Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

BandAid30

Muziek Posted on do, november 20, 2014 12:24:08

De cynicus in mij zegt: domme actie, bevestigt
vooroordelen over die arme dutsen van Afrikanen, niet meer dan een stel
wereldvreemde wereldsterren die zich één dag per jaar filantropisch gedragen
(“Manager, 27 oktober is oké voor mij, maar niet meer dan een halve dag,
graag, ik wil mijn roes uitslapen!”).

De mens van goede wil in mij vindt het wel
fijn dat die vedetten met hun drie mansions,
zeven lofts in zeven verschillende grote steden in zeven verschillende westerse
landen en miljoenen dollars op bankrekeningen verspreid over een stuk of vier belastingparadijzen hun stem lenen voor het goede
doel.

***

Ik weet het zo nog niet wat ik moet denken van
BandAid30, het initiatief van de
onvermijdelijke Bob Geldof om dertig jaar na de originele BandAid en tien jaar na het tussendoortje van BandAid20 opnieuw een kerstsingle voor het goede Afrikaanse doel
uit te brengen. Do They Know It’s
Christmas Time
moet in een lichtjes herwerkte versie weer miljoenen
westerlingen overstag doen gaan. In 1984 grepen ze naar hun portemonnee en
kochten de single in de platenwinkel om mee de strijd tegen de honger aan te
gaan. In 2014 klikken ze op ‘Betaal’ in hun winkelmandje op het web om het kleinood te
downloaden als kleine humanistische geste in de strijd tegen ebola.

De stevigste reactie tégen Geldofs opgewarmde
kost kwam van Peter Bouckaert, Emergency Director van Human Rights Watch. Hij
tweette dinsdag: ‘BREAKING NEWS: Africans know it is Christmas. Really, they
do. Please someone explain that 2 Bob Geldof, so we can avoid the cheesy
remix.’ Toen iemand daar een opmerking over maakte (’t is toch goedbedoeld en
voor het goede doel en zo), repliceerde Bouckaert: ‘I disagree–we don’t need
patronizing songs from tax-avoiding musicians with private jets 2 help those
affected by Ebola.’

Gematigder was de reactie van Bogdan Vanden
Berghe, algemeen secretaris van 11.11.11, en in deze materie misschien net iets
meer beslagen dan een vooraanstaande medewerker van een
mensenrechtenorganisatie. Hem stoorde vooral dat wij, blanke westerlingen,
Afrika nog altijd als één continent vol kommer en kwel zien, in plaats van als
54 afzonderlijke landen, waar je ook economische succesverhalen tussen vindt.
Alsof je het voortdurend over ‘de Europeanen’ zou hebben. Vanden Berghe verwijt
Geldof & co dus wel gebrek aan inzicht, maar schiet het initiatief niet
genadeloos af.

***

De cynicus in mij denkt: fijn, dames en heren
popartiesten, maar jullie verbloemen hiermee de werkelijke problemen. Als
België op het einde van de federale legislatuur haar budget voor
ontwikkelingssamenwerking nagenoeg zal hebben gehalveerd (van het wettelijk en
theoretisch voorziene 0,7 procent, naar het budgettair en dus in de praktijk
vooropgestelde 0,38%), zal dat veel meer invloed hebben dan zo’n kerstsingle eens om
de dertig jaar. Wat BandAid30 doet, is vergelijkbaar met geld geven aan een haveloze bedelaar die ligt te zieltogen: goed voor uw innerlijke zelf, maar structureel
verandert er echter niets.

De mens van goede wil in mij laat zich echter
niet onbetuigd: ook al is dit een kiezel in een gigantische oceaan, het water
rimpelt toch heel eventjes. Die bedelaar kan weer een dag voort van die kleine
bijdrage. Morgen ligt hij daar weer en is zijn probleem lang niet opgelost,
maar misschien hebben we hem een dag langer laten overleven?

Ik weet het zo nog niet. Ik ga de single zelf
niet kopen (de cynicus beheert het huishoudbudget ten huize van Van Laeken!).
Net als de meeste andere platen voor het goede doel (denk aan het walgelijke We Are The World) klinkt ie klef,
platgeproducet, overbekende stemmen die één voor één tien seconden naar voren
worden gemixt bij wijze van verkoopargument. Dit soort nummers worden
geschreven op een bierviltje, de populairste artiesten van dat moment worden er voor
opgetrommeld en vervolgens wordt het geheel opgenomen op basis van de grootste
gemene deler bij het publiek én de artiesten. Dertig jaar geleden waren dat
Phil Collins, Paul McCartney en Duran Duran. Vandaag zijn dat Chris Martin, Bastille
en One Direction. Resultaat: richting- en gezichtsloos geëmmer. Helaas.

