‘Johnny Cash is a righteous dude,’ lees ik op de binnenhoes van God, een compilatie-cd van Johnny
Cash uit 2000, waarop zijn voornaamste religieuze songs staan. De uitspraak
is afkomstig van Bono, die zichzelf ongetwijfeld ‘a righteous dude’ vindt, maar klopt de
stelling wel helemaal? Is Johnny Cash ‘een rechtschapen kerel’?

Uit zijn bewogen leven kan je dat moeilijk afleiden.
Verslaafd aan amfetamines, die hij zelf over de grens met Mexico smokkelde, wat hem een
paar keer met justitie in aanraking bracht, maar hem alleen een voorwaardelijke
straf opleverde. Verslaafd aan de fles. Daarna verslaafd aan God. Ging op
visite bij alle Amerikaanse presidenten van Richard Nixon tot George W. Bush.
Erg rechtlijnig klinkt het allemaal niet. In 1963 ontmoette hij June Carter die
zijn muze en zijn vrouw zou worden tot aan zijn dood in 2003. Dat heet dan weer
trouw en loyaal, zoals hij ook trouw bleef aan zijn zwarte outfit (’the man in
black’) en loyaal aan zijn land, al vergat hij in zijn patriottisme niet, in
tegenstelling tot veel van zijn landgenoten, om ook de indianen te respecteren.

Ach, kan het mij wat schelen wie Johnny Cash in werkelijkheid was.
Het is zijn muziek die overleeft. Die diepe baritonstem, die bijzondere
frasering, meer parlando dan zingen, die sobere gitaarondersteuning, die de
songs begeleidt maar nooit verstoort, die volstrekt unieke manier om verhalen
te vertellen binnen het cocon van drie minuten. Cash was een meester-verteller.
En hij was ook een meester-interpretator, die songs van anderen naar zijn hand
zette alsof het de zijne waren. Zelfs zogeheten ‘perfecte’, ‘definitieve’ nummers
als One (U2), Hurt (Nine Inch Nails) of The
Mercy Seat
(Nick Cave) werden in de versie van Cash nóg beter, nóg
beklijvender, nóg dramatischer.

Johnny Cash is voor mij één van de allergrootsten, al bleef
ik zelf veel te lang hangen bij het prettig gestoorde A Boy Named Sue, een lied over een man die wordt gepest omdat zijn
dronken vader hem een meisjesnaam gaf bij de geboorte, en San Quentin, een live-nummer dat hem veel applaus opleverde van de gedetineerden,
en waar de zinssnede ‘San Quentin, I hate every inch of you!’ niet alleen in de
gevangenis luidkeels werd meegebruld.

Als countryrock-zanger was Johnny Cash belangrijk, zijn
gospelsongs zijn prachtig, live waren hij en zijn groep een wervelstorm, maar
het was pas in 1993, toen hij in contact kwam met de eigenzinnige producer Rick
Rubin van het American Records-label, dat hij een jong en hip publiek begon aan
te spreken. Rubin, de hiphopproducer die altijd was uitgegaan van stampende
beats en agressieve teksten, koos nu voor een verrassende ‘Less is more’-aanpak
en stripte de coversongs die Cash had uitgekozen van alle overbodige ballast. Tot
er een naakt geraamte overbleef: stem, frasering, tekst, gitaar. Beluister de
eerste drie van in totaal zes American
Recordings
-cd’s en je hoort fabelachtig mooie muziek. Het begint op die
eerste cd al met Delia’s Gone, The Beast In Me en Why Me Lord, sowieso al dramatische songs die uit de mond van Cash
nog zoveel pakkender klinken.

Op de derde American
Recordings
, voor mij dé cd van het jaar 2000, staan songs die in je ziel
kerven: Solitary Man, One, I
See A Darkness
, The Mercy Seat en
Would You Lay With Me (In A Field Of
Stone)
behoren tot het allermooiste, maar ook het allerpijnlijkste wat ik
ooit heb gehoord. Vier en vijf in de reeks klinken iets te veel als doorslagjes
en je voelt ook dat Cash ouder wordt en ziek is (diabetes), en ook de formule
vertoont enige sleet. Al wil ik zelfs die cd’s voor geen ter wereld ruilen en
zijn Hurt, Personal Jesus (eat your heart out, Depeche Mode!) en Streets of Laredo ultieme versies van
uitstekende songs.

De zesde American
Recordings
werd pas in 2010 uitgegeven, ruim zes jaar na zijn dood, en je
hoort dat alle songs kort voor zijn overlijden werden opgenomen. Dat maakt ze
pakkender, delicater, pijnlijker; als luisteraar voel je je een voyeur. Je
kijkt binnen in de ziel van een stervende man die zijn kwetsbaarheid toont en
niet lafhartig wegvlucht van de harde werkelijkheid. Al eindigt die cd nog wel met
het bijna grappige Hawaiiaanse nummer Aloha
Oe
, alsof Cash nog even wil meegeven dat het allemaal zo erg niet is. Ik
hoorde daarstraks Johan Heldenbergh in De
Ochtend
zeggen dat hij Johnny Cash niet echt mist en dat kan ik grotendeels
volgen. De muzikale cirkel was rond, hij had alles gezegd en gezongen, er
hoefde geen noot meer aan toegevoegd te worden, dat is wat je hoort op American Recordings VI.

Die box met alle 63 cd’s, daar wil ik voor sparen. Wie wil
kennismaken met zijn zowel kwantitatief als kwalitatief indrukwekkende œuvre
kan zich tegoed doen aan de trilogie Love
/ God
/ Murder die drie facetten van
Cash biedt: de liefhebbende, de godvrezende en de donkere. De man die intens
kon houden van iemand (I Walk The Line,
Ring of Fire, The One Rose (That’s Left In My Heart)), de man die zich onderwierp aan die ene God (Why Me Lord, Swing Low, Sweet Chariot, Oh, Bury Me Not) en de man die zich
aangetrokken voelde tot de zelfkant van de samenleving (Folsom Prison Blues, The Long
Black Veil
, Highway Patrolman).

Wie Cash al goed kent en apprecieert, moet zeker ook eens op
zoek gaan naar de hommage-box Unearthed:
vier cd’s en een mooi begeleidend boekje. En natuurlijk zijn er die twee
live-opnamen in de gevangenissen van San
Quentin
en Folsom.

Johnny Cash is een Hele Grote uit de muziekgeschiedenis. Wie
het daar niet mee eens is, moet maar naar One
Direction, Justin Bieber
of andere derderangs- en zevendeknoopsgatartiesten
luisteren. Néh!

‘And the mercy seat is waiting / And I think my head is
burning / And in a way I’m yearning / To be done with all this measuring of
truth / An eye for an eye / And a truth for a truth / And anyway I told the
truth / But I’m afraid I told a lie’. Het had uit zijn pen kunnen gevloeid
zijn, maar werd geschreven door een andere ‘man in black’.