Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Lou Reed (1942-2013)

Muziek Posted on ma, oktober 28, 2013 14:19:08

‘To me, RIP is the
microwave dinner of posthumous honors’.

U bent gewaarschuwd. Nu volgt een microgolfmaaltijd. Een
vrij omvangrijke maaltijd, waarvoor bij voorbaat mijn excuses.

Lou Reed is dood, dat zal u niet ontgaan zijn. (Indien wel,
welkom terug op planeet Aarde!) Hij is 71 geworden, dat is bij benadering
veertig jaar ouder dan rockjournalisten begin jaren zeventig hadden
gepronostikeerd. Er liepen toen weddenschappen op redacties, over wie er het
eerst het loodje zou leggen: Keith Richards of Lou Reed? Het werd Reed, maar de
vraag is of die briefjes van twintig van destijds nog iets waard zijn vandaag,
want beide heren hebben alle morbide voorspellingen overleeft.

Reed leefde jarenlang op het randje en hij schreef daar
ook vrank en vrij over. Niet al zijn songs zijn autobiografisch en het
onderscheid tussen fictie en realiteit is niet altijd even duidelijk – Reed wou
zelf nooit uitleg geven bij zijn teksten, ‘You can’t ask me to explain the
lyrics because I won’t do it,’ bromde hij in één van de vele interviews waarin
hij de reporter tot tegen het plafond joeg -, maar je proeft zo de harde New
Yorkse werkelijkheid van de jaren zestig, zeventig en tachtig in zijn songs.

Hij was de chroniqueur van de Big Apple, de
stadsdichter pur sang, de man die in zijn zwaarste drugjaren niet van deze
wereld was, maar toch perfect aanvoelde hoe die wereld in mekaar stak. En die
op zijn zoveelste comeback-album, het briljante New York uit 1989, het beste snapshot ooit maakte van zijn stad.
Geen ‘If you can make it there, you’ll make it anywhere’, maar ‘No one here
dreams of being a doctor or a lawyer or anything / They dream of dealing on the
Dirty Boulevard’.

‘One chord is fine.
Two chords is pushing it. Three chords and you’re into jazz.’

Het werd het afgelopen etmaal al tot in den treure herhaald,
die boutade over de Velvet Underground: ze verkochten nauwelijks platen in die
tijd, maar iedereen die hen ooit live zag spelen, is daarna zelf een bandje gestart. U moet
zich dat proberen voor te stellen: The
Velvet Underground & Nico
, met die legendarische banaanhoes van Andy
Warhol, kwam uit in maart 1967, een paar maanden voor de Summer of Love, Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band en
Their Satanic Majesties Request.

Toen een commerciële flop, later een cultplaat en een
hebbeding dat elke rechtgeaarde muziekliefhebber in zijn platenkast wilde
hebben. Best mogelijk dat veel rockgroepen hun aarzeling om zelf een bandje te
beginnen lieten varen omdat ze merkten dat beperkte muzikanten met een beperkt
aantal akkoorden (liever één dan twee) zoveel impact konden hebben. Een goed
muzikant zijn, werd dank zij de Velvet ondergeschikt aan lef, attitude en een dwingende
boodschap.

De opener van die eerste plaat, Sunday Morning, tevens de eerste single van de groep, is een
lieflijk nummer in vergelijking met wat volgt. De afspraak met de dealer (I’m Waiting for the Man), sadomasochisme (Venus in Furs), de sfeer op decadente
feestjes (All Tomorrow’s Parties), heroïne (Heroin) en de dood (The Black Angel’s Death Song). Reed, op
dat moment toch al 25, schrijft messcherpe teksten. Zijn muzikale spitsbroeder
John Cale, precies een week jonger dan Reed, onderstreept die ruige poëzie op
bas, viola, cello en harpsichord. Sterling Morrison is de tweede gitarist, Moe
Tucker beroert de drums. ‘You can’t beat 2 guitars, bass, and drums,’ zou Reed
daar later over zeggen, al was er op die eerste elpee ook de onmisbare inbreng
van de Duitse zangeres Nico, een Femme
Fatale
, die de relatie tussen Reed en Cale op scherp zette.

Ik wou dat ik kon zeggen dat mijn jeugd werd opgefleurd door
de komst van de Velvet, maar dat was niet zo. Ik was nog veel te jong, amper
acht in 1967, en dan nog een brave jongen uit een burgerlijk milieu. Wist ik
veel wie Andy Warhol was, of de Velvet Underground. Mijn wereld bestond uit
Beerschot, Beerschot en, euh, Beerschot. Ik heb de Velvet pas in de jaren
tachtig ontdekt, op een ogenblik dat ze al mainstream
waren geworden na al het punk- en new wave-geweld.

Maar goed, laten we doen alsof het toch weer 1968 is en het
tweede album op de wereld wordt losgelaten, White
Light/White Heat
. De ontregelende, withete titelsong overrompelt de
luisteraar onmiddellijk. Maar het is afsluiter Sister Ray die je 17 minuten en 28 seconden in een roes brengt. Een
song over druggebruik, geweld en travestieten, die volgens de legende in één
take werd opgenomen.

Op Loaded staat Sweet Jane, een nummer dat vooral
memorabel is dank zij de gitaarintro, zovele jaren later nog altijd herkenbaar uit de duizenden. Vergeet ook
die live-elpee niet, 1969: The Velvet Underground
Live
, voor het eerst uitgebracht in… 1974, niet toevallig nadat Reed zijn
eerste solosucces had gevierd. Ik weet niet waarom, maar het bijna negen
minuten durende What Goes On heb ik
werkelijk grijsgedraaid, ook al is het een behoorlijk eenvoudige rocksong met
een simpele, repetitieve structuur.

En in 1984 was er nog VU,
door de slimme platenfirma Verve uitgebracht als ‘A collection of previously
unreleased recordings’. Tien tracks waarvoor de meeste muzikanten spontaan een
ledemaat zouden afgestaan hebben om ze te kunnen componeren, maar voor de
Velvet dus gewoon wat in de archieven teruggevonden restjes. Can’t Stand It Anymore, Stephanie Says en Foggy Notion zijn tijdloze prachtsongs, waarvan er in 1971 een aantal
op Lou Reed, de titelloze eerste
soloplaat van de man belandden. Zo ‘unreleased’ was het dus allemaal nu ook
weer niet!

‘That’s why I
survived because I still believe I’ve got something to say.’

En toen clashten de ego’s van Cale en Reed en splitte de
Velvet Underground in 1970, na amper vijf jaar en vier platen. Cale ging solo
optreden en beet af en toe een levende kip de strot af op het podium. Reed werkte
een tijdje als typist op zijn vaders boekhoudbedrijf, maar ondertekende
tegelijkertijd een platencontract bij RCA. Die eerste worp, Lou Reed, werd nog een flop, maar Transformer, uit 1972, deed de kassa
rinkelen.

David Bowie en Mick Ronson produceerden, Ronson speelde ook
gitaar op het album. Walk on the Wild
Side
werd een vette hit, ook al beseften de meeste kopers niet dat dit over
de zelfkant van de New Yorkse samenleving ging: travestieten, hoeren, pooiers,
dealers. We leerden Holly uit Miami kennen en Candy van ’the Island’ en Little
Joe die niets gratis deed en Sugar Plum Fairy en de onfortuinlijke Jackie die
zich te pletter reed omdat ze dacht dat ze James Dean was. De meeste
luisteraars zongen vooral mee met ‘And the colored girls say / Doo do doo do
doo do do doo’. Het klonk allemaal veel onschuldiger dan het was.

Maar er waren ook het stevig rockende Vicious, het dromerige Perfect
Day
(dat over alles behalve een perfecte dag gaat, maar niettemin een
favoriete openingsdans op menig huwelijk werd) en het knap gearrangeerde Satellite of Love. Toen ik eind jaren
tachtig dank zij een vriendin die op het secretariaat van de Antwerpse homo- en
lesbiennevereniging werkte, als hetero mocht draaien op homofuiven sloot ik
steevast af met het treiterige Goodnight
Ladies
. Ach, om drie uur ’s nachts dansten de overblijvende jongens en meisjes op zowat alles. ‘One more word, it’s a lonely Saturday night.’
Beetje zielig einde van een feestelijke avond, als ik er zo over nadenk.

Na Transformer kwam
Berlin. Het was 1973, de jeugd was in
de ban van glamrock en hitfabrieken à la Mud, Bay City Rollers en The Sweet, en
Berlin werd zelfs door de critici
neergesabeld als té donker, té zwartgallig, té uitzichtloos. Pas twintig jaar
later volgde de erkenning, maar het veranderde wel Reeds gemoedsgesteldheid.
Sowieso al een knorrige, bijzonder sterk op zichzelf gerichte, narcistische
persoonlijkheid, ging hij na het floppen van Berlin helemaal zijn goesting doen, daarbij zelfs zijn meest
fanatieke fans koeionnerend.

Hij was zwaar aan de drugs, leefde zich op zijn manier uit,
geruchten over biseksualiteit en seksuele relaties met David Bowie en Mick Jagger gingen de
wereld rond, al gebeurde dat nog iets trager dan in deze tijd van sociale
media. Laten we zeggen: met een paar maanden vertraging.

‘I’m an artist and
that means I can be as egotistical as I want to be’

Sally Can’t Dance
is nog redelijk toegankelijk, maar het dubbelalbum Metal Machine Music vormde in 1975 Reeds opgestoken middenvinger
naar de wereld en de platenbusiness. Geen aanzet tot songs, geen poging tot
diepzinnigheid, geen bijtende teksten: meer dan een uur feedback en
gitaareffecten. Ik heb er nooit van gehouden en heb de integrale live
uitvoering van een paar jaar geleden aan mij laten voorbijgaan.

Volgden: een resem elpees die op zich wel de moeite waard waren,
maar nooit het niveau van Transformers
en Berlin haalden, al stonden er her
en der pareltjes op. Street Hassle,
bijvoorbeeld, met die briljante lange intro. Of Underneath the Bottle (van The
Blue Mask
). En Legendary Hearts.

Met New Sensations
uit 1984 bracht Reed onverwacht terug een, naar zijn normen, zeer toegankelijke
elpee uit, waarop het typische parlando af en toe zelfs plaats maakte voor een
poging tot vlekkeloos zingen. Ook de begeleidende tournee toonde een Reed die
zijn drugdemonen gedeeltelijk had afgeschud. De brombeer was dan wel gebleven,
maar hij speelde niet meer met zijn rug naar het publiek of produceerde geen
onsamenhangende zinnen. Vrienden die het concert van 11 maart 1975 hadden
bijgewoond in de Arenahal in Deurne hadden me verwittigd voor ’s mans
destructieve gedrag.

Op Rock Werchter vergastte hij de zestigduizend toeschouwers
op een rechttoe rechtaan concert, zonder franjes, maar wel met heel wat
publiekslievelingen op de setlist. Openers Sweet
Jane
en I’m Waiting for the Man
zetten de positieve toon, later volgden ook Walk
on the Wild Side
, Satellite of Love
en White Light/White Heat. Zelfs een
technische panne bracht Reed niet uit zijn humeur. Hij bleef geduldig wachten
tot het probleem hersteld was en ging dan gewoon door, twee uur lang.

Na New Sensations volgde
Mistrial, door velen beschouwd als
een mislukking, maar met toch een aantal topnummers: Video Violence, over te veel geweld op televisie, The Original Wrapper, waarin hij zich
ontpopt tot een uitstekende rapper, en Tell
It To Your Heart
, zowaar een optimistische song met tekstflarden als
‘Please don’t be afraid / We’re no teenage movie / That ends in tragedy / Tell
it to your heart’.

‘I don’t think
anybody is anybody else’s moral compass. Maybe listening to my music is not the
best idea if you live a very constricted life. Or maybe it is.’

Dan was er drie jaar stilte. Lou Reed was van de muzikale
radar verdwenen. Geruchten over druggebruik zwollen weer aan. Leeft hij nog?
Waar zit hij? Tussen juli 1987 en januari 1989 trad hij welgeteld vier keer op,
telkens heel kort. En toen… was er opeens New
York
. Een moker van een plaat. Teksten die door merg en been snijden, een
artiest die zijn zaakjes voor elkaar heeft, een rondrit door een stad die met
zichzelf worstelt.

De hoeren, travestieten, pooiers, dealers en agenten van Transformer zijn helemaal terug. En er
is die dodelijke ziekte, die New York en de rest van de wereld teistert sedert
begin van dat decennium: AIDS. ‘This celebration somehow gets me down /
Especially when I see you’re not around / There’s no Peter Pedantic saying
things romantic / In Latin, Greek or Spic’, zingt hij in Halloween Parade, waarin hij zijn dode vrienden en kennissen
beweent.

Optimisme is ook ver zoek in There Is No Time: ‘This is no time for Celebration / This is no
time for Shaking Hands’. New York
staat vol van dat soort donkere beschouwingen. In Dirty Blvd. droomt de hoofdfiguur, de jonge Pedro, ervan om ooit te
kunnen verdwijnen, ‘And fly fly away…’. Je weet als luisteraar gewoon dat hem
dat nooit zal lukken.

New York is een
Belangrijke Plaat, met hoofdletters, in een Belangrijk Jaar, waarin de wereld
compleet zou veranderen, al wisten we dat nog niet toen de elpee op 10 januari
uitkwam.

‘There’s only X
amount of time. You can do whatever you want with that time. It’s your time.’

Ondertussen hadden Lou Reed en John Cale zich opnieuw verzoend en
maakten ze een hommage aan hun ontdekker, de twee jaar voordien gestorven Andy
Warhol. Songs for Drella is een
waardig eerbetoon, spiritueel, waarin de muzikale duizendpoot en durfal (Cale)
en de gedreven tekstschrijver (Reed) hun krachten bundelden.

Ook Magic and Loss,
uit 1992, waarin Reed zijn overleden vriend Doc Pomus herdacht, is zelden
minder dan briljant. Een vijftigjarige artiest zingt over dood en verval,
vriendschap, respect, ook al heeft hij altijd beweerd dat hij niet achterom wou
kijken. Hij doet dat echter met verve, maar zonder zelf te vervallen in een RIP
die zo uit de microgolfoven lijkt te komen.

Daarna werd hij weer minder productief. Op Set the Twilight Reeling (1996) staat
het door een sexy bas aangedreven NYC Man
en Sex With Your Parents (Motherfucker)
met de beklijvende zinssnede ‘Something more disgusting than Robert Dole’,
waarin hij de republikeinse presidentskandidaat van dat jaar genadeloos over de hekel haalt.
Ook Ecstasy uit 2000 is zeker geen
mislukking over de hele lijn, maar de magie lijkt verdwenen. Och, misschien
valt u wel voor The Raven, Reeds
eigenzinnige eerbetoon aan Edgar Allan Poe, of krijgt u een stijve van Hudson River Wind Meditations, een
instrumentale cd waarop Reed zijn liefde voor Tai Chi verkondigt. Of met de
voeten van zijn trouwe publiek speelt, wie zal het zeggen?

Er volgen nog ‘projecten’, anders kan je ’t niet noemen!,
met John Zorn en zijn echtgenote Laurie Anderson, met Metal Machine Trio en met
Metallica (Lulu). In 2009 geeft hij
samen met Zorn en Anderson een legendarisch optreden op Jazz Middelheim;
legendarisch in die zin dat de verwachtingsvolle tent na een half optreden al
half leeggelopen was. Eén van de weglopers, die het irritante, experimentele
‘plinke plonke plank’-gedoe op het podium spuugzat was, was ik. Het is jammer genoeg
mijn laatste visuele herinnering aan dit rockicoon. Gelukkig zijn er nog de
goeie live-cd’s Perfect Night Live in
London
, Animal Serenade (waarop
hij de wereld laat kennismaken met de unieke stem van Antony Hegarty) en Berlin: Live at St. Ann’s Warehouse om
die slechte smaak weg te spoelen.
In augustus 2007 werd zijn echtgenote aan de heup geopereerd in Gent. Reed liep rond in de stad, volgde er Tai Chi-lessen en deed een verrassende cameo tijdens het optreden van zijn goede vriend Garland Jeffreys op de Lokerse Feesten. Daar kon je pas goed zien dat Lou-de-brompot ook een goed gecultiveerd imago was, want hij jutte het publiek mee op en joelde samen met Jeffreys ‘Are you happy?’ en ‘I love Belgium’. De mythe werd even mens.

‘I think life is far
too short to concentrate on your past. I rather look into the future’.

Er is één optreden dat me altijd zal bijblijven. 26 juni
1997, Supper Club, New York. Lou Reed in zijn thuisstad zien, dat leek een
fantastisch idee, ware het niet dat de zaal, qua grootte vergelijkbaar met de
AB in Brussel, al weken van tevoren was uitverkocht. Levend op hoop zetten we
ons ruim een uur vooraf in de buurt van de ingang, erop rekenend dat er wel
enkele jongens met tickets op de zwarte markt zouden zwieren.

Zo geschiedde. Maar de ‘100 dollars each’ die een imposante
afro-Amerikaan ons toeblafte, vonden we exuberant veel, zelfs om Lou Reed in
New York mee te maken. Ook de ’75 dollars’ die het een halfuurtje later bij
gebrek aan afnemers was geworden, schrikte ons af. Net wanneer we teleurgesteld wilden
opstappen, kwam er een man op ons af, die vroeg of we misschien tickets
nodig hadden. Twee van zijn vrienden konden er niet geraken en hij verkocht ze
aan inkoopprijs: 38 dollar. Mijn kreet van opwinding was tot op Times Square te
horen.

Reed speelde in een jazzbezetting: gitaar, contrabas, drums.
En hij bracht afgekloven versies van zijn bekendere werk, inclusief I’ll Be Your Mirror, Perfect Day, The Kids en Vicious (het imposante
openingskwartet) en Dirty Blvd. (het
laatste bisnummer). Een fijn, geïnspireerd, af en toe zelfs warm concert.
Achteraf kwam Reed aan de ingang van de zaal nog een babbeltje slaan met een
handvol trouwe fans. Wij bleven aan de overkant van de straat toekijken, schuw,
niet assertief genoeg om de artiest te benaderen voor een handtekening of een
schuchtere opmerking of vraag. Dat zijn zo van die dingen waar je achteraf
spijt van hebt.

Goodnight Lou, Lou goodnight, It’s time to say goodbye.



DAAU (deSingel)

Muziek Posted on do, oktober 03, 2013 11:22:03

Er was een tijd dat de bomen tot in de muziekhemel groeiden
voor jonge, beginnende bands uit Antwerpen en wijde omgeving. Terwijl Vlaamse
schlagerzangers dank zij de komst van VTM en het memorabele programma Tien om te Zien de tijd van hun niet meer
zo jonge leven hadden, kregen ook alternatieve bands plots volop kansen van
platenlabels.

Het waren de glorieuze jaren negentig, waarin de economie
het goed deed, er nog volop cd’s werden verkocht, het internet alleen door een
paar bevoorrechte nerds in het
Amerikaanse leger werd gebruikt en de uitvinding van de gsm tot ‘Eureka’-geroep
leidde in Finse laboratoria, al konden ze dat toen nog niet sms’en naar de rest van de wereld, want die
functie kwam pas later. Een telefoon, dat diende nog om mensen mee op te
bellen.

dEUS plantte twee voeten met veel gedruis op aarde, in hun voetsporen volgden spin-offs als Moondog Jr. (het latere Zita Swoon) en
Flowers for Breakfast. Uit het Waasland kwam Hooverphonic aangestoven. Dead Man
Ray zat al te wachten in de benevelde koker van Daan Stuyven. En er was ook volop
plaats voor groepen die in geen enkel hokje pasten. Eén ervan was Die
Anarchistische Abendunterhaltung, een kwartet dat zijn naam had geleend van Herman Hesses roman De Steppewolf uit 1927. Het klonk
alleszins voldoende arty farty om de
aandacht te trekken.

De eerste cd van Die Anarchistische Abendunterhaltung, uit
1995, was titelloos. Op de hoes stond de naam van de groep en de Duitse tekst
‘magisches theater / eintritt nicht für jedermann / nur für verrückte /
eintritt kostet den verstand’. Een statement: wie deze cd oplegde, dreigde zijn
verstand te verliezen. Iets voorzichtiger uitgedrukt: wie naar de cd luisterde,
wist niet wat hij hoorde. Of wat hij zag, want in het cd-boekje poseerden twee
van de vier mannelijke groepsleden frontaal naakt. Wanneer de cd enkele jaren
later opnieuw werd uitgebracht, was het artwork
door Sony zedig vervangen. Tijden veranderen, nieuwe kuisheid kwam uit de niet
zo vrijgevochten Verenigde Staten en andere conservatieve contreien overwaaien.

Zes nummers stonden er op dat debuutalbum. Vijf ervan kregen
de titel Drieslagstelsel mee, de
zesde track heette Doorloop (+
traditional)
. Om maar te zeggen: hier werd moeilijk gedaan. Die
Anarchistische Abendunterhaltung viel ook niet in een hokje te vatten en werd door
recensenten gemakshalve omschreven als een mengeling van pop, rock, folk en
klassieke muziek. Hier en daar viel de algemene en nietszeggende classificatie
‘Wereldmuziek’. Mij leek de originele combinatie van klarinet, viool, cello en
accordeon eerder aan te sluiten bij de principes van de free jazz. Niet zo
vreemd in Antwerpen, want het jaarlijkse Free Jazz Festival in de King Kong was
toen behoorlijk invloedrijk en bracht er vele jonge muzikanten toe om dan toch maar de
stap te zetten naar het podium.

Live was Die Anarchistische Abendunterhaltung in haar
beginperiode een belevenis. Wild, opwindend, spannend, soms ook storend en
irritant, uitdagend. Het leek wel alsof de vier muzikanten elk in hun eigen
wereld vertoefden. Je hoorde Argentijnse tangoklanken, bebop, klassiek en rock
door elkaar. Intens, vaak zelfs vermoeiend, maar ongemeen boeiend. Zonder
tekst, zonder zang, een concert van deze band slorpte al je concentratie op. En als je goed luisterde ontwaarde je bloedmooie songs middenin de chaos.

Omdat Die Anarchistische Abendunterhaltung niet echt vlot
bekte, werd de groepsnaam al snel afgekort tot DAAU. De lekkere jaren negentig
gingen over in het doemdenken van de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium
(9/11!). En DAAU vond dat commerciële label Sony niet meer zo interessant en
ging platen uitbrengen bij het petieterige Radical Duke. Zonder succes, want
het opwindende gevoel van ‘Alles kan en alles mag’ uit de nineties was compleet verdwenen.

Van de originele bezetting blijven vandaag nog accordeonist
Roel Van Camp en klarinettist Han Stubbe over. De broers Lenski werden
vervangen door Hannes D’Hoine op contrabas en Jeroen Stevens op drums. De wilde
mix van stijlen heeft plaats gemaakt voor meer intimistische, zachtere muziek.
Mààr, driewerf helaas, ook de opwinding is weg.

DAAU anno 2013 heeft een nieuwe cd uit, Eight Definitions, die woensdagavond werd voorgesteld voor een halfvolle (of halflege?) Blauwe Zaal van deSingel. En
dat klonk nogal vervelend en inspiratieloos, zeker als er ook flarden uit oude
nummers werden gespeeld. Dat contrast was enorm, om niet te zeggen schrijnend.
Het anarchistische is helemaal weg, in de plaats kwam een klein beetje
avondlijk vermaak, maar veel te weinig om je aan je stoel gekluisterd te
houden. Het publiek amuseerde zich nog het meest met de schaarse gortdroge aankondigingen door de drummer.

Heel af en toe weerklonk er nog de aanzet van een
ondefinieerbare song die zich als een potentiële muzikale dwarsligger
manifesteerde, maar veel te weinig om van een boeiend concert te kunnen
gewagen. Jammer. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik naar een spin-off van DAAU zat te luisteren:
Die Conformistische Abendunterhaltung.



Wannes

Muziek Posted on di, september 24, 2013 13:27:25

‘Ik heb mijn borrel niet uitgedronken, maar de jenever op de
stenen gegoten, waar hij, na een korte zilveren schittering in het licht van de
straatlampen, met de klammigheid van de kasseien versmolt.’ Zo klinkt de
slotzin uit Beloken dagen, het derde
deel van het prachtig geschreven dagboek van Wannes Van de Velde, waarin zijn
strijd tegen leukemie centraal staat. Het fragment dateert van 26 december
2003. Het boek werd uitgegeven in 2007, een jaar vóór hij zijn strijd tegen de
lelijke ziekte met de lafhartig vrolijke naam verloor.

Wannes was gisteravond ook onderwerp en lijdend voorwerp in Belpop. Vrienden en collega’s vertelden
uitgebreid over De Man, De Mens en De Mythe. Af en toe kwam de muzikant zelf
aan het woord. Helaas kan dat tegenwoordig alleen nog maar in zwart/wit archieffragmenten. We kwamen te weten dat Wannes een authentieke kunstenaar
was, wars van alle commercie (hij vond Ik
wil deze nacht in de straten verdwalen
een te grote commerciële toegeving
en weigerde het dan ook live te spelen), een koppigaard, een bonkige mens met
een groot hart en een heldere boodschap, een eeuwige zoeker naar waarheid en oprechtheid. Een communist voor de ene, een
ambetanterik voor de andere, een groot artiest voor een derde. Omdat alleen die
laatste categorie aan het woord kwam in deze Belpop­-aflevering, werd het een beetje een hagiografie, maar het
weze de makers vergeven. Wanklanken zouden ongepast geweest zijn in dit
bijzonder waardige en serene eerbetoon.

Wannes is voor mij de grootste kunstenaar die Moeder
Antwerpen ooit gebaard heeft en dat wil wat zeggen in de stad van Jordaens, Van
Dyck, Elsschot, Coppens en Barman. Zijn poëtische teksten zijn ontroerend,
meesterlijk, met een kennersoog uit het dagelijkse leven gegrepen. Zijn
gitaarspel is virtuoos; het maakte van hem een tot in Andalusië gevierd flamenco-gitarist.
Maar zijn vlijmscherpe aanklachten beklijven het meest. Wat zouden we de
sociale commentator Van de Velde vandaag kunnen gebruiken! De man die zowel
opkwam tegen het flamingantisme (‘De flamingant ne me traitez; être Flamand,
c’est dur assez’ uit De flamingant ne me
traitez
) als tegen het neerkijken op de Vlaamse taal (‘De lesten tijd staat
het wel fijn / zo een cultuurmodel te zijn / door ABN te spreken. / Wie géren
schijncultuur verwekt / spreekt nu een Hollands dialect, / verkoopt oranje streken.
/ Zo krijgt ons volk een twee drij / een splinternieuw complexke bij, / want
volgens de groten / betekent Vlaams geen kloten.’ uit ’t Is Vlaams, ’t trekt op geen kloten).

Net zo fel reageerde hij zich af tegen stedelijke verloedering en
urbanisatie. In Bokrijk klonkt dat
als: ‘Zwijgt me van urbanisatie; da’s in België een klucht / waardat menigeen
al jaren / over nadenkt met ne zucht. / ’t Is een feest van stomme kuren / in
de culturele nacht, / tot vermaak van ons geburen / en tot schand van ons
geslacht.’ Wannes, de linkse, zette zich af tegen de beslissing van het
Antwerpse stadsbestuur dat toen, in de jaren zestig, geleid werd door een
socialistische burgemeester. Dat was al dertig jaar zo en dat zou nog bijna
vijftig jaar zo blijven. Het kon Wannes niet schelen. Elke wantoestand deed hem
in de pen kruipen, wie er ook verantwoordelijk voor was. Ik zou er geld voor
geven om te weten hoe Wannes vandaag zou reageren op de beslissingen van het huidige stadsbestuur.

Zijn meest vileine schotschriften richtte Wannes tegen het
militarisme. Geboren in april 1937 was hij acht op het eind van de oorlog. Dat
snijdt dwars door jeugdjaren heen, zeker wanneer je als bij toeval aan enkele moordende V2-bombardementen ontsnapt. In Von Braun
mikt hij een muzikale raket op de uitvinder van de rakettechnologie van
nazi-Duitsland. ‘Ge vindt zijne naam in de grote Larousse, / geklemd tussen
dichter en clown, / maar niemand die weet dat ‘m mij heeft gemist, / die grote
geleerde von Braun.’ In 1976 componeerde hij Kerstmis is dien dag…, met dat bijtende, cynische refrein:
‘Kerstmis is dien dag dat ze niet schieten / dat er geen bommen uit de lucht
worden gestrooid / Dat mitrailleuzen hun verdiende rust genieten / En de
kanonnen met ne kerstboom zijn getooid.’

En dan is er nog dat onovertroffen Oorlogsgeleerden, Wannes’ eigen interpretatie van Masters of War van die andere grote
muzikale poëet, Bob Dylan. Nobody sings
Dylan like Dylan
, luidt het spreekwoord dat een of andere promotiejongen van diens platenfirma ooit lanceerde. Maar in dit geval geldt: niemand zingt Dylan beter dan Van de
Velde. Volgt de tekst aanvankelijk nog trouw die van Dylan, dan gaat Van de
Velde vanaf de derde strofe zijn eigen weg. De melodie wordt gerespecteerd, het
thema blijft een aanklacht tegen de oorlogsindustrie, maar bij Wannes worden de
producenten van wapens en bedenkers van oorlogsstrategieën op het eind zonder
pardon met de grond gelijk gemaakt. ‘Crepeert voor mijn paart, / en liefst nog
vandaag, / en ik volg uw kist, / liever rap als te traag, / en ik zal u zien
zakken / in de vredige grond, / en ik schrijf op uw graven: / ‘gevaarlijken
hond’.’ Subtiel is dit niet meer; dit is een keiharde aanklacht van een man die
oprecht boos en verdrietig is.

Roland Van Campenhout, de zielsgenoot van Wannes, vertelde er smakelijk over. In 1999
zetten de twee Vlaamse reuzen – erkend door journalisten en collega-muzikanten, miskend
door het grote publiek – hun muzikale meningsverschillen opzij voor een
magistrale theatertournee: De nomaden van
de muziek
. Er werd blues gespeeld (Roland) en traditionele volksmuziek (Wannes), maar die o zo
diverse muziekstijlen vloeiden harmonieus in elkaar over. En we kwamen in Belpop eindelijk te weten dat de idee om Dr. Hooks Baby
Makes Her Blue Jeans Talk
in het programma te smokkelen, van Wannes was.
Hij, de man die zo stevig inhakte op de Angelsaksische popcultuur, speelde nu met zichtbaar plezier een muzikaal niemendalletje.

En dan was er nog die come-back. Hij was genezen. In de maat van de seizoenen, een cd en
een tournee, moest dat in 2006 onderstrepen. Wannes klonk fragieler dan
voorheen, maar daarom niet minder scherp. Hier
is em terug
deed acteurs Lucas Van den Eynde, Gène Bervoets en Bob De Moor
een traan wegpinken en niet alleen hen. Ik zat toen ook met een mengeling van
blijdschap en emotie in een volle AB te genieten van deze terugkeer, deze
overwinning op die lelijke ziekte met die lafhartig vrolijke naam. Helaas, twee jaar
later won de leukemie het. Wannes Van de Velde stierf op 10 november 2008,
alsof hij in een allerlaatste kwinkslag wilde vermijden dat hij de wereld zou
verlaten op de dag dat de wapens stil staan. Hij stierf in het harnas van de verontwaardiging. Meestal lees je dan ‘na een moedige strijd’ op doodsprentjes. Voor Wannes geldt dat hij zijn hele leven lang moedig gestreden heeft, tegen alles wat er fout loopt in de samenleving en dat is nogal wat. Als een Don Quichot vocht hij tegen waanzinnig grote windmolens. Wat mis ik die chroniqueur van de alledaagse waanzin, de man die in vier à vijf strofen zijn gedacht kon zeggen.

Wat u van Wannes in huis moet hebben? Alles! Maar het is een
aardig begin mocht ude compilatie-box Wannes Van de Velde,
drie cd’s en één dvd, uit 2009 in huis halen. Zijn voornaamste werk staat daar
op, netjes thematisch geklasseerd onder ‘België’, ‘Stad’, ‘Oorlog’, ‘Poëtisch’,
‘De zee’, ‘Beschouwelijk’ en ‘Ironisch en absurd’. Als toemaatje zijn er nog
wat live-opnamen en een dvd met een oud portret van de zanger uit het
BRT-beeldarchief.

Meester Wannes, kom maar binnen / in de lichten van de kroeg
/ Laat de wereld nu maar slapen; / zet uw eigen bij de ploeg.



The Man in Black

Muziek Posted on do, september 12, 2013 19:44:34

‘Johnny Cash is a righteous dude,’ lees ik op de binnenhoes van God, een compilatie-cd van Johnny
Cash uit 2000, waarop zijn voornaamste religieuze songs staan. De uitspraak
is afkomstig van Bono, die zichzelf ongetwijfeld ‘a righteous dude’ vindt, maar klopt de
stelling wel helemaal? Is Johnny Cash ‘een rechtschapen kerel’?

Uit zijn bewogen leven kan je dat moeilijk afleiden.
Verslaafd aan amfetamines, die hij zelf over de grens met Mexico smokkelde, wat hem een
paar keer met justitie in aanraking bracht, maar hem alleen een voorwaardelijke
straf opleverde. Verslaafd aan de fles. Daarna verslaafd aan God. Ging op
visite bij alle Amerikaanse presidenten van Richard Nixon tot George W. Bush.
Erg rechtlijnig klinkt het allemaal niet. In 1963 ontmoette hij June Carter die
zijn muze en zijn vrouw zou worden tot aan zijn dood in 2003. Dat heet dan weer
trouw en loyaal, zoals hij ook trouw bleef aan zijn zwarte outfit (’the man in
black’) en loyaal aan zijn land, al vergat hij in zijn patriottisme niet, in
tegenstelling tot veel van zijn landgenoten, om ook de indianen te respecteren.

Ach, kan het mij wat schelen wie Johnny Cash in werkelijkheid was.
Het is zijn muziek die overleeft. Die diepe baritonstem, die bijzondere
frasering, meer parlando dan zingen, die sobere gitaarondersteuning, die de
songs begeleidt maar nooit verstoort, die volstrekt unieke manier om verhalen
te vertellen binnen het cocon van drie minuten. Cash was een meester-verteller.
En hij was ook een meester-interpretator, die songs van anderen naar zijn hand
zette alsof het de zijne waren. Zelfs zogeheten ‘perfecte’, ‘definitieve’ nummers
als One (U2), Hurt (Nine Inch Nails) of The
Mercy Seat
(Nick Cave) werden in de versie van Cash nóg beter, nóg
beklijvender, nóg dramatischer.

Johnny Cash is voor mij één van de allergrootsten, al bleef
ik zelf veel te lang hangen bij het prettig gestoorde A Boy Named Sue, een lied over een man die wordt gepest omdat zijn
dronken vader hem een meisjesnaam gaf bij de geboorte, en San Quentin, een live-nummer dat hem veel applaus opleverde van de gedetineerden,
en waar de zinssnede ‘San Quentin, I hate every inch of you!’ niet alleen in de
gevangenis luidkeels werd meegebruld.

Als countryrock-zanger was Johnny Cash belangrijk, zijn
gospelsongs zijn prachtig, live waren hij en zijn groep een wervelstorm, maar
het was pas in 1993, toen hij in contact kwam met de eigenzinnige producer Rick
Rubin van het American Records-label, dat hij een jong en hip publiek begon aan
te spreken. Rubin, de hiphopproducer die altijd was uitgegaan van stampende
beats en agressieve teksten, koos nu voor een verrassende ‘Less is more’-aanpak
en stripte de coversongs die Cash had uitgekozen van alle overbodige ballast. Tot
er een naakt geraamte overbleef: stem, frasering, tekst, gitaar. Beluister de
eerste drie van in totaal zes American
Recordings
-cd’s en je hoort fabelachtig mooie muziek. Het begint op die
eerste cd al met Delia’s Gone, The Beast In Me en Why Me Lord, sowieso al dramatische songs die uit de mond van Cash
nog zoveel pakkender klinken.

Op de derde American
Recordings
, voor mij dé cd van het jaar 2000, staan songs die in je ziel
kerven: Solitary Man, One, I
See A Darkness
, The Mercy Seat en
Would You Lay With Me (In A Field Of
Stone)
behoren tot het allermooiste, maar ook het allerpijnlijkste wat ik
ooit heb gehoord. Vier en vijf in de reeks klinken iets te veel als doorslagjes
en je voelt ook dat Cash ouder wordt en ziek is (diabetes), en ook de formule
vertoont enige sleet. Al wil ik zelfs die cd’s voor geen ter wereld ruilen en
zijn Hurt, Personal Jesus (eat your heart out, Depeche Mode!) en Streets of Laredo ultieme versies van
uitstekende songs.

De zesde American
Recordings
werd pas in 2010 uitgegeven, ruim zes jaar na zijn dood, en je
hoort dat alle songs kort voor zijn overlijden werden opgenomen. Dat maakt ze
pakkender, delicater, pijnlijker; als luisteraar voel je je een voyeur. Je
kijkt binnen in de ziel van een stervende man die zijn kwetsbaarheid toont en
niet lafhartig wegvlucht van de harde werkelijkheid. Al eindigt die cd nog wel met
het bijna grappige Hawaiiaanse nummer Aloha
Oe
, alsof Cash nog even wil meegeven dat het allemaal zo erg niet is. Ik
hoorde daarstraks Johan Heldenbergh in De
Ochtend
zeggen dat hij Johnny Cash niet echt mist en dat kan ik grotendeels
volgen. De muzikale cirkel was rond, hij had alles gezegd en gezongen, er
hoefde geen noot meer aan toegevoegd te worden, dat is wat je hoort op American Recordings VI.

Die box met alle 63 cd’s, daar wil ik voor sparen. Wie wil
kennismaken met zijn zowel kwantitatief als kwalitatief indrukwekkende œuvre
kan zich tegoed doen aan de trilogie Love
/ God
/ Murder die drie facetten van
Cash biedt: de liefhebbende, de godvrezende en de donkere. De man die intens
kon houden van iemand (I Walk The Line,
Ring of Fire, The One Rose (That’s Left In My Heart)), de man die zich onderwierp aan die ene God (Why Me Lord, Swing Low, Sweet Chariot, Oh, Bury Me Not) en de man die zich
aangetrokken voelde tot de zelfkant van de samenleving (Folsom Prison Blues, The Long
Black Veil
, Highway Patrolman).

Wie Cash al goed kent en apprecieert, moet zeker ook eens op
zoek gaan naar de hommage-box Unearthed:
vier cd’s en een mooi begeleidend boekje. En natuurlijk zijn er die twee
live-opnamen in de gevangenissen van San
Quentin
en Folsom.

Johnny Cash is een Hele Grote uit de muziekgeschiedenis. Wie
het daar niet mee eens is, moet maar naar One
Direction, Justin Bieber
of andere derderangs- en zevendeknoopsgatartiesten
luisteren. Néh!

‘And the mercy seat is waiting / And I think my head is
burning / And in a way I’m yearning / To be done with all this measuring of
truth / An eye for an eye / And a truth for a truth / And anyway I told the
truth / But I’m afraid I told a lie’. Het had uit zijn pen kunnen gevloeid
zijn, maar werd geschreven door een andere ‘man in black’.



The Waterboys (Openluchttheater, Deurne)

Muziek Posted on ma, augustus 26, 2013 16:12:14

This Is the Sea,
hun derde elpee, zorgde in 1985 voor de doorbraak van de Brits-Ierse band The
Waterboys. Het was ook mijn eerste kennismaking met de toen nog driekoppige
groep rond zanger-gitarist-pianist Mike Scott en ik ging meteen overstag.
Rollende rock en folk werden gemengd tot een op dat moment unieke sound, lang
voor er slechte kopieën opdoken à la The Levellers, Dropkick Murphys en,
godbetert, Mumford & Sons. Op die elpee stonden prachtige nummers als Don’t Bang The Drum, The Pan Within en het swingende The Whole of the Moon. Gitaren en violen
klonken op This Is the Sea afwisselend zacht en hard, strelend en bijtend, loepzuiver en knarsend.

Al van bij het prille begin, in 1982, genoten The Waterboys
een stevige live-reputatie. Een groep om te zien, kortom, maar om één of andere
reden misliep ik hen telkens ze in het land waren. Er leek wel een vloek op te
rusten, zoals op Talking Heads en J.J. Cale, die ik ook nooit op een podium heb
mogen aanschouwen. Maar kijk, The Waterboys stonden zondagavond in het Openluchttheater Rivierenhof in Deurne, om er in dat unieke decorum van
jetje te geven, en ik was daar ook. Al vreesde ik de avond voordien nog dat het
slechte weer de spelbreker zou worden om ongestoord van hun concert te
genieten. De weergoden hielden zich echter gedeisd tot bij de bisnummers en dat
werd geapprecieerd door het volgelopen theater, waar opvallend veel veertigers
en vijftigers rondliepen. Misschien worden The Waterboys te weinig op de radio
gedraaid om hen ook bij het jonge volkje populair te maken? Of is hun muziek wellicht te
tegendraads en eigenzinnig, te weinig voorspelbaar, zoals Mumford & Sons
dat bijvoorbeeld wel zijn?

The Waterboys zijn na dertig jaar nog altijd de groep van
Mike Scott. Hij is de stichter en de enige die al die tijd gebleven is. Van
medestichters Anthony Thistlethwaite en Karl Wallinger is intussen al lang geen
sprake meer. Als je de website wil raadplegen moet je surfen naar
www.mikescottwaterboys.com, veel duidelijker wordt het niet. Live zijn The
Waterboys volgens die site met zijn zessen, al ontbrak lead gitarist Jay
Barclay in Antwerpen. Naast Mike Scott mocht vooral violist Steve Wickham, die achtentwintig
jaar geleden ook al meespeelde op This Is
The Sea
, op het voorplan treden. Toch zijn The Waterboys meer dan Mike
Scott & Begeleiders, zo bleek al snel. Hier stond een (h)echte groep,
waarin elke muzikant onmisbaar was en waarvan het speelplezier afdroop.

Al heel vroeg in de set werd publiekslieveling Fisherman’s Blues binnen gesmokkeld, een
nummer dat The Waterboys typeert: vurig, snel, rockend, maar met meer dan een
speelse knipoog naar de Ierse folktraditie. De korrelige stem van Mike Scott
deed wat aan Dylan denken, net als zijn outfit: een beetje zigeunerachtig met een
zwarte hoed op zijn halflange haar. In tegenstelling tot de illustere en
ondertussen al 72-jarige Robert Zimmerman kan de 54-jarige Scott live gelukkig nog
wel de toon houden.

Scott zocht op het podium voortdurend zijn kompaan Wickham
op. Dat zorgde voor muzikale spankracht, jongensachtige branie en nogal potsierlijke
danspasjes. Maar de muziek bleef de hele tijd pingpongen tussen bloedmooi en
zeer intens. Het eerbetoon aan Patti Smith, A
Girl Called Johnny
, dertig jaar oud inmiddels en destijds hun allereerste
single, viel bijzonder in de smaak van de grijze vrouwen en mannen in het
publiek. Voor hen was dit ongetwijfeld jeugdsentiment.

In Glastonbury Song
werd de zin ‘There’s a green hill far away, I’m going back there one fine day’
voortdurend herhaald als een mantra. Je wilde je zo laten ontvoeren naar die
paradijselijke plek ergens in het zuiden van Engeland. Dat ook het nieuwere
werk niet misstaat tussen al die klassiekers bewees White Birds, afkomstig van het twee jaar oude An Appointment With Mr. Yeats, een plaat vol op muziek getoonzette
poëzie van de Ierse dichter William Butler Yeats.

Het korte Spirit,
met Scott op piano, vormde de aanloop naar een feestelijk The Whole of the Moon, zo’n beetje het anthem van de groep. Twee nummers van This Is The Sea, waarvan in totaal maar liefst vijf songs de
setlist haalden in Deurne. Scott hield zijn bindteksten kort en droog, en als
hij dan toch eens in dialoog probeerde te gaan, zoals bij het overlopen van de
indrukwekkende affiche van het Openluchttheater, bleek dat dat niet echt zijn
ding is. Noem hem gerust een beetje arrogant en afstandelijk, maar dit is een
rasmuzikant, geen praatjesmaker die om de haverklap ‘How’re you doin’?’ of ‘Is
everybody happy?’ roept.

Yihaa-kreten waren
niet van de lucht toen Scott zich samen met Wickham waagde aan de traditional The Raggle Taggle Gypsy. Helaas stond er
op de eerste rijen ook iemand die de zanger de hele tijd stoorde met het licht
van zijn gsm, waarop Scott halfweg de song stopte, de ‘dude’ kordaat vroeg om
zijn gsm op te bergen en dan maar helemaal opnieuw begon. In Mad as the Mist and Snow / The Second Coming,
een nieuwe song, verdween Scott even op het achterplan, waarna violist en
toetsenist een soort Venetiaans masker opzetten en een chaotisch muzikaal
gevecht aangingen. Toch wel een minder moment, dat gelukkig werd gevolgd door
een briljant tweeluik uit alweer This Is
the Sea
: een majestueus, lang uitgesponnen Don’t Bang the Drum, waarbij je spontaan vergaf dat de trompetten
uit de synthesizer werden gewrongen, en het titelnummer van dat prachtige album
dat zoveel jaar later nog altijd betoverend blijft klinken.

En toen… begon het te regenen. Een instrumentaal nummer zweepte de massa op naar
het stevig rockende Be My Enemy, met
de intrigerende tekstflard ‘If you’ll be my enemy, I’ll be your enemy too’.
Afsluiten deden The Waterboys met pure, onversneden rock ’n ‘roll, met de verrassende
Danny & the Juniors-cover At the Hop.
Tot twee keer toe moest Scott dat nummer herbeginnen, zodat het erop leek dat ze
dit voor het eerst live speelden en dat we naar een stukje improvisatie zaten
te kijken. Een blik op de setlist van hun concert op Pinkpop Classic de avond
voordien leert echter dat At the Hop
daar ook al op het programma stond, zelfs nog gevolgd door Roll Over Beethoven van Chuck Berry. Dat laatste kon er in Deurne wegens
het late uur niet meer af.

At the Hop was een
aardige uitsmijter van een uitstekend concert, al had ik nog veel liever Long Way to the Light, Medicine Bow, The Pan Within of het briljante Peace
of Iona
gehoord, stuk voor stuk songs die van de live-cd Karma to Burn uit 2005 een prachtige
luisterervaring maakten. Uitstekend is net niet volmaakt, noteerde een kniesoor,
en hij zeurde nog een eind verder weg. Ach, ik ben gelukkig, ik heb The
Waterboys gezien. Weer een gat in mijn cultuur opgevuld.



R.E.S.P.E.C.T.

Muziek Posted on di, augustus 06, 2013 11:24:22

Bon. Heeft iedereen zijn zegje gedaan over Daan? Dan eis ik
nu het laatste woord op. Dit had niet mogen gebeuren, het is een grove
miskenning van het publiek (ook al was er dan gratis toegang op de allerlaatste
editie van het Linkerwoofer-festival, de aanwezigen betalen natuurlijk wel hun
consumpties!), Daan had beter moeten weten. That’s
it
. Now, move on!

Of, neen, toch nog iets. Het halve optreden dat een al dan
niet dronken Daan gaf op Linkeroever – de groep deserteerde na een half uur,
waarna de zanger een gitaar kapotsloeg (hoe rock ‘n’ roll was dat… way back in de jaren zestig!) en nog
iets in de microfoon prevelde over het eigen karakter van een band en dat ze er
nog wel zouden over praten en ‘Love you, dank u’ – hield ook Facebook en
Twitter een hele zondag bezig. Woordgrapjes, da’s soms wel leuk, maar ook
kretologie variërend van ‘Hey, het is rock ‘n’ roll, dit moet kunnen!’ tot ‘Weg
met de gesubsidieerde linkse culturo’s’. Want Daan Stuyven heeft al een aantal
keer nadrukkelijk zijn liefde voor België beleden en daarbij uitgehaald naar
het Vlaams-nationalisme, zijn recentste cd heet trouwens Le franc Belge, dus zitten er altijd een aantal Vlaamse onderstroomjongens
en -meisjes klaar om bij elke denkbare gelegenheid enkele schunnige
woordensalvo’s op hem af te vuren. Daan en Tom Lanoye vormden zo ongewild een
mooi koppel eergisteren. Subtiliteit, zei u? Even in de kelders gaan kijken bij
de alleroudste archieven. R.E.S.P.E.C.T., Aretha Franklin zong er al overtuigend
over: het is tegenwoordig ver zoeken ernaar.

***

Net zoals ik de kritiek op de ‘linkse’ Daan compleet van de
pot gerukt vind, begrijp ik ook diegenen niet die zijn podiumgedrag van
zaterdagavond halsstarrig verdedigden. Wat ik wel zeker weet: zij stonden niet
op het festivalterrein op dat moment! Zo
is het makkelijk zat om een dronken of stonede artiest te bejubelen; je bent
immers zelf niet belazerd als fan. Jackie Dewaele, aka Zaki, bleef vandaag in
een opiniestukje in De Morgen ergens
tussen het bejubelen van een portie rebellie en de toestand vervelend vinden voor de fans hangen, en hij hakte ook vrolijk in op de groepsleden, want je zanger
verlaten dat doe je nooit. ‘Een zanger is een groep’, zoals Wannes Van de Velde zong, dat klopt blijkbaar niet! En dat van die rebellie is ook o zo sixties: stoer zuipen en roken en de rechtse samenleving vervloeken, terwijl
de Boze Buitenwereld intussen gewoon verder draait. Maar wat kloppen we onszelf graag op de borst omdat we toch weer even
Sjors van de Rebellenclub zijn geweest!

Interessanter dan het vluchtige epistel van Zaki vond ik de beschouwing van Renate Breuer. Zij
stond namelijk wél tussen het publiek op Linkerwoofer en heeft dus zeker recht
van spreken. In een blogpost schrijft ze dat Daan ‘ontdaan’ was, toen hij door
zijn groepsleden verlaten was. Los van de fijne woordspeling – er waren er andere de afgelopen dagen en uren! – geeft ze toe dat je dit optreden niet
‘echt geslaagd’ kon noemen. En ze noemde het voorval ‘pijnlijk’ voor de groep, de organisatoren, het publiek én, in de eerste plaats, voor Daan zelf.

Daan zei achteraf in de media dat hij niet dronken was (’twee
glazen wijn’), dat het allemaal wel goed komt met de groep en dat hij vooral
nerveus was omwille van het nieuwe, muzikaal gecompliceerde materiaal dat ze
speelden. Kijk, dat eerste wil ik eventueel nog geloven. Maar dat laatste
argument is totaal ongeloofwaardig. Want diezelfde band stond de avond voordien
op het festival van Dranouter, waar zowel publiek als pers laaiend enthousiast
reageerden. Dus: eerst speel je een nagenoeg perfecte set (zonder de draad te
verliezen, zonder de tekst te vergeten) en een etmaal later heb je te weinig
gerepeteerd en is alles veel te ingewikkeld? Effe ernstig blijven.
R.E.S.P.E.C.T., Daan!

***

Ach, ik vond vroeger die verhaaltjes over afwijkend gedrag,
abrupt afgebroken concerten en allerlei liederlijke toestanden ook wel
aangenaam om lezen. Over de vraag wie het volgende rock ‘n’ roll-slachtoffer
zou worden, Lou Reed of Keith Richards (voorlopig geen van beiden), of wie er
na Brian Jones, Janis Joplin, Jimi Hendrix en Jim Morrison lid
zou worden van de ‘Club van 27’ (de winnaars heetten Kurt Cobain en Amy Winehouse).
Ik verslond dat soort verhalen. Omdat ik er ver van af stond.

Tot ik zelf tussen het publiek stond toen Mink DeVille in
oktober 1985 in de Leuvense Manhattan straalbezopen en stoned als een garnaal
over het podium zwalpte, flessen sterke drank uitwisselend met de fans op de
eerste rijen. Geloof me: het was een belabberd optreden, weggegooid geld. Demasiado corazón leek op dat moment
eerder op Demasiado tequila.

Ik keek met stijgende verbazing toe hoe Bob Dylan in 1990 op
Rock Torhout zijn bekendere werk ongeïnspireerd afhaspelde, tussendoor telkens ‘Thank you!’
mompelend (hij, de man die zelden met zijn publiek converseert). Achteraf
vernam ik van de stage manager dat
Bawb niet van deze wereld was toen hij het podium betrad. In latere jaren trad
hij ook wel eens op met zijn rug naar het publiek of de hele avond
piano-spelend op een slecht verlichte plek in een uithoek van het podium, nauwelijks zichtbaar voor een kwart van de zaal. Dylan
is een groot poëet en een machtig verteller, maar soms gedraagt hij zich als
een kinderachtige asshole. Voilà, ik
heb iets kritisch gezegd over een absolute held van me! Groot R.E.S.P.E.C.T. voor zijn indrukwekkende œuvre, veel minder respect voor zijn attitude tegenover zijn aanbidders.

In oktober 2007 wilde ik absoluut Amy Winehouse zien, omwille
van de fantastische muziek die op Back To
Black
staat, één van mijn lievelingsplaten van deze eeuw, maar stiekem ook
met de gedachte dat het nú moest gebeuren omdat het mens zich aan het kapot leven
was. Het was een abominabel concert, daar in de AB, dat enkel nog wat gered
werd door een competente band, die – in tegenstelling tot de kompanen van Daan
– niet opstapten toen de frontvrouw flarden teksten vergat, heen en weer waggelde en
voortdurend aan haar jurk zat te frunniken. U mag dat optreden van mij gerust
onvergetelijk noemen (in zekere zin was het dat zelfs nog ook!), ik vond het
vooral een aanfluiting en een trieste afgang voor een prachtige zangeres.
Gelukkig zijn er nog haar platen en de documentaires over die enkele concerten die wel geslaagd waren en behoorlijk nuchter verliepen.

Zo kan ik nog talloze voorbeelden noemen van artiesten die
geen zin hadden of niet in staat waren om hun publiek een volwaardig optreden
voor te schotelen. Dat kan allemaal heel erg rock ‘n’ roll lijken, maar ik kan
er alleen maar minachting voor voelen. Het is amateuristisch, egoïstisch,
kleintjes. Het is kakken op je fans, terwijl je zelf pretendeert te kakken op
de maatschappij. Het is nep. Al moet je iedereen een mindere dag gunnen. A bad day at the office: het overkomt ons allemaal wel eens.

Maar als je op dat moment, in volle verwachting van een fijn
optreden van een geliefde artiest, aanwezig bent, enkele tientallen euro’s
armer, kan je niet anders dan je bekocht voelen. Dat zouden de dames en heren
die nu keiluid ‘That’s rock ‘n’ roll!’ schreeuwen, ook moeten beseffen. Alleen:
zij waren niet op Linkerwoofer afgelopen zaterdag, zij ventileerden hun
meninkje veilig thuis op de bank of op een terrasje. Makkelijk praten!

***

Om u gerust te stellen: ik ben heus geen moraalridder. Kan
het mij wat schelen dat Daan zijn cd’s opneemt in beschonken toestand, of high,
of een combinatie van de twee. Zolang die cd maar goed klinkt. Misschien is het
wel goed dat Hemingway of Bukowski de hele tijd naar de fles grepen, omdat het
hen in staat stelde om ongeremder te schrijven, met de gekende gevolgen:
schitterende literatuur. Maar daarom moet je het nog niet waarderen dat een
zatte auteur zijn eigen werk komt voorlezen, want dan verkracht ie de tekst en,
uiteindelijk, de magie.

Er is namelijk een levensgroot verschil tussen creëren en
opvoeren. Bij de creatie lig ik niet wakker van het totstandkomingsproces. Het
is het resultaat dat telt. Als ik bij de opvoering aanwezig ben, wens ik
gerespecteerd te worden. Dat recht heb ik, als toeschouwer. Dat recht eis ik
dan ook op.

Daan is zijn publiek een revanche verschuldigd. Hij is ook
zijn brothers in arms, zijn
groepsleden, een revanche verschuldigd. Maar hij is in de allereerste plaats
zichzelf een revanche verschuldigd. Het concert van komende zaterdag op de
Lokerse Feesten biedt daartoe een unieke kans. De organisatoren wrijven zich
ongetwijfeld in de handen: geen betere promotie dan een relletje elders, onder
het motto ‘Negatieve reclame is ook reclame!’ Nu nog de groepsleden overtuigen,
een paar keer stevig repeteren en de avond zelf van de drank en de Swedish Designer Drugs blijven, Daan.

R.E.S.P.E.C.T. (Oh
sock it to me, sock it to me, sock it to me).



Tindersticks (Openluchttheater, Deurne)

Muziek Posted on zo, juli 28, 2013 14:15:34

Vijf jaar geleden liet een concertorganisator enkele
honderden muziekliefhebbers nodeloos lang in de Brugse winterkou vertoeven.
Verkleumd stonden die te wachten voor het Concertgebouw, een architectonisch
meesterwerk volgens de ene, een spuuglelijke betonnen bunker voor de andere. De
ergernis over ijzige wind, kou en onvriendelijke behandeling verdween echter
als sneeuw voor de zon – excuus voor de makkelijke woordspeling – toen de
eerste noten van het podium een weg richting zaal zochten.

Tindersticks. Een magisch concert, vijf sterren meer dan
waard, mede geholpen door de sublieme akoestiek en het respectvolle publiek. Je
kon een speld horen vallen tijdens het concert, zo gedisciplineerd waren de
toehoorders. De muziek was prachtig: verstild, bloedmooi, af en toe een gitaar
die als een vulkaan uitbarstte, en daarbovenop de diepe stem van Stuart A.
Staples. Zo’n avond die je zou willen inkaderen en op een centrale plaats in je
woonkamer hangen.

Het concert van zaterdagavond in het Openluchttheater
Rivierenhof in Deurne kon hooguit de perfectie van 14 december 2008 benaderen,
zo wist je vooraf. Ook al inspireert de idyllische en akoestisch uitstekende
omgeving artiesten om telkens weer het beste van zichzelf te geven. Maar wat je
in openlucht en voor een gevarieerder publiek niet kunt bereiken is de heilige
stilte, die Tindersticks nodig heeft en die er in Brugge anderhalf uur lang wel
was. Niet alleen diehard­-fans
in Deurne, maar ook passanten die wel eens wilden kennismaken met deze groep
of die gewoon naar zowat elk concert gaan in het Rivierenhof omdat het vlakbij
huis is.
Het concert werd dus tijdens de stille momenten geregeld verstoord
door converserende toeschouwers, genre
wij-zijn-hartsvriendinnen-en-wij-hebben-mekaar-al-maanden-niet-gezien-of-gehoord-en-wij-willen-hier-en-nu-bijpraten
(en-kan-er-iemand-die-muziek-wat-stiller-zetten-alstublieft-want-we-kunnen-mekaar-nauwelijks-verstaan!).
Dat soort mensen. Wie zijn ze? Wat doen ze? Waarom betalen ze 29 euro voor een
ticket, terwijl ze net zo goed ergens op een terrasje kunnen leuteren over hun
zoveelste pijnlijk afgelopen relatie of de slechte schoolresultaten van de kinderen?

***
Bijna twintig jaar na hun debuutalbum, met de eenvoudige
titel Tindersticks, heeft de
driekoppige groep die live wordt aangevuld met twee gastmuzikanten een œuvre
bijeengeschreven om U tegen te zeggen. Vele songs lijken op het eerste gehoor
op elkaar en zijn toch altijd weer helemaal anders. Tindersticks heeft een
herkenbare stijl, maar durft zijstraten in te fietsen. Zeker de twee jongste
cd’s, Falling Down a Mountain uit
2010 en het van vorig jaar daterende The Something
Rain
, hebben een vollere sound, zijn ritmischer, tonen een groep die
voorzichtig experimenteert zonder haar eigenheid te verliezen. Maar de stem van
Staples blijft dominant: er zijn nog zekerheden in het leven.

In het Openluchttheater opende Tindersticks met het trage If You’re Looking For A Way Out, dat
verrassend werd gevolgd door A Man Needs
a Maid
, een Neil Young-cover. Daarna werd het tempo wat opgeschroefd. In Show Me Everything had gitarist Neil
Fraser een Hot Chocolate-achtige gitaarlick binnengesmokkeld. Ook Slippin’ Shoes, Medicine, Frozen en
afsluiter Come Inside bewezen dat hun
recentste cd gerust kan tippen aan het nog altijd onovertroffen vroege werk.

Staples beperkte de bindteksten tot een occasioneel en verlegen
gepreveld ‘Thank you!’ en als hij dan toch eens enkele volzinnen kwijt wilde,
ging de boodschap domweg verloren door te veel echo op de microfoon. Er is geen
volksmenner verloren gegaan aan Staples. Ook de andere muzikanten hielden het
bij een statisch optreden. De occasionele gitaarsolo werd niet begeleid door
een wijdbeens poserende gitarist, de saxofonist stond niet op en neer te deinen
wanneer hij eens uitzonderlijk hard uithaalde, de pianist stond niet te dansen
achter zijn instrument.
Tindersticks kiest voor subtiliteit, complete harmonie,
de Muziek boven alles. En dat is goed zo. De verstilling van de ene song werd
soms abrupt onderbroken door een schellende trompet, de drummer gaf al eens een
afwijkend tempo aan: hoe bloedmooi de songs doorgaans ook zijn, er hangen soms
weerhaken aan. Ook dat maakt Tindersticks zo bijzonder: net wanneer er enige
voorspelbaarheid in de lucht hangt, wordt die deskundig verbroken. Je kan hun muziek nog het treffendst omschrijven als ‘hypnotiserend’. Als je ervoor open staat, word je ontvoerd naar een ander universum, waar Schoonheid nog met hoofdletter geschreven wordt.

Het volgelopen theater genoot er met volle teugen van (op
die taterende hartsvriendinnen na dan) en riep de groep twee keer terug voor
bissen. Tijdens de eerste bisronde werd een typische Tindersticks-ballad
gevolgd door het bezwerende, hypnotiserende Black
Smoke
, een rocknummer dat voortdurend dreigde los te barsten, maar het net
niet deed, waardoor de song alleen maar aan spankracht won.

Heel wat toeschouwers hadden hun plaats al verlaten toen
Staples & co nog een tweede keer terugkeerden voor Tiny Tears en de instrumental Piano
Music
, waarin de strijkers werden vervangen door een melodica. Wie zich
geen volledig orkest kan veroorloven als begeleiding, moet creatief zijn.

Een wondermooi concert, net niet even magisch als destijds
in Brugge, maar sta me voor één keer toe geen kniesoor te zijn. Tindersticks
mag voor mij altijd een ‘kleine’ groep blijven, met een beperkte maar fanatieke
aanhang. Dan kunnen wij, fans, ervan blijven genieten op unieke, intimistische
concertlocaties, waar dit soort muziek het best tot zijn recht komt. Na het concert
brak een onwaarschijnlijk onweer los boven het Rivierenhof. Alsof de
hemelwachters uit eerbied hadden gewacht tot de laatste noot was uitgestorven
om de sluizen open te zetten. Na Tindersticks volgde Thundersticks.

***

Dat JJ Cale dood is. Of toch niet. Ja, weer wel. Dat de
zogeheten ‘kwaliteitsmedia’ (De Morgen,
De Standaard, deredactie.be) zich lieten belazeren door een Amerikaanse
satirische website die zich specialiseert in nepnieuws, zegt iets over hoe
snelheid het steeds weer haalt van juistheid van de berichtgeving. Uiteindelijk
bleek het oorspronkelijke bericht, op de officiële website van Cale nota bene,
helaas te kloppen. Met Cale stierf ook de betrouwbaarheid van onze nieuwsgaring
weer een beetje en die was al op sterven na dood.

JJ Cale is één van die artiesten die ik nooit live heb
gezien. Ik beschouw dat als een gat in mijn cultuur. Wat zou hij schitterend
hebben gepast in het decorum van het Rivierenhof, als hij tenminste al bereid
zou zijn geweest om er zijn hangmat voor te verlaten. Want Cale stond niet
alleen bekend als de grootmeester van de luie gitaarsound, hij leefde ook een teruggetrokken bestaan. De man wilde gerust gelaten worden en alleen af en naar toe
naar buiten treden met alweer een mooie plaat. Gelukkig zijn er al die LP’s en
CD’s die ik nu terug uit de hoezen zal halen en opleggen. Dat zal mijn
persoonlijke, bescheiden tribute voor
een gerespecteerd en consequent artiest zijn.
Moge hij voorgoed met zijn Magnolia verenigd worden, zoals hij zelf
in dat wonderlijke nummer zong: ‘Got to get back to you, babe. You’re the best
I ever had. (…) You whisper “good morning”. So gently in my ear.
I’m coming home to you, babe. I’ll soon be there.’



Yesterdayland

Muziek Posted on do, juli 25, 2013 12:39:47

180.000 dansgekke bezoekers worden er van vrijdag tot en met
zondag in het provinciaal recreatiedomein De Schorre in Boom verwacht op
Tomorrowland, het meest aparte en sinds een paar jaar ook één van de
succesvolste zomerfestivals in dit land, zó succesvol dat er in september een
internationaal vervolg aan wordt gebreid met TomorrowWorld in Chattahoochee
Hils in de staat Georgia, USA.

De jongste edities moest je niet alleen voor dance-muziek op
Tomorrowland zijn, maar kon je er ook terecht voor het spotten van zeer extravagant
uitgedoste festivalgangers en -gangsters. Maar net met die kleding is er nu
iets aan de hand, althans volgens de lokale machthebbers.

***

De burgemeesters van Boom en Rumst, respectievelijk een
N-VA’er en een CD&V-ster, hebben namelijk een verbod afgekondigd van alle
uiterlijke kenmerken met een politieke of ideologische boodschap. Nieuw is dat overigens niet, want blijkbaar werd het drie jaar geleden al uitgevaardigd
na een massale vechtpartij tussen voetbalhooligans van Anderlecht en Club
Brugge op Tomorrowland 2010. (Zoals bekend zijn voetbalclubs in dit land
politieke en ideologische groeperingen, maar laten we deze zijsprong even in
een zijstraat parkeren.)

Wat mij intrigeert is dat deze maatregel al bestond –
uitgevaardigd door vorige schepencolleges in Boom en Rumst – en dat de
organisatie van Tomorrowland stelt dat het daarvan niet op de hoogte was. Dan
zijn er drie mogelijkheden. Ofwel liegt de woordvoerster van het festival,
ofwel hebben de schepencolleges dat verbod nooit gecommuniceerd, ofwel zit de
waarheid ergens tussen beide in (iets met een onduidelijke communicator en een slechte verstaander). In elk geval: erg professioneel is het
allemaal niet.

Tomorrowland hanteert trouwens een eigen dresscode: racistische en seksistische
slogans worden geweerd. Maar nationale vlaggen worden dan weer fel toegejuicht,
omdat die het internationale karakter van het festival onderstrepen. Versta:
foto’s van tientallen verschillende nationaliteiten zijn handig als
marketinginstrument. Allicht hebben ze er toe bijgedragen dat de organisatoren
hun concept nu wereldwijd kunnen commercialiseren. De kassa rinkelt.

***

Even voor de volledigheid: Boom wordt geleid door een
college van N-VA, CD&V en OpenVLD, Rumst door een ploeg bestaande uit
CD&V en N-VA. Partijen die – op OpenVLD na – wel eens vaker pleiten voor
meer controle op wat de burger doet. Maar hun maatregelen zijn kort door de
bocht en zinloos, wat dan eigenlijk weer netjes past in een land waar niets mag
en alles kan. Een verbod wil in België zoveel zeggen als: doe maar, zo lang je maar
niet betrapt wordt!

Hoe ga je 60.000 aanwezigen per dag controleren op het
dragen van gepaste/ongepaste kledingstukken? Hoe vermijd je dat bezoekers met
slechte bedoelingen voorbij de toegangscontrole verzamelen blazen, handig in
een rugzak weggestoken spandoeken ontvouwen of opeens provocerende t-shirts
aantrekken? (Krijgt elke bezoeker een persoonlijke stijlcontroleur mee, misschien?) Hoe ga
je herriezoekende voetbalhooligans vooraf identificeren? Identiteitscontrole
aan de ingang, checken op stadionverboden? Alsof hooligans die in zijn voor een
robbertje vechten zich onderweg naar hun slagveld opvallend zullen gedragen:
die houden zich gedeisd tot ze ter plekke gearriveerd zijn. Hebben de lokale
overheden in Boom en Rumst nog nooit een boekje gelezen over hooliganisme
(meestal zijn die vrij dun, je bent er zó doorheen, dames en heren van de plaatselijke politiek!)?

Stel dat moslimvrouwen met een hoofddoek het festival willen
bezoeken (wat ik niet veronderstel, omdat de toeschouwers op Tomorrowland in de
ogen van fanatieke moslims een verzameling goddelozen zijn), kan je hen dan de
toegang verbieden? Hallo? Zijn we nog altijd een democratie? Een rechtsstaat? Heeft
het leger stiekem de macht overgenomen nu de koning en de regering met vakantie
in het buitenland zijn?

***

Dom. Naïef. Contraproductief. Enkele adjectieven om deze
maatregelen aan te duiden. Naast dat boekje over hooliganisme, zouden de
burgemeesters en schepenen van Boom en Rumst eens een boek over
drugsbestrijding of de drooglegging in de Verenigde Staten van de jaren twintig
moeten lezen (die boeken zijn doorgaans iets dikker dan die over hooliganisme,
waarvoor mijn oprechte excuses, beste lokale politici!). Dan zouden ze kunnen
concluderen dat verbieden gelijk staat aan het gelijktijdig creëren van een illegaal circuit.
De verboden vrucht oogt het lekkerst. Zeker op een festival als Tomorrowland,
waar het motto ‘Vrijheid, blijheid!’ in alle opzichten wordt belichaamd. Of
willen de lokale notabelen er Yesterdayland van maken, met onwrikbare regeltjes
zoals in Orwells 1984 en verklikkers
om de zoveel vierkante meter, die optreden wanneer een bezoeker iets ongepast doet?

En dan heb ik het nog niet over het trekken van de grenzen.
Wat kan? Wat kan niet? Wat is een twijfelgeval? Een regenboog-t-shirt, mag dat?
Een shirt met de afbeelding van Che Guevara? ‘No time to waste’, is dat
toegestaan? ‘Make love not war’?

Mocht ik zelf naar Tomorrowland gaan, quod non!, dan maakte ik
me een t-shirt met het opschrift ‘Lik me Reet!’. Benieuwd hoe ze dat in de
buurgemeenten Boom en Rumst zouden interpreteren.



« VorigeVolgende »