***

Bob Geldof ziet er zoveel jaar na Band– en Live Aid uit alsof het dringend tijd wordt dat we BobAid opstarten: de dood van zijn
ex-vrouw en zijn dochter aan een overdosis veeg je niet zomaar weg. Deze man
heeft meer dan zijn deel van de menselijke miserie gehad. Al zag hij er dertig
jaar geleden al even verfomfaaid en dodelijk vermoeid uit. Ik had de eer hem
toen tien minuten te mogen ontmoeten (ja, trouwe lezer, u heeft dat hier al
gelezen, om precies te zijn op 8 april jongstleden!). Hij is geen heilige
(vergeet die ‘Saint Bob’!), is ook niet direct een voorbeeld voor de jeugd als
het gaat over regelmatig en gezond leven, is een onverbeterlijke chaoot, maar
hij verdient ook respect voor de manier waarop hij, ondanks vele tegenkantingen
van cynici, aandacht heeft gegenereerd voor dodelijke wantoestanden op een
ander continent. Hij had net zo goed een extra daiquiri kunnen drinken in een
villa op Ibiza. Af en toe mag je Geldof wat mij betreft op zijn West-Vlaams
uitspreken. Held of… naïeve wereldverbeteraar?

Ach, denk er het uwe over.



“Ik heb het lot bezongen maar nooit een cent gehad”

Muziek Posted on di, september 09, 2014 12:03:30

Geboren worden in het verkeerde tijdsgewricht,
het is me wat. Er zijn mensen die zich veel meer zouden thuis gevoeld hebben ten
tijde van de Romeinen of de oude Grieken. Anderen hadden liever in maliënkolder
rondgelopen dan in een hedendaags plunje. Wie zich aansluit bij IS (of beter: de
SS, Salafistische Staat), hoort eerder in de zevende eeuw thuis dan in de
eenentwintigste. Alleen professor Barabas is een man van alle tijden.

Zelf had ik graag net na de Tweede
Wereldoorlog het levenslicht gezien. Het kan vreemd klinken, nog anderhalf
decennium ouder zijn dan ik in werkelijkheid al ben, maar als ik iets jammer
vind dan is het dat ik de golden sixties
alleen maar geleefd en niet beleefd heb. Ik was 1 toen dat tijdperk,
waarin heel veel kon en weinig mocht, begon en 11 toen het werd afgesloten. Ik
heb The Beatles en The Rolling Stones, JFK, mei ’68, Martin Luther King en de
Summer of Love pas jaren later ontdekt. Alleen Eddy Merckx en de eerste man op
de maan heb ik bewust meegemaakt.

Geboren worden in het juiste tijdsgewricht
maar desondanks je ding niet voluit kunnen doen, het is me nog iets anders. Het
overkwam Wim De Craene, leerde ik maandagavond uit een aflevering van het
onvolprezen Belpop op Canvas. De
Craene was de juiste man op de juiste plaats in de jaren zeventig, toen
kleinkunst gewaardeerd werd en eenzame mannen met baarden en gitaren
minnestrelend Vlaanderen rondtrokken.

Zijn Rozane
en Tim behoren tot het beste wat hier
ooit op plaat is uitgebracht. De Vlaamse radio, een op muzikaal vlak achterlijk
medium in de jaren zeventig, draaide de singles van De Craene zot, wat nochtans niet
resulteerde in een groot commercieel succes. Wel in veel artistiek respect,
toch al iets voor een jonge hemelbestormer uit Melle. In de jaren tachtig
verdween De Craene, ondanks al dat talent en mede dank zij zijn onverbeterlijke
dwarse karakter, naar de achtergrond. Hij week af van het singer-songwriter-pad,
ging experimenteren met zogezegd toegankelijker werk en werd daardoor nog
minder populair. Het leidde tot verarming, marginalisering, fout afgelopen
liefdesaffaires en een diepe depressie.

Twee keer heeft Wim De Craene mijn pad
gekruist. In de lente van 1987 was dat letterlijk. Samen met twee vrienden en
in het zog van Live Aid, Band Aid en nog heel wat andere Aids in de wereld (ook die ziekte, ja),
hadden we het idee opgevat om iets te doen aan de armoede en de honger bij
jonge Afrikaanse kinderen. Child Aid
was geboren. Een klein festival met Vlaamse zangers werd op poten gezet in de
Antwerpse Arenbergschouwburg. Jan De Wilde deed mee, Wim De Craene, die een
paar maanden voordien alweer een nieuwe muzikale weg was ingeslagen met het
radiovriendelijke Breek uit jezelf,
was de top of the bill. Andere namen schieten me niet meer te binnen.

