komt omdat wij dat met z’n allen
wel oké vinden. Misschien moeten we daar eens over nadenken, als samenleving. Want op lange termijn heb je meer aan een Hugo dan aan een Georges.



De voetbalwereld blijft maar doordraaien

Sport Posted on vr, september 02, 2016 11:52:16

Vier zomers geleden liet Manchester
United de rijzige Franse middenvelder Paul Pogba haast voor niets
vertrekken. Toenmalig manager Sir Alex Ferguson zag geen toekomst in
de speler. Eén miljoen euro volstond voor Juventus om het
negentienjarige talent over te nemen.

Twee zomers geleden verkocht Chelsea
de Braziliaanse centrale verdediger David Luiz voor 62 miljoen euro
aan les nouveaux riches van PSG, een club die sinds een jaar
of vijf in handen is van een schatrijke Qatarees en die ik vorige
herfst in mijn boek £X€£$$ UNITED. Het geld van het voetbal
‘Parvenus Sans Gêne’ heb genoemd. Toenmalig manager José Mourinho
was de wispelturige krullenbol liever kwijt dan rijk. Drieënhalf jaar
eerder had Chelsea Luiz nog voor 25 miljoen euro gehaald bij Benfica.

Zomer 2016: Man. United koopt Paul
Pogba terug voor naar verluidt 89 miljoen pond (107 miljoen euro).
Andere bronnen gewagen van 120 miljoen euro. Wat de definitieve som
ook is: Pogba is plots de duurste voetballer aller tijden. Trek de
verkoopsom van 2012 af van de aankoopsom nu en tel het verlies uit:
iets tussen de 106 en de 119 miljoen euro, dus.

Zomer 2016: Chelsea koopt David Luiz
terug voor naar verluidt 34 miljoen pond (40 miljoen euro). Dat is
minder dan de 62 miljoen waarvoor het diezelfde, toen blijkbaar
overbodige, speler twee jaar geleden verkocht, maar als je de twee
transfersommen bij elkaar telt (25 + 40 miljoen), maakt Chelsea
alsnog ‘verlies’ op de speler.

Van op een afstand zeg ik: wanbeleid.
Ofwel waren de managers van toen onbekwaam, wat vreemd klinkt
aangezien het over Ferguson en Mourinho gaat. Ofwel zijn de managers
van nu onbekwaam, wat we nog niet kunnen beoordelen, aangezien de
spelers én de managers zich nog moeten bewijzen (of falen). (Eén
van hen is overigens… Mourinho, nu bij United.) Ofwel — en dat
lijkt me de meest plausibele uitleg — voeren internationaal
gerenommeerde clubs een hapsnapbeleid, zonder visie, zonder gêne,
zonder oog voor financiële en sportieve consequenties. Als dit in
eigen land zou gebeuren, zou de pers het onmiddellijk geknoei noemen.
Laten we die term dan ook aanhouden: geknoei. Het bestuur van Man.
United en Chelsea bestaat uit knoeiers. Of beter: de twee grote
bazen, Ed Woodward en Roman Abramovitsj, zijn knoeiers. In de normale
economie zouden ze worden weggehoond. In het voetbal niet.

***

De clubs uit de Premier League hebben
voor een nieuw triest record gezorgd: tijdens de voorbije
zomertransferperiode werden er voor meer dan een miljard pond (1,2
miljard euro) transfers gedaan. Ter vergelijking: bij ons wordt 49
miljoen euro al als immens veel beschouwd. Maar laten we appelen met
appelen vergelijken en peren met peren. Het Engelse voetbalcontract
draait alleen al voor de ‘domestic rights’ rond de 2,5 miljard euro
per jaar, voor twintig clubs. Het Belgische rond de 63 miljoen euro,
voor twaalf clubs. De verhouding tussen beschikbaar tv-geld en
transferuitgaven ligt dus in Engeland op 2,1, bij ons op 1,3.

Zo bekeken besteedden onze clubs deze
zomer meer boven hun stand dan de Engelse. De slechtst verdienende
Premier League-club zal eind dit seizoen 136,5 miljoen euro uit de
rechtenpot ontvangen. Dat is meer dan het dubbele van alle Belgische
clubs sámen.

***

Juventus gaf 90 miljoen euro uit aan de
Argentijnse spits Gonzalo Higuaín, vorige seizoenen uitblinker bij
Napoli. Juve wist op dat moment al dat het een grote slag ging slaan
met de nakende verkoop van Pogba én het verzwakte een potentiële
tegenstander uit de Serie A. Goeie deal, denk je dan, want: één
klap, twee vliegen. Maar Higuaín wordt binnenkort 29, wat in
spitsentaal zoveel wil zeggen als: op z’n hoogtepunt, beter wordt ie
heus niet meer, over drie, vier jaar is hij passé. Bovendien stond
die Higuaín niet eens op de longlist met 23 genomineerden voor de
Gouden Bal, de bekroning voor de beste voetballer ter wereld. Anders
gezegd: stel twee topelftallen van 2015 samen en een man van 90
miljoen staat er niet eens in. Conclusie: de voetbalwereld blijft
doordraaien. Het wordt gekker met het jaar. Zieke economische sector.

***

Over excessen gesproken. Het Laatste
Nieuws rekende voor dat 90 procent van de transfers in de Belgische
eerste klasse deze zomer gedaan werden door één makelaar: Mogi Bayat. In mijn
boek klaagde ik aan dat we niet ver meer verwijderd zijn van het
moment dat makelaars zullen bepalen wat de uitslag van een
voetbalwedstrijd is. Ik schreef dat vorig jaar omdat er toen tijdens
de Champions League-play-offwedstrijd tussen Valencia en AS Monaco
zestien spelers op het wedstrijdblad stonden die verbonden waren of
in het verleden hadden samengewerkt met topmakelaar Jorge Mendes.
Volgende stap is dat zo’n machtige man in functie van toekomstige
deals zal vragen aan ‘zijn’ spelers om hun voetje terug te trekken,
in ruil voor een zakcentje extra. Bij ons is Bayat dé man achter de
schermen. Straks gaat die nog elk weekend moeten rondrijden langs
acht stadions om er de ploegen samen te stellen. Deze toestand is
bijzonder ongezond.

