Stel: je hebt twee voetbaltrainers. De ene heeft altijd wel een bon mot klaar, slaagt er al
jaren in om vragen van de media te ontwijken door te antwoorden op
niet-gestelde andere vragen, maar komt daarmee weg omdat hij het zo vlot kan
uitleggen. Een gladde praatjesmaker, zeggen slechte karakters. Een jobhopper,
zo blijkt uit zijn cv. Langer dan drie aansluitende seizoenen was hij nooit aan het werk bij
één club. Af en toe mocht hij wel terugkeren bij een vroegere werkgever. Hij is de reden waarom Wikipedia voortdurend financiële steun moet
vragen aan zijn gebruikers, zoveel ruimte neemt de lijst van door hem getrainde
clubs in. Laten we hem voor de gelegenheid Georges noemen.

De andere is
een stillere jongen. Beetje saaie kerel. Áls hij al iets zegt, dan levert dat
zelden een oneliner op die je achteraf kunt terugvinden op nieuwssites. Hij
blijft in de dugout zitten tot een clubvoorzitter vindt dat het welletjes
geweest is. Zelf opstappen? Zo zit hij niet in elkaar. Hondsloyaal, zou je hem
kunnen noemen. Ik schreef het al: beetje saai. Hoewel hij drie jaar jonger is dan
Georges, oogt hij al twintig jaar als een oude, witgrijze man. Soms zeurt hij,
omdat hij vergeten wordt wanneer een club weer eens dringend een nieuwe trainer zoekt. Laten
we hem Hugo noemen.

Georges is
op z’n 67ste net aan zijn drieëntwintigste avontuur als trainer begonnen. Nog
maar eens bondscoach, voor de vijfde keer al, al bleef het beperkt tot drie
landen. De laatste keer dat Georges als trainer een prijs heeft gepakt is een
kwarteeuw geleden: toen won zijn club de beker. Op zijn erelijst prijken één
landstitel en twee bekers, telkens in eigen land. Eén keer werd hij verkozen
tot Trainer van het Jaar, in 1990. Lang geleden, toen de oude voetbaldieren nog
spraken.

Hugo is 64
en bezig aan zijn elfde opdracht, de eerste als bondscoach, op hetzelfde
continent als Georges nog wel. Voor zijn laatste prijs als trainer hoeven we
niet zo ver terug te gaan in de tijd: 2004. Hij werd toen landskampioen, iets
wat hij voordien al twee keer eerder had gedaan in België. Op z’n schouw staan
ook twee replica’s van Belgische bekers. Hij werd vier keer verkozen tot
Trainer van het Jaar, de laatste keer in 2007, niet eens een vol decennium
geleden. Geen enkele collega deed even goed, laat staan beter, sinds die trofee
in 1983 geïntroduceerd werd.

Hugo
lanceert jonge talenten en geeft hen veel vrijheid en verantwoordelijkheid.
Georges kiest altijd voor gevestigde waarden. Hugo laat zijn ploegen als het
even kan aanvallend voetballen, Georges opteert meestal voor defensieve
zekerheid. Hugo geeft niet graag interviews, hij laat zijn spelers het woord
voeren. Georges houdt wel van aandacht en zet zichzelf gaarne op het
voorplan.

Waarom
Georges wel vooraan op het lijstje staat als er een nieuwe trainer of
bondscoach gezocht wordt, en Hugo niet? We houden van babbelaars, ook al houdt
wat ze zeggen geen steek. Blaaskaken maken de dienst uit in deze samenleving.
Er is geen plaats voor rustige vastheid, wat Herman Van Rompuy u ook probeert
wijs te maken. In het voetbal geldt dit nog meer dan elders.

Voorzitters
en supporters laten zich graag inpalmen door iemand die wat holle clichés
uitbraakt en hen zo een voorspoedige toekomst voorspiegelt. Ze houden van
positivo’s, want realisten zijn een tikkeltje saai. Spelers zijn in den beginne
ook helemaal mee, maar zij hebben die blaaskaken als eerste door. Vandaar dat je
in álle bedrijfssectoren ziet dat blaaskaken voortdurend van werkomgeving
veranderen. Ze hebben nood aan zelfbevestiging en ze weten perfect wanneer
“de mayonaise niet meer pakt”. Laten we zeggen: na twee, maximaal
drie jaar. Dan zijn ze weg en laten ze doorgaans een puinhoop achter. Après nous le déluge…

Als je ’t
mij vraagt: ik werk liever onder een Hugo, dan onder een Georges. Maar ik heb
het gevoel dat ik een dinosauriër aan het worden ben: de wereld kiest bijna
altijd voor een Georges. En als het een beetje tegenzit kiest de wereld
binnenkort ook voor Donald, Marine en Nigel. Dat wat ze zeggen nergens op
slaat, hoeft geen hinder te vormen: het klinkt zo geloofwaardig, meneer,
mevrouw. En we willen verandering, ja, toch?

***

Ik las een
interview met Erik Van Looy, waarin de regisseur-presentator vertelde dat hij
zich tijdens de rust van een thuiswedstrijd van zijn geliefde Royal Antwerp
Football Club altijd laat aftroeven aan het hotdogkraam. Hij komt als een van de
eersten toe en wordt altijd als bijna-laatste bediend, omdat er naast en achter hem
luidroepers zijn die hun bestelling beginnen te schreeuwen lang voor het hun
beurt is en die vaak ook nog eens eerder dan hij met hun portie vettigheid-tussen-een-broodje
weglopen.

Ik herken
dat. Ik ben ook zo’n welopgevoede jongen die altijd netjes zijn beurt afwacht
en elke keer moet vaststellen dat er in de rij achter hem al iemand “Twee
pintjes en een bolleke” heeft geroepen. Noem me naïef, maar als ik naast
mij aan de toog iemand opmerk die daar al stond vóór ik arriveerde en de barman
vraagt eerst aan mij wat ik moet hebben, dan wijs ik naar mijn buurman en zeg
“Hij was eerst”. Zelfs op het vlak van voorkruipen ben ik
gewetensbezwaarde.

Blaaskaken
worden eerst bediend, komen het vaakst aan het woord, krijgen meer kansen dan
mensen die zich minder of nooit opdringen. Dat komt omdat wij dat met z’n allen
wel oké vinden. Misschien moeten we daar eens over nadenken, als samenleving. Want op lange termijn heb je meer aan een Hugo dan aan een Georges.