De zanger zag er afgeleefd uit. Nu begrijp ik
waarom: hij had drie jaar door de muzikale woestijn gestrompeld, had net ternauwernood
een kanjer van een depressie overleefd. Hij was moe. Moe van het leven, moe van
tegen de bierkaai te moeten blijven vechten, moe van een ongetwijfeld intens
nachtje wallebakken een half etmaal voordien. En zo belandde deze
ondergewaardeerde grootheid op een slecht georganiseerd festivalletje, waarvoor
ik verantwoordelijk teken. Sorry, Wim.

Om zoveel mogelijk geld over te houden voor
het goede doel (we waren de Flair
niet!), bespaarden we op alles en nog wat. We kregen de zaal aan een
gunsttarief, de artiesten kwamen gratis spelen, voor de P.A.-installatie hadden
we een eenmansbedrijf ingehuurd. U moet dat letterlijk interpreteren: één man
die voortdurend heen en weer holde van het mengpaneel in de zaal naar het
podium om het geluid te regelen. De wachttijden waren enorm, de artiesten
verbroederden vrolijk achter de coulissen, het publiek in de zaal onderging het goedbedoelde
amateurisme, er waren niet al te veel klachten. Er was dan ook niet al te
veel volk (de organisatie scheurde er alsnog haar broek aan…). Tegen dat het
aan Wim De Craene was, was het al bijna middernacht en kon je het aantal mensen
in de zaal op de vingers van de handen van de drie organisatoren tellen. Hij
hield het op een beleefde set van een nummer of vijf, nam vriendelijk afscheid
van het beleefde publiek en gaf ons nog een bemoedigend schouderklopje, alsof
hij wilde aangeven dat hij het had begrepen: in het onverschillige Vlaanderen
van de jaren tachtig was geen enkel initiatief bestand tegen de algemene
apathie en gelatenheid.

Drieëneenhalf jaar later ‘ontmoette’ ik Wim De
Craene opnieuw, dit keer als onderwerp van een nieuwsbericht op de radio.
Overleden, zo zei de nieuwslezer. Hij werd veertig jaar oud, zo voegde hij
eraan toe. Zelfmoord, zo las je de dag nadien in de krant, al had ik die 15de
september 1990 weinig tijd om artikels uit te pluizen, druk in de weer als ik
was met de organisatie van Flanders Pop,
een festival waarop de crème de la crème van
de Belgische pop- en rockwereld twee dagen lang van jetje gaf in de Brielpoort
in Deinze, toen nog een beetje het centrum van de Vlaamse muziekwereld. De organisatie
was dit keer perfect, al zeg ik het zelf, maar het publiek bleef weer grotendeels
weg. Toch één op de twee in orde dit keer!

Ik zag in Belpop
voor het eerst de beelden van de tegennatuurlijk hossende De Craene op het
podium van het prille Tien om te Zien
in die zomer van 1990: Enkel in een
broekje
heette het onding dat hij daar opvoerde, in een amechtige poging om
de platvloersheid van de Vlaamse muzieksien
van dat moment te benaderen en eindelijk ook een zakcent te verdienen met zijn
muziek. Hij moet duizend doden gestorven zijn van schaamte. Een
paar weken later was hij echt dood.

“Dat je altijd begrepen wil worden, maar
slechts één taal spreekt. Dat de wereld niet meer luistert en jij voor altijd
zwijgt”, tweette Het Laatste Nieuws-columnist
Jan Devriese na de uitzending. “In ieder interview met Wim De Craene dat
ik me herinner las je hoe de Dood achter elke regel meegluurde. Eeuwig
zonde”, stuurde @schwalbekoenig de Twitterwereld in. Juiste woorden met de
juiste toon waar ik liefst niets meer aan toevoeg.

In het juiste tijdsgewricht muzikaal actief
zijn en onbegrepen blijven, dat moet een onmenselijk kruis zijn om dragen. En
dus lieten we je met z’n allen los, Wim. Van daaraf moest je gaan. Met vallen
en opstaan. Een dwarsligger in de massa meelopers. Een romanticus tussen al die
mensen die weigeren te dromen of zelfs te leven en wier aardse bestaan o zo voorspelbaar is.
Een briljant tekstschrijver wiens rake woorden alleen maar een beperkt, noem
het gerust: select, publiek wisten te bereiken.

Negenendertig jaar na datum kerft de tekst van
Tim nog altijd diep in de ziel van de
oprecht geïnteresseerde luisteraar. “Hoewel ik zelf geen lauweren aan dit
meesterwerk verdien, / Ik heb het lot bezongen, van de knechten en de boer, /
het kerre van de boerendochter, de blikken van de hoer, / de schoonheid van de
morgen, het ontwaken van de stad / Ik heb dit wel bezongen maar nooit een cent
gehad.”