***

Ja, de Rode Duivels hadden best een
paar transfers kunnen gebruiken. Een linksback, een rechtsbuiten
(Carrasco en Mertens spelen beter vanaf links) en een spits. Helaas,
dat kan dus niet. Het was zeer slecht tegen Spanje. Op de eerste
twintig minuten na geen druk op de tegenstander. Geen bal, geen
geloof, geen beleving, geen passie, geen individuele bevliegingen.
Maar laten we Roberto Martínez pas beoordelen op zondag 13 november
iets voor elf uur. Na de wedstrijd van die avond tegen Estland moeten
we met dominant voetbal twaalf op twaalf gehaald hebben in de
WK-voorronde. Moet lukken, uit tegen Cyprus, thuis tegen
Bosnië-Herzegovina, uit tegen Gibraltar en thuis tegen Estland, met
tussenin nog een oefeninterland in Nederland. Lukt het niet, dan is
er stront aan de knikker. Zullen we dat afspreken?



4 x 140 tekens schuimbekken

Sport Posted on za, augustus 13, 2016 13:04:32

Hét beeld
van deze Olympische Spelen, zo probeerden opiniemakers mij te doen geloven.
Links een Egyptische vrouw in hidjab, rechts een Duitse vrouw in bikini. Tussen
hen in, heel symbolisch, een net. Daarboven: een veelkleurige bal. Onder hun
voeten: zand. Hun activiteit: beachvolleybal, een tot Olympische sport
gebombardeerd strandspelletje.

Typisch
voor de onderdrukking van de vrouw door de islam met daartegenover de vrijheid
die een vrouw in het westen geniet, riep de ene. Een voorbeeld van emancipatie
dat nu ook moslimvrouwen op topniveau aan sport mogen doen, schreeuwde de
andere.

Ik dacht na
over beide standpunten, maar bleef een trieste foto zien, genomen op een
evenement dat ik in geen lichtjaren als topsport zal aanvaarden. Links: een
vrouw die door haar godsdienst letterlijk in een keurslijf werd gepropt.
Rechts: een vrouw die door de commercie en de door ‘oude snoepers’ – u mag hen
ook rustig male chauvinist pigs
noemen – bedachte spelregels zachtjes gepusht werd om in een sexy outfit te
verschijnen. Ik zie geen vrijheid. Ik zie religieus fundamentalisme en
seksisme. Ik zie twee vrouwen die door honderden miljoenen mensen met oogkleppen
zullen bekeken en beoordeeld worden. Als dit het beeld van de Spelen moet
voorstellen, dan is het maar een triestige bedoening.

‘Meisjes die
hier knokken voor het recht om een hoofddoek te dragen, moeten de eerste
bondgenoot zijn van de meisjes die ginds vechten voor het recht om afstand te
doen van de plicht om gesluierd te lopen,’ zegt de slimme jonge moslimvrouw
Yasmien Naciri vandaag in De Morgen. ‘Het
gaat om dezelfde strijd voor dezelfde soort vrijheid.’ Ik versta: die linkse
vrouw is onvrij, letterlijk gedwongen om zo gekleed te lopen, óók op het
sportveld. Ik denk: die rechtse vrouw is eveneens onvrij, figuurlijk gedwongen
om zo gekleed te lopen, om de sport populairder te maken. Insert: mannelijke knipoog.

Weet je wat
hét beeld van deze Spelen zou moeten zijn? Dat die twee vrouwen van plunje
wisselen: dat zou pas een statement zijn. En dat ze dan allebei naar huis
zouden gaan en daar gewaardeerd worden vanwege hun sportieve prestaties, en dat
ze niet te horen krijgen dat ze in een ongepast sportpak hun ding deden. Ook al
is het dan maar beachvolley, een verzetje op het strand.

***

Die 4 x 200
meter vrije slag, is daar nog niet alles over gezegd? Wat een zootje, zeg!
Eerst twijfelen of de ploeg wel in actie zou komen, al van een tijdje vóór het
vertrek naar Rio, dan op de vooravond van de wedstrijd de knoop doorhakken: we
doen niet mee, om de ochtend van de reeksen alsnog van gedacht te veranderen.
Persiflage op topsport. De reacties op het thuisfront waren zo hevig, dat ik
even dacht dat de ‘daders’ best in boerka terug naar België konden afreizen,
uit veiligheidsoverwegingen.

Sportcommentatoren
buitelden over elkaar heen in hun verontwaardiging. Hoe kan dit nou? Timmers,
wat een egoïst! Croenen, wat een egoïst! Een enkeling vroeg zich af waarom de
zwembond of het BOIC niet eerder de knoop hadden doorgehakt, maar dat bekte
minder lekker, dus ging het algauw weer van ‘egoïst’ hier en ‘spelbreker’ daar.
There’s no I in team, u kent dat wel.
En er zit wel een ‘i’ in zowel ‘Timmers’ als in ‘Louis’, (en in ‘BOIC’). (‘Like I always say,
there’s no “I” in team. There’s a “me” though, if you
jumble it up,’ zei Dr. House ooit, maar dat was dan ook een, fictieve, cynicus.)

Het is niet
omdat Pieter Timmers onverwacht zilver behaalde in de 100 meter vrije slag, het
koninginnenummer in het Olympisch bad, dat hij nu recht van spreken heeft. Wel omdat hij en zijn coach lang vóór Rio hadden gezegd dat hij de reeksen van de 4 x
200 niet zou zwemmen. Dat wist iedereen: de andere teamgenoten, de bond, de
pers, heel België als ze het een beetje gevolgd hadden. En Croenen had nooit
echt de knoop doorgehakt, bleef de beslissing maar voor zich uitschuiven, tot
hij in een individuele finale belandde en het plots niet meer opportuun achtte
om die te combineren met de reeksen van de 4 x 200.

Croenen de
pineut dan maar (er zit overigens ook een ‘i’ in ‘pineut’)? Nee, dit is de schuld
van de Vlaamse zwembond en het BOIC. Zij hadden vooraf een deadline moeten
stellen. Pakweg een maand voor Rio: jongens, wat wordt het, doen we mee of
niet? Ja? We doen mee. Nee? We doen niet mee. Er had geen tussenin mogen zijn. ‘Ja,
maar ik zwem straks een finale,’ had geen excuus mogen zijn voor een van de zwemmers. Waar dienen al die
pipo’s voor die drie weken rondlopen in Rio en er alleen maar te zien én luid
te horen zijn op feestjes, recepties en dat soort fijne activiteiten? Als je
naar de Spelen vertrekt, ligt de beslissing vast. Zo had het moeten zijn.

