Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Kijk eens in de medaillespiegel (het moet beter)

Journalistiek, Sport Posted on zo, augustus 08, 2021 12:24:42

Ja, het was weer adembenemend, hartverwarmend, ontroerend, bewonderenswaardig en in een aantal gevallen uitmuntend hoe Belgische atleten de voorbije zestien dagen aanwezig waren op de Olympische Spelen van 2020, die om de bekende redenen met een jaar werden uitgesteld en nu — sfeerloos naast het sportveld, sfeervol erop — zonder publiek moesten plaatsvinden. Zeven medailles, dat is er één meer dan vijf jaar geleden in Rio de Janeiro. Drie gouden medailles, dat was dan weer geleden van de Spelen van 1924, zevenennegentig jaar geleden. Toen in Parijs en laat dat nu net de volgende bestemming van Circus Olympia zijn. Dat belooft (denkt de optimist). Alleen in de oerjaren 1900 en 1920 deed ons land beter, met respectievelijk vijf gouden medailles (vijftien in totaal), ook al in Parijs, en maar liefst veertien (zesendertig in totaal!) in Antwerpen. Knap, maar we mogen niet vergeten dat de Olympische Spelen toen nog veel meer een elitegebeuren waren: Afrikanen waren niet aanwezig, Aziaten nauwelijks, voor minder rijke sportbonden of atleten was de oversteek naar een ander continent onbetaalbaar.

Neen, we moeten streng zijn: naast de pech die er ongetwijfeld soms mee gemoeid was, kan je over het geheel van de prestaties niet tevreden zijn. België stagneert. Behaalden we in voorhistorische tijden nog 15 (Parijs 1900), 36 (Antwerpen 1920) of 13 medailles (opnieuw Parijs, 1924), na de Tweede Wereldoorlog raakten we nooit boven de zeven van Londen (1948) uit. Het werden er zes in Montreal (1976, geen enkele gouden), Atlanta (1996, twee keer goud) en Rio (2016, twee keer goud), en nu dus nog eens zeven in Tokio (2020-2021, drie keer goud). Dat klinkt als een vooruitgang, maar laten we wel wezen: het heeft ook iets van de processie van Echternach.

***

Toch niet slecht voor een klein landje, hoor ik sommigen denken. Het is die ‘cultuur van tevredenheid’ — een term die ik even leen van de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, die het had over ‘culture of contentment’, zelfgenoegzaamheid, in de economische wereld — die ik zal blijven hekelen. We mogen luid juichen voor de successen van Nina, Nafi en de Red Lions, ook voor de medailles van Wout, Matthias, de jumpingmannen en die o zo ontwapenend sympathieke Bashir. We mogen blij zijn met de atleten die een olympisch diploma behaalden, een top 8-plaats in hun discipline. We mogen jammeren om de vierde plaatsen, de ‘net-nieters’. Maar we mogen, neen: we móeten, ook kritisch en afstandelijk blijven. Landen met minder inwoners als Nieuw-Zeeland, Hongarije, Tsjechië, Noorwegen, Jamaica, Zweden, Zwitserland, Denemarken en Kroatië eindigden boven België (29ste) in de medaillespiegel. Nederland behaalde bijna zes keer zoveel medailles als België (36 versus 7), terwijl onze noorderburen niet met zes keer meer zijn, hoogstens anderhalve keer.

Vóór de Spelen mikte delegatieleider Olav Spahl op eenentwintig olympische diploma’s. Als je ’t zo berekent, kan je stellen: doel gehaald met, als ik goed kan tellen, vierentwintig top 8-plaatsen. Enkele maanden vooraf berekende statistiekenbureau Gracenote dat België in staat moest zijn om, op basis van wereldranglijsten en recente prestaties, elf medailles mee naar huis te nemen. Na Rio, vijf jaar geleden, werd openlijk op tien gemikt. Het is net iets meer dan de helft geworden. We doen slechts een fractie beter dan vijf of vijfentwintig jaar geleden, op die ene extra gouden plak na, en dat met onze grootste delegatie ooit, 122 atleten. Mag ik dat tegenvallend noemen in de breedte?

***

Dat doet niets af aan de prestaties van onze medaillisten. Ondanks hun uiteenlopende sporttakken is er een opvallende rode draad tussen hen: ze zijn stuk voor stuk de besten in hun discipline. Nina Derwael is al jaren wereldtop op de brug met ongelijke leggers, ze werd al Europees-, wereld- en nu ook olympisch kampioen. Nafi Thiam legde een vergelijkbaar parcours af in de zevenkamp, het verlengen van haar olympische titel is een volstrekt unicum voor de Belgische sportwereld. Ook de Red Lions wonnen sinds donderdag alles wat er te winnen valt in het hockey. Wout Van Aert is misschien wel de beste eendagscoureur van het moment. Matthias Casse werd wereldkampioen in zijn judo-gewichtsklasse. De jumpingequipe was al eens de beste van Europa. Bashir Abdi is de uitzondering, maar hij wordt steeds beter op de marathon. Toppers die top waren. Het zou flauw zijn om te zeggen dat ze gewoon gedaan hebben wat van hen verwacht werden, hun prestatie mag vooral niet gerelativeerd worden. Hulde!

Opvallend is dat we op deze Spelen niet konden kennismaken met een totaal onbekende of onverwachte medaillewinnaar. Geen Nafi Thiam, zoals die in 2016 de wereld verbaasde, of Greg Van Avermaet, die op een voor hem ongeschikt lijkend parcours de wegrit won. Geen Pieter Timmers die op het koninginnennummer in het zwembad zilver pakte. Geen Lionel Cox of Frans Peeters in de schietsport. Hooguit mogen we Bashir Abdi een aangename verrassing noemen, die het beter deed dan verwacht.

Het zou flauw zijn om als tegenargument te gebruiken dat we er zo vaak net naast grepen. Zeven vierde plaatsen worden als excuus gebruikt dat het zoveel meer had kunnen zijn voor ons land. Ik heb het even nageteld: Nederland zat op zaterdagmiddag al aan tien uitermate frustrerende vierde plekken. Zouden onze noorderburen ook hun zakdoeken bovenhalen om die ‘net niet’-medailles te bewenen? Team USA zat op de voorlaatste dag aan 26, Groot-Brittannië aan 14. België stond op de ranglijst van vierde plaatsen zestiende, niet eens top 10, kortom. Het is dus niet zo dat de Belgische atleten extra onfortuinlijk waren, alleen zijn we blijkbaar geneigd om snel naar pech te verwijzen, terwijl andere landen daar minstens evenveel of zelfs veel meer mee te maken krijgen. Is het onze volksaard? Wij, kleine Belgen, gedomineerd door god en klein pierke in onze geschiedenis, te nederig, te onderdanig, maar ook te berustend en te vlug klagend over onze onkans en al wat tegenzit?

***

Ondanks Nina, Nafi en de Lions doen we het niet goed genoeg en daar zijn een aantal redenen voor te bedenken. Om te beginnen hebben we in België geen sportcultuur. Voetbal en wielrennen, en af en toe een uitschieter die in beeld mag komen (Derwael, Thiam, de hockeymannen, in het verleden Clijsters en Henin), meer is het niet. Sjotten en koers, en zelfs daarin winnen we te weinig. Kijk naar de Rode Duivels, kijk naar het baanwielrennen of de grote wielerrondes. We bevinden ons in een vicieuze cirkel: veldrijden is een geweldige kijksport — alles zit vervat in dat ene uur —, maar dit korfbal-op-twee-wielen is tegelijk ook de doodsteek voor een discipline als baanwielrennen. Er valt veel meer te verdienen in de modder dan op een houten piste, dus kiezen de renners voor hun boterham, niet voor een eventuele olympische droom. Waardoor er niet gepresteerd wordt en de media blijven focussen op de populaire sporttakken. We maken weleens een meewarige opmerking over de Elfstedentocht — Giet et oan? —, maar vergeten dan dat alleen al die winterse schaatscultuur van Nederland een ruimdenkender sportland maakt. We fokken olympische toppaarden, we kweken te weinig olympische topatleten.

Er is ook geen beleid. Er zijn drie ministers van Sport in dit land, maar niemand neemt de federale honneurs waard, terwijl internationale prestaties onder de Belgische vlag worden geleverd. De Vlaamse minister juicht als een Vlaming het goed doet en zwijgt als een ‘andere Belg’ een medaille haalt (of noemt de namen van de atleten niet), de Waalse minister heeft nauwelijks een reden om te juichen (sportbeleid is daar helemaal een zootje). Nederland heeft voor topsport een dubbel zo groot budget veil als België: 70 miljoen euro versus 37 (26 voor Vlaanderen, 11 voor Wallonië). Australië geeft jaarlijks 140 miljoen uit en dat rendeert al enkele decennia. Het is een beleidskeuze: wil je prestaties, dan zal je daarvoor ruim moeten investeren. Wil je een beleid, dan zal er op federaal niveau gestuurd moeten worden. Wil je als minister écht een reden hebben om trots te zijn op Twitter, dan zal je er eerst een flinke inspanning voor moeten leveren. Tot dan is zwijgen eerzamer dan mee een stukje roem claimen.

Visie — beleid — middelen — hard werken — prestaties, dat is de volgorde. In België gaat het meestal om individuele uitschieters, professionals die buiten de structuren om succes behalen. De topsportscholen leveren prima werk (kijk naar Derwael en de andere gymnasten), maar het mag en het moet veel meer zijn. Waar zit de talentdetectie? Meer centen, meer investeren in jonge talenten, meer geld voor deskundige trainers, meer werken in de luwte, meer geduld gekoppeld aan hoge eisen (maar dan zonder mentale terreur). Alleen dan kan je oogsten op middellange- en lange termijn. Als België nú principiële keuzes zou maken — gecentraliseerd beleid, groter budget, meer vakkennis aanstellen binnen de sportbonden —, zouden we eventueel in 2036 aan twintig medailles kunnen denken. Niet eerder. Tot dan zouden we ’t moeten stellen met de toppers die buiten de structuren om hun ding doen en een uitzondering zoals de hockeyers, want de hockeybond is wel uitstekend bezig. Alleen: die principiële keuzes zullen niet gemaakt worden, zodat we ons over drie jaar in Parijs opnieuw zullen afvragen of het wel genoeg is en hoe we het anders zouden kunnen aanpakken. Onze sportbonden worden nog altijd in grote mate bevolkt door recepties afschuimende, zelfgenoegzame bobo’s. Op hun plek zou een (ervarings)deskundige kunnen zitten. Móeten zitten.

***

Die ‘cultuur van tevredenheid’ moet eruit. We moeten strenger zijn, veeleisender, kritischer, een tikkeltje afstandelijker. We moeten afstand nemen van dat hardnekkig underdoggevoel, dat ‘Och, ja, ze hebben toch hun best gedaan’-gedoe. We moeten vooral geen leedvermaak hebben met landen die het een paar dagen moeilijk hebben, maar die op het eind hoog boven België uitsteken. We moeten naar onszelf kijken. De spiegel zegt: het kan beter. De medaillespiegel zegt: het moet beter.



Wie is de beste Rode Duivel ooit?

Sport Posted on zo, juli 11, 2021 16:42:23

Hieronder leest u een poging om de beste Rode Duivel van pakweg de laatste vijftig jaar aan te duiden. Maar eerst een combinatie van uitgangspunten en spelregels die ik mezelf heb opgelegd.

1) Ik ga niet koketteren met mijn kennis van onze volledige voetbalgeschiedenis. Ik beperk me tot de spelers die ik bij volle bewustzijn heb zien spelen. Dus: niemand uit het olympisch elftal van 1920 (onze enige titel, toen beschouwd als een officieus wereldkampioenschap), geen Raymond Braine (die als eerste Belg furore maakte in het buitenland, bij het in de jaren 30 toonaangevende Sparta Praag), geen Bernard Voorhoof (heel lang topschutter bij de Rode Duivels, in een periode dat er nog niet tegen de San Marino’s van deze wereld werd gespeeld), geen Jef Mermans (Der Bomber), geen Rik Coppens (de tribunespeler die in het shirt van België onder meer de penalty in drie tijden introduceerde), zelfs geen Paul Van Himst (die op zijn enige grote toernooi, Mexico 70, vooral uitblonk in heimwee en mentale afwezigheid op het veld: zijn gloriejaren lagen vroeger).

2) Het gaat om prestaties in het shirt van de nationale ploeg, niet voor een club. (Mocht u, bijvoorbeeld, Luc Nilis missen in de lijst.)

3) Elk lijstje is arbitrair en onderhevig aan wijzigingen. Het is subjectief. Weliswaar gebaseerd op een doorgedreven redenering en tegen elkaar afwegen van prestaties, maar periodes vergelijken heeft toch ook iets weg van appelen met peren vergelijken. Al was het maar omdat het spelletje voetbal nu een business is geworden, dat er veel sneller wordt gespeeld dan veertig jaar geleden en dat voetballers veel completere atleten zijn geworden. Van wetenschappelijke begeleiding hadden ze vroeger niet gehoord. Vóór de EK-finale van 1980 in Rome dronken de Rode Duivels nog een pintje bij de lunch. Dat zou vandaag ondenkbaar zijn, al was het maar omdat we niet in de finale staan…

4) Best mogelijk dat ik volgende week andere nuances zou leggen. En laten we hopen dat de prestaties van de Rode Duivels op de Nations League en het WK in Qatar een aanpassing zullen opdringen, dan doe ik dat met veel plezier. (Al geloof ik daar niet echt in, eerlijk gezegd.)

***

20. ERWIN VANDENBERGH

Ik begin met een staaltje scorebordjournalistiek, omwille van die openingsgoal tegen uittredend wereldkampioen Argentinië op de Mundial van 1982. Op het EK 1980 zat Vandenbergh in de finale op de bank, op de Mundial in Mexico viel hij door de mand. Vandenbergh was vooral sant in eigen land. (Hij lag voor mij in de weegschaal met Marc Degryse, René Vandereycken en Marc Wilmots.)

19. LUC MILLECAMPS

Hét voorbeeld van een speler die voetbalde naar zijn beperkingen: een keiharde, technisch beperkte voorstopper die uitsluitend in dienst van het elftal speelde en perfect was ingespeeld op zijn maatje centraal achterin, Walter Meeuws. Nuttig met hoofdletter N. En symbolisch voor vier Belgische voetbalgeneraties geleden: minder talent, meer grinta.
18. TOBY ALDERWEIRELD

Even nuttig als nummer 19, maar een veel betere voetballer. Goede voeten, vista, snel anticiperend, heeft nauwelijks overtredingen nodig in één-tegen-éénsituaties. 113 interlands, die moet je verdienen. Op basis van het laatste seizoen bij Tottenham Hotspur lijkt het beste er helaas een beetje af.

17. SWAT VAN DER ELST

Polyvalente voetballer, die werd opgeleid als aanvaller, maar bij Anderlecht debuteerde op de rechtsbackpositie. Bij de Rode Duivels speelde hij zowel als rechtermiddenvelder (in een 4-4-2), als tweede spits of als diepe spits. Hard werkend, vlot scorend op cruciale momenten, razendsnel op de eerste meters.

16. GEORGES GRÜN

Aanwezig op vier grote toernooien tussen 1984 en 1994, op het eind als aanvoerder. Eerst als rechtsback, later centraal in de defensie. Kopbalsterk, slim, technisch prima en bovendien een uitstekende ploegspeler. Pikte ook al eens een doelpuntje mee.

15. FRANK VERCAUTEREN

Linkspoot die als geen ander krullende voorzetten vanaf links kon geven. Zie opnieuw die goal van Vandenbergh tegen Argentinië (1982). Vreemd genoeg mocht Vercauteren niet mee naar het EK van 1980, hoewel hij toen toch al 24 was. Scoorde een wonderbaarlijke goal op het EK 1984 (‘Dag moeder!’) en gaf een typische assist op de Mundial 1986 in de kwartfinale tegen Spanje.

14. WALTER MEEUWS

De slimme libero die zijn collega-verdedigers instrueerde om de buitenspelval open te zetten. Vooral tegen sterkere tegenstanders was dat bijzonder intelligent. Opgeleid als spits, zakte hij in zijn Beerschot-tijd af naar het hart van de verdediging. Hard en onverzettelijk, technisch onderlegd, leidersfiguur op het EK 1980.

13. AXEL WITSEL

Begon als aanvallende middenvelder in zijn jonge Standard-jaren, zakte daarna af naar de positie van controlerende middenvelder. Zo verdomd jammer dat hij onder bondscoach Wilmots alleen maar ongevaarlijke laterale passjes mocht geven, want later (en ook in het clubvoetbal) bewees hij hoe intelligent en opbouwend hij kan voetballen. 114 interlands, een van de eerste namen op het wedstrijdblad.

12. WILFRIED VAN MOER

Een van de weinige Belgen op niveau in Mexico 70, scoorde toen twee doelpunten. Beslissend tegen Italië in de EK-kwartfinale 1972, maar brutaal kaltgestellt door de Italiaan Bertini. Beenbreuk. Daardoor miste hij het EK. Verdween dan uit beeld om in de aanloop van het EK 1980 te worden heropgevist (‘Je veux Van Moer!’). Onmisbaar in die EK-ploeg, iets minder prominent twee jaar later op de Mundial in Spanje. Slimme voetballer, goeie passing, meedogenloos als het moest.

11. ENZO SCIFO

Dé ontdekking van het EK 1984, toen de Rode Duivels als gevolg van het omkoopschandaal Standard-Waterschei drastisch moesten vernieuwen. Als 18-jarige voetbalde hij ongedwongen. Briljante technicus die ook op de WK’s van 1986 en 1990 een dragende rol kreeg in de Belgische tactiek. Had een voor die tijd niet-typisch Belgische frivoliteit in beide voeten.

10. JAN VERTONGHEN

Recordinternational met intussen 131 interlands. Werd eerst als verdedigende middenvelder uitgespeeld, daarna als linksback en — zijn natuurlijke positie – centraal achterin. Voetballende verdediger, kalm aan de bal, anticipeert uitzonderlijk goed, intelligente plaatsing en bovendien ook een leidersfiguur.

9. MICHEL PREUD’HOMME

Laten we drie doelmannen op een rij zetten. Qua atletische aanwezigheid was Preud’homme wellicht beter dan de namen die volgen. In 1990 had hij geen verhaal tegen hoe-heet-die-Engelsman-ook-weer-die-verdomme-scoorde-in-de-119de-minuut, op het WK in de Verenigde Staten was hij outstanding, beste keeper van het toernooi (en dus van de wereld). (Apropos, Christian Piot heb ik niet in deze lijst opgenomen, omdat die alleen maar 1970 en 1972 heeft meegemaakt, waar hij net iets minder was, maar wel een uitstekende doelman met enorme uitstraling.)

8. JEAN-MARIE PFAFF

El Sympatico, niet altijd even sympathiek bevonden door de rest van de spelersgroep vanwege zijn zucht naar aandacht. Maar als keeper — en daar gaat het hier om — bijzonder goed, een van de eerste Belgen die carrière maakte bij een buitenlandse topclub. Knap op het EK 1980 (maar wel in de fout bij de winnende Duitse goal), een van de beste doelmannen in Mexico (1986).

7. THIBAUT COURTOIS

Nog niet verkozen tot beste speler van een groot toernooi, zoals Preud’homme, nog niet in een finale gestaan, zoals Pfaff, en toch schat ik hem net iets hoger in dan die twee andere doelmannen. Minder spectaculair dan Preud’homme, minder elegant dan Pfaff, maar allicht completer, moderner, bedrijfszekerder. En sinds het WK van 2014 onbetwistbaar titularis. Belangrijke rol in moeilijke momenten tegen Brazilië en Portugal.

6. VINCENT KOMPANY

Boegbeeld van een generatie. Onbetwiste leider van de ‘gouden generatie’. In zijn hoogdagen een van de beste verdedigers van de wereld. Genadeloos tackelend, zeer snel, slim, belangrijk bij balrecuperatie die vlekkeloos overgaat in een eigen aanval. Schuwde soms de risico’s niet. Zou veel meer dan 89 interlands tellen zonder die vele blessures.

5. ROMELU LUKAKU

Ligt wat mij betreft in de balans met nummer vier. Topschutter aller tijden met 64 doelpunten in 98 interlands. Veegde de kritiek — technisch onvoldoende, mist te veel kansen, niet slim genoeg — stevig van tafel de jongste jaren bij Internazionale en de Rode Duivels. Nam de leidersrol van Kompany het voorbije jaar over. Schoolvoorbeeld van een voetballer die zichzelf door hard werken nog veel beter heeft gemaakt.

4. EDEN HAZARD

Aanvallende middenvelder die op het WK in Rusland de beste dribbelaar was. In zijn beste dagen ongrijpbaar en ook nog eens behoorlijk productief. Op de lijst van doelschutters staat hij tweede, met 32 goals (de helft van Lukaku) in 111 interlands. En toch… is hij nog net iets bepalender geweest in het clubvoetbal, tenminste: bij Lille en Chelsea, niet bij Real. Moet opnieuw voetballer worden na al dat blessureleed.

3. ERIC GERETS

De rechtsback die 86 keer uitkwam voor de nationale ploeg. Zonder die schorsing voor zijn betrokkenheid bij de omkopingsaffaire Standard-Waterschei zou hij aan 100 zijn geraakt. Was eigenlijk al een wingback lang voor die term werd bedacht. Zeer aanwezig op het EK van 1980, de Mundial 1982 (tenminste, tot hij met Pfaff botste…), de Mundial 1986 en de Mondiale 1990 (als 36-jarige). Onverzettelijk. Spijkerhard. Snel. Leider.

2. KEVIN DE BRUYNE

De Ballon d’Or zal hem allicht alweer ontsnappen, nadat Man. City de Champions League niet wist te winnen en de Rode Duivels al na de kwartfinales naar huis moesten. Lijkt op z’n 30ste steeds beter te worden en die chronologische verbetering zag je ook op zijn grote toernooien. Zeer jammer dat hij dit EK met blessures te kampen had. In één volledige en twee halve wedstrijden scoorde hij één keer en gaf hij drie assists. Veel meer dan Eden Hazard sterkhouder van deze Rode Duivels.

1. JAN CEULEMANS

De man die op het EK 1980 de voetbalwereld verbaasde. Allesbehalve een sierlijke voetballer, maar o zo onmisbaar. Hard werkend, bijzonder intelligent, snel, dribbelvaardig (op zijn, wat houterige, manier), scoorde op beslissende momenten. Was er ook bij in 1982, 1984, 1986 en 1990 (op z’n 33ste). Had niet veel woorden nodig om, samen met Gerets, de leider te zijn van de generatie-Duivels in de jaren 80. Hier op 1 omdat hij een EK-finale speelde en de halve finale op een WK, telkens in een dragende rol. Dat kan niemand van de huidige generatie zeggen. 96 interlands.



Een moment voor MoMeNT

Journalistiek Posted on za, juni 26, 2021 12:01:36

Terwijl u, hopelijk, van een beetje vakantie kunt genieten de komende dagen en weken, zit ik in volle voorbereiding van een reeks gesprekken met interessante gasten. Van 9 tot en met 14 augustus ben ik opnieuw ‘Tijdgeest’ op MoMeNT in Tongeren, een evenement dat volledig draait rond Tijd. Zes middagen mag ik van 12 tot 14 uur telkens drie gasten ontvangen en praten/filosoferen over Leven, Werk en hun verhouding tot Tijd. Ik vraag hen ook wie hun (onzichtbare) mentor is geweest en in welk tijdperk ze liefst hadden geleefd. Na de jammerlijke onderbreking vorige zomer verhuist de locatie van het gezellige Huis Theelen, waar de aanwezigen soms bijna letterlijk tot op de schoot van de gasten zaten, naar het ruimere en in de huidige omstandigheden veiligere auditorium van het Gallo-Romeins museum. U komt toch ook?

***

MAANDAG 9 AUGUSTUS

• Laura Janssens: Illustratrice en cartooniste die de jongste jaren een hoge vlucht heeft genomen onder de roepnaam ‘Niet nu Laura’. Het begon voor haar allemaal met illustraties in publicaties voor de Vlaamse overheid. Haar ‘graphic novels’ Niet nu Laura en Niet nog eens Laura oogstten veel bijval. Voor het Crazy Cat Lady-boek van Elke Van Huffel leverde ze de soms hilarische illustraties. Als ‘webcomic artist’ is ze heel actief en zichtbaar op sociale media.

Dahlia Pessemiers-Benamar: Actrice met Marokkaanse roots, die gastrollen speelde in tv-series als Thuis, Wittekerke, Witse en De Ridder. In 2011 trok ze het Vlaamse land rond met Draait den draad en zie ze zei…’, een reeks Berberse sprookjesvertellingen in een Nederlandse vertaling. Voor MoMeNT creëert ze de theatervoorstelling De eerste keer, waarvoor ze een korte tijd in Tongeren verbleef om in individuele en groepsgesprekken te polsen naar ‘de eerste keer’ van Tongenaren.

• Jean Paul Van Bendegem: Wiskundige, wetenschapsfilosoof, hoogleraar logica, die in zijn werk voortdurend op zoek gaat naar de grondslagen en filosofie van wiskunde en logica. In zijn opvatting van wiskunde is geen plaats voor het oneindige. Noemt zichzelf een ‘spiritueel atheïst’. Stichtend lid en erevoorzitter van SKEPP, de vereniging die pseudowetenschap probeert te ontmaskeren. Gefascineerd door de (fictieve) figuur van Sherlock Holmes. Maar bovenal een amusante en inspirerende causeur.

***

DINSDAG 10 AUGUSTUS

• Peter Adriaenssens: Als kinder- en jeugdpsychiater hield hij zich zijn hele leven bezig met de meest kwetsbaren in onze samenleving. Was docent aan de KU Leuven en is directeur van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling van Vlaams-Brabant. Tijdens de coronacrisis liet hij zich een aantal keren horen om te wijzen op de problematiek van toenemend huiselijk geweld, achterstelling en psychisch lijden van jongeren bij gebrek aan sociaal contact.

• Stefan Everts: Beste motorcrosser aller tijden. Zijn vader, Harry, werd vier keer wereldkampioen, Stefan behaalde maar liefst tien wereldtitels in de drie categorieën (125cc, 250cc, 500cc). Werd vijf keer verkozen tot Sportman van het Jaar, in 2003 was hij winnaar van de Nationale Trofee voor Sportverdienste, een eenmalige en ultieme bekroning voor een topatleet in ons land. Begeleidt nu zijn zoon Liam in het crosscircuit. Eind 2018 overleefde hij ternauwernood malaria.

• Sofie Peeters: Documentairemaakster en journaliste, die in 2012 als studente de spraakmakende documentaire Femme de la rue draaide, over seksuele intimidatie op straat. Na haar studies ging ze aan de slag in de mediawereld, waar ze schrijft, filmt en regisseert over uiteenlopende onderwerpen: van kinderrechten tot ecologie. Voor MoMeNT draait ze de filosofische docu Alles gaat voorbij, maar niets gaat over, waarvoor ze in gesprek gaat met verschillende Tongenaren over hun eerste herinnering, hun grote voorbeeld, hun veilige thuis. Première dinsdag 10 augustus, daarna doorlopend te bekijken in Huis Theelen.

***

WOENSDAG 11 AUGUSTUS

• Hans Geybels: Theoloog die in 2004 doctor in de godgeleerdheid werd met een dissertatie over de geschiedenis van de religieuze ervaring. Tussen 2005 en 2010 was hij woordvoerder van kardinaal Godfried Danneels. Daarna lanceerde hij de christelijk geïnspireerde denktank Logia. Hij geeft les aan de KU Leuven en SYNTRA Hasselt. Zijn onderzoek spitst zich toe op de religieuze volkscultuur. Hij publiceert over de relatie tussen kerk en media, en is een specialist in rituelen.

• Roger Lybaert: 89-jarige bewoner van woonzorgcentrum De Vaeren in Reet, die tijdens de coronacrisis ongewild woordvoerder werd van zijn generatie. Getuigde in De zevende dag en De afspraak over wat het betekent om geïsoleerd te worden van de rest van de samenleving en over hoe de maatschappij omgaat met senioren. Verloor begin dit jaar zijn echtgenote Vera, maar ziet voor zichzelf nog een rol weggelegd als steun en toeverlaat van lotgenoten. Voor Canvas maakte zijn dochter Leentje over hem de beklijvende documentaire Roger. Een boek is in de maak.

• Caroline Vermeir: Visueel artieste en 3D-illustratrice die elke zaterdag in De Morgen een levensecht portret mag schetsen van de man/vrouw die in de wekelijkse brief van journalist Joël De Ceulaer figureert. Haar Studio Caro levert niet alleen werk voor Vlaamse tv-zenders als VRT en VTM, ze is ook internationaal actief met het ontwerpen van affiches voor theatershows en tv-uitzendingen. Haar creaties vallen op door hun levendig kleurgebruik.

***

DONDERDAG 12 AUGUSTUS

• Jerry Aerts: We hadden hem graag vorig jaar kort na zijn pensionering uitgenodigd, maar door de corona-omstandigheden werd dat uitgesteld. Uitstel is echter geen afstel. Achtentwintig jaar lang, van 1992 tot 2020, was hij artistiek directeur van de internationale kunstencampus deSingel in Antwerpen, als opvolger van Frie Leysen. DeSingel geniet internationale renommée op het vlak van theater, muziek, dans en architectuur. In 2005 werd hij uitgeroepen tot Cultuurmanager van het Jaar, in 2019 ontving hij de Klara Carrièreprijs.

• Esmé Bos: Zangeres die al sinds ze afstudeerde in 1994 op alle vlakken samenwerkt met muzikant Bart Voet. Zong mee op platen van dEUS, Gabriel Rios en Kapitein Winokio. Samen met Bart maakte ze furore met Duveltjeskermis, een programma met muziek uit de jaren 30 en 40. Ze toeren zowel met slaapliedjesconcerten voor de allerkleinsten als met ‘grote-mensen’-muziek. Op uitnodiging van MoMeNT creëerden ze samen het liedjesproject Ella, een ode aan de legendarische jazzzangeres Ella Fitzgerald. Esmé en Bart vernoemden zelfs hun dochter naar haar. Ella gaat op vrijdag 13 augustus in première in het Casino.

• Koen Vanmechelen: Hedendaagse conceptuele kunstenaar die in zijn werk de bioculturele diversiteit centraal stelt. Hij werkt hiervoor vaak samen met wetenschappers uit verschillende disciplines. Grote bekendheid verwierf hij sinds 1999 met zijn The Cosmopolitan Chicken Project, een wereldwijd kruisingsprogramma met nationale en regionale kippenrassen. Zijn werk was te zien op Documenta (Kassel) en de Biënnale van Venetië. In 2018 was hij onder meer op MoMeNT aanwezig met Coming World Remember Me, een kunstproject rond de Eerste Wereldoorlog met 600.000 kleine sculpturen in klei.

***

VRIJDAG 13 AUGUSTUS

• Bert Anciaux: Vandaag is hij senator voor Vooruit, in het verleden leidde hij onder meer de partijen Volksunie en Spirit. Als zoon van Vic, een van de boegbeelden van de VU in de jaren 70 en 80, werd hij in de jaren 90 de populairste politicus van Vlaanderen dankzij zijn jongensachtige flair en spontaniteit. Later werd hij onder meer Vlaams minister van Sport, Cultuur en Jeugd, en federaal minister van Mobiliteit. Binnenkort verschijnt Over generaties, een boek waarin hij samen met vader Vic en dochter Britt terug- en vooruitblikt op leven en carrière.

• Anneliese Billen: Studeerde aan de Toneelacademie Maastricht en werd vervolgens docente Nederlands. Als freelance theatermaakster was ze actief in Vlaanderen en Nederland. In haar producties wordt voortdurend de grens met de werkelijkheid opgezocht, waarbij er ruimte moet blijven voor chaos. Ze begeleidt in de zomer van 2021 voor MoMeNT elke dinsdag een dagkamp met ouders en kinderen, workshops waarbij er telkens een ander thema aan bod komt.

• Bieke Purnelle: Journaliste voor onder meer MO* en De Standaard, blogster en bestuurder. Sinds 2016 directeur van de vzw RoSa, het Belgisch kenniscentrum voor gender en feminisme, waarbij de ‘Ro’ staat voor ‘rol’ en de ‘Sa’ voor ‘samenleving’. RoSa werd opgericht als documentatiecentrum in de nasleep van de Tweede Feministische Golf. Daarnaast is ze wielerfanate en dat zullen we geweten hebben. Voor De Standaard schrijft ze na elke belangrijke koers in binnen- en buitenland een lyrische column.

***

ZATERDAG 14 AUGUSTUS

• Elise Bundervoet: Actrice die voor het eerst opviel in de legendarische jeugdreeks Buiten de zone, halfweg de jaren 90. Later speelde ze zowel op de planken (onder meer bij NTGent) als op tv (onder meer Heterdaad, Recht op recht, Flikken, Urbain en De luizenmoeder). Naast haar liefde voor acteren is ze ook verpleegkundige. Na jaren gewerkt te hebben in de palliatieve zorg ontstond het plan om creaties te maken die zorg en cultuur met elkaar verbinden. Voor MoMeNT creëert ze dit jaar de theatermonoloog De dag die komt. Een heel persoonlijk verhaal, dat gaat over passionele liefde, over al dan niet toegelaten worden tot iemands leefwereld, over loslaten en afscheid nemen De dag die komt wordt zaterdag 14 augustus opgevoerd in De Velinx. Personeelsleden van de palliatieve eenheid De Schelp van het AZ Vesalius zijn de eerste genodigden.

• Judith Nab: Nederlandse theatermaakster die een ode brengt aan het onbekende en de verbeelding. Haar theatrale installaties creëren atmosferen waarin de toeschouwers — afwisselend kinderen en volwassenen — worden ondergedompeld. Haar werken werden op internationale festivals vertoond. Op MoMeNT stond eerder De grote reis. Dit jaar creëerde ze op uitnodiging van MoMeNT Op een kleine dag, een voorstelling over de eerste vier jaar van ons leven, waarin we nog geen herinneringen opslaan.

• Jan Peumans: Voormalige politicus, moeten we tegenwoordig zeggen, maar het zal de N-VA’er, voorheen Volksunie-man, niet beletten om vrijuit te praten, zoals hij dat al zijn hele leven gedaan heeft. Leidde tien jaar lang kordaat maar met heel veel zin voor humor het Vlaams Parlement. Was ook vijftien jaar Vlaams volksvertegenwoordiger. Is op z’n 70ste nog altijd gemeenteraadslid in Riemst — gemeente waarvan hij ook twaalf jaar burgemeester is geweest — en voorzitter van de Vlaamse Stichting Verkeerskunde. ‘Een zachte anarchist’, zo omschreef zoon Wim hem in zijn biografie.

***

Meer informatie vindt u op de website: moment.tongeren.be/tijdgeest-frank-van-laeken-geeft-tijd. De toegang is gratis, maar u moet wel vooraf reserveren (een coronamaatregel). Voor het hele programma van MoMeNT kunt u terecht op: moment.tongeren.be



Afscheid van een jeugdliefde

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juni 19, 2021 11:31:32

Ik besef heel goed dat dit een eerste wereldprobleem is, maar toch heeft het zich al verschillende weken in mijn hoofd genesteld, waar het in rechtstreeks duel ging met mijn hart: hernieuw ik mijn abonnement op mijn geliefde voetbalclubje, het alom gerespecteerde en uitermate sympathiek bevonden Beerschot, of doe ik dat niet? Ik heb net het beste seizoen van mijn club noodgedwongen voor tv moeten volgen — corona weet u wel — en keek er heel erg naar uit om me opnieuw onder te dompelen in dat veertiendaagse ritueel van veel te vettige frieten eten bij de mama, foeteren omdat de dichtstbijzijnde parkeerplaats weer een gemeente verderop te vinden is, mopperen over de ploegopstelling (de coach kent er, zoals algemeen bekend, niets van), applaudisserend rechtstaan om de gladiatoren welkom te heten op de groene rechthoek, klagen over gemiste kansen (of het gebrek daaraan), te vroeg juichen om een goal waarvan de maker volgens de VAR een okselhaar buitenspel stond, een buurman die alles beter denkt te weten (terwijl jij natuurlijk tactisch véél meer beslagen bent), lachend-boos-met een neutraal gezicht de lange tocht naar de auto (waar stond die ook alweer?) aanvatten, het begin van Match of the Day missen, enfin: heerlijk, toch?

Wie voor een club als Beerschot supportert, beseft al bij aanvang dat het vaker ‘niet’ of ‘net niet’ zal zijn, dan ‘ja, jàà, jààààààà!’ Maar dat neem je erbij, al sinds zondag 20 november 1966 toen mijn bompa, de vader van mijn moeder, mij meenam naar dat imposant Olympisch Stadion, alwaar dat in dat chique paarse tenue gestoken Beerschot met 3-6 verloor van Club Brugge — 1-5 bij de rust, een hattrick van de 22-jarige spits Raoul Lambert, maar dat heb ik moeten opzoeken. Het deerde niet: ik was plotsklaps opgenomen in de grotemensenwereld en dat voelde goed voor een jongen die nog acht moest worden. Het smaakte naar meer, véél meer. Eerst gebeurde dat nog spaarzaam, een paar jaar later kreeg ik ook zo’n kartonnen abonnement waar bij elke thuiswedstrijd een controleur een knip in gaf. Toen ik dacht de leeftijd der volwassenen bereikt te hebben, haakte ik af, om andere dingen te doen: dat bespaarde mij de miserie van de teloorgang van het oorspronkelijke Beerschot, maar het voelde toch ook een beetje als verraad aan. Veel later keerde ik terug, als werknemer zelfs, de club was ondertussen al een paar keer van naam veranderd. Lang duurde mijn aanwezigheid in de bureaus niet, een woordvoerder die intern kritische opmerkingen durft te maken tegen een eigenwijze voorzitter blijft niet lang het woord voeren.

Een jaar of vijf geleden, na een nieuw faillissement en een nieuwe naamswijziging, keerde ik terug op het Kiel, en omarmde ‘mijn’ club, koesterde wederom het ritueel van matchdagen en de wedstrijdbeleving zelf. Het echte Beerschot mocht dan wel al een poos niet meer bestaan, de identiteit Beerschot leefde nog wel, toch voor die zesduizend die er jaar na jaar een paar honderd euro voor overhadden. De club bleef maar promoveren, het aantal abonnees bleef stabiel. Vreemd fenomeen. De Antwerpenaar is altijd een successupporter geweest, dat weten ze op de Bosuil, op het Rooi en in het Olympisch Stadion maar al te goed. Maar ach, zolang je zelf maar deel van die wat aparte familie kon zijn, maakte het niet zoveel uit. Tot corona zich ermee kwam bemoeien.

***

Intermezzo.

Ik ben zelfstandig journalist. Als freelancer schrijf ik heel vaak over voetbal. Als auteur of coauteur van intussen dertien boeken, pende ik in 2015 £X€£$$ United. Het geld van het voetbal (Houtekiet) neer, een vlijmscherp traktaat over alles wat er misloopt in het topvoetbal, met de nadruk op de financiële excessen op hoog en laag niveau. Als voetbalromanticus pleitte ik tegen clubeigenaars à la Marc Coucke en Roman Abramovitsj, rijke tiepen die het alleen voor het zeggen hebben en ‘hun’ voetbalclub behandelen als privé-speelgoed, met de supporters als noodzakelijk kwaad. Die teneur trek ik door in al mijn werk: alert, kritisch, afstandelijk, wat een beetje haaks staat op dat opportunistisch wereldje vol scorebordjournalistiek, dienstbaarheid aan clubbestuurders en makelaars, en medeplichtigheid aan al wat er fout gaat in het voetbal. In De bankzitter, een wekelijkse rubriek in De Standaard, koppel ik pure bewondering aan kritische analyses en het signaleren van wanpraktijken en abject gedrag. Iemand moet het doen.

***

In januari 2018 nam bouwbedrijf DCA Beerschot Wilrijk over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen alleenheerschappij in de bestuurskamer, maar een Belgische eigenaar heeft tenminste nog voeling met club en achterban, pompte ik mezelf moed in.

In juli 2018 nam de Saudische prins Abdullah bin Mossaad bin Abdulaziz al Saud de helft van de aandelen over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen monopolies en oligopolies, maar er bleef die voeling met club en achterban, omdat de man die de zaken waarneemt voor de prins de club door en door kent.

In de zomer van 2019 werd KFCO Wilrijk, dat de naam van het failliete Beerschot zes jaar eerder had laten overleven in KFCO Beerschot Wilrijk, afgestoten, de naam nogmaals gewijzigd (in Beerschot VA) en het historische stamnummer 13 teruggekocht. Ik schreef daar enkele verontwaardigde tweets over, maar voor de rest zweeg ik en bleef ik supporteren.

Al een tijdje gonst het gerucht dat de prins hoofdaandeelhouder zal worden, iets wat ik betreurenswaardig vind, zoals ik in £X€£$$ United uitgebreid heb aangevoerd. Ik zweeg en bleef supporteren, de definitieve overname moest immers nog gebeuren, waar maakte ik me voorbarig druk over?

Op 20 mei 2021 maakte Beerschot bekend dat Peter Maes de nieuwe trainer van de club wordt. Hij werd weggeplukt bij STVV, tot daaraan toe, maar hij werd bijna drie jaar geleden ook nadrukkelijk genoemd in de marge van de ‘Propere Handen’-affaire. Jarenlang heeft Maes een deel van zijn loon in het zwart ontvangen, in envelopjes. Tot 2,5 miljoen euro zou hij zo aan het officiële circuit onttrokken hebben. Het onderzoek loopt nog, iemand is onschuldig tot zijn schuld bewezen wordt (zei Beerschot-ondervoorzitter Walter Damen afgelopen weekend nog in een krant), dat klopt allemaal, maar dat er onoirbare zaken zijn gebeurd, staat wel vast. En dan nog zou een club zolang er geen gerechtelijke uitspraak is, best wat terughoudend zijn met het in dienst nemen van een in opspraak gekomen figuur. Dat Lommel en STVV dat hadden gedaan, gaf mij de gelegenheid om daar iets kritisch over te zeggen of schrijven. Dat ‘mijn’ club dat nu doet, maakte het pijnlijker. Kon ik opnieuw blijven zwijgen en supporteren? Ik, die clubs als AA Gent en Standard door de mangel haalde omdat ze met Mogi Bayat bleven samenwerken? Ik, die Cercle Brugge een filiaal van AS Monaco blijft noemen? Ik, die de ‘Keuken is besteld’-affaire van KV Mechelen blijft oprakelen?

***

Ik moest voor mezelf een CD&V’tje doen, een enerzijds/anderzijds-afweging maken, maar dan liefst wel mét een bijbehorende conclusie. De afweging was tussen het plezier, de wedstrijdbeleving, het sociale gebeuren dat een sportwedstrijd is, de kameraadschappelijkheid en het veertiendaags ritueel dat ik hierboven al beschreven heb enerzijds, en ethische principes, beroepstrots, kritische zin en de rechtlijnigheid die ik zo gretig geëtaleerd heb in £X€£$$ United anderzijds. Kon ik dat wel maken, aan de ene kant hyperkritisch blijven over voetbal in het algemeen en aan de andere kant een oogje dichtknijpen voor mijn favoriete club? Het hart zei, och jongen, ze doen allemaal wel iets raars, het hoofd knetterde, man toch, hier hoef je niet eens over na te denken.

Eigenlijk was het een no-brainer en toch twijfelde ik. Nogmaals afscheid nemen van een jeugdliefde, het is niet makkelijk. Maar ik kan het voor mezelf niet maken de kritische journalist te zijn die ik wil zijn en blijven schrijven over alle aspecten, ook de negatieve, in het voetbal, en een club blijven steunen die zonder boe of ba een envelopjestrainer heeft aangesteld. Maar het doet verdorie wel pijn. Tegelijk geeft het me de geestelijke vrijheid om mijn beroep nog onpartijdiger en onafhankelijker uit te oefenen, en te zeggen en schrijven wat ik vind dat moet gezegd en geschreven worden.

***

Als u binnenkort op een zaterdag een hele luide kreet hoort op het ogenblik dat Rapha Holzhauser een vrije trap in de winkelhaak heeft geborsteld, vergeef het mij dan. Het zal sterker zijn dan mezelf. Je kan het mannetje dan wel weghouden van bij Beerschot, maar je kan Beerschot niet weghouden uit het mannetje. Jeugdliefdes zijn voor altijd, ook al zie je mekaar een poos niet.



Het EK dat een jaar te laat komt

Sport Posted on za, juni 12, 2021 11:22:39

Of de Rode Duivels op 11 juli Europees kampioen worden? Wat aardig dat u het mij vraagt, maar neen, op de Vlaamse feestdag zullen we helaas geen federale helden te vieren hebben. Had u mij die vraag vorig jaar rond deze tijd gesteld, dan zou er a) geen sprake zijn geweest van een pandemie, en zou ik b) mogelijk positief geantwoord hebben.

Euro 2020 komt in alle opzichten een jaar te laat, zeker voor de Belgische nationale voetbalploeg. Vorig jaar was Kompany nog voetballer en voldoende fit, had Witsel geen zware blessure te verwerken, moest De Bruyne niet bekomen van een stevige tik, waren onze centrale verdedigers nog een jaar jonger, sneller en genadelozer, werd Roberto Martínez nog niet gelinkt aan talloze topclubs. Ik weet het, het is voor een stukje speculeren, want het voetbal lag een tijdje stil in 2020, mogelijk had niet alleen Eden Hazard toen moeten revalideren na aanhoudende pijntjes en, ja, met Kompany wist je maar nooit of ie een hamstringblessure opliep door tegen een hobbeltje op het veld aan te lopen. We weten het niet. Maar dat Alderweireld, Vermaelen en Vertonghen vinniger waren, durf ik hier wel stellig te poneren. Mertens speelde vaker voor Napoli, Witsel was bij Borussia Dortmund een van de beste controlerende middenvelders van Europa, Romelu Lukaku besefte bij Inter eindelijk dat hij een topspits was (al is hij dit jaar nóg beter geworden).

De troeven van de Rode Duivels zijn de wereldtoppers Courtois, De Bruyne en Lukaku, op steeds kleinere afstand gevolgd door Tielemans, die incontournable is geworden op het duivelse middenveld. Eden Hazard lijkt momenteel niet meer dan een supersub. Carrasco is nu in betere vorm dan een jaar geleden, hij zou de voorkeur moeten genieten op de Eden-positie. Alderweireld zat afgelopen seizoen meer op de bank dan hem lief was, Vertonghen verkaste naar een minder veeleisende competitie, Vermaelen zit veilig ver weg in Japan, Witsel is nog niet opnieuw voetballer, Thorgan Hazard is onze beste optie op de linkerwingbackpositie maar is geen certitude in Dortmund, Batshuayi speelt nauwelijks, idem voor Chadli, Denayer is oké maar zal nooit een Kompany worden, en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Mertens is tegenwoordig alleen nog een troef op stilliggende ballen. Hoe goed onze absolute toppers ook zijn, als je de individuen overschouwt, zijn we minder sterk dan in 2020. Hoe ze de komende weken zullen functioneren als elftal, valt af te wachten, zo’n toernooi heeft zijn eigen wetmatigheden. Dan kan er plots heel veel, of… heel weinig. On verra.

***

De groepsfase moet België makkelijk overleven. Meer nog, groepswinst is tegelijk haalbaar en een must. Zeven op negen moet het minimale opzet zijn, dat gelijkspel zie ik dan nog eerder gebeuren in Denemarken dan in Rusland, twee tegenstanders die voor eigen volk mogen aantreden. Tegen Finland is winnen de enige optie. Een van de vier beste derdes worden zou een schande zijn. Dan kan je maar beter forfait geven voor de rest van het toernooi. (Of wacht, denk even aan de Mundial van 1986, toch maar niet dus…)

Wint België de groep, dan speelt het tegen een land dat derde is geëindigd in groep A, D, E of F (ik ga u de uitleg besparen, status: het is ingewikkeld!). Dat kan bijvoorbeeld Zwitserland of Wales zijn, of Kroatië of Tsjechië, of Zweden of Polen, of Portugal, Frankrijk of Duitsland. Een op papier haalbare tegenstander of een land uit de groep des doods. België-Portugal of België-Duitsland in de achtste finales? Lastig.

Eindigt België tweede in de groep dan wacht de tweede uit groep A, met Italië, Zwitserland, Wales en Turkije. Ook geen hapklare brok. Een weggevertje als de Hongaren vijf jaar geleden zit er niet direct aan te komen. Vanaf de kwartfinales wacht zeker een topper, of een land dat het gewoon verdient om daar te staan, denk aan Wales in 2016.

***

In de laatste oefeninterland tegen Kroatië overtuigden de Rode Duivels. Lukaku was oppermachtig, er zat geen enkele zwakke schakel in het elftal. De hele natie nam bij wijze van spreken al een optie op een vrije dag op maandag 12 juli, kwestie van de helden te kunnen ontvangen op de Brusselse Grote Markt. Maar hoe veelbelovend er vorige zondag ook gespeeld werd: Kroatië is niet meer zo goed als drie jaar geleden, toen het vicewereldkampioen werd, en ook toen liep hun parcours in Rusland via heel veel extra time en strafschoppenreeksen. Bovendien werden er tegen de Kroaten niet zo veel doelkansen gecreëerd en werd het op het eind ei zo na nog 1-1. Tegen Griekenland was het veel minder. In maart was er ook zo’n magere wedstrijd in Tsjechië, waar de Rode Duivels niet onder de hoge druk wegraakten. Tekens aan de wand, met name dat de anciens achterin niet voor niets ‘ancien’ worden genoemd, als in: oudjes. (Met alle respect voor hun carrière, overigens.)

Anderzijds: we maken ons dan misschien wel zorgen na een 1-1 in Praag, maar andere toplanden lieten steken vallen tegen veel lager ingeschatte tegenstanders. Frankrijk speelde slechts gelijk tegen Oekraïne, Spanje geraakte niet voorbij Griekenland, en Duitsland verloor zowaar op eigen veld van Noord-Macedonië. Het hoeft allemaal niets te betekenen, momentopnamen zijn wat ze zijn: een opname van dat ene moment.

En toch… Ik zie de zogeheten Gouden Generatie geen trofee pakken. Nu niet, in oktober niet in de Nations League, eind volgend jaar niet op het WK in Qatar. Zo zou een unieke kans verloren gaan om prijzen te pakken met de generatie Courtois-Kompany-De Bruyne-Hazard-Lukaku. In 2014 waren ze, op Kompany na, wellicht nog iets te groen achter hun oren, in 2016 werden ze in de steek gelaten door de bondscoach — herinner u dat Marc Wilmots van Axel Witsel een irritante, risicoloze laterale voetballer had gemaakt, zijn gebrek aan tactisch inzicht, het weigeren om op stilliggende fases te oefenen —, in 2018 maakte één detail het verschil tegen een uitgekookter Frankrijk. Vorig jaar had hún moment moeten worden. Dit jaar zou het weleens te laat kunnen zijn. Maar goed: we kunnen het altijd op covid-19 steken, de vervelendste opponent van de laatste jaren.

***

Wie dan wel wint? Frankrijk, Duitsland of Italië.

***

PS: Ik ben heel slecht in pronostikeren.



Hommage aan een grote kleine dame

Journalistiek, Radio en Televisie Posted on wo, juni 09, 2021 12:52:27

Gisteren raakte bekend dat Paula Sémer op 1 juni overleden is. Vier jaar geleden mocht ik deze grote kleine dame interviewen voor het boek Mei ’68. 31 dagen die ons leven veranderden? (Houtekiet), dat ik samen met Geert De Vriese schreef. Ik zie me nog zitten, aan die grote tafel in dat grote appartement, tegenover die frêle maar o zo kordate en toch ook o zo vriendelijke dame van, op dat ogenblik, 92. Een fluwelen feministe. Bij wijze van eerbetoon aan misschien wel de belangrijkste vrouw uit de geschiedenis van de openbare omroep leest u hieronder dat integrale interview, een van de interessantste en meest beklijvende gesprekken die ik heb mogen voeren.

***

‘Die studenten hadden weinig interesse voor de vrouw’

(Paula Sémer, 43, tv-producer-programmamaakster)

‘Vrouwen moesten wakker geschud worden.’ Paula Sémer – mét accent aigu, vanwege een Franstalige grootvader – mag met recht en reden een pionier inzake vrouwenemancipatie genoemd worden. Haar maatschappelijke tv-programma’s, die we vandaag braaf en gemoedelijk zouden noemen, zorgden destijds voor schokgolven in het medialandschap. Praten over homoseksualiteit, contraceptie en de werkende vrouw was in de jaren zestig taboe. Wat Sémer aan tegenkantingen meemaakte, binnen en buiten de Belgische Radio en Televisie, geeft een uitstekend beeld van hoe er naar vrouwen werd gekeken in die tijd. ‘Ik heb jarenlang strijd moeten voeren.’

‘Mijn zoon studeerde aan de VUB. Op zekere dag in mei 1968 kondigden ze bij de buren van de ULB een debatavond aan met Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Ik daarnaartoe, want dat interesseerde mij mateloos. Maar wat ik een beetje gevreesd had, bleek te kloppen: ze waren er niet. De organisatoren hadden hun namen misbruikt om volk te lokken.’

Aan het woord: Paula Sémer, op dat ogenblik producer op de Vlaamse televisie. Een vrouw die taboedoorbrekende programma’s maakte en zeer geïnteresseerd was in maatschappelijke gebeurtenissen. ‘Ik heb Mei ’68 van zeer nabij gevolgd. Wat mij altijd heeft dwarsgezeten, is dat de studenten de arbeiders niet hebben meegekregen. Ik vond het goed dat er actie was, maar die studenten hadden te weinig interesse voor de man in de straat. Of voor de vrouw. De revolte is een elitaire zaak gebleven. Doodjammer. Er was ook te veel geweld bij. Ze hadden een vernieuwing in het hele systeem kunnen teweegbrengen, er was daarvoor een platform aanwezig. Met het feminisme is het wel gelukt om de platformen die er waren, te gebruiken.’

‘Goede ontvangst in het Vlaamse Land / Eerste tv-programma werd een sukses / Bevallige speakerin kondigde boeiend programma aan’ – Gazet van Antwerpen, 2 november 1953.

Wanneer op 31 oktober 1953 het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep, de voorloper van de BRT, de eerste tv-uitzending in de Vlaamse huiskamers toverde, was Paula Sémer, dan achtentwintig, te zien als hoofdrolspeelster in de komedie Drie dozijn rode rozen. De radiopresentatrice en actrice werd daarna omroepster en een vertrouwd gezicht in Vlaanderen. Hét gezicht van Vlaanderen, zou je gerust kunnen zeggen, dan nog in zwart-wit en met veel beeldstoringen.

Halfweg de jaren vijftig mocht ze naast haar omroepwerk het vrouwenmagazine Penelope presenteren. Ze zou dat tien jaar doen. Van een braaf en voorspelbaar programma over typisch vrouwelijke bezigheden, in de directe omgeving van de spreekwoordelijke haard, groeide Penelope uit tot een baanbrekende wekelijkse afspraak voor de vrouw. ‘In het begin was dat het klassieke vrouwenblad op televisie. Een soort Libelle uit vroegere jaren. Koken, naaien, knutselen, maar wél op niveau. Ik deed nog aan zelfcensuur. Niet alle onderwerpen kwamen aan bod. Privé ging ik me intussen wel voorbereiden op een andere job: ik wou die omroeperij niet, ik verveelde me daar steendood en deed dat niet graag.’

‘Er was één vrouwelijke producer eind jaren vijftig, Annie Declerck, de dochter van de Antwerpse gouverneur. Vrouwenthema’s interesseerden haar niet, ze was heel blij dat ze naar de dienst Drama mocht vertrekken. Toen hebben ze mij een plaats aangeboden, al mocht dat vooral niet “producer” heten. Mijn toekomstige baas belde niet naar mij, maar naar mijn man: “Ze zal dan wel naar bureau moeten komen, Herman!” Kon hij dat niet tegen mij zeggen? De eerste dag op kantoor zei hij: “Ge hebt mooie benen, ge moet hoge hakken en een rok dragen!” Ik was zo verontwaardigd, dat ik de daaropvolgende maanden iedere dag mijn lelijkste sportschoenen heb aangetrokken. Zo lang je als vrouw in de glitter en glamour zat, werd je aanvaard. Half Vlaanderen mocht verliefd op mij worden, maar daarnaast moest ik zwijgen. Als ik een keer een moeilijk onderwerp behandelde, zeiden ze dat ik mijn populariteit misbruikte.’

‘Ik deed de job van producer, maar mocht mij zo niet noemen. Ik kreeg een nieuw nepstatuut. Ik was al jaren “Actrice tweede categorie”, ook al speelde ik alle hoofdrollen, en nu werd ik “Actrice tweede categorie – Leading lady”. Professioneel betekende dat zero. Ze behandelden mij als een omroepster die gedelegeerd was naar een andere dienst. In mijn eerste dienstnota meldde ik dat we geen verkleinwoorden meer zouden gebruiken. Vrouwtje. Dametje. Slaapliedje bij het wiegje van het baby’tje. De groetjes. “Dames bestaan niet voor mij,” schreef ik. Ik wilde dat niet meer horen bij de begroeting. “Goedenavond” volstond. En ik wilde ook niet meer dat de cameraman tijdens een reportage bij de mensen thuis altijd eerst het kruisbeeld aan de muur liet zien.’

‘Het is een kwestie van de huishouding te organiseren zoals men een bedrijf organiseert.’ – buitenshuis werkende vrouw Johanna De Schampheleire, moeder van zes kinderen, bij Paula Sémer in Penelope, 1964.

‘Ik was zeker niet populair bij de vrouwen: die moesten nog wakker geschud worden. Ik had met mijn man (hoorspelregisseur Herman Cornelis; gdv&fvl) heel Vlaanderen rondgereisd met een lezing. Als de vrouwen achteraf wat gedronken hadden, kwamen de tongen los en werd er over seksualiteit gesproken. Maar anders nooit. Het moest op tv over de kindjes en het huishouden blijven gaan.’

‘Ook intellectuelen keken in het begin neer op televisie. Ik moest professoren werkelijk overtuigen om mee te werken aan mijn programma’s. Maar als ze dan toch kwamen, wilden ze niet eens een honorarium. Ze zagen dat als een van hun basistaken: opleiden, informeren, research en maatschappelijk bezig zijn. Jan Matterne, de scenarioschrijver van Beschuldigde, sta op gaf me de tip om Willy Ballet te contacteren, een seksuoloog. Eigenlijk was dat een conservatieve burger, een brave katholiek, ik was daar een progressieve madam naast. Maar die man heeft voor het eerst het woord “homoseksualiteit” op tv gebruikt. Hij catalogeerde dat zelfs nog bij de perversiteiten, als een ziekte die in de psychiatrie behandeld kon worden. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel reacties over dat ene woord binnenkwamen. Vanuit katholieke hoek werden petities georganiseerd. Mensen schreven dat ze mijn ogen zouden komen uitbranden met vitriool. Mannen schreven: “Mijn vrouw vindt…” Verschrikkelijk. Ik kwam uit een onderwijzersfamilie, ik vond het zo vanzelfsprekend dat je daarover kon praten. Mijn bureau lag vol brieven. Ik zei: “Dokter Ballet, wat moet ik daarmee doen?” Hij schoof die brieven naar de rand van de tafel, pakte een papiermand en liet ze daarin vallen. “Luister nu eens goed,” zei hij. “Dit zijn brieven van zieke mensen.” “Maar dan is héél Vlaanderen ziek,” antwoordde ik. Wat mij het meest opviel, was de creativiteit van die vrouwen in hun beschuldigingen. Ofwel was ik de onnozele trien die zich had laten vangen, ofwel was ik de maîtresse van mijn bazen. En dan moest de grote baas nog komen (Paul Vandenbussche, administrateur-generaal; gdv&fvl): dat dit niet kon en dat ik een moralist naast die dokter moest zetten. “In geen geval,” zei Willy Ballet en hij stopte ermee. Hij is nooit nog op tv geweest!’

En dan moest die beruchte uitzending van 9 december 1964 nog komen, waarin voor het eerst op tv een bevalling werd getoond. ‘Ik wist dat Monique Delvaux, mijn collega-omroepster en een goede vriendin, zwanger was en ik vroeg haar of we haar zwangerschap mochten volgen tot aan de bevalling. Zij zag dat zitten. De directie niet. Ik ontving een brief: “Een vrouw die gehuwd is met een gescheiden man mag de zwangere Vlaamse vrouw niet vertegenwoordigen. Huwelijkstrouw is het hoogste goed van de Vlaamse vrouw.” Ik naar mijn baas: “Zijt ge zot geworden?” “Ja, Paula,” antwoordde hij, “het is de zuster van kardinaal Cardijn die overal is gaan lobbyen.” Uitzending opgeschort. Dan zijn we op zoek gegaan naar een andere vrouw die net bevallen was. Zo zijn we terechtgekomen bij iemand in de buurt van Kortrijk. De bevalling was écht, maar het hele gebeuren errond hebben we geënsceneerd, maar de papa was wel de echte en die hadden we een witte jas laten aantrekken om de boodschap te brengen dat de vaders bij de bevalling moeten aanwezig zijn. Weer herrie. De vader van de papa was een bekend iemand in de streek, bovendien was hij bibliothecaris. Vanwege de negatieve reacties die hij had gekregen op de uitzending zag hij zich verplicht met zijn gezin te verhuizen, zo beweerde hij tenminste in de pers. Waarom ik dat allemaal deed? Ik vond het vanzelfsprekend, veronderstel ik. In ieder geval was ik steeds weer verbaasd over al die negatieve reacties.’

‘Ik vroeg aan mijn adviseurs: “Wat kan ik nog doen dat taboedoorbrekend is?” Toen zijn we op het idee gekomen om “roze uitzendingen” te gaan maken, om te tonen wat er allemaal kon in de samenleving. Over gehandicapten die wilden werken, bijvoorbeeld. Of, in plaats van heel nadrukkelijk “Wij, homoseksuelen” te roepen, toonden we twee discrete portretten, van een jongenskoppel en een meisjeskoppel. Onder de door mij bedachte titel “Gewoon hetzelfde”. Die kuisten hun auto op zaterdagochtend, zoals iedereen, de meisjes gingen tennissen, en wij toonden dat. Geen negatieve reacties. Dat was tactisch, zo konden we toch een beetje taboes doorbreken. In 1966 kreeg ik dan weer de nieuwsdienst op mijn dak, omdat ik aandacht had besteed aan de stakende vrouwen bij FN in Herstal, die gelijk loon voor gelijk werk wilden. Wat wil je, zij besteedden daar geen aandacht aan, ik wel.’

‘Wanneer aan het streven naar openhartigheid een prijs wordt toegekend, dan moet openhartigheid in ons huidig bestel wel een biezonder verschijnsel zijn’ – uit een kritische toespraak van Maurice De Wilde nadat hij op 23 februari 1966 de Bert Leysenprijs had ontvangen voor een reportage over een staking van de Antwerpse havenkapiteinsdienst.

Terug naar 1964, het jaar dat de BRT het allereerste openbare examen organiseerde, dé kans voor Sémer om officieel het producersstatuut te bemachtigen. ‘De hiërarchie had liever gezien dat ik niet deelnam. Ze zagen in mij nog altijd die brave omroepster. Zo werd ik ook behandeld. Ik deed mij in vergaderingen soms dommer voor dan ik was. De mening van een vrouw werd nooit gevraagd en als je dan eens iets zei, viel dat in zeer slechte aarde.’

‘Ik had mij drie jaar voorbereid op dat examen en ik ben daar briljant voor geslaagd. Een van de opdrachten was om een verhandeling te schrijven over de vrije tijd van de huisvrouw. Ik was voordien al met delicate onderwerpen bezig geweest, maar na mijn benoeming dacht ik: “Nu drijf ik door!” Maria Rosseels van De Standaard had mij op een vergadering meegemaakt, ze vond mij een fenomeen: zó vurig was ik aan het praten over feminisme en emancipatie (Maria Rosseels, 1916-2005, had van 1947 af dertig jaar lang een film- en vrouwenrubriek in De Standaard. Daarnaast schreef ze veertien boeken, waaronder het verfilmde Dood van een non; gdv&fvl). Ik verweet haar soms dat ze te braaf was. Zij had mij Simone de Beauvoir leren kennen, maar ze schreef daar niet over in de krant, omdat ze vond dat de vrouwen daar nog niet rijp voor waren. Daardoor is ze nooit erkend als de feministe die ze wel was.’

‘Wanneer we producersvergadering hadden, zat ik daar als enige vrouw tussen al die mannen. Als het tijd was voor een koffiepauze was, keken ze allemaal in mijn richting. En dan keek ik om naar de deur. Slechts één man voelde aan dat ik het erg vond om koffiemadam te spelen. De anderen vonden dat doodnormaal. Ik heb jarenlang strijd moeten voeren. Ik kon over niet anders praten dan over mijn uitzendingen, ik moet een vervelend mens geweest zijn!’

‘Wanneer wij bedenken dat het Vlaamse landsgedeelte toch bestaat uit een meerderheid kristenen die jaarlijks radio en T.V. taksen moeten betalen om de BRT in leven te houden en dat diezelfde BRT het instrument is waarmede men jeugd en volk moreel kapot maakt!’ – uit een lezersbrief van ene A.V. uit Antwerpen in Gazet van Antwerpen, 11 oktober 1967.

Negen oktober negentienhonderd zevenenzestig. Die avond ging de eerste uitzending van een nieuw programma op antenne: Het gelukkige gezin. ‘Uitgeverij Lannoo had mij vooraf al gecontacteerd. “Wil je een boek schrijven? Het woord “geluk” doet verkopen.” Het moest een boek worden dat je op de salontafel kon leggen.’

‘Ik+jij=wij’ was de titel van de aflevering, waarin Guido Roscam (Katholieke Jeugdraad), Thérèse De Geest-Materne (Kultuurleven), kanunnik De Haene (Gezinspastorale) en moraalfilosoof Jaap Kruithof (Rijksuniversiteit Gent) aan een veel te klein tafeltje plaatsnamen naast Sémer. Er werd nog stevig gerookt, live op de Vlaamse televisie, maar dat stoorde niemand. Wat de goegemeente wel stoorde was Kruithofs uitspraak dat de jeugd vanaf een bepaalde leeftijd het recht had om voorbehoedsmiddelen te kopen of te krijgen.

‘Kruithof deed dat dan nog heel omfloerst, dat waren we niet van hem gewoon. Maar dat kon dus niet. In die tijd kon een vrouw het woord “condoom” niet eens over haar lippen krijgen. Terwijl Kruithof dat aan het zeggen was, werden de anderen in beeld gebracht en die zaten alle drie te knikken. De kanunnik is daar nog voor gestraft. Ik keek op mijn horloge, het was tijd om af te ronden en ik zei: “Dan moet het debat hierover nog beginnen, maar dat zal voor een volgende uitzending zijn.”‘

‘Dat heeft me bijna mijn job gekost. Brieven, brieven, brieven. Twee jaar heeft dat geduurd, die smerige commentaren op één tv-uitzending. Ik had dat incident met die “homoseksualiteit” al gehad en had daarna geweigerd om een moralist naast de seksuoloog te zetten. En nu dit. Ik riskeerde ontslag, maar ik had mijn verdedigers in het bestuurscollege. Het bleef bij een blaam, ik mocht producer blijven. Ineens was er geen belangstelling meer van Lannoo om een boek uit te geven voor op de salontafel. Maar ik dacht: foert, ik doe voort. Ik contacteerde professor Michel Thiery en die sprong een gat in de lucht toen ik hem zei dat ik een hele uitzending over contraceptie wilde maken. De hiërarchie had dat vernomen en de grote baas ingelicht, en ik kreeg het bevel dat ik dat niet mocht maken, want dat werd zogezegd verboden door de wetgeving. Wat niet bleek te kloppen: wat niet mocht, was publiciteit maken voor contraceptie, maar dat waren we dus niet van plan. Toch gaf ik toe. We zouden een uitzending maken waarin professor Thiery met tekeningen zou aangeven wat de barrières waren om contraceptie toe te passen. Dat was nóg niet genoeg: er moest een moralist naast hem staan. Ik moest monseigneur De Smedt uit Brugge bellen. Ik zei: “Dat is goed, maar dan vraag ik er ook nog een humanist bij.” Dat mocht wel. En ik wilde er ook nog een jong, kritisch koppel bij, dat net terug was van een workshop over familieplanning in Rome. We kregen er achteraf een prijs voor van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Maar op de redactie zeiden we: “Wat was me dat? Wat een rotuitzending!” Maar het voordeel was dat professor Thiery aanvaard was en ik ook.’

‘Ik ben niet bang. Ik ben geboren om dit te doen’ – Jeanne d’Arc.

In de jaren zeventig ging Paula Sémer bij de dienst Wetenschappen werken. ‘Eén voorwaarde had ik gesteld: het mochten geen vrouwenprogramma’s genoemd worden. Al mag je gerust zeggen dat de rode draad doorheen mijn carrière de emancipatie van de Vlaamse vrouw was. Jean-Luc Dehaene, die mijn uitzendingen met klem verdedigde, heeft ooit eens een verklaring gegeven voor de massale ongemotiveerde en emotionele kritiek. “Zij maakte uitzendingen voor geëmancipeerde stedelingen en er was in die tijd een reuzenafstand tussen de stad en het platteland,” zei hij. Toen ik dat hoorde had ik het door: de meeste negatieve reacties kwamen uit boerengaten, van mensen die opeens de hele wereld via hun scherm binnen kregen. Die konden dat niet aan. Ik had tactischer moeten zijn, heb te vaak tegen zere schenen geschopt. Anderzijds heeft mijn methode het proces wel versneld.’

‘Ik heb nooit op de barricaden gestaan. Toch was ik onder meer actief in het Vrouwen Overleg Komitee en was ik een van de zeven meters van mevrouw Herman-Michielsen bij het opstellen van de abortuswet. Kris Smet heeft me ooit gezegd: “Paula, jij hebt altijd vooropgelopen en de klappen geïncasseerd.” Maar zo zag ik dat niet. Oudere vrouwen vertellen me soms dat ze naar mijn programma’s keken en dat ik op mijn tijd vooruit was. Ik vind van niet. Dat waren maatschappelijke trends. Televisie is nooit een voorpost, televisie vólgt de trends, maar maakt ze niet. Ik stak mijn natte vinger in de lucht en probeerde te weten te komen wat er leefde. Daarvoor ben ik blij: dat ik niet de tradities ben blijven volgen, dat ik ze zelfs doorbroken heb. Het lag in mijn karakter om dwars te liggen, maar nooit met grote ruzies. Ik was eerder een slachtoffer. Ik heb ooit een baas gehad die mij psychisch mishandelde. Ik ging daarvan stotteren. Die zei: “Ik moet met vrouwen werken en die menstrueren.” Of: “Goh, speakerin, dat zijt ge geweest, ja, maar hoe!” “Die andere vrouwen kunnen iets, gij kunt niets!” Dan komt de vechter in mij naar boven.’

‘Ik heb altijd sympathie gehad voor de underdog, die studenten van Mei ’68 niet. Als ik nog maar denk aan die dopen: die kerels in hun witte jas, die dronken zijn en komen bedelen. “Ge moest u schamen!” zeg ik dan. “Als een fabrieksjongen dat zou doen, zou het een groot schandaal zijn.” Ik denk dan: dit is de toekomstige elite, zie hen bezig! Tja, dat zal mijn Jeanne d’Arc-complex zijn: ik heb me altijd solidair gevoeld met de zwakkeren en de bedreigden.’



Mannen weten nog altijd niet waarom

Samenleving Posted on za, juni 05, 2021 11:27:35

Als er mij iets irriteert aan de hoofddoek is het dat lidwoord ervoor. Het is HET hoofd en HET doek, en toch is het ook DE hoofddoek. Kijk, als we de taal logischer willen maken, kunnen we daarmee beginnen. Schaf dat gewoon af. Ik bedoel het lidwoord ‘de’, niet de hoofddoek zelf. Nog niet zo heel lang geleden dacht ik daar lichtjes anders over — niet over dat lidwoord maar over de hoofddoek. Onderdrukking van de moslimvrouw, daar moesten wij, verlichte geesten van West-Europa, tegen reageren, nietwaar? Tot ik moslima’s ontmoette die geheel en al uit vrije wil een hoofddoek dragen. Uit religieuze overtuiging. En misschien ook wel een beetje uit balorigheid, om zich af te zetten tegen de groeiende islamhaat in het Westen. Niet alles wat je ziet, kan onmiddellijk en eenduidig verklaard worden. Een les in bescheidenheid was het, maar je moet er wel voor openstaan. Je moet durven toegeven dat je initieel fout zat. Moeilijk, maar het kan.

De federale staatssecretaris voor Gelijke Kansen, Gendergelijkheid en Diversiteit, Sarah Schlitz (Ecolo), wilde deze week een vrouw met hoofddoek, Ihsane Haouach, aanstellen tot regeringscommissaris. Bij Vlaams Belang en N-VA stonden ze meteen op hun achterste poten, Theo Francken, koppelteken tussen beide partijen, voorop. Maar ook Georges-Louis Bouchez is vierkant tegen. Een liberaal, nota bene. Sire, er zijn geen liberalen meer, het zijn glibberalen geworden. Opportunistisch, populistisch, simplistisch. Want het ging uiteraard niet om de bekwaamheid van mevrouw Haouach, die al voldoende bewezen werd, wel over hoe ze eruitziet. Als een — komt-ie! — moslima. En dat stoot (extreem)rechts Vlaanderen tegen de borst en dus ook een rechtse Waalse glibberaal. Onbegrijpelijk. Incroyable. En dat op het departement Gelijke Kansen, Gendergelijkheid en Diversiteit. (Ik weet het, ik noteer dit als argument pro Haouach, terwijl de tegenstanders van een hoofddoek op de publieke werkvloer hetzelfde argument hanteren contra Haouach.)

Meer dan negen jaar geleden al schreef ik een blogpost over neutraliteit, want daar gaat het hier zogezegd om, waarin ik ‘neutraliteit’ op dezelfde lijn plaatste met het journalistieke principe ‘objectiviteit’: “Het is een utopisch gegeven en wordt daardoor een containerbegrip. Onbruikbaar. Zoals volstrekte objectiviteit niet bestaat, zo bestaat volstrekte neutraliteit niet. Wat voor de ene kan, zal de andere tegen de borst stuiten, en vice versa.”

Het begint bij het verbieden van de hoofddoek, maar waar eindigt het? Burgemeester De Wever wilde begin 2013 niet dat homo’s hun geaardheid beklemtoonden door een regenboog-T-shirt te dragen aan een Antwerps loket, dat was destijds voor mij de reden om daar een stukje over te plegen. Maar wat dan met de foto’s van het koninklijk echtpaar tegen de muur? Republikeinen vinden dat niet prettig. Wat met de kleur rood, als je voor een voetbalploeg supportert die in het paars speelt? Wat met een kruisbeeld, als je niet gelovig bent? Geloof me, het houdt niet op, neutraliteit is onbereikbaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld perfectie is het ook niet iets waar je per se moet naar streven, want perfectie is het hoogste goed, terwijl neutraliteit kleur-, geur- en smaakloos is. Het is grijs, de saaist denkbare kleur. Het enige waar je moet op letten, is het gedrag van de persoon die die uiterlijke tekens draagt. Gewoon zien of hij of zij of hen de job goed doet, meer is het niet, of zou het niet mogen zijn.

Weet u wat het ook is? Een probleem van de mannen. De meeste kritiek tegen de hoofddoek komt uit de mond van mannen. Heel wat mannen aanvaarden nog altijd niet dat vrouwen zich in het openbaar willen uiten. Dat druist in tegen onze patriarchale aard, onze vooroordelen, onze ingepeperde rol van beschermheren in de samenleving. Daar moeten we dringend iets aan doen, wij mannen. (Ik schrijf ‘ons’ en ‘wij’, maar ik meen te mogen stellen dat ik in deze kwestie emancipatorisch verder sta dan de meeste van mijn ‘collega’s’.)

***

Europa schiet nu met geluidskanonnen om vluchtelingen af te schrikken. Ik weet niet of dat op de tonen van Get back van The Beatles gebeurt (“Get back to where you once belonged”), zulk cynisme zou me niet eens verbazen. Ziekelijk en onmenselijk is het alleszins. Net zoals het ideetje van de Deense regering om asielaanvragen in een ander land te behandelen, zodat die asielzoekers met hun vuile voeten en hun stinkende adem tenminste niet in Denemarken belanden. Wordt het asiel goedgekeurd, dan moeten die mensen maar in dat ene land achterblijven, zodat de Denen er geen hinder van ondervinden, zo vat ik het even samen. De helft van de term ‘asielrecht’ bestaat uit het woord ‘recht’. Asiel aanvragen is een recht. Een asielaanvraag behandelen is een plicht. Asiel toestaan op basis van een onderzochte aanvraag is dan weer een recht van een lokale regering.

De sociaaldemocraten hebben het mee voor het zeggen in Denemarken. Ze hebben er zelfs een vrouwelijke premier, Matte Frederiksen. Hier kan ik moeilijk argumenteren, zoals in de rest van mijn stuk, dat het de schuld van de mannen is. En toch… Dat krijg je als politici van welk geslacht of welke geaardheid ook de stoerheid van duizenden jaren patriarchaal aan politiek doen blind willen overnemen. In Denemarken hebben ze geen Deens Belang nodig, een partij die op papier centrumlinks heet te zijn doet er het bruine werk.

***

Een meisje van veertien is uit het leven gestapt, het was het gespreksthema van deze week. Slachtoffer van een groepsverkrachting of -aanranding — het onderzoek loopt nog —, op een kerkhof, een gebeuren dat gefilmd werd en vervolgens zijn weg vond op de sociale media. Ik probeer het te vatten. Meisje van veertien dat door vijf jongens tussen veertien en negentien jaar aangerand/verkracht wordt. (Naar ’t schijnt zijn er tweehonderd groepsverkrachtingen per jaar, dat is meer dan één om de twee dagen. Ik viel steil achterover.) Op een kerkhof. (Kwestie van een walgelijke daad te koppelen aan een ziekmakende setting.) Iemand filmde dat. (Hoe ver heen kan je zijn om dat te doen?) Iemand verspreidde dat filmpje. (Hoe straffeloos kan je je voelen, als dader, hoe weinig mededogen heb je dan met je slachtoffer?) Duizenden jongeren wilden dat filmpje per se kunnen zien. (Hoe ziek is deze reality tv-samenleving eigenlijk?)

Als je gelooft dat mensen een tweede of derde kans verdienen — wat ik, ondanks alles, blijf doen —, valt het te hopen dat die jongens zich ooit nog, na een gepaste straf, kunnen rehabiliteren. Al kan het mij momenteel, eerlijk gezegd, weinig schelen of ze daar ook in slagen. Ze hebben dat meisje van een symbolische klif geduwd. Zij kon niet meer terug, het wringt toch om daders dan een positieve toekomst te gunnen. Sta maar eens in de schoenen van de nabestaanden, zij hebben een geliefde moeten afgeven.

Wederom constateer ik: dit is een mannelijk probleem. De meeste verkrachters zijn mannen, de meeste slachtoffers vrouwen. Het draait om macht, lusten botvieren, weten dat slachtoffers uit schaamte meestal niets zullen doen, en in dit geval ook nog eens een collectief ritueel. Heel vaak wordt er achteraf aan victim blaming gedaan: ze had daar niet moeten zijn, ze had niet mogen flirten, ze had niet zo frivool gekleed mogen rondlopen, ze had duidelijkere signalen moeten uitsturen, enzovoort enzovoort. Slaat helemaal nergens op. De rollen mogen niet — nóóit! — omgekeerd worden: de dader blijft dader, het slachtoffer slachtoffer. Het is de dader die in de fout is gegaan. Moeilijker dan dat is het niet, als het over schuld en verantwoordelijkheid gaat.

Mààr, maar… waar ligt de grens, wat mogen we nog wél doen, werpen onverlaten steeds vaker op, als het gaat over de omgang met de andere sekse, want laten we wel wezen: daar gaat het om, de ándere sekse, het niet weten hoe je je moet gedragen tegenover iemand van het andere geslacht, tegenwoordig ook nog uitgebreid naar non-binaire personen, die zich niet wensen te identificeren met een van de klassieke geslachten. Velen begrijpen dat niet, voor hen is dat moderne hocuspocus, een hype die wel zal overwaaien. Wat mogen we nog wél? Wel, ongeveer alles wat vijftig en honderd jaar geleden ook mocht. Zoveel is er niet veranderd, alleen dachten, vooral, mannen in het verleden dat zij zich zowat alles konden permitteren, als pater familias of gewoon omdat ze zich lieten leiden door het mannelijke attribuut halverwege hun lijf. Verkrachten mocht vroeger ook niet. Een kerkhof onteren evenmin. Daar polaroidfoto’s van maken en die stoer aan vrienden en kennissen laten zien? Neen, hoor.

Als we seksueel geweld écht willen aanpakken, moeten we als maatschappij niet alleen aan repressie doen — wanneer het in feite al te laat is —, maar ook aan preventie. Dan moeten we durven af te stappen van dat patriarchale juk. Dan moeten we in de opvoeding andere waarden en normen meegeven: zachtere, menselijkere, kwetsbaardere. En dan moeten we tafelspringen, haantjesgedrag en stoerdoenerij ontmoedigen, in plaats van aan te moedigen en te belonen.

***

Laatst vroeg een vrouwelijke Twitterkennis zich af waarom aantrekkelijke vrouwen — ze bedoelde: vrouwen die beantwoorden aan het klassieke beeld van een mooie vrouw — gemakkelijker likes scoren van mannen dan andere vrouwen, of mannen. Ik moest daar even over nadenken. Klopt dat wel? En hoe zit dat bij mij?

Na enige introspectie — er bestaan gelukkig geen beelden van — kom ik voor mezelf tot een geheel andere conclusie, die eigenlijk nóg pijnlijker is en die ik hier bij wijze van bekentenis neerpen zonder beschermend harnas. Zelf, bedacht ik, ga ik geen opmerking op sociale media liken omdát ze wordt gemaakt door een aantrekkelijke vrouw, die beantwoordt aan het klassieke beeld van een mooie vrouw (dat trouwens dringend eens op de schop mag). Als ik mijn betoog hier zou eindigen, kom ik heel goed weg. Helaas… Wat negen jaar aanwezigheid op Twitter mij geleerd heeft — buiten het gigantische tijdverlies, de toenemende polarisatie en de overdaad aan meningen, meninkjes en spitante oneliners —, is dat ik tot mijn drieënvijftigste met de overtuiging leefde dat grappen gemaakt werden door… mannen. Ik ben opgegroeid met mannelijke komieken, mannelijke stand-upcomedians en cabaretiers, mannelijke humor, hooguit waren vrouwen aangeefsters of ging het om uitzonderlijke loudmouths als Mae West of Bette Midler. Er viel niet aan te ontsnappen, in de westerse wereld waarin ik ben opgegroeid, hoe modern en verlicht we ons ook achtten. Dat ligt niet alleen mij: dat werd ons meegegeven, thuis, op school, op tv. Je lachte mét mannen en, helaas, heel vaak óm vrouwen. Seksisme was geen optie in de samenleving, het behoorde gewoon tot het standaardpakket. Misschien ligt het ook aan mijn parcours, waar ik ben opgegroeid, door wie ik ben opgevoed, waar ik naar school ging, wie er privé en professioneel in mijn buurt liep. In humoristische tv-reeksen die ik op tv zag waren de grappen toegeschreven naar de mond van de mannen. Op café waren het de mannen die de moppen vertelden, andere mannen probeerden hun seksegenoten in grappigheid te overtreffen en zo af te troeven, de vrouwen lachten hartelijk mee. In al mijn werkomgevingen — zowel in klassieke sectoren, als in de media — waren het de mannen die zich sarcastische of cynische humor permitteerden, de vrouwen ondergingen.

Ik heb mij nooit misdragen tegen vrouwen, echt waar, heb hen met respect bejegend, maar leefde toch met hardnekkige vooroordelen. Op Twitter heb ik ontdekt dat vrouwen minstens even grappig zijn als mannen, dat was een openbaring. De humor is weliswaar anders — minder hoekig, meer afgerond, scherp zonder te kwetsen, een poging om grappig zijn óm de grap en niet om per se grappiger te willen zijn dan een ander —, maar even of zelfs nog veel meer onweerstaanbaar. Als ik al iets moet doen, is het deemoedig het hoofd buigen voor al wie ik decennialang zonder een woord te zeggen diep vanbinnen beledigd heb, door te denken dat ze niet voorbestemd waren om mij aan het lachen te brengen. Maak u overigens geen zorgen, ik ben inmiddels genezen.

***

Ik wens mijn mannelijke broeders evenveel introspectieve momenten toe als ik deze week beleefd heb. Deze samenleving is nog altijd té mannelijk, in de oude betekenis van: stoer, conflictgericht, gelijkhebberig. We zijn wie we zijn, of willen zijn, of willen worden, maar dat mag niet beletten dat we die hokjes moeten durven te verlaten. Hokjesgeest maakt dat de hoofddoek uitsluitend wordt gezien als een anti-emancipatiekledingstuk, dat seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt weggewuifd (“Wat mogen we dan nog wel?”), dat desnoods (groeps)verkrachting als een aantrekkelijk idee wordt beschouwd om seksueel aan je trekken te komen, dat we de zogezegd typische mannelijke en vrouwelijke kenmerken blijven zien als onveranderlijk en ‘die er nu eenmaal bij horen’. Hokjes staan emancipatie in de weg. Weg met de hokjes!



Jean Aimar

Samenleving Posted on za, mei 29, 2021 11:30:37

Het moet in een aflevering van Maigret geweest, ergens diep verscholen in de jaren zestig, dat ik de uitdrukking voor het eerst hoorde: ‘J’en ai marre!’ riep het ene door Georges Simenon gecreëerde personage tegen het andere. Ik moest mijn eerste lessen in die andere landstaal nog krijgen, maar kon gelukkig al wel de onderschriften lezen. ‘Ik heb er genoeg van’ of ‘Dat volstaat’, moet er gestaan hebben, al weet ik dat niet meer zo zeker, net zomin als dat ik zeker ben dat mijn geheugen keurig heeft onthouden dat mijn primaire kennismaking met ‘J’en ai marre!’ via Maigret liep. Wat ik wel nog weet: de wielerliefhebber in mij, een toekomstige geletruidrager in ’t diepst van zijn gedachten, vroeg zich onmiddellijk af of die Jean Aimar misschien een broer was van Lucien Aimar, de onverwachte Tourwinnaar van 1966. Het had gekund, de fantasie van toekomstige sportjournalisten is wel vaker ongebreideld in hun schier zorgeloze, nog ongepolijste jeugdjaren. Pas veel later ontdekte ik dat Lucien Aimar geen koersende broer had die de voornaam Jean had meegekregen.

Jean Aimar! J’en ai marre!

De jeugdherinnering flitste deze week herhaaldelijk door mijn hoofd, vooral omdat ik er even genoeg van heb. J’en ai marre van alle geraaskal, alle gezwets, alle leeghoofdig geschreeuw en getier. Zaterdag postte ik op Facebook een tekst waarin ik mijn ‘vrienden’ die lid waren geworden van de ‘Als 1 achter Jürgen’-groep opriep om mij dat discreet te laten weten, zodat ik hen even discreet kon ontvrienden. Niemand gaf het openlijk toe, misschien heb ik mijn FB-vrienden wel goed gekozen. Enkelingen vonden dat ik niet het recht had om mensen met een andere mening de mond te snoeren, dikkenek die ik was. Ik heb hen discreet ‘ontvriend’, als ze me tenminste zelf al niet voor waren. Als een groot gemis zal ik het niet aanvoelen, wees gerust. Ik snoer niemand de mond, ik wil alleen niet dat dit soort onverlaten zich thuisvoelt in mijn Facebookhoekje. Ik bepaal zelf wel wie ik welkom heet.

Een zéér rechtse ‘vriend’ merkte op dat hij geen lid was geworden van de Jürgen C.-groep, maar dat het maar eens gedaan moest zijn met die linkse arrogantie. Ach, dat kan ik nog hebben, arrogantie is vooral vervelend als je er het adjectief ‘domme’ moet voor plaatsen. De man schreef nog dat rechts en extreemrechts ‘monddood’ worden gemaakt in dit land. Dat begreep ik al veel minder. De avond voordien zat Vlaams Belang-voorzitter Tom Van Grieken in De afspraak op vrijdag. Kopstukken van rechts en rechtser-dan-rechts mogen geregeld langskomen in tv-studio’s. Deze week mocht Theo Francken dankzij een scherpe tweet over defensie aanschuiven in Terzake, was Assita ‘Racisme is relatief’ Kanko te gast in De afspraak en kaapte Siegfried Bracke de (ultra)rechtse media voor een (ultra)rechtse boodschap richting viroloog Marc Van Ranst. Hoezo, ‘monddood’? Jean Aimar! (Terloops: ik vind het geen goed idee dat een rechter de boodschap ‘Stop islamisering’ een veroordeling waard acht. Ik vind dat een compleet onzinnige, enigszins laakbare, inhoudelijk verwerpelijke en vrij agressieve boodschap, maar wel nog netjes binnen de perken van de toegelaten vrije meningsuiting, me dunkt. Als we elke domme uitspraak juridisch gaan veroordelen, zijn onze rechtbanken nog wel even zoet.)

Dezelfde zéér rechtse ‘vriend’ wierp op dat dit land geen democratie meer is, omdat de uitslag van de verkiezingen van 2019 niet weerspiegeld wordt in de diverse regeringen. Nu verwarren zéér rechtse mensen wel vaker de uitslag van verkiezingen met de meest recente poll, maar soit. Bij mijn weten is een regering democratisch als ze ofwel een meerderheid haalt in het parlement, ofwel via gedoogsteun van niet in de regering zittende partijen aan die meerderheid geraakt. Alle regeringen in dit land hebben een meerderheid achter zich. En inderdaad, Vlaams Belang, de grote winnaar — maar niet de grootste partij! — in 2019, is nergens vertegenwoordigd, ondanks een vrij lange vrijage met N-VA-voorzitter De Wever twee zomers geleden. Dat andere partijen njet zeggen tegen VB kan je vatten onder de ietwat ongelukkige term ‘cordon sanitaire’, maar vooral als het weigeren om samen te werken met een partij die zich in woorden en daden kant tegen grote delen van de samenleving en die onverdraagzaamheid als beginsel koestert. Weigeren met zulke partij samen te werken, is legitiem. En dus is er bijvoorbeeld in Vlaanderen een meerderheid gevormd zonder Belang. En dus is er federaal een meerderheid zonder Belang én N-VA. Dat heet democratie: er is een meerderheid gevormd door andere partijen, N-VA heeft trouwens kansen genoeg gehad om een regering te vormen, alleen wilde De Wever per se dat de Vlaamse liberalen zich zouden ontdoen van de Waalse. Dat N-VA niet in de federale regering zit, is eerder een gevolg van de eigen (domme?) arrogantie dan van de onwil van anderen om met hen in een regering te stappen. Eigen schuld, enzovoort. Máár… er is federaal toch geen meerderheid langs Vlaamse kant, is dan meestal de repliek. Inderdaad, zoals er tussen 2014 en 2020 geen meerderheid was langs Waalse kant, en tussen 2011 en 2014 opnieuw langs Vlaamse kant, een meerderheid die er na de verkiezingen van 2014 wél was bij diezelfde partijen, voeg ik er even snel aan toe. De Vlaamse regeringspartijen werden toen in het stemhokje wél beloond voor hun minderheidssituatie. Als je niet aanvaardt dat er een regering kan gevormd worden zonder de grootste partij(en), maar die wel voldoet aan het simpele uitgangspunt ‘meerderheid’, ben je zelf niet echt een democraat, vind ik. Jean Aimar!

Specifiek over Jürgen C. waren er verschillende onverlaten die opwierpen dat er toch nog niets gebeurd was. Euh, de man heeft doodsbedreigingen uitgesproken aan het adres van een vooraanstaande viroloog, getuigde in verschillende Facebook-posts van groeiend extremisme, zaaide haat, stal raketwerpers en nog wat ander wapentuig uit een kazerne en had een boobytrap gemaakt in zijn achtergelaten wagen, die mogelijk dodelijke slachtoffers had kunnen maken. Alles wees en wijst erop dat hij een gevaar voor de maatschappij vormt. Niets gebeurd, pardon??? Jean Aimar!

Filosoof Ignaas Devisch, een man die ik zeer weet te appreciëren, schreef in De Standaard dat we diegenen die de voortvluchtige militair steunen niet moeten reduceren tot marginaal of dom. Je moet proberen te begrijpen hoe die groep denkt en handelt, vindt hij. Twintig jaar geleden zou ik mee geweest zijn met die boodschap. Nu niet meer. Ik vind het naïef — waarmee ik professor Devisch geen naïeveling wens te noemen, voor alle duidelijkheid, maar ook de allerslimsten onder ons zijn weleens naïef, het siert hen overigens. Bekijk de vorige paragrafen en je beseft dat de mensen die dat soort onzin uitkramen al heel ver heen zijn. Welk begin van een dialoog zou je met hen kunnen proberen op te starten? Welk redelijke conversatie kun je proberen te voeren met een onredelijke? Vanaf wanneer gaan onzinnige opmerkingen over in onzinnigheid tout court? Ik help het Ignaas Devisch hopen dat er nog kan gepraat worden, maar ik vrees ervoor. (Ooit was ik zelf een naïeveling, die ervan uitging dat de mensen niet dom zijn, maar dom worden gehouden. Ondertussen denk ik beter te weten: met de overvloed aan betrouwbare informatie die in één vingerknip ter beschikking staat, kunnen mensen helemaal mee zijn. Ze verkiezen met een andere vingerknip om niet geïnformeerd te worden of zich te laven aan hardnekkige vooroordelen of zich te wentelen in nepnieuws en complottheorieën of zich achter een spandoek van een tafelspringer te scharen. Dat is zelf kiezen voor domheid.)

Als mensen die bijna voortdurend aan het woord zijn, klagen over de vrijheid van meningsuiting (‘Wat mogen we nog zeggen?’), dat ze monddood gemaakt worden door de ‘MSM’ en dat dit land ondemocratisch geleid wordt, terwijl alles wijst op het tegendeel, welke dialoog is er dan nog mogelijk?

Jean Aimar of ‘J’en ai marre!’, wat de juiste uitdrukking ook moge zijn, ik heb genoeg van die prietpraat van (extreem)rechts en hun huilie huilie calimerogedrag. Wie ook maar een greintje respect betoont voor de daden van Jürgen C. loopt er de juridische, democratische en ethische kantjes af. Alleen als die personen toegeven dat ze fout zitten en zich afkeren van de potentieel gevaarlijke wapengek, kan er een dialoog opgestart worden. Niet eerder. Alleen als zéér rechtse mensen toegeven dat we wel degelijk in een legitieme democratie leven — met al zijn onvolmaaktheden, Churchill had gelijk —, kan er een dialoog opgestart worden. Niet eerder. Alleen wanneer een discussie op basis van rationele argumenten en niet van emotie, vooroordelen of haat opgestart wordt, wil ik ze aangaan. Niet eerder.

Jean Aimar!



« VorigeVolgende »