Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Het Amerika van Robert Kaplan

Journalistiek Posted on ma, oktober 22, 2012 19:26:15

De optelsom
van kleine, egoïstische individuën

(Dit artikel
verscheen eerder in De Financieel-Economische Tijd op zaterdag 23 januari 1999.
Bepaalde stukken zijn achterhaald – bedenk dat Bill Clinton toen nog in het
Witte Huis resideerde en ondertussen zal wellicht meer dan 1 procent van de
wereldbevolking internet gebruiken! – maar de kritische bedenkingen van deze
republikeinse hardliner staan nog altijd overeind. Ik ben het overigens niet
altijd eens met de man – zeker niet wanneer hij pleit voor nog meer Amerikaans egoïsme
– maar zijn eruditie staat buiten kijf. Robert D. Kaplan is zondag 18 november
één van de prominente gasten op het literatuur- en muziekfestival Crossing
Border in de Arenbergschouwburg in Antwerpen.)

Praten over
zijn werk doet hij niet graag; typisch voor een journalist. Robert Kaplan laat
zijn boeken de boodschap overbrengen. Precies twee jaar na zijn
Afrikaans-Aziatische wederwaardigheden in ‘Reis naar de einden der aarde’,
brengt Kaplan in ‘Het einde van Amerika’ een pregnant beeld van de Verenigde
Staten op de rand van een nieuwe eeuw. Verbijsterend, hallucinant, briljant.
‘Ik probeer te doen wat Machiavelli deed: tonen hoe de wereld ís, niet hoe hij
zou moeten zijn.’

In
zijn vorige boek, ‘The Ends of the Earth, a Journey at the Dawn of the 21st
Century’ (vertaald als ‘Reis naar de einden der aarde’) trok journalist Robert
D. Kaplan kriskras door Afrika en Azië. Zijn trip begon in Sierra Leone en
eindigde in Cambodja. Het leverde een puntgaaf verslag op van het leven in en
om de grote, overbevolkte leefcentra. Het was kritisch, zonder ooit te
moraliseren, en duidend, zonder zijn eigen standpunten op te dringen. Kaplan
toonde zich meer observator dan maatschappijcriticus; hij liet het concluderen
over aan zijn ruime lezersschare, maar alleen al het onmiskenbare feit dat hij
ter plekke zag hoe de mensen leefden (of: níet leefden) maakte zijn relaas een
pak geloofwaardiger dan eender welke wetenschappelijk-afstandelijke
bronnenstudie van een of andere aan zijn bureau gekluisterde studax. Kaplans
boek was beklijvend, verhelderend en vooral verbijsterend.

Voor
zijn jongste boek, ‘An Empire Wilderness. Travels into America’s Future’,
gebruikte deze medewerker van The Atlantic Monthly een vergelijkbaar
reisprocédé in de Verenigde Staten van Amerika. Hij begint vrij centraal in de
militaire basis van Fort Leavenworth, trekt vervolgens naar het zuiden (tot in
Mexico) en weer terug naar het noorden (tot in Canada). Hij maakt kennis met
geografen, demografen, politie-agenten en gewone mensen. Dit boek is zo
mogelijk nog verbijsterender dan zijn vorige. Vind je het als lezer nog
enigszins ‘normaal’ dat er extreme armoede is in India en dat mensen zich
letterlijk vastrijden in Bangkok, dan acht je die tweedeling nauwelijks
mogelijk in een land dat zich het centrum van de hedendaagse westerse
beschaving acht. En ook al weet je beter – en is het Mattheus-effect (de armen
worden armer, de rijken rijker) een bekend gegeven in de USA – toch slaagt
Kaplan erin je te treffen met zijn haarscherpe analyse van het hedendaagse
Amerika.

‘An
Empire Wilderness’ werd recent vertaald. De wat ongelukkige Nederlandstalige
titel is ‘Het einde van Amerika’ (in de catalogus van de uitgeverij werd
overigens nog de ontwerptitel ‘Amerika in uitersten’ aangekondigd, een vlag die
al iets meer de lading zou gedekt hebben). De titel is ongelukkig omdat er een
pessimisme van uitstraalt dat Kaplan niet bewust heeft willen weergeven. Net
als in ‘Reis naar de einden der aarde’ neemt de auteur nauwelijks standpunten
in en toch legt zijn boek vele tere punten van de Amerikaanse samenleving
bloot.

De
(Nederlandse) kaft maakt al veel duidelijk (en die is wel goed gekozen). Op de
bovenste helft zie je een foto van een Amerikaanse grootstad met zijn
wolkenkrabbers als priemende symbolen van kapitalistisch succes. Onder de titel
zie je een stel jonge, zwarte druggebruikers in het oog van de camera staren.
Ze lachen verdwaasd, maar je weet dat hun toestand zoniet hopeloos, dan toch
quasi uitzichtloos is.

Robert
Kaplan was deze week in ons land om zijn boek te promoten. Kaplan is een fitte
veertiger: ondanks de jetlag oogt hij scherp en alert. Het is geweten dat
journalisten zelf niet graag geïnterviewd worden en Kaplan is daar een perfect
voorbeeld van. Hij is op het randje van arrogant, antwoordt voortdurend kortaf
en zakelijk, en als je een onderwerp wil aanraken dat hij niet expliciet
behandeld heeft, volgt een abrupt ‘That’s not in the book!’, als om aan te
geven dat hij daar niet over wenst te praten. Maar laat er geen misverstand
over bestaan: ‘Het einde van Amerika’ is minstens even briljant als zijn
voorganger en daar gaat het hier tenslotte om. We kijken nu al uit naar zijn
volgende boek: wéér een lange rondreis die begint in de Balkan en als alles
goed gaat uitmondt in de Kaukasus, Centraal-Azië. ‘Alles vanaf de nieuwe
NAVO-landen tot China,’ omschrijft hij het zelf.

Kaplan
klaagt over het gebrek aan historisch inzicht van zijn landgenoten.
‘Geschiedenis is volgens de meeste Amerikanen iets wat anderen is overkomen. Ze
negeren wat er vóór hen is geweest en zien het leven als één lange periode van
adolescentie. Het woord ’tragedie’ kennen ze niet.’

Hij
noemt zichzelf een constructief pessimist. ‘De founding fathers van de
Verenigde Staten waren pessimisten van nature, maar ze hebben wel een groots
land opgebouwd. De verantwoordelijken voor de Franse Revolutie waren
daarentegen optimisten en kijk wat zij ervan gebakken hebben. Optimisme is geen
garantie voor succes.’

Pod

Iemand die zo nauwgezet observeert als
uzelf, kan alleen maar ongelukkig zijn met de nogal sensationeel klinkende
Nederlandse titel van het boek.

‘Het is in ieder geval niet mijn keuze, ik laat de verantwoordelijkheid
volledig bij mijn Nederlandse uitgever. De originele titel, ‘An Empire
Wilderness’, is gebaseerd op een gedicht van Hart Crane uit de jaren ’20 van
deze eeuw. ‘Empire’ slaat hierbij niet op iets sterks, maar op iets zwaks. En
‘Wilderness’ is niet noodzakelijk positief of negatief bedoeld. Ik wil gewoon
aangeven dat Noord-Amerika op weg is een uitgedroogde versie te worden van de
grote stadstaten, met hun suburbane oasen in een stedelijke woestijn, die
allemaal op elkaar lijken zoals ook alle woestijnen er altijd en overal
hetzelfde uitzien. Die suburbane oasen zullen centra worden van
hoogtechnologische handel. Dat zal de volgende transformatie van de Verenigde
Staten zijn; het land is immers technologisch té dynamisch om hetzelfde te
blijven.’

Zal die transformatie positieve of negatieve
gevolgen hebben voor het land?

‘Beide. Hoe die commerciële centra er zullen uitzien, zal afhangen van
beslissingen die nu nog niet genomen zijn én van de inwoners ervan. Het kunnen
heel beschaafde plaatsen zijn, maar ook het omgekeerde is mogelijk. Dat is mijn
zorg niet. Ik wilde ter plekke nagaan wat de mogelijkheden zullen zijn, omdat
ik er zeker van ben dat niets voor eeuwig en altijd hetzelfde blijft.’

Ik heb uw boek als zeer pessimistisch
ervaren, waarbij de toekomst er niet al te rooskleurig uitziet.

‘Klopt niet, de toekomst zal juist goed zijn. Die suburbane oasen zullen
economisch efficiënt en dynamisch zijn, gedreven door de meest getalenteerde
mensen die van overal ter wereld zullen komen en die voortdurend dingen zullen
produceren en uitvinden. Ik zie geen reden tot pessimisme, tenzij je vertrekt
van een typische laat-twintigste-eeuwse progressief-intellectuele visie. Zo
kijk ík niet naar de toekomst: ik ben een historisch-realist.’

Centraal in uw rondreis staat de verwachting
dat de rijken en de hogere middenklasse naar de randsteden zullen trekken, die
u ‘pods’ noemt. Wat is een ‘pod’?

‘Een ‘pod’ kan een plant zijn die in de woestijn groeit, maar ook een satelliet
of een booreiland in het midden van de oceaan. Het begrip slaat op een
artificiële leefgemeenschap. Het woord ‘pod’ zelf bestaat niet, het is gewoon
iets dat me te binnen viel.’

‘Randsteden
bestaan al sinds de jaren vijftig, we hebben het fenomeen Suburbia genoemd.
Omdat ze er al zo lang zijn, zijn ze almaar blijven groeien. Restaurants,
kantoren en winkelcomplexen zijn vertrokken uit de steden en hebben zich
gevestigd in die randsteden, waardoor het geen randsteden meer zijn. Het zijn
vandaag de enige plekken waar nog werk te vinden is. Deze nieuwe gemeenschappen
zijn dus stedelijker dan de vroegere randsteden, maar nog altijd minder
stedelijk dan het goeie ouwe Downtown.’

Machiavelli

U begint uw trip (en uw boek) in Fort
Leavenworth. Wat opvalt is dat de militairen daar heel wereldvreemd zijn.

‘Ja, maar dat geldt evenzeer voor dokters, advocaten en eigenlijk voor zowat
iedereen tegenwoordig. Ik heb gewoon willen aangeven dat die militairen net als
alle andere mensen zijn: ze bouwen heel wat technologische kennis op in hun
domein en spenderen vervolgens al hun tijd aan het bijblijven. Die toename van
specifieke kennis zorgt ervoor dat ze in hun eigen subcultuur blijven
rondhangen. Ze worden psychologisch gescheiden van de rest van de samenleving.’

Houdt dat geen gevaren in?

‘Of het al dan niet gevaarlijk is, is niet mijn zaak. Ik beschrijf gewoon wat
ik gezien heb. Ik probeer te doen wat Machiavelli deed: tonen hoe de wereld ís,
niet hoe hij zou moeten zijn.’

Oké, maar wat gebeurt er intussen met het
begrip ‘verenigde’ in Verenigde Staten?

‘De Verenigde Staten raken gefragmenteerd, maar niet in de zin zoals de meeste
mensen denken. Het is een fragmentering die je ook merkt in België, Nederland,
Afrika en het Midden-Oosten. De middenklasse splitst zich op in een hogere en
lagere middenklasse, terwijl natiestaten voorheen steeds gebaseerd waren op dé
middenklasse, die één en ondeelbaar was. De hogere middenklasse zal een
mondiale gemeenschap stichten; de lagere middenklasse heeft de natiestaat
nodig, maar draagt er nauwelijks nog iets toe bij.’

Maakte u die vaststelling al voor u aan dit
boek begon?

‘Neen, dit was allemaal nieuw voor mij. Ik zag en hoorde steeds hetzelfde op
zeer uiteenlopende plaatsen.’

U schrijft: ‘Ik kom uit het oosten van
Amerika en mijn waarnemingen zijn gekleurd door de vooroordelen die bij dat
deel van Amerika horen.’ Hoe moeten we dat verstaan?

‘Ik heb het westen van de Verenigde Staten altijd bekeken door de ogen van een
vreemdeling; voor mij was dat een vreemd, exotisch land. De Amerikaanse media
concentreren zich op wat er in New York en Washington D.C. gebeurt, maar je
verneemt bijna niets over wat er aan de hand is in de straten van de steden die
niet aan de oostkust liggen.’

U constateert dat Europa teveel geschiedenis
en te weinig geografie heeft; het tegenovergestelde geldt voor de Verenigde
Staten. Precies die geografische mogelijkheid om uit de steden te vertrekken en
randsteden op te richten, zorgt ervoor dat de hogere middenklasse letterlijk
afstand neemt van de lagere. Mogen we dat financieel-economische segregatie
noemen?

‘Dat mag, maar het is zeker geen nieuw gegeven. Alleen wordt het nu meer
verfijnd, de fragmentering gaat verder. Vroeger hadden we twee tot drie
maatschappelijke klassen, nu hebben we er een stuk of zes.’

Tot voor kort leefden de armen in ghetto’s,
nu worden de grote steden zelf ghetto’s.

‘Zo staat het niet in mijn boek. Kijk, de afmeting van de binnenstad zal almaar
kleiner worden. Ik verwacht echter niet dat de arme bevolking in de steden de
volgende vijftig jaar significant zal toenemen. Wat ik wel zie gebeuren is dat
het aantal zwarten relatief zal afnemen, maar dat is geen belangrijk thema voor
de toekomst, omdat het ons niet vertelt welke richting Amerika zal uitgaan. Wat
wel belangrijk is, is de migratie van Latino’s (inwoners van Midden- en Zuid-Amerika, red.) en Aziaten, en de
interraciale huwelijken die eruit zullen voortspruiten.’

‘Het
aantal Latijns-Amerikanen zal meer dan verdubbelen: van 10 naar 22 procent.
Tegen de helft van de volgende eeuw zal de helft van de Amerikanen Spaans
spreken. De WASPs (White Anglo-Saxon
Protestants, red.)
zullen verdwijnen. We gaan, zoals ik het schrijf, naar
een ‘mestiso-gepolyneseerd’ Amerika, dat steeds minder Europees zal zijn en dat
ook steeds minder interesse zal betonen voor Europa; een werkelijk
internationale gemeenschap met een beige huidskleur.’

Geen
supermacht

U verwacht dat de federale overheid aan
belang zal inboeten.

‘Het heeft geen belang meer wie er president van de Verenigde Staten is. De
thema’s die politici en journalisten belangrijk vinden, zijn van geen tel voor
het gros van de bevolking. Wat de mensen willen is bewegingsruimte binnen hun
bedrijf, hun afgeschermde leefgemeenschap en hun door tot de tanden toe
gewapende veiligheidsagenten bewaakte winkelcomplex. Al die dingen die ver afstaan
van het rijk van de nationale politiek. Journalisten verspelen teveel tijd door
te schrijven over politiek, in plaats van bezig te zijn met al de rest die snel
verandert. Maar ja, dat past niet binnen hun referentiekader.’

Is dat de reden waarom u nauwelijks sprak
met lokale politici?

‘In het algemeen heb ik hen genegeerd, ja, omdat ze weinig interessants te
vertellen hebben. Burgemeesters, gouverneurs en senatoren waren werkelijk de
laatste personen die ik wilde ontmoeten. Ik heb tijdens mijn rondreis nooit
naar CNN gekeken of nationale kranten gelezen; ik hield me niet bezig met wat
er in het Witte Huis gebeurde.’

In de meeste lokale boekhandels waren die
nationale kranten niet eens te vinden.

‘Inderdaad. Zodra je de elite van de oost- en westkust verlaat, merk je niets
meer van The New York Times, The Wall Street Journal, The Washington Post, The
New Yorker of The Atlantic Monthly. Ze verdwijnen gewoon. De invloedrijkste
bladen van de States zijn USA Today en Reader’s Digest.’

Terug naar de ‘pods’. Vindt u het een
aanvaardbare idee dat de rijken en de hogere middenklasse zich terugtrekken in
hun versterkte forten, met een eigen privé-militie om ongewenste bezoekers op
afstand te houden?

‘Als je even
goed oplet wanneer je hier straks buiten wandelt, zal je zien dat zich aan de
buitenkant van het gebouw een elektronische bel bevindt, waar je je moet
aanmelden. Dat bestond dertig jaar geleden nog niet. Dag na dag is ons leven
sindsdien veranderd, maar precies omdat die verandering permanent gebeurt,
letten we er niet meer op. We leven dus nu al in een beschermde omgeving.’

Hoe komt het dat de armen in de ghetto’s
nooit naar de rijkere stadsgedeelten trekken om hun deel van de koek op te
eisen?

‘Omdat ze meestal aan de andere kant van de stroom wonen en ze geen auto hebben
om er te geraken. Bovendien is het openbaar vervoer niet te best georganiseerd
en vinden ze het te ver om er naartoe te stappen. Maar de grootste belemmering
is dat die mensen mentaal en geografisch gebonden zijn. Ze staan alleen, er
bestaat geen beweging van de armen. Dat is al vele decennia zo.’

Kapitalisme vinden we nu ook in het Verre
Oosten, tot in China toe, maar hoe zit het met het Amerikaanse kapitalisme?
Leeft dat nog?

‘Wat we hier hebben, is nog altijd kapitalisme, alleen is het nu een
hoogtechnologische variant van het oorspronkelijke kapitalisme. Weet je,
kapitalisme regeert de wereld, maar het is zoals met het christendom: het wordt
anders geïnterpreteerd in Nebraska dan in Libanon.’

De Amerikaanse bevolking vergrijst. Om dat
op te vangen is er een nieuwe migratiegolf nodig, die u vooral uit het Verre
Oosten en uit Latijns-Amerika verwacht. Is dat wel goed voor de wereldeconomie,
want die migranten behoren in hun eigen land meestal tot de hogere
middenklasse?

‘Amerika berooft de wereld van zijn menselijke talenten en dat is de reden
waarom Amerika sterker en dynamischer zal worden in de toekomst. Wat er met de
rest van de wereld zal gebeuren? Daar heb ik het niet over in het boek.’

Welke rol zullen de Verenigde Staten spelen
op wereldvlak?

‘Buitenlandse politiek is altijd de veruiterlijking van binnenlandse obsessies.
Amerika zal nog meer dan vandaag geïnteresseerd zijn in de vrijwaring van haar
eigen economische belangen en zal steeds minder Eurocentrisch reageren. Over
tien jaar zullen we nog minder belang hechten aan de Balkan dan vandaag.
Amerika zal het democratisch beginsel blijven verdedigen, maar het aan niemand
willen opleggen. Amerika is niet langer een supermacht; dat is een term uit de
Koude Oorlog. Wat het wel is? De sterkste individuele natie ter wereld, die
rond elk belangrijk mondiaal thema een andere coalitie zal moeten
samenstellen.’

‘De
president zal daarentegen steeds minder belangrijk worden. Sinds de jaren ’20
kregen presidenten als Roosevelt, Truman en Eisenhower te maken met enorme
problemen: de economische crisis, de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog. Dat
gaf hen de kans om zich te profileren, maar die mogelijkheid viel weg na de val
van de Berlijnse muur.’

Geschiedenis

Hoe kijken de mensen waarmee u gesproken
hebt aan tegen de snelle veranderingen die ook hun levens zullen treffen?

‘De meesten die ik heb ontmoet, denken dat Amerika over vijfhonderd jaar nog
altijd een vlag met vijftig sterren en dertien strepen zal tellen en dat ze nog
altijd de ‘Star Spangled Banner’ zullen zingen. Verandering zorgt overal ter
wereld voor angst en ongemak. Of verandering altijd goed is? Het is
verandering: dat is noch goed, noch slecht. Het is irrelevant om daar nu over
te oordelen, dat zal de toekomst moeten uitwijzen.’

Moraliseren is niet aan u besteed?

‘Moralisten zijn schijnheilig. Dat geldt zeker wanneer ze in de politiek
zitten, want dan komt het alleen maar neer op zelfverwezenlijking.’

Moralisme is wel de sleutel van de
afzettingsprocedure tegen president Clinton.

‘Daar gaat mijn boek niet over. Weet je, ik was vorige week in Wisconsin en
Michigan: niemand praat daar over de zaak-Clinton.’

Het beeld dat wij wel eens ophangen van de
Verenigde Staten – vijftig werkelijk verénigde staten – klopt dus niet? Zo te
horen is er niet eens sprake van eenheid in verscheidenheid.

‘Neen, net zoals de zogeheten ‘global village’ niet bestaat. Minder dan één
procent van de wereldbevolking gebruikt Internet.’

‘In
Amerika wordt geschiedenis niet geschreven door grote figuren, maar door kleine
individuën die elke dag heel egoïstisch hun kleine droom waarmaken. De optelsom
van wat die individuën gerealiseerd hebben, vormt de geschiedenis van de
Verenigde Staten.’

Robert
D. Kaplan – Het einde van Amerika – 1999,
Utrecht, Het Spectrum, 430 blz., ISBN 90-274-6569-X.



Leven, de ongeautoriseerde biografie

Samenleving Posted on ma, oktober 22, 2012 17:55:19

“Wat was
er eerder: kip of ei? Het was het ei”

(Dit
interview uit april 1999 werd nooit eerder gepubliceerd. Het boek waarover het
hier gaat blijft ook dertien jaar na datum een aanrader.)

“Stel
dat de geschiedenis van de aarde kan worden weergegeven op de wijzerplaat van
een klok. De blauwwieren zouden dan om ongeveer twee uur op het toneel zijn
verschenen, de ongewervelde dieren maakten rond tien uur hun opwachting en de
mens ongeveer om één minuut voor twaalf.” Enige bescheidenheid zou ons dus
niet misstaan. Dat is ook de conclusie van de Britse paleontoloog Richard
Fortey, die het prachtige boek ‘Leven. Een ongeautoriseerde biografie’ schreef.

De
aarde bestaat zo’n 4,6 miljard jaar; de mens trok 15.000 jaar geleden via de
Beringstraat het Noord-Amerikaanse continent binnen. Toch denkt diezelfde mens
dat hij de heerser op aarde is, meer nog: dat diezelfde aarde hem schatplichtig
is. Hovaardigheid is wellicht de belangrijkste van de zeven hoofdzonden.

Zijn
we meer waard dan bacteriën als de Methanococcus, de Pyrobaculum, de Lyngbya en
de Eoentophysalis, die al miljarden jaren bestaan? De Britse paleontoloog
Richard Fortey, verbonden aan het Natuurhistorisch museum van Londen (dat deel
uitmaakt van het gigantische British Museum), vindt van niet. “Hoe
arrogant is het te veronderstellen dat wij een soort toppunt van de schepping
zijn, als deze biologische Methusalems nog steeds blijken voort te leven. Als
het hoogtepunt van atletische prestaties de marathon is, dan zijn die kleine
staafjes en draadjes de marathonlopers van het leven.”

De
mens moet dus dringend leren relativeren. Hij domineert de natuur niet, de
natuur is uiteindelijk de baas. Fortey: “In het begin was er stof en op
een zekere dag zal het grootse, onwaarschijnlijke experiment van het leven weer
tot stof terugkeren.”

Leven is
stelen

Miljardairs
hebben doorgaans geen idee van de exacte omvang van hun rijkdom. Wie over de
evolutie praat, kijkt evenmin op een miljoentje meer of minder. Volgens de
huidige wetenschappelijke bevindingen is de aarde meer dan vier miljard en
zeshonderd miljoen jaar geleden ontstaan. Cijfers om van te duizelen, een
biologische werkelijkheid waar we geen van hoogte kunnen krijgen. Het verre
verleden lijkt zo ver van ons af te liggen – wat het uiteraard ook in
werkelijkheid doet – dat het irreëel wordt. Iemand van honderd jaar noemen we
stokoud, terwijl de man of vrouw in kwestie op diezelfde biologische klok van
daarnet nauwelijks tien seconden zal geleefd hebben.

Richard
Fortey vat het als volgt samen: “We kunnen veranderingen in de
geschiedenis binnen een periode van enkele generaties omvatten, ons invoelen in
onze grootouders en misschien vaag de problemen van de dertiende eeuw
begrijpen. Maar in termen van de geologische tijd is dit alles slechts een
moment – een moment dat tussen twee slagen van een geologenhamer zou kunnen
liggen.”

Zijn
boek is chronologisch opgevat. Dat heeft zo zijn redenen. Fortey: “Hoewel
het aantrekkelijk is om in de tijd terug te gaan – van het vertrouwde naar het
geheimzinnige, van het duidelijk zichtbare detail naar de vaagste speculaties –
geef ik er de voorkeur aan te beginnen bij het begin en voorwaarts naar de
huidige tijd te reizen. Verhalen zijn vaak het beste in chronologische volgorde
te begrijpen, en dat is vooral belangrijk bij verhalen als dat van mij: met
ingewikkelde plots, vreemde subplots en spelers die verdwijnen om nooit meer
terug te keren. Het verhaal over het leven kent meer kronkelwegen dan welke
roman van Charles Dickens dan ook en er is veel minder garantie op een
bevredigend einde.”

Allerhande
wetenschappers blijven zoeken naar alle levende specimen op aarde. Het is in
feite onbegonnen werk, want er zijn téveel aardbewoners (en dan hebben we het
voor één keer niet over de overbevolking die de mens veroorzaakt). “Zelfs
een voorzichtige extrapolatie laat zien dat er in de levende fauna miljoenen dieren
zijn die nog een naam moeten krijgen,” schrijft Fortey. “Van
eenvoudige dieren als draadwormen bestaan nog ontelbare horden van onbekende
soorten – en deze zijn nog veel moeilijker te beschrijven dan kevers. Men geeft
ze nu maar een nummer in plaats van een naam, op grond van moleculaire
kenmerken. Maar al deze dieren – de miljoenen bekende en onbekende – hebben een
geschiedenis. Deze geschiedenis gaat honderden miljoenen jaren terug, niet in
de vorm van een woud, waarbij iedere afzonderlijke tak misschien wel en misschien
niet is vastgelegd in gesteenten. Het is allemaal een kwestie van toeval.”

Daarnaast
is het volgens Fortey ook een kwestie van het betere jatwerk. “Leven is
stelen. Om te kunnen blijven groeien, wordt door de levende cel een
energieleverende reactie gestolen.”

Het ei was
eerst

Het
ontstaan van het vasteland en dan met name de kolonisatie van het land op de
grens van het Ordovicium- en het Siluurtijdperk – grofweg een half miljard jaar
geleden – acht Fortey cruciaal in de hele evolutie. Hij koppelt het gebeuren
aan een kleur. “Er kan geen belangrijker gebeurtenis zijn geweest dan het
groen worden van de aarde, omdat dit de weg effende voor alles wat zich daarna
op het toneel van de evolutie op het land afspeelde. Een voorliefde voor groen
is niet slechts een gevoel dat bij de herinnering aan vakanties op het
platteland hoort. Het betekent veel méér dan dat. De oliesjeik toont zijn
rijkdom door in de woestijn een groene tuin aan te leggen die is afgeschermd
van de zon. Wij bewonderen de pracht van woeste landschappen, bergen, ravijnen,
woestijnen en gletsjers, maar op den duur begint deze grootsheid zijn
aantrekkingskracht te verliezen. Er ontbreekt iets. Waar het groen is, is rust.
Er is bewezen dat de groene golflengten van het licht het netvlies het minst
prikkelen. Rood staat voor gevaar en agressie, blauw is koud, maar groen is
rustgevend.”

Weer
zo’n 140 miljoen jaar later, tijdens het Carboontijdperk, duiken de eerste
reptielen op; vissen en amfibieën waren er dan al een tijdje (wat heet een
tijdje… vijftig miljoen jaar!). Reptielen leggen eieren en die zorgen voor
een heel bijzondere manier van voortplanting. “Net zoals het verschijnen
van zaden de eerdere sporen als het ware deed opzwellen tot grotere vormen, zo
is ook het ei van een reptiel in vergelijking met dat van een amfibie
gigantisch en voedselrijk. Evenals zaden ontwikkelde ook het ei een stevig
vlies, dat ervoor moest zorgen dat de vloeibare inhoud tijdens de ontwikkeling
niet verdroogde. Dit is lang niet eenvoudig, want dit vlies moet niet alleen
sterk zijn, maar het embryo ook in staat stellen te ‘ademen’. Het vlies van het
reptielenei vervult deze moeilijke taak. Maar wat nog veel belangrijker is: de
grootte van het ei stelt het jong in staat zich al tamelijk volledig te
ontwikkelen voordat het uitkomt. Het is prachtig om te zien hoe piepkleine
schildpadjes naar de zee krabbelen, met alle zintuigen al ontwikkeld in het ei.
Jonge krokodilletjes zijn krokodillen ten voeten uit. Later, veel later, werd
het vlies harder door calciumcarbonaat, dat diende tegen uitdroging. Dit is het
uiteindelijke antwoord op het oude raadsel: wat was er eerder, de kip of het
ei? Het was het ei. De evolutie van de leerachtige dooierzak van het
reptielenei was een zeer ingrijpende verandering. Wanneer deze verandering
precies heeft plaatsgevonden is moeilijk te zeggen (zachte eieren fossiliseren
niet goed), maar het moet na het verschijnen van reuzenlibellen en grote
zaadbomen geweest zijn. De biologische wereld veranderde in een soort
vriendelijke harmonie, alsof ze verstrikt was in een dans waar ze zich niet aan
kon onttrekken.”

In
het Permtijdperk, zo’n 300 miljoen jaar geleden, ontstond er een
supercontinent: Pangaea. Pangaea omvatte grote delen van de huidige Amerika’s,
Europa, Afrika, Azië en Australië. “Pangaea had een keerzijde,”
schrijft Fortey, “zoals de achterkant van de maan, die onzichtbaar was tot
satellieten zijn privacy verstoorden. Als alle continenten aan één kant van de
aarde geconcentreerd lagen, was de andere helft van de aarde uiteraard een
enorme oceaan. Deze oceaan is volkomen verdwenen; door de achtereenvolgende
plaatbewegingen zijn alle sporen uitgewist. Dit is de ware verloren wereld, die
je alleen in je verbeelding kunt bezoeken.” Het doet denken aan de
hardnekkige legende van het verloren continent Atlantis.

Jurassic Park

De
geschiedenis van fossielen, botten, oerzeeën en supercontinenten spreekt de
modale mensn nauwelijks nog aan. Interessant wordt het pas wanneer de
dinosauriërs, een verzamelnaam voor een resem gigantische en in doorsnee weinig
vriendelijke dieren, opduiken tijdens het Juratijdperk. Dinosauriërs zijn in
onze ogen veilige en sympathieke beesten, schrijft Fortey, we houden ervan ze
te bekijken in natuurhistorische musea, waar hun plompe, reusachtige lichamen
ons geen schrik meer aanjagen. Alhoewel… “Toen ons museum voor het eerst
complete reconstructies liet zien, die door een verborgen mechaniek konden
bewegen, begon mijn zoontje luid te brullen. Hij weigerde verder de zaal in te
gaan. Zijn wereldbeeld was plotseling in de war gegooid. Dinosauriërs hoorden
niet opeens voorover te buigen en te sissen. Zij hadden de veiligheid van het
papier geschonden. Toch is het realisme dat we van reconstructies van dinosauriërs
verwachten een tamelijk recente ontwikkeling. We vergeten gemakkelijk dat de
lichaamsbouw van deze vlezige monsters nog steeds hypothetisch is; een poging
om een verdwenen werkelijkheid tastbaar te maken door spieren en pezen, en
uiteindelijk de huid, over de botten te draperen.”

Hoewel
dinosauriërs tweehonderd miljoen jaar geleden leefden, werden ze pas voor het
eerst ontdekt in de negentiende eeuw. De precieze datum is voorwerp van
discussie, wetenschappers van divers pluimage claimen dat zij de vader van dino
zijn. Fortey plaatst de ontdekking in 1822, toen Mary Ann Mantell, de vrouw van
een plattelandsarts, in een steengroeve bij Cuckfield in Sussex Weald, in
Engeland, enkele glimmende bruine tanden in het zandsteen terugvond, tanden die
afkomstig bleken van een dinosauriër die later Iguanodon werd genoemd. Die
benaming was afkomstig van haar man, Gideon Mantell (‘iguana’ is het Engelse
woord voor ‘leguaan’, ‘don’ komt van de Griekse stam voor ’tand’; letterlijk
stond het dus voor leguanentand).

De
dinosauriërs werden vrij recent opnieuw tot leven gebracht dankzij de
filmwereld. In 1940 stond Walt Disney in voor de tekenfilm Fantasia, drieënvijftig jaar later liet Steven Spielberg zijn Jurassic Park op de wereld los. Beide
films situeren zich echter in een verkeerd tijdperk. De dieren die Disney en
Spielberg laten zien, kwamen pas voor in het Krijttijdperk, niet in het
voorafgaande Juratijdperk. In feite had Jurassic
Park
dus Chalky Park of zo moeten
heten. Ook op andere vlakken nemen de regisseurs een loopje met de historische
werkelijkheid, maar daar stoort Fortey zich veel minder erg aan. “We
kennen het verleden niet met dezelfde zekerheid waarmee we ons eigen leven
kennen. In zekere zin is het verleden altijd fictie, een uitweiding van het
bekende naar het geheimzinnige. Er zal nooit een definitieve Jurassic Park worden gemaakt.”

Er
bestaan nog altijd levendige, wetenschappelijke én pseudo-wetenschappelijke,
discussies over de manier waarop de dinosauriërs 65 miljoen jaar geleden aan
hun einde zijn gekomen. De ‘extinctie’, zoals dat in paleontologische kringen
heet. Fortey: “In veel gesteenten vinden we, juist rond de tijd van de
extincties, een onderbreking in de continuïteit: je kunt de wereld ervoor en de
wereld erna zien, maar niet het kritieke moment. Het is alsof je een paar
scènes uit een misdaadverhaal mist: het ene moment leeft het slachtoffer nog,
het volgende is hij dood, maar de scène met de misdadiger en het rokende
pistool is verdwenen.”

De
auteur acht de theorie van de meteorieteninslag het meest voor de hand liggend.
“De dinosauriërs stierven niet uit doordat ze slecht waren aangepast en
weigerden te veranderen, zoals het cliché wil, maar doordat ze snel en
onherroepelijk werden neergemaaid. Hun einde kwam net zo snel en onherroeplijk
als dat van de arme inwoners van Pompeii, die hun gruwelijk lot nergens aan
hadden verdiend – behalve aan hun onvermogen om te vluchten. Het enige bewijs
dat we nog missen, is een gemummificeerd lijk dat, in doodsnood gekronkeld,
tevergeefs tracht de vergetelheid te tarten.”

Hij
koppelt hieraan meteen ook het einde van de wereld zelf. “De wereld zal
eerder met een klap dan met een klaagzang eindigen.”

“De
geleerde blijft altijd student”

“Het
lijkt een geheimzinnige bezigheid om, in een tijd die zich richt op de korte
termijn en het snelle succes, je leven te wijden aan het vastleggen van
verdwenen levensvormen,” geeft Richard Fortey zelf al aan in ‘Leven. Een
ongeautoriseerde biografie’.

Onder
wetenschappers is het beslist niet altijd koek en ei, zo blijkt. Ze bestrijden
elkaar, judassen collega’s, pesten nieuwkomers. In niets schijnt de moderne
wetenschapper zich te onderscheiden van kibbelende roddeltantes. Fortey: “Er
bestaat een verschil tussen geleerdheid en pedanterie, al worden ze nogal eens
met elkaar verward. Geleerdheid gaat, als het goed is, over het aanvullen van
kennis. De geleerde blijft dan ook altijd student, ook al weet hij of zij meer
van een onderwerp dan wie dan ook. Dergelijke mensen blijven bijna altijd
bescheiden, doordat ze beseffen wat ze nog niet weten – vooral zij begrijpen
dat het doorgronden van het verleden, of zelfs maar het optekenen van de
feiten, een onmogelijke grote taak is. (…) De pedant daarentegen vergaart
gedetailleerde kennis over een beperkt onderwerp en poogt vervolgens iedereen
af te troeven die zich op zijn terrein waagt. In plaats van ontzag voor het
verleden te tonen, ontkent hij de omvang van zijn taak door zich bekrompen in
een klein stukje van dat verleden vast te bijten en zich vol overgave op ieder
onbenullig detail te werpen. De pedant is direct te herkennen op
wetenschappelijke congressen, waar hij sprekers corrigeert op futiliteiten in
hun lezing. Zijn opmerking begint altijd met een soort excuus: ‘Ik vrees dat u
vergat te vermelden….’ Voor de oppervlakkige toeschouwer lijkt de pedant soms meer kennis in huis te hebben dan de geleerde,
omdat hij zelfbewuster is en meer weet van een bepaald detail. Het omgekeerde
is echter het geval, en de academische wereld lijdt hieronder.”

“Er
bestaat een soort pikorde in de wetenschap, zoals in zoveel menselijke
activiteiten. Deze orde is nauwelijks formeel te noemen, maar hij verschaft de
meeste wetenschappers een idee waar ze in het grotere geheel thuis horen. De
zuiverste en meest briljante wetenschappers, die aan de top van de hiërarchie
staan, zijn de theoretische fysici – altijd wiskundigen. Isaac Newton, met zijn
haast bovennatuurlijke inzicht in natuurwetten die tot dan toe onbegrijpelijk
waren geweest, is een soort prototype. Albert Einstein werd het archetype voor
de moderne tijd, en Richard Feynman lijkt een waardig opvolger in die lijn.
Misschien belichaamt Stephen Hawking op dit moment het idee van de zuivere
hersenen wel het meest, want, bevrijd van zijn verlamde lichaam, laat hij zijn
brein rondzwerven tussen zaken die het bevattingsvermogen ontstijgen. Hij knikt
naar de eeuwigheid als naar een buurman. Dergelijke genieën zwerven door
abstracte werelden, waar mindere zielen zich met een metafoor trachten tevreden
te stellen of troost zoeken in een wereldse analogie. Ergens vlak onder hen
staan de experimentele wetenschappers – dat kunnen natuurkundigen of chemici
zijn (en de laatste tijd steeds vaker biochemici). Zij vertalen de droom van de
theoretici in experimentele proeven. In vroeger tijden waren dergelijke
experimentele tovenaars, zoals de aristocratische scheikundige Lavoisier,
geheimzinnige figuren die in een vergeten vleugel van de een of andere
addellijke buitenplaats ronddoolden, terwijl het landgoed in verval raakte en
krankzinnige tantes in de oostelijke vleugel raasden. Tegenwoordig zijn ze
zakelijk en besluitvaardig, intelligente wetenschappelijke administrateurs die
leiding geven aan een team witgejaste assistenten, miljoenen dollars spenderen
aan de nieuwste technologie en studenten aansporen vóór hun concurrenten met
resultaten te komen. Ze zoeken naar fundamentele deeltjes, of genen, of
structuren van virussen, of wat er verder actueel is. Zowel theoretici als
vooraanstaande en inventieve experimentele wetenschappers zijn mogelijke
kandidaten voor een Nobelprijs en paginagrote necrologieën in The Times. Er zijn maar weinig
veldgeologen die het zover brengen.”

Zelf
is Fortey paleontoloog. Willen paleontologen de puzzelstukjes van de
evolutieleer juist in mekaar passen, dan moeten ze voortdurend op zoek gaan
naar fossielen. “Paleontologen met de taak dit verhaal te ontrafelen
moeten van botten houden. Afgezien van deze bizarre voorliefde zijn de meesten
redelijk normaal. Ze begrijpen dat hun verhaal in botten geschreven staat, en
in de veranderingen die in botten optraden. Botten zijn de wegenkaart voor de
evolutie. In zeer uitzonderlijke gevallen is iets anders dan bot, bijvoorbeeld
huid of haar, gefossiliseerd. Specialisten in gewervelde dieren moeten uit hun
hoofd een uitgebreide anatomische encyclopedie kennen van botnamen, waarover de
tong haast net zo vaak struikelt als het geheugen. Het is een taal die even
ingewikkeld is als het Baskisch, maar door minder mensen wordt gesproken. Toch
is deze wetenschappelijke taal noodzakelijk om alle versmeltingen,
verdwijningen of ontwikkelingen die in botten zijn gevonden in kaart te brengen
en te beschrijven. Zonder deze taal – vergeef me dat ik het zeg – wordt geen onderzoeker
serieus genomen.”

Tot
slot nog een kwinkslag; het boek staat er overigens vol van. Fortey: “Ik
heb vaak gedacht dat wat van honden en hun bazen wordt beweerd – namelijk dat
ze steeds meer op elkaar gaan lijken – ook opgaat voor wetenschappers en de
organismen waarmee ze werken. Soms is zelfs hun naam van toepassing op hun
geliefde bezigheid. Op het Natural History Museum in Londen hadden we een
meneer Wrigley, die met wormen werkte. Het is verbazingwekkend hoeveel botanici
Green of Bush heten. Er is een befaamd vissenspecialist die Herring heet. En de
bijenexpert van het Natural History Museum was tamelijk dik en had vaak een
wijde, gestreepte trui aan. Als hij in zichzelf liep te neuriën, leek hij
zoemend door de gangen te gaan. Het ligt dan ook voor de hand dat mensen die
zich met dinosauriërs bezighouden groot zijn, of in ieder geval boven het
normale uitstijgen. In de geschiedenis van de paleontologie is wel wat bewijs
te vinden voor die stelling.”

We zijn
broeders

Laten
we het tot slot over de would be-dinosauriër van de jongste vijftienduizend
jaar hebben: de mens. Tot spijt van wie het benijdt vormen we geen goddelijke
schepping. God heeft niet eerst de man Adam geschapen en daarna, uit diens rib,
de vrouw Eva. We stammen wel degelijk af van de mensapen. Meer nog, aldus
Fortey, “onze DNA-moleculen lijken meer op elkaar dan die van twee
mosselsoorten uit hetzelfde geslacht.”

De
mens werd het eerste dier dat leerde op zijn achterste poten, pardon: benen, te
lopen. Dat verschafte ons uiteindelijk serieuze voordelen ten aanzien van de
andere diersoorten: we konden onze handen gebruiken voor handvaardigheidswerk.
Dat rechtop lopen niet van nature in ons zit, zien we aan baby’s, die zich pas
na een aantal maanden op handen en voeten kunnen voortbewegen en nóg veel later
eerst leren stappen.

“Hoewel
rechtop lopen zijn voordelen heeft en haast uniek is in het dierenrijk, brengt
het ook verborgen kosten met zich mee. Er gaan meer werkdagen verloren als gevolg
van rugklachten dan door welke andere oorzaak ook. Dit komt doordat ons lichaam
ons viervoetig verleden nog niet geheel vergeten is, en soms verlangen onze
botten ernaar terug te keren tot de tijd waarin we met evenveel genoegen in
bomen klauterden als over de grond liepen. Zit er in de eenvoudige
triomfantelijke vreugde waarmee een klein jongetje zijn aanwezigheid vanuit de
takken van een hoge boom kenbaar maakt niet iets dat spreekt van een tijd die
onze geest wel, maar ons lichaam niet vergeten is?”

Racisme
is een domme reactie van mensen die niet willen of kunnen nadenken, zo blijkt,
want uiteindelijk stammen we allemaal af van de oermens, die op zijn beurt
afstamt van de mensaap. Fortey: “Alle verschillen die aan de diverse
rassen worden toegeschreven, zijn niet meer dan een tamelijk recent uiterlijk
vertoon, dat over een fundamenteel gelijkvormig skelet hangt. Haal je dat vlees
weg, dan zijn we onderhuids waarlijk broeders.”

Fortey
verontschuldigt zich voor het feit dat hij de mens in al zijn
verschijningsvormen maar liefst 38 pagina’s toebedeelt, tien procent van het
boek. En dat terwijl diezelfde mens amper 0,0007% van de tijd dat de aarde
bestaat, aanwezig is geweest. Aanwezig geweest, schrijven we, niet: bij de les
geweest. Want de mens gaat roekeloos om met de aardbol waarop hij (allicht tijdelijk)
mag vertoeven. “Onze toekomst is onlosmakelijk verbonden met die van de
wereld; we houden de wereld in onze hand – konden we onszelf ook maar in de
hand houden,” merkt Fortey terecht op. “Het menselijk geweten en het
bewustzijn zijn nauw met elkaar verbonden.”

En
wat verderop klinkt het: “Hoewel de natuur vol camouflage zit, zijn wij de
eerste diersoort die zichzelf bedriegt.”

Zo
zijn we aan het einde van een bijzonder boeiende rit gekomen. Als Richard
Fortey het over een ding eens is, dan wel dat het leven uniek is. Maar er is
een máár: “Als het leven zo iets unieks is, zullen we dan ooit in staat
zijn deze unieke gebeurtenis – die zo lijkt in te druisen tegen het toeval – te
dupliceren? En geven we, door deze moeilijkheid te erkennen, dan ook niet toe
dat we de nieuwe steen der wijzen nooit zullen vinden?”

Zelfs
zonder het vinden van de nieuwe steen der wijzen is ‘Leven. Een
ongeautoriseerde biografie’ een ongemeen interessant, makkelijk leesbaar en
prachtig uitgegeven boek (met heel wat illustraties en foto’s). Brits flegma en
zin voor relativerende humor zorgen ervoor dat dit allesbehalve een saai
wetenschappelijk werk is of een soort onderonsje van paleontologen. Zijn
toegankelijkheid is misschien wel het sterkste wapen van Forteys werk. Waarom
hebben we dit nooit op school geleerd?

Richard
Fortey – Leven. Een ongeautoriseerde
biografie (De geschiedenis van vier miljard jaar leven op aarde) –
1998,
Uitgeverij Anthos, 400 blz., ISBN 90-414-0270-5.



Positief supporteren

Sport Posted on ma, oktober 22, 2012 17:34:59

Charter voor positief supporteren

(Deze tekst heb ik spontaan ontworpen na het
Fukushima-incident op 19 augustus 2011, waarbij een aantal Beerschot-supporters
“Fukushima” riepen naar de toenmalige keeper van Lierse, Eiji Kawashima. Het
incident leidde tot een rechtszaak die lang aansleepte. Beerschot heeft zich
een maand na de feiten verontschuldigd bij de Japanse doelman en bij de Japanse
ambassadeur. Het voorstel van charter is helaas dode letter gebleven. Anders had Beerschot AC misschien een boete van 2.480 euro kunnen vermijden, omdat de supporters “Uw moeder is een h***” zongen naar scheidsrechter Gumienny tijdens de thuiswedstrijd tegen AA Gent…)

Met dit
charter willen we pleiten voor “positief supporteren” enerzijds en duidelijke
limieten stellen aan wat wenselijk en aanvaardbaar is in een voetbalstadion
anderzijds. In dit charter beperken we ons tot verbale uitlatingen van
supporters; ander gedrag wordt voldoende behandeld door de specifieke wetten
van het land in het algemeen en door de Voetbalwet in het bijzonder.

Algemeen
uitgangspunt: uitspraken van supporters moeten altijd bekeken worden in het
licht van de “vrijheid van meningsuiting”. Dit is de vrijheid van burgers en
verenigingen om hun overtuigingen kenbaar te maken, zonder voorafgaande controle
door de staat. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. Onder bepaalde
omstandigheden zijn belediging en smaad strafbaar.

WETTELIJK
KADER

De vrijheid
van meningsuiting is verankerd in artikel 10 van het Europees Verdrag van de
Rechten van de Mens (EVRM). De vrijheid mag enkel beperkt worden als: de
beperking voorzien is bij wet, de beperking in een democratische samenleving noodzakelijk
is in het belang van de nationale veiligheid, de territoriale integriteit, de openbare
veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de
bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede
naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke
mededelingen te voorkomen, om het gezag en de onpartijdigheid van de
rechterlijke macht te waarborgen.

Volgens het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) omvat de vrijheid van
meningsuiting ook het recht om te beledigen. Uit het arrest van 24 februari
1997 in de zaak “De Haes and Gijsels vs. Belgium”: “(…) Freedom of expression
is applicable not only to ‘information’ or ‘ideas’ that are favourably received
or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those
that offend, shock or disturb the State or any section of the community (…).”

De vrijheid
van meningsuiting is verankerd in artikel 19 van de Belgische Grondwet. Deze
bepaling wordt afgezwakt door een wijziging van artikel 150 van diezelfde Grondwet,
waarin persmisdrijven “die door racisme en xenofobie ingegeven zijn” voortaan door
een gewone rechtbank met beroepsrechters kunnen beoordeeld worden.

De zogeheten
“Voetbalwet” uit 2007 bepaalt dat sommige gedragingen van voetbalsupporters
aanleiding kunnen geven tot een administratieve boete en/of stadionverbod. Dit
geldt onder meer voor: het verstoren van het verloop van de wedstrijd door het
aanzetten tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van één of
meer personen die zich in het stadion bevinden; het aanzetten tot slagen en
verwondingen, haat of woede ten opzichte van één of meer personen die zich in
de perimeter bevinden.

ORGANISATORISCH
KADER

Supporters
moeten een grote mate van vrijheid behouden om hun team aan te moedigen
enerzijds en om het andere team verbaal te destabiliseren anderzijds. Onder
“positief supporteren” verstaan we: aanmoedigingen die gericht zijn op het
eigen team, de eigen spelers, de eigen technische staf, het eigen bestuur en de
eigen supporters.

De spelers en
supporters van het andere team proberen te destabiliseren mag, op voorwaarde
dat de uitlatingen niet extreem beledigend zijn op het vlak van de persoonlijke
integriteit, inzonderheid qua huidskleur, etnische afkomst, sexuele geaardheid
en .

Hoewel de
vrijheid van meningsuiting in een zo groot mogelijke mate moet worden
gerespecteerd, zijn een aantal uitlatingen niet aanvaardbaar en kunnen ze
aanleiding geven tot het stilleggen of stopzetten van de wedstrijd, een
administratieve boete en/of stadionverbod. Dit geldt met name voor: racistische
uitspraken, inclusief de zogeheten “oerwoudgeluiden”, waarbij de supporters van
het ene team spelers, leden van de technische staf, bestuurders en/of
supporters van het andere team vanuit een door het eigen ras ingegeven
superioriteitsgevoel te beledigen; het aangrijpen van door nationale of
internationale overheden erkende rampen om spelers, leden van de technische
staf, bestuurders en/of supporters van het andere team te beledigen; het
aangrijpen van persoonlijke drama’s om een speler, een lid van de technische
staf, een bestuurder en/of een supporter van het andere team te beledigen;

Bij de
bestraffing van overtredingen pleiten we voor een alternatieve aanpak, naast de
eventuele financiële straf. Zo kunnen supporters verplicht worden om mee te
werken aan projecten in het kader van het maatschappelijke engagement van de
club, de zogeheten “community”-werking.

Naast de
sanctionering van overtredingen, zou er ook een beloning moeten zijn voor clubs
en supporters die “positief supporteren”. Zoals er quoteringen zijn voor de
prestaties van spelers, zouden er ook quoteringen moeten bestaan voor clubs en
supporters, best ook toegekend door erkende sportjournalisten. De club waarvan
de supporters zich op het eind van het seizoen het positiefst hebben gedragen,
moet daarvoor beloond worden, bijvoorbeeld door een deel van de tv-gelden
hiervoor beschikbaar te stellen.

TOELICHTING

“Racistische
uitspraken”: in België houdt dit doorgaans in dat blanke autochtonen zich
denigrerend, kwetsend en misplaatst superieur gedragen ten opzichte van
niet-blanken. Vallen hier niet onder: uitlatingen als “Les Wallons, c’est du
caca” en “Kosovo, Kosovo”. Beide kunnen weliswaar gecatalogeerd worden onder de
noemer “smakeloos” maar zijn niet racistisch. In het eerste geval gaat het over
een superioriteitsgevoel van de ene taalgroep ten opzichte van de andere, maar
is er geen sprake van belediging omwille van etnische afkomst. In het tweede
geval gaat het om het roepen van de naam van een autonome staat, die – hoewel
storend en destabiliserend voor personen die afkomstig zijn van andere staten –
niets te maken heeft met racisme.

“Erkende
rampen”: nationale of internationale gebeurtenissen die erkend zijn als “ramp”
en waarover de gemeenschap het eens is dat ze een grote impact hebben op het
leven in het land. Hieronder vallen bijvoorbeeld: de ingestorte tribune in
Enschede, de kernramp in Tsjernobyl, de aardbeving gevolgd door tsunami en
lekke kernreactor in Japan, de windhoos op Pukkelpop, enz.

“Persoonlijke
drama’s”: gebeurtenissen die een diepe negatieve impact hebben gehad op individuën
of groepen. Hieronder vallen bijvoorbeeld: het overlijden van het zoontje van
Dieumerci Mbokani, de aan terminale kanker lijdende echtgenote van Louis van
Gaal, de dood van medespeler Julien Bailleul, enz.

Andere
uitspraken als “X Y, uw moeder is een hoer”, “Z homo” en dergelijke zijn
smakeloos en ongewenst, maar vallen niet onder één van de vorige categorieën.
Clubs moeten worden aangemoedigd om dit soort uitlatingen te weren, maar ze
mogen geen aanleiding zijn tot het stilleggen of stopzetten van de wedstrijd.
In de meeste gevallen worden deze uitspraken trouwens niet als beledigend
ervaren door de personen aan wie ze gericht zijn en sorteren ze nauwelijks
effect.