Als je twee
dingen moet uitsluiten in topsport, zijn het willekeur en besluiteloosheid. Er
is al genoeg risico op toeval tijdens de wedstrijden zelf.

***

Wij,
Belgen, zijn niet goed in ploegsporten. We zijn plantrekkers, je m’en foutisten, eenzaten. We denken
eerst aan onszelf. Après nous le déluge.
Dáárom zijn we zelden goed in ploegsporten als het erop aankomt. Het is van
1936 geleden dat we nog eens een medaille behaalden in een Olympische ploegsport.

Vreemd
genoeg maken we nu kans op een medaille in het hockey, een sport die nog altijd
met het imago van Franstalig en bourgeoisie is opgezadeld, zogezegde rijkeluiskindjes
die nooit hebben moeten delen en altijd hun zinnetje kregen. Iets om over na te
denken.

***

RIP
Komkommertijd. Dood en begraven, met dank aan terroristen, overijverige
politici die van de relatieve zomerse rust gebruik willen maken om hun ideologisch
punt te maken en hyperactieve topsporters. Dat voetbalt en fietst en springt en
loopt en zwemt en werpt en schiet maar door. En dus zwijgen ook de anonieme
stemmen in het grote Bozemensenbos niet meer. Als schuimbekken ooit een
Olympische sport zou worden, halen we goud, zilver en brons in alle
disciplines. Oók in de estafette: de 4 x 140 tekens.



Het voetbalseizoen 2016/2017 voor u samengevat

Sport Posted on vr, juli 29, 2016 14:13:54

Vanavond
trappen KV Mechelen en landskampioen Club Brugge het voetbalseizoen 2016/2017
op gang. Dat is meteen een primeur: de allereerste wedstrijd in de Liga A, al
mag u rustig Jupiler Pro League blijven zeggen. Er is ook een Liga B (anders
zou die A daar een beetje mistroostig staan, natuurlijk). Liga A telt 16 clubs:
dat was al zo. Liga B (die verder gewoon Proximus League blijft heten) telt 8
clubs: dat is nieuw, want vorig jaar telde de tweede klasse er nog 17. Die
negen anderen zijn geen profclub meer en werden opgenomen in de Eerste
Amateurliga. Het aantal profclubs werd dus gereduceerd tot 24. Nog altijd een stuk of tien te veel om leefbaar te zijn, maar dat is weer een ander verhaal.

Het nieuwe
systeem is hetzelfde als het over de eerste zes in de stand na dertig
speeldagen gaat. Hun punten worden gehalveerd en zij spelen tien wedstrijden
lang play-off 1. Daaronder verandert er wel wat. De nummers zeven tot en met
vijftien werken nog wel een play-off 2 af, maar dit keer in twee reeksen van
zes (in plaats van vier). Meer spekta…ach, laat maar. Om aan twaalf clubs te
geraken in play-off 2 worden de nummers twee, drie en vier uit Liga B
opgevorderd, na hun reguliere competitie van 28 wedstrijden. Acht clubs, 28
wedstrijden, u heeft dat snel omgerekend: alle clubs spelen inderdaad vier keer
tegen elkaar. Vier keer Tubize-Lommel United, dat wordt smullen.

De kampioen
van Liga B doet niet mee in play-off 2. Dat zit zo: de club die het eerste deel
van de competitie eerste eindigt, na 14 wedstrijden, speelt een dubbel duel
tegen de club die het tweede deel van de competitie op kop afsluit. De winnaar
dáárvan is kampioen. Als het twee keer om dezelfde club gaat, is er geen extra
duel nodig, zo slim zijn ze in Voetballand ook wel, al heeft OH Leuven 1-OH
Leuven 2 op papier iets. Daarmee weet u al direct wie ik denk dat volgend
seizoen in Liga A zal mogen spelen. Overigens, wie zestiende staat na dertig
matchen in Liga A, degradeert. Die jongens hebben al congé payé vanaf 12 maart
2016 tot half juni, wanneer de trainingen hervatten. Idem dito voor de kampioen
in Liga B. Die promoveert dan wel, maar heeft vijf maanden geen inkomsten meer.

Een
intelligente lezer zal hebben opgemerkt dat er iets vreemds aan de hand is.
Terwijl de kampioen van de Liga B vrijaf heeft vanaf half maart, nemen de drie
clubs daarachter deel aan play-off 2 én maken zij ook nog kans op Europees
voetbal, als ze eerst hun reeks in play-off 2 winnen, vervolgens de winnaar van
de andere play-off 2-poule uitschakelen en dan ook nog eens een heen- en
terugwedstrijd tegen de vierde uit play-off 1 winnend afsluitend. It’s a long way to Tipperary, dat klopt, maar
het kán. En dat zou pas absurd zijn: vierde eindigen in tweede klasse, niet de
beker winnen en volgend seizoen toch Europees mogen spelen. Only in Belgium!

***

Om u tijd
te besparen, geef ik u nu al mee dat (in alfabetische volgorde) Anderlecht,
Club Brugge, KRC Genk, KAA Gent, KV Oostende en Standard play-off 1 zullen
spelen en dat Moeskroen-Péruwelz degradeert. En Club Brugge wordt opnieuw
kampioen. Daar zijn twee simpele redenen voor: 1) ze hebben een uitstekende
trainer — die dat hopelijk binnenkort mag combineren met een zitje in de dugout
van de nationale ploeg —, min of meer dezelfde kwalitatief sterke kern én het
trouwste publiek, en 2) Raf Willems heeft een boek over blauwzwart geschreven.

Die Willems
is niet de eerste de beste, kan ik u garanderen. Met Hand in hand voor blauw & zwart. Clubliefde van Raoul tot Rafa
zit hij al aan zijn zevenendertigste voetbalboek, zijn veertigste sportboek in
totaal. Raf heeft blauw bloed door de aderen stromen, een club- en Clubliefde
die ontstond op een zonnige dag in 1968. ‘Ik juichte maar ik begreep niet
waarom,’ schrijft hij in de inleiding. ‘Op een avond in mei 1968 zag ik mijn
eerste voetbalbeelden op televisie. Ik was acht en keek naar rare mannetjes die
op elkaar sprongen en met een beker zwaaiden. Ik hoorde dat Raoul Lambert een
penalty in doel had getrapt. Club Brugge kwam op mijn pad. Ik voelde
instinctief aan: dát is het!’

Ik huilde
en ik begreep zeer goed waarom, die 26ste mei. De tegenstander van Club Brugge
op de Heizel was Beerschot. Mijn Beerschot.
Dat een penalty miste in de eerste negentig minuten en dat pas na twintig
strafschoppen verliezend afdroop. Ik was negen en mocht niet naar het stadion. Mijn Beerschot en zijn Club Brugge kwamen elkaar later nog een paar keer tegen in de
bekerfinale, in 1979 en 2005, en toen mocht ik juichen en Raf huilen. Maar we
dwalen af.

In Hand in hand voor blauw & zwart
heeft Raf een persoonlijke Top 50 opgesteld van de voorbije achtenveertig jaar,
sinds die ene meidag in 1968. Met dat soort lijsten krijg je uiteraard altijd
discussie. Waarom staat die er wel in en die andere niet? Zo begrijp ik niet
waarom Paul Courant, Paul Okon en Jos Volders er niet in staan en Pascal
Plovie, Olivier De Cock en Stephan Van der Heyden wél, bijvoorbeeld. De
portretten staan min of meer in chronologische volgorde van verschijning op
Rafs tv: Raoul Lambert, Ferdinand Boone, Pierre Carteus, Johnny Thio en Erwin
Vandendaele mogen openen, de huidige generatie rondt af.

Hij hoort
het niet graag, maar Raf is een voetbalromanticus. Hij houdt van offensief
voetbal, dweept met Ernst Happel, vindt Pelé de beste voetballer aller tijden, haat catenaccio en pleit in dit boekje — dat
werd uitgegeven door De Vliegende Keeper, de uitgeverij die hij samen met zijn
broer runt — voor ‘volgasvoetbal’. Iets waar ik hem overigens in kan volgen.

Ik kan me
voorstellen dat Hand in hand voor blauw
& zwart
een hebbeding is voor Clubsupporters en dat fanatieke fans van
andere clubs dit best links laten liggen. In een notendop lezen blauwzwarte
supporters heldenverhalen over spelers die de meesten nooit zelf zullen hebben
bezig gezien. Er staan fijne anekdotes in, maar ook koele statistieken. En Raf
is speciaal naar Wenen gereisd om er in de voetsporen van Ernst Happel te
kunnen treden, voor wat de ultieme hommage moet zijn aan de stuurse, weinig
spraakzame succestrainer.

Wat u
tenslotte nog mag en eigenlijk moet weten over Raf Willems: hij is ook de op
één na beste zaalvoetbalkeeper uit de geschiedenis van het cafécircuit.

Raf Willems, ‘Hand in hand voor blauw &
zwart. Clubliefde van Raoul tot Rafa’, uitgeverij De Vliegende Keeper, 133
blz., 15 euro.



Cer ymlaen!

Sport Posted on vr, juli 01, 2016 12:47:03

Peldroed. Zo noemen de Welshmen voetbal. Pêl-droed yn gêm brydferth. Voetbal is
een mooie sport. Gwmawn bethau yn well
yma nag yn Lloegr
. We doen de dingen hier beter dan in Engeland. (Voeg ik
er na de uitschakeling van de Engelsen even aan toe.)

Het Welsh
is een van die talen waar geen touw aan vast te knopen valt voor een modale
wereldburger. Het lijkt wel alsof een zak met klinkers en een andere met
medeklinkers gelijktijdig op tafel werden leeggeschud en er met de kriskras
door elkaar liggende letters toevallige woorden werden gevormd, zonder verdere
pogingen om Scrabblepunten te scoren. “Het ligt goed zoals het is, doe
maar!” (Yw ddigon da, cer ymlaen.)

***

Als de
Welshmen straks in hun eigen geheimtaal met elkaar communiceren in ons
strafschopgebied wordt het moeilijk om volgen voor onze jongens, maar dat komt
goed uit: we hebben toch niet getraind op verdedigende automatismen. Geen tijd
verloren, goed gezien van onze bondscoach. Alleen een kniesoor als ik stoort zich
daaraan, dus “Pwy sy’n becso?
(Who cares?). Dat we vanavond én
Kompany én Vertonghen én Vermaelen (én Lombaerts) moeten missen, en dat de
gelegenheidsverdediging nog geen seconde zal hebben samengespeeld, wie maalt
daarom? We zullen wel zien. Hoe heet die dure voetballer weer van Wales?
Bailey?

Voetbal
moet de sport zijn waarin het meest aan het toeval wordt overgelaten en
tegelijk word je overladen met een mengeling van zeer waardevolle tot volstrekt
nutteloze statistieken, waar de entourage van een nationale ploeg — toch algauw
een man of tien die tussen de trainingen door niet zo gek veel te doen hebben
en die ook in de loop van het jaar worden betaald om iets te betekenen voor de
nationale trots — best wel nuttige conclusies uit kan trekken. Maar voetbal is
ook de sport waarin intuïtie het vaak haalt op analyse. Cer ymlaen! (Doe maar!)

Daarom zul
je bij de Rode Duivels geen aanvallende automatismen ontdekken. Dat viel
bijzonder op in onze openingswedstrijd tegen Italië. Als een landgenoot de bal
had op de helft van de tegenstander, stond de rest nagenoeg stil. Ze wisten
niet wat te doen, omdat niemand hen dat gezegd had. In hun eigen team trainen
ze daar uren en uren op, maar niet in de nationale ploeg. Cer ymlaen, Eden! Cer ymlaen, Kevin!

Je vraagt
je af waarom de spelers al op 19 mei werden geconvoceerd en waarom de meeste
trainingen achter gesloten deuren verlopen. Want niet alleen tegen Italië liep
het mis, omdat de bondscoach van de Azzurri toevallig wél tactisch beslagen is. Ook de
eerste helft tegen Ierland was het stapelvoetbal, wachten op een geniale inval
van een van onze sterren. Die kwam er pas kort na de rust en toen werd het
allemaal veel makkelijker. Tegen de Zweden bibberden we een heel eind weg, inclusief
een onterecht afgekeurde goal, tot de wreef van Nainggolan en een Zweedse kont
ons bevrijdden. Alleen tegen Hongarije leek er een plan te zijn: hoog verdedigen, snel
storen, vlotte balcirculatie (ook al betekende dit dat we daarvoor de fetisj
van het hogere balbezit moesten opgeven, het Barça-syndroom zeg maar). Het rendeerde,
alleen de efficiëntie kon nog een pak beter, maar wie maalt daarom als je de
Rode Duivels hun beste toernooiwedstrijd in zesentwintig jaar zag spelen (op de
Mondiale in 1990 was er de 3-1 tegen Uruguay, daarna ging het allemaal wat
krampachtiger)? België-Hongarije zou een maatstaf moeten zijn, een ijkpunt,
geen toevalstreffer. Kan het?

***

Zelfs als
we over negen dagen Euro 2016 winnen, zal ik blijven zeggen dat het ondanks
Marc Wilmots is, niet dankzij. De spelers hebben blijkbaar alles te zeggen nu.
Ze leggen zo te lezen zelf de tactische lijnen vast, ze mogen
transferonderhandelingen gaan voeren op andere locaties, ze hoeven zich niet te
verbergen als ze een sigaretje willen roken. Binnenskamers blijft er van die
kadaverdiscipline (nauwelijks vrouwen of vriendinnen op bezoek, gesloten
trainingen, geheimdoenerij) weinig over. Cer
ymlaen!

Toch wil ik
de bondscoach niet verwijten dat de ervaren Nicolas Lombaerts straks niet het
veld zal oplopen. Tenminste, als hij zijn beslissing om Lombaerts niet op de
ultieme lijst van 23 te zetten baseerde op de informatie van de medische staf
en niet op zijn eigen aanvoelen. Een coach moet zijn medewerkers kunnen
vertrouwen en daar blindelings op voortgaan. Zegt de dokter dat Lombaerts niet voluit
had kunnen voetballen op dit EK, dan is dat zo. Waar dient anders die dokter
nog voor?

***

Ik hoop op
Jason Denayer als vervanger voor Vermaelen (en uiteindelijk dus ook Vertonghen).
Ik denk dat het Ciman wordt. Wilmots heeft al laten uitschijnen dat hij voor
ervaring zal kiezen. Ervaring die hij dus blijkbaar niet op training heeft
uitgeprobeerd in een ongeziene formatie, maar soit. Zolang we maar aanvallend spelen, zoals tegen Hongarije:
hoog, snel, Gareth Bale zo ver mogelijk van ons doel weghouden, want zijn vrije
trappen zijn nog dodelijker dan zijn rushes.

Of het nu
Ciman of Denayer wordt (of alsnog Kabasele), het zou allemaal niets mogen
uitmaken. Natuurlijk is het een nadeel dat we drie vaste verdedigers moeten
missen. En toch… Fodd bynnag, ni ddylem
ddefnyddio hynny fel esgus
. (Maar dat zouden we niet als excuus mogen
aanwenden.)

***

Cer ymlaen!



Mr. Creosote

Sport Posted on za, juni 11, 2016 12:55:03

Het vat is
af, zeggen we in Antwerpen. Ik gebruik die ‘we’ even for old time’s sake, want ik woon al een kwarteeuw niet meer in de koekestad van de Sinjoren, maar sommige
spreekwoorden heb ik stiekem ontvreemd terwijl de Antwerpenaren even niet
opletten tijdens het uitgebreid afscheid nemen van hun afgezant. ‘Het vat is af’
betekent zoveel als: ik ben moe. Uitgeput. Toe aan vakantie. En dat is nu net
wat ik de komende weken zal doen. Dolce
far niente
.

Al is het
natuurlijk wel Euro 2016. Een groot voetbaltoernooi, dat neem ik doorgaans tot
mij zoals Mister Creosote zich culinair volvrat in die beruchte scène uit The Meaning Of Life: hij blijft eten tot
hij letterlijk ontploft en het spuug in het rond vliegt. Niet dat u zich
daarbij moet voorstellen dat ik om de twee jaar in juni net als Terry Jones een buitenmaats kostuum
draag en met moeite mijn dikke kont in de zetel kan ploffen, maar u begrijpt
mij wel: als je teveel digestiefjes, amuusjes en een eindeloze sliert
voorgerechten tot je neemt ben je tegen het hoofdgerecht, de finale,
volgevreten. Maar ik ben altijd bang dat ik ook maar iets zou moeten missen:
een geniale flits, een briljante ingeving, een fysiek haast onmogelijke save,
een vrije trap die vanop veertig meter met de hiel wordt binnengetrapt, kortom,
het betere werk.

Niets van
dat alles de komende weken. Ik trek naar een voetbalgek land waar je de meeste
wedstrijden niet op de openbare televisie kunt volgen. Waar er alleen bij de
matchen van de eigen nationale trots grote schermen op dorpspleinen worden geïnstalleerd.
Waar de doorsnee voetballiefhebber pas interesse begint te betonen vanaf de
kwartfinales, maar tegen dan ben ik allang weer thuis. Ik ga de eerste ronde
nagenoeg volledig missen, of ik moet mijn huwelijk op het spel zetten, want mijn
dierbare echt- en huisgenote is geen Mrs. Creosote, zeker niet wat voetbal
betreft. En omdat ik haar graag zie, offer ik mezelf liefdevol op (insert dramatische vioolmuziek).

Ik zat dus
tot voor kort met een ambetant gevoel. Wat zou ik verdorie allemaal moeten missen! Tot ik het wedstrijdschema onder ogen
kreeg. Roemenië-Albanië, Rusland-Slovakije, Polen-Noord-Ierland,
Tsjechië-Turkije, Ierland-Zweden, Oostenrijk-Hongarije, IJsland-Oostenrijk. Geef
mijn portie maar aan Fikkie, ook al worden het wereldpartijen. Het is zoals de zes
weken na mijn vorige eervolle vermelding op deze plek nog steeds onvolprezen
columnist Jan Devriese vanmiddag tweette: ‘Zwitserland-Albanië, een mens kijkt
ernaar uit als naar een rectaal toucher’. De indigestie wenkt voor álle
voetballiefhebbers. Er zijn te veel wedstrijden. En dat komt omdat er te veel
deelnemende landen zijn. Vierentwintig, met name. Op een EK, godbetert. Op een
WK zijn het er 32, ook héél veel, té veel, maar dan spreek je tenminste over
zes continenten en meer dan tweehonderd landen die aan de voorrondes beginnen.

De Europese
voetbalbond UEFA telt sinds kort 55 leden. Dat wil dus zeggen dat 44 procent
van de aangesloten leden mag deelnemen aan dit Europees Kampioenschap in
Frankrijk. Vierenveertig! Da’s bijna één op twee. Toen de Rode Duivels in 1980
de finale bereikten van het EK in Italië waren er slechts acht deelnemende
landen op een totaal van 33 UEFA-leden (de toename van het aantal leden heeft vooral
te maken met de implosie van Joegoslavië en de Sovjet-Unie, vertel ik er even
bij). 8 op 33, dat is 24 procent, minder dan één op vier. Alleen groepswinnaars
mochten toen naar de eindfase. In 1980 eindigde België eerste in een groep met Oostenrijk, Portugal, Schotland en Noorwegen. In de aanloop naar dit toernooi werden ocharme Wales, Bosnië en Herzegovina, Israël, Cyprus en Andorra opzij gezet, al had een tweede plaats volstaan en mogelijk zelfs een derde, al diende er dan nog een barrage gespeeld te worden. In 1980 moest je moeite doen om erbij te zijn.
In 2016 moet je moeite doen om er níet bij te zijn.

Hoera,
Albanië, Hongarije, Ierland en IJsland, roepen sommigen. Het zijn wellicht
diezelfden die het leuk vonden dat Eric Musambani in 2000 mocht deelnemen aan
de Olympische Spelen in Sydney. Onder het mom van: exoten welkom in het
Olympisch zwembad. Ook al had de man uit Equatoriaal-Guinea bij ons nooit een
zwembrevet gekregen, vanwege: nauwelijks kunnen zwemmen. Op YouTube vind je hem
terug onder de titel ‘Funny Swimmer’. Láchen! (En ook wel: een beetje
quasi-racistisch medelijden hebben met de man die willens nillens de bijnaam ‘Eric the
Eel’ torst.) Je kan dat sympathiek vinden, maar eigenlijk is het een
aanfluiting van de sportieve waarden.

Op grote
sporttoernooien moeten de besten van de wereld zich met elkaar meten, aangevuld
met sporters en teams die verdienstelijk weerwerk kunnen leveren. De top en de subtop, zeg maar. Het is de
enige plek waar de ‘survival of the fittest’ toegelaten zou mogen zijn. Voor al
wie niet goed genoeg is om aan topsport te doen is er de ‘breedtesport’. Dat is
niet erg, er zijn maar enkelen uitverkoren. Laat die uitblinken en laat de rest
bewonderend toekijken. Daarom noemen we het ook ’topsport’. Daarom wordt er
veel geld betaald voor de uitzendrechten. Daarom zetten mensen zich met een
krat bier en zakken chips voor de televisie. Een EK met zestien landen, zoals
de voorbije edities, is ruim voldoende. 29 procent van de aangesloten leden bij
de UEFA. Als de nieuwe FIFA-voorzitter Gianni Infantino zijn verkiezingsbelofte
waarmaakt, krijgen we eerlang veertig deelnemende landen op een WK. Niet doen.
Dan ben je zes weken onderweg en ben je het spelletje al na de eerste ronde
beu.

Op de duur
is er zoveel kaf dat je het koren niet meer ziet. Obesitas en topsport horen
niet samen. Voor je het weet zijn we allemaal Mister Creosote: kotsmisselijk en
volgevreten na ontelbare voorafjes op een bedje van complete overbodigheid met
een zalfje van commercieel geflipflop.



The Greatest

Sport Posted on za, juni 04, 2016 13:30:05

Float like a butterfly, sting like a bee.

Scène 1. Jongen van 7 leest de krant: ‘Cassius
Clay weigert in Vietnam te gaan vechten’.

Vietnam,
daar had ik al van gehoord, de oorlog is in 1966 volop aan de gang, het nieuws
sijpelt met enige vertraging ook in de Vlaamse huiskamers door. Dat iemand durft
te weigeren om te gaan vechten in een ver, vreemd land intrigeert me. Het voedt
mijn prille anti-militaristische gedachten en zal zestien jaar later zeer zeker
een invloed hebben op mijn beslissing om gewetensbezwaarde te worden. Ik geloof
niet in geweld als oplossing. En daar is dan een bokser, die van 15 maal 3
minuten gewelddadig gedrag zijn beroep heeft gemaakt, om me daarop te wijzen.
‘Cassius Clay’ staat er wel degelijk te lezen, terwijl de jongeman met die naam
twee jaar eerder heeft opgehouden te bestaan. De Olympische kampioen van Rome
in 1960, op zijn achttiende!, de wereldkampioen na winst tegen Sonny Liston in
1964, heeft zich bekeerd tot de Nation of Islam, waar hij aan de zijde van
Elijah Muhammad en Malcolm X figuurlijk vecht tegen rassendiscriminatie. Smijt
zijn Olympische gouden medaille in de Ohio River uit protest tegen segregatie
en rassenhaat, nadat hem kort na de Spelen de toegang tot een restaurant wordt
ontzegd vanwege zijn huidskleur. De jongen van 7 leest gretig alle artikels
over de man die hij begint te bewonderen. Hij kijkt in zwart en wit naar het
atletische lichaam van een topsporter. The
Greatest
. Zou het?

No Vietcong ever called me a nigger.

Scène 2. Ergens in 1970 ziet een jongen van 11
een tv-journaal: ‘Muhammad Ali krijgt zijn bokslicentie terug’.

Drieënhalf
jaar lang mag Ali niet boksen. Een deel van die tijd brengt hij zelfs achter
tralies door, de rest in ballingschap. Niet meer welkom in het Amerika van
Nixon, Ku Klux Klan en communistenhaat. Hij die weigert te gaan vechten tegen
de verderfelijke Vietcong, de anti-patriot. In mijn ogen wordt hij stilaan de
grootste patriot aller tijden. Een man die zich verzet tegen een systeem dat
iedereen probeert fijn te malen, indoctrineren, tot haat aan te zetten.
Negentien jaar vóór een student zich voor een tank posteert op het
Tienanmenplein in Beijing is Ali voor mij de man die figuurlijk voor een tank gaat
liggen, die een helikopter dankzij zijn eigen oerkracht aan de grond houdt, die weigert
jubelend napalm uit te strooien over de jungle. Een held. Een échte.

He who is not courageous enough to take risks
will accomplish nothing in life.

Scène 3. Op 9 maart 1971 ziet een jongen van 12
een verslag van de ‘Fight of the Century’: ‘Ali verliest van Frazier’.

Mijn held wil
zijn wereldtitel terug, na drieënhalf jaar van vernedering en uitsluiting. Ik ben
blij dat hij terug mag boksen, maar ook een beetje boos. Mijn ouders vinden
twaalf veel te jong om ’s nachts live naar zijn wereldtitelkamp te kijken op de
Nederlandse televisie. Dat Ali verliest is een pleister op de wonde. Helden wil
je niet zien tenonder gaan, zeker niet tegen een bruut. Vergeleken met de
plompe Frazier is de meer dan honderd kilogram wegende Ali een sierlijke
rietstengel. Een wonder van de natuur. (Maar dat boksen, is dat niet
verschrikkelijk? Is dat nog wel sport? De twaalfjarige jongen is in dubio,
blijft voorlopig wel bewonderen.)

Boxing is a lot of white men watching two black
men beat each other up.

Scène 4. In de nacht van 29 op 30 oktober 1974 kijkt
een jongen van 15 zich de ogen uit tijdens ’the Rumble in the Jungle’: ‘Ali
wint van Foreman’.

Is Joe
Frazier in mijn ogen een lelijke bruut, wat is die George Foreman dan? Een
überbruut? Een man die zijn tegenstanders alleen al door zijn verschijning
angst inboezemt. Ali maakt geen schijn van een kans, zeggen alle kenners. Ali
maakt geen schijn van een kans, denk ook ik. Ik slorp alles op: de
krantenartikels, de radiocommentaren, de tv-verslagjes. Ik zie mijn held de
draak steken met zijn toekomstige tegenstander. Hij rijmt erop los, want rappen
is dan nog geen begrip. Psychologische oorlogsvoering die met één tik tot de
categorie ‘Belachelijk’ kan worden gereduceerd, dat weet ook mijn held. De
eerste zeven ronden gaat hij gewillig in de touwen staan, iets wat een bokser
normaal altijd wordt afgeraden te doen. Ali incasseert slagen op buik, lever en
milt. Af en toe roept hij de molenwiekende Foreman iets toe, een verbaal
plaagstootje tussen de hoog opgetrokken handschoenen door. Ik denk: wat een afgang. Ik zing
stilletjes met het Zaïrese publiek mee : ‘Ali, bomaye!’ (‘Ali, doodt hem!’). En
in ronde acht gebeurt het ondenkbare. Ali komt uit de touwen en stapt op
Foreman af. Klets, boem, patat, daar gaat de wereldkampioen bij de
zwaargewichten tegen het canvas. Ali heeft de wereldtitel beet. Dat ik uren later op
school met kleine oogjes allang vergeten lessen volg: wie kan het wat schelen?
Op de speelplaats wordt de kamp dunnetjes overgedaan. Ja, in het midden van de nacht opstaan voor bokskampen,
dat doen we nog in de jaren zeventig. Al blijft die ene vraag door mijn hoofd
zoemen: mag ik dit wel appreciëren, ik die geen vlieg kwaad zou doen, die nog
nooit in zijn leven gevochten heeft?

People don’t realize what they had till it’s
gone. Like President Kennedy, there was no one like him, the Beatles, and my
man Elvis Presley. I was the Elvis of boxing.

Scène 5. 1 oktober 1975, net iets minder dan
een jaar na zijn onverwachte zege tegen Foreman, bokst mijn held in de ‘Thrilla
in Manila’: ‘Ali wint van Frazier’.

Een jongen
van zestien ziet dat na de reus Foreman ook het monster Frazier eraan moet.
Weer een nachtelijk gebeuren, omdat de organisator op de Filipijnen vooral de
Amerikaanse tv-kijkers wil plezieren en die kijken liefst rond een uur of negen
’s avonds, midden in de nacht bij ons, ’s ochtends vroeg in Manila. Mijn held
wint dan wel, maar de magie is weg. Zelfs de kamp tegen de verloren gelopen
Belg Jean-Pierre Coopman volg ik het jaar nadien in uitgesteld relais. Gelukkig
maar, want het is een farce. Ali is onverwacht aardig voor zijn opponent. Hij
weet: piece of cake. Coopman is een
sparring-partner voor de wereldkampioen, die op zijn 34ste zichtbaar trager
bokst. Hij zweeft niet meer door de ring, hij steekt nog slechts af en toe. Er
klopt iets niet. Maar wát?

Wars of nations are fought to change maps. But
wars of poverty are fought to map change.

Scène 6. Een over zijn hele lijf bevende man loopt
op 19 juli 1996 een gigantisch podium op: ‘Ali ontsteekt de Olympische vlam’.

Parkinson,
dat heb ik al gelezen in 1984 of zo. Een gevolg, wellicht, van de vele
geïncasseerde klappen. Maar dat het zo erg is… Ik wend mijn hoofd af, al mag
dat niet te lang duren, want de sportredactie verwacht dat ik de hoogtepunten
van de openingsceremonie samenbal in een montage van drie minuten. Het liefst laat
ik er mijn held uit, maar dat kan niet: de Olympische vlam is het hoogtepunt
van die veel te lange, veel te dure, veel te pompeuze bedoening. Ik vind het
ontluisterend. Net zoals ik het een paar dagen later jammer vind dat hij
symbolisch zijn gouden medaille van Rome, die hij kwaad in een rivier had
gesmeten, terugkrijgt. Ik vind het nep, Amerikaanse show, een groot kampioen
onwaardig. Het doet af aan die moedige daad van zesendertig jaar voordien. Ali
laat zich gewillig fêteren, zo lijkt het. Of hij ondergaat het, wie zal het
zeggen? Als hij zestien jaar later de Amerikaanse vlag mag dragen wanneer Team
Yankee het Olympisch Stadion in Londen betreedt, pink ik een traan weg. De
commentator noemt het ontroerend en historisch, ik zie alleen maar een
vernederde sukkel, die ‘neger’ met zijn slavennaam, Cassius Clay, die opnieuw
als aapje wordt opgevoerd voor een joelend publiek. Het is weer 1960.

I’ve made my share of mistakes along the way,
but if I have changed even one life for the better, I haven’t lived in vain.

Scène 7. Een jongen van 40 laat zijn held in de
steek.

De Top 52 van de eeuw, mijn idee om het
hele jaar 1999 de grootste sporters aller tijden te eren middels een rubriekje
in Sportweekend. Alle medewerkers van
de tv-sportredactie mogen een persoonlijke Top 20 opstellen, van die verzamelde
lijsten maken we een Top 52. Er wordt flink gediscussieerd die dagen. Er
ontstaan twee groepen: de Merckxisten, zij die Eddy Merckx de grootste sportman
aller tijden vinden, en de anderen, zij die kiezen voor Carl Lewis, Michael
Jordan, Pelè of Muhammad Ali. Ik denk: Ali. Ik zet op 1: Merckx. Het ultieme
verraad, omdat ik tot een groep wil behoren en daarom laat ik de man vallen die
ooit zijn gouden plak wegzwierde omdat hij niet tot een groep mócht behoren. Ik
ben een lafaard. Ik wil dit hier en nu, op mijn zevenenvijftigste, goedmaken:
Muhammad Ali, en niemand anders, is de mooiste, praatvaardigste,
interessantste, grappigste, intelligentste en, jawel, beste sportman aller
tijden.

I’m the greatest thing that ever lived! I’m the
king of the world! I’m a bad man, I’m the prettiest thing that ever lived.



Altruïsme

Sport Posted on za, mei 28, 2016 13:01:35

‘Ons land
heeft zelden zo diep gezeten: terrorisme, aanslagen, stakingen. Hoog tijd voor
echte solidariteit in plaats van groepsegoïsme’. Also, dames en heren, sprach Zaratorfstra,
Rik Torfs volgens de burgerlijke stand, ook wel het orakel van Leuven genoemd,
onnoemelijk slimme profeet voor luie academici, overtuigde gelovigen met de portemonnee op de
plaats waar normaal het hart zou moeten zitten en liefhebbers van pseudodiepzinnig
geneuzel. Maar hij heeft natuurlijk overschot van gelijk: wat onze samenleving
nodig heeft is samenhorigheid. Eendracht = macht.

Vergeet die
egoïstische stakers, die potverteerders die niet willen inzien dat er geen
alternatief is, die idioten die weigeren te beseffen dat we het grootkapitaal
moeten vrijstellen en dat het geld moet gezocht worden bij de kleine man, hij
(m/v) die zo weinig heeft dat hij niet eens zal merken dat het nog wat minder
wordt. Ja, toch? Nee, wat deze (onze) wereld kan redden is altruïsme.

***

Het altruïsme
van een José Mourinho, bijvoorbeeld, die voor 59 miljoen euro en wat centiemen
drie jaar lang Manchester United mag gaan coachen en die, volkomen terecht
uiteraard, onmiddellijk na zijn aanstelling uithaalde naar zijn voorgangers:
‘Laten we de drie vorige jaren vergeten!’ Goed gezegd, José, er wordt veel te
weinig nagetrapt in deze veel te softe wereld. Likken naar boven en trappen
naar onder, zeg ik altijd maar.

***

Het altruïsme
van een Marc Wilmots, Bondscoach des Vaderlands, de man die ons straks naar een
Europese titel zal leiden, of toch tenminste naar een plaats in de achtste
finales, waarna het achtereenvolgens de schuld van de sossen, de bond en de
spelers zal zijn, dat we er al zo snel uit liggen. Die Onnoemelijk Grote
Veldheer liet zich gisteren eventjes goed gaan op een vraag van een Zwitserse
journalist, die heel vriendelijk wilde opwerpen dat de Rode Duivels tegenwoordig wel zéér
populair zijn, waarop de Hoogedelachtbare Nationale Trainer uithaalde naar de
voetbalbond, omdat de oefeninterlands tegen Noorwegen en Finland maar niet
uitverkocht raken. Té dure tickets, fulmineerde Zijne Meester-Tacticus. Dat
zijn spelers de hoogste premies van alle deelnemende landen hebben afgedwongen?
Detail! Dat hij en flink wat van zijn spelers een beroep doen op allerlei
vennootschappen en fiscale constructies om hun salarissen en premies te laten
uitbetalen? Och, stop met muggenneuken en mierenziften, je hebt gelijk,
Oppersyndicalist Marc!

***

Het
altruïsme van een Roland Duchâtelet die opnieuw de aandelen van de
Sint-Truidense Voetbalvereniging in handen heeft gekregen. Hij, de sportieve
baas, zijn vriendin, de voorzitster. Eerlijk verdeeld. Dat hij — eigenaar van
het stadioncomplex — de club de jongste jaren al vanop afstand bestierde, kunt u
dat bewijzen? Ha! Hij wilde vooral vermijden dat ‘zijn’ STVV in buitenlandse
handen zou komen, lees ik in de krant. ‘Omdat die mensen onze voetbalcultuur
niet kennen’. Zeer juist, meneer D., kijk maar naar hoe het clubs als Alcorcón
(Spanje), Charlton Athletic (Engeland), Carl Zeiss Jena (Duitsland) en FC
Ujpest (Hongarije) is vergaan. Oeps, uitschuivertje, dat zijn uw eigen clubs,
waar op een enkele uitzondering na flink gemord wordt tegen het beleid van die
vreemde snuiter die de hele tijd met spelers en trainers zit te schuiven,
pionnen op een strategisch schaakbord waar de gewone supporter — die sukkel die
nooit ver genoeg nadenkt om de onvatbare intelligentie van de mannen die het
voor het zeggen hebben te kunnen snappen — geen touw aan kan vastknopen. Tegenpruttelende
voetbalfans, het lijken wel stakers die niet beseffen dat hun leiders
alleen maar het beste met hen voorhebben.

***

Terug naar
een tweet van Rik Torfs: ‘De beste manier om in België problemen op te lossen
was altijd de ontkenning dat ze er zijn’. Hoezo, problemen? Altruïsten zullen
de wereld redden. Wilmots loopt op kop van de fanfare, Duchâtelet heeft de
instrumenten betaald. Zo wordt altruïsme ook heel even surrealisme.



« VorigeVolgende »