Onderschatte Platen (9, slot): Veedon Fleece / Van Morrison

Muziek Posted on za, augustus 30, 2014 12:05:04

Voor
de laatste maal welkom in deze zomerrubriek, waarin ik negen weken lang elke zaterdagochtend
in mijn collectie elpees dook (“I love the smell of vinyl in the
morning!”) en er een exemplaar opdiepte dat in mijn ogen ten onrechte
onderschat of negatief gerecenseerd werd. In deze slotaflevering:
Veedon Fleece van Van Morrison uit 1974.
Morgen wordt Van the Man 69, ik probeer dat in opperste schoonheid te vieren,
door
Veedon Fleece nog eens op
te leggen. Luister mee.

Natuurlijk kende ik Gloria van Them en de radiovriendelijke
nummers Brown Eyed Girl, Moondance, Bright Side of the Road en Cleaning
Windows
, maar Van Morrison écht ontdekken deed ik pas op zondag 3 juli 1983
in Werchter. Het was mijn allereerste festival (ja, ik was een laatbloeier!) en
de nukkige Belfast Cowboy was top of the bill. Het waren andere tijden:
Torhout-Werchter was een dubbelfestival, er stond nog ‘Rock’ voor de plaatsnamen,
er waren slechts acht groepen en één podium, en de headliners hoefden geen mega-artiesten of -bands te zijn.

Wat me zo innam voor
Morrison? Zijn koppigheid, zijn ontoegankelijkheid, zijn eigenzinnigheid. Daar
stond een man van 37 die vooral zijn eigen ding wilde doen. Hield het publiek
ervan? Uitstekend. Was dat niet het geval? Oké, geen probleem, dan wordt het
een korter optreden. In Werchter werd het een lang optreden, met zelfs twee
vrolijke bissen. De meezinger Gloria
leidde hij relativerend in met de woorden “This is a song from when I was
a rock star” en het feestelijke Buona
Sera
stuurde de hele wei Primagezind naar huis.

In de gewone set zaten
zeldzame publieksvriendelijke songs als Cleaning
Windows
, maar ook lange, contemplatieve nummers als Vanlose Stairway, It’s All in
the Game
, Haunts of Ancient Peace
en het een vol kwartier durende Summertime
in England
, waarin meer names werden
gedropt dan in het gemiddelde artikel
van Serge Simonart. De dag nadien kon ik niet snel genoeg in een platenwinkel
geraken en dat ben ik de volgende drie decennia blijven doen, al viel dat soms behoorlijk
tegen. De jongste twintig jaar herhaalt de (Noord-)Ier zich nogal vaak, vind
ik.

Neemt niet weg dat ik
intens veel hou van Moondance, Tupelo Honey, de sublieme live-dubbelaar
It’s Too Late To Stop Now, Into the Music, Beautiful Vision, Poetic Champions
Compose
, Enlightenment, Hymns to the Silence, A Night in San Francisco (opnieuw een
dubbele live-cd) en een dubbel-cd met quasi achteloos bij elkaar geraapte weggooiertjes,
The Philosopher’s Stone, vol sublieme
tracks waarvoor andere artiesten een arm zouden veil hebben om zelf in staat te zijn zoveel moois te kunnen componeren. Verder zijn er nog handenvol onvergetelijke tracks die je
van middelmatige cd’s kunt plukken. (“Middelmatig” bij Van Morrison
wil trouwens zoveel zeggen als “goed” bij de meeste andere artiesten.)

En dan blijven er nog
mijn vier favoriete elpees van de man, de ene al hermetischer dan de andere: Astral Weeks (1968), Common One (1980) en No Guru, No Method, No Teacher (1986)
zijn pareltjes, vol mystiek, religiositeit en transcendentie. Zoektochten naar
de zin van het leven, passerend langs Avalon en andere mythische plekken, namen
van grote Britse dichters in het rond strooiend, onstuitbare streams of consciousness, want dat had
hij van Joyce geleerd. Maar de primus inter pares is voor mij Veedon Fleece uit 1974, een plaat die
destijds in toonaangevende muziekbladen als Rolling
Stone
en Melody Maker werd
neergesabeld als zijnde ‘pompeus’ en ‘zelfingenomen’, maar die later door
diezelfde bladen en vele andere muziekliefhebbers alsnog gecatalogeerd
werd onder “Vergeten Meesterwerken”.

Op de hoes kijkt de gehurkte zanger je met halflang ros haar schuchter en ietwat argwanend aan.
Aan zijn voeten twee gehoorzame Ierse wolfshonden. Op de achtergrond een
kasteel, Sutton House Hotel, waar hij logeerde in die dagen. De dominante kleur
is groen, we bevinden ons onmiskenbaar in Ierland. Volgens de legende werd de
elpee in vier weken tijd opgenomen tijdens zijn vakantie, die hij nodig had om te bekomen van de slopende
wereldtournee van 1973 (die resulteerde in It’s
Too Late To Stop Now
). Zelf praat Morrison er niet graag over, maar
medemuzikanten vertelden vele jaren later over ontspannen opnamesessies, met veel
improvisaties en invallen van het laatste ogenblik. Toch klinkt het geheel bijna
wiskundig precies, alsof er maandenlang aan geschaafd werd, tot elke noot juist
zat.

Lieve lezers, Veedon Fleece is de mooiste plaat die ik
ken en ze opent met één van de mooiste nummers die ik ken: Fair Play. Een zachte gitaar en een voorzichtig aangeslagen piano
zetten de toon. Bij mij zorgt het begin van dat nummer telkens weer, na elvendertig
beluisteringen, voor een Pavloviaanse reactie: gitaar, piano, kippenvel, tranen
in de ogen. Gitaar, piano, kippenvel, tranen in de ogen. Gitaar, piano,
kippenvel, tranen in de ogen. Telkens weer. Het kwijl moet u er maar bij denken.

Over wat Fair Play gaat? Het meer van Killarney,
Edgar Allan Poe, Oscar Wilde, Henry David Thoreau en Geronimo. Een
indianenleider in Ierland? “And there’s only one meadow’s way to go / And
you say “Geronimo””. Komt daar de perfecte liefde
voorbijgeslopen (“Forever fair / And I’m touching your hair / I wish we
could be dreamers / In this dream, ohhh / Let it dream”)? Zou zomaar
kunnen. Al kan het net zogoed een gevolg zijn van de stream of consciousness van die opnamedag. Eigenlijk hoef ik het
helemaal niet te weten. Ik luister en geniet. (En voel iets vochtigs over mijn wang biggelen.)

In Linden Arden Stole the Highlights laat
de bard zijn stem de hoogte ingaan, om in het daaropvolgende nummer, Who Was That Masked Man, helemaal over te
gaan tot falsetto. Beide songs gaan over een Ierse inwijkeling die probeert te
overleven in San Francisco, ten prooi valt aan paranoia en dan maar zijn heil
zoekt in geweld, “living with a gun”. “Oh, ain’t it lonely /
When you’re living with a gun / When you can’t slow down and you can’t turn
‘round / And you can’t trust anyone”. Velen vinden die falsettozang
belachelijk, voor mij komt Morrison er perfect mee weg. Het doet een beetje
denken aan Pete Wingfields Eighteen With
a Bullet
(ja, zoek dat maar even op!), al was Morrison in dit geval
mogelijk de inspiratiebron, want het nummer van Wingfield werd pas in 1975
uitgebracht, een jaar na Veedon Fleece
dus.

Van het onveilige San
Francisco dribbelen we vervolgens weg naar de Streets of Arklow in het veilige, groene Ierland, “God’s green
land”. Meer dan een vrolijk kringelende fluit en een subtiel strijkarrangement
(bedacht door Jeff Labes, die een niet te onderschatten rol speelde in de
sfeerschepping op Veedon Fleece) is
er niet nodig om weg te dromen. “And our heads were filled with poetry /
And the morning a-comin’ on to dawn”. In Wicklow, zoals Arklow in
werkelijkheid heet, is het goed vertoeven. God, natuur en poëzie lopen er hand
in hand. “And our souls were clean and the grass did grow”. Zalig.
Zelfs de malse regen die je erbij fantaseert kan het idyllische gevoel niet verstoren.

Het 8 minuten en 48
seconden durende You Don’t Pull No
Punches, But You Don’t Push The River
wordt opnieuw aangedreven door
gitaar, piano en fluit. Van Morrison laat zijn zoektocht naar Ziel & Zin van Het Leven meanderen langs het pad van een mythologische
schrijver (“William Blake and the Eternals”), de zusters van
barmhartigheid (“Sisters of mercy”) en grootse kathedralen, waar Gods liefde
wordt bezongen, op zoek naar de “veedon fleece”, een onvertaalbare
term die zelfs de Ieren niet blijken te kennen. Bedoelt hij het “gulden
vlies”, heeft hij het over “maagdenvlies”, of gaat het – zoals
hij ooit in een zeldzaam openhartig interview liet uitschijnen – over de
“Ierse ziel”?

Morrison was in die
periode nogal sterk geïnteresseerd in Gestalttherapie, dat verklaart wellicht
deels de op een aantal losse gedachten hinkende inhoud van You Don’t Pull No Punches…. En dan heb ik het niet eens over die
mysterieuze titel gehad. Wat het ook is, laat deze track in deze kille zomertijden
als een warme deken over je heen rollen. Dit is balsem voor de ziel,
onwezenlijke schoonheid, de overtreffende trap van subliem, meditatie voor
gevorderden. Niet alles in het leven moet verklaarbaar zijn, toch?

Het voordeel van een
ouderwetse elpee is dat de stilte aan het einde van een plaatkant eventjes kan
intreden. Neem je tijd om naar de platendraaier te schrijden, draai overzichtig
om en ontdek aan het begin van kant twee Bulbs,
dat zowaar op single werd uitgebracht. Dit is de Van Morrison van Brown Eyed Girl en Domino: achteloos ladiedadieda’end in het refrein, soul en gospel in harmonie
samenbrengend, vrolijker klinkend dan het thema waarover hij zingt. “We’re
just screaming through the alley way / I hear her lonely cry, ah why can’t you?
/ And she’s standing in the shadows / Canal street lights all turn blue”.

Als ik Wikipedia mag
geloven gaan Bulbs en de
daaropvolgende track, Cul De Sac,
over de problemen die een migrant ondervindt wanneer hij zijn vertrouwde thuis
verlaat om elders zijn geluk te beproeven. Dit zou dus over Morrison zelf
kunnen gaan, ook al is het hoofdpersonage van Bulbs een vrouw. Alleen al in de titel “Cul De Sac”,
Engels voor ‘doodlopende straat’, zit veel symboliek verborgen. “It’s not
very far away / It’s not as far as a country mile / (You got it) / It’s just a
Cul De Sac” zingt hij delicaat.

Van delicaat naar
delicatesse is een luttele afstand van niet meer dan één flauwe woordspeling en kijk, daar is
Comfort You al. Neem dat warme deken
van daarnet, leg het over je rillende botten en laat Van Morrison je troosten. Hij ziet je graag. Al zal het nummer in eerste instantie toch voor zijn nieuwe lief bedoeld zijn geweest.

Comfort You is het begin van een drieluik dat steeds diepzinniger,
intenser en schoner wordt. Een paar minuten later komt Come Here My Love zachtjes op de deur tikken. “Come here my
love / And I will lift my spirits high for you / I’d like to fly away / And
spend a day or two”. De zanger is “mystified”, wordt overmand
door een gevoel van melancholie, maar laat zich meedrijven op de golven van het
sentiment met als ultieme doel “become enraptured by the sights and
sounds, in intrigue of nature’s beauty”. Zinnen die je zelf zou willen
kunnen verzinnen om er je eigen geliefde aangenaam mee te verrassen.

Denk tegelijkertijd aan verliefd
zijn, het Ierse platteland en een zeldzaam zonnige dag en je komt uit bij Country Fair. “We counted pebbles
in the sand / Sand like time slippin’ through our hand / In the country
fair”. Geen mystiek hier, geen namedropping,
geen hermetisch gedoe: een rechttoe rechtaan song over twee geliefden die in
het gras gaan liggen en naar een vredig stromende rivier kijken. Country Fair is het slotnummer op Veedon Fleece. Als de laatste klanken
zijn uitgestorven, passen maar twee dingen: oneindig veel respect voor iemand
die dit op zijn negenentwintigste uit zijn hart, hersenen en pen kon schudden
én stilte, diepe stilte. Even minutenlang niets doen en nagenieten. Moet
kunnen, het hoeft niet altijd even druk-druk-druk te zijn.

Als ik ooit verbannen
word naar een verlaten eiland en ik mag niet meer dan tien platen meenemen, dan wordt
dat een hartverscheurende keuze tussen al dat prachtigs van Van Morrison, Bob
Dylan, Neil Young, Bruce Springsteen en honderden anderen, zowel one hit wonders als artiesten met een
omvangrijke collectie.

Als ik maar één plaat
mag meenemen, is de keuze veel simpeler: Veedon
Fleece
!



Onderschatte Platen (8): The Blue Mask / Lou Reed

Muziek Posted on za, augustus 23, 2014 12:33:20

Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 8:
The Blue Mask van Lou
Reed uit 1982.

Laten
we het niet over de Velvet Underground hebben, een fabeltastische groep die onder de vleugels van Andy Warhol een paar
onvergetelijke platen heeft gemaakt, die destijds straal werden genegeerd, maar
achteraf wel honderden rockgroepen hebben beïnvloed. Laat me ook de voor de
hand liggende klassiekers als Transformer,
Berlin, New York, Songs For Drella
en Magic and Loss even vergeten,
geklasseerd als ze staan onder de M van ‘Meesterwerk’. Laat me de
controversiële artiest en nukkige mens die bewust provoceerde met Metal Machine Music (believers vinden het geweldig, non-believers haten die plaat, ik heb ze in elk geval niet) en,
helemaal op het einde, Hudson River Wind
Meditations
en Lulu ook rustig in
zijn graf liggen.

Ik
wil het vandaag hebben over The Blue Mask,
een elpee uit 1982, met de intrigerende hoes waarop de zanger staat afgebeeld
met een blauw ingekleurd gezicht (het blauwe masker in kwestie), daterend uit
een periode in zijn muzikale bestaan die algemeen wordt beschouwd als
wisselvallig en verknipt. Deze elpee, zijn elfde soloplaat, de eerste voor RCA,
kwam er op een ogenblik dat Reed eindelijk wat stabiliteit had gevonden in zijn
privé-leven: na twee jaar huwelijk met Sylvia Morales was hij nog altijd
smoorverliefd.

Ga
niet op zoek naar franjes, want die vind je hier nauwelijks. Twee gitaren, een
bas en een drumset, meer moet dat niet zijn, want hé, dit is rock ’n roll. Een
diamant waarvan de ruwe kantjes niet werden afgeslepen, waar de feedback naar
voor werd gemixt en de melodie ondergeschikt was aan de sfeer die het
geheel uitademde.

Openingstrack My House is een hommage aan de
Amerikaanse poëet Delmore Schwartz (1913-1966), waarvoor een heel jonge Reed
kort na diens dood al European Son
had geschreven. “Delmore, I missed all your funny ways / I missed your
jokes and the brilliant things you said / My Dedalus to your Bloom, was such a
perfect wit / And to find you in my house makes things perfect”. Het is
een lange, slepende song met ontregelde gitaren en Reed die zoals gebruikelijk
met die diepe stem van ‘m naast de toon zingt. My House is naar Reedmaatstaven een al bij al optimistische song:
“I really got a lucky life / My writing, my motorcycle and my wife / And
to top it all off a spirit of pure poetry / Is living in this stone and wood
house with me”. Al moeten we altijd een slag om de arm houden bij de doorgaans
sarcastische en zelfs cynische New Yorker, die in interviews rockjournalisten
de kast opjoeg omdat hij niet in zijn ziel wilde laten kijken.

In Women bejubelt hij het bestaan van de andere
sekse. Als tiener was hij een seksist die vrouwen begluurde in vieze blaadjes,
zo bekent de dan 40-jarige macho, maar vrouwen maken je beter, ze inspireren
je, ze zingen een stroofje Bach waarna je de liefde bedrijft. “I love
women, I think they’re great / They’re a solace to the world in a terrible
state”. Ik gok: hij meent het woord voor woord, geen greintje ironie hier.

Underneath the Bottle heeft de gitaarriff van Sweet Jane geleend en vertelt het verhaal van een aan lager wal
geraakte, door de alcohol bedwelmde man, op zoek naar sympathie en een paar
nachten goede slaap. “It’s the same old story / Of a man and his
search for glory / And he found it, there underneath the bottle”. Een
depressieve song met een beklijvende boodschap, maar met een al te simpele
muzikale verpakking. Dan toch maar liever de originele Sweet Jane.

De mistroostigheid
gaat nog even door in The Gun. Een
track die de zwartgalligste passages op Berlin
benadert, bovendien een uitermate kritische kijk op het vrije wapenbezit in de
Verenigde Staten. We zijn in 1982, lang voor Columbine en andere excessen. Met
een revolver, in dit geval een ‘nine millimeter Browning’, ben je het mannetje,
klaagt Reed aan. “He’ll point at your mouth / Say that he’ll blow your
brains out”. Hartverscheurend.

Kant 1 wordt afgerond
met het titelnummer. Opnieuw een in zwarte ironie gedrenkte aanklacht, dit keer
tegen onderdanigheid en blinde gehoorzaamheid, die zachtjes begint (rustig
aanzettende gitaar, lichtjes pompende bas) om dan uit te monden in een brok
agressieve rock, vol gestoorde gitaren en een kwaad lettergrepen spuwende
zanger. Zelfs Oedipoes komt even langs. “I’ve made love to my mother,
killed my father and brother / What am I to do / When a sin goes too far, it’s
like a runaway car / It cannot be controlled”.

Op de andere zijde
opent Average Guy in al zijn valse
vrolijkheid. “I am just your average guy, trying to do what’s right”.
Onder die bovenlaag zit alweer een introspectieve rondrit langs tegenslagen,
mislukkingen en vervelende alledaagsheid. “Average looks, average taste / Average
height, an average waist / Average in everything I do / My temperature is
98.2”. Het rijmt zowaar, het beukt op je in, het is een gewone song van
geen doodgewone jongen, wat hij je ook probeert wijs te maken.

In The Heroine (niet te verwarren met het
Velvetnummer Heroin) gaat het op het
eerste gehoor over een vrouwelijke held op een schip, maar al snel stuit je op
de werkelijke inhoud: heroïne, een drug waarmee Reed lang vertrouwd was.
“While the heroine dressed in a virgin white dress / Tried to steer the
mighty ship / But the raging storm wouldn’t hear of it / They were in for a
long trip”. Ik hoef er allicht geen tekeningetje bij te maken? (Mooie
song, trouwens, had op New York
kunnen staan!)

Dan volgt het
pijnlijke Waves of Fear, waarin
zelfmedelijden en boosheid hand in hand door Reeds slaapkamer marcheren.
“Waves of fear, pulsing with death / I curse my tremors, I jump at my own
step / I cringe at my terror, I hate my own smell / I know where I must be, I
must be in hell”. Niet half zo angstaanjagend als Fear (Is A Man’s Best Friend) van zijn vroegere makker John Cale,
al komt het bij momenten wel aardig in de buurt. Al begint het zelfbeklag na een tijdje wel te irriteren.

Lou Reed mag dan wel
een narcistische persoonlijkheid gehad hebben, overlopend van eigenliefde, steeds op zoek naar persoonlijk genot of een tijdelijke vlucht uit
de realiteit, hij is naarmate zijn carrière vorderde ook steeds kritischer
geworden voor de Amerikaanse samenleving en dan vooral de politiek. Dat komt
goed tot uiting in het dromerig opgebouwde The
Day John Kennedy Died
. “I dreamed I was the president of these United
States / I dreamed I replaced ignorance, stupidity and hate / I dreamed the
perfect union and a perfect law, undenied / And most of all I dreamed I forgot
the day John Kennedy died”. Dromen zijn bedrog, ook (of misschien: vooral)
in het land van the American dream. De
zanger houdt zijn fellow Americans
een ongenadige spiegel voor middels een persoonlijk relaas van hoe hij de dood
van John F. Kennedy beleefde, een president die pas na de moord in Dallas mythische
proporties aannam.

Een liefdesliedje,
hadden we dat al gehad? In het slotnummer, Heavenly
Arms
, bezingt Reed zijn muze van dat ogenblik, Sylvia. “Heavenly arms
come to my rescue / Only a woman can love a man / In a world full of hate, love
should never wait / Heavenly arms reach out for me”. Tijdens het repetitief herhalen van haar naam klinkt
zelfs een verre echo van Roy Orbison door (een héél verre, toegegeven!). Ik
weet niet of Lou Reed ooit “Ik hou van je” tegen iemand gezegd heeft,
maar hier komt hij toch bijzonder dicht in de buurt.

The Blue Mask is niet zijn beste werk: daar dient deze zomerrubriek
ook niet voor. Het gaat hier niet over onbetwiste meesterwerken of
hitparadesuccessen, maar over elpees die de wind van voren kregen – meestal
tegelijkertijd van recensenten en publiek – of ten onrechte weinig aandacht
kregen, en die toch grotendeels de tand des tijds hebben doorstaan. The Blue Mask is wat mij betreft zo’n
plaat. Niet onmisbaar, maar ze misstaat absoluut niet in mijn platenkast. En
als ik ze om de zoveel jaar nog eens opleg, voel ik me nooit bekocht. Dat is al
veel waard!



Onderschatte Platen (7): Hearts and Bones / Paul Simon

Muziek Posted on za, augustus 16, 2014 12:12:02

Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 7:
Hearts and Bones
van Paul Simon uit 1983.

Bekentenis vooraf: ik
heb Hearts and Bones op cd gekocht,
niet op vinyl. (Vreemd genoeg heb ik Graceland
en The Rhythm of the Saints dan weer
op elpee, hoewel er toen al cd’s op de markt waren.) Dat komt zo: ik vond de
bekende solonummers van Simon zeer oké, prettig radiovoer, maar ben zijn platen
pas in huis beginnen halen na het grote succes van zijn Afrikaanse tweeluik.
Vandaar.

Na de onvergetelijke
bijdrage die het duo Simon & Garfunkel in de jaren zestig aan de popmuziek
had geleverd, gingen de twee solo verder. Art Garfunkel begon melige hitparadestuff te zingen (type Bright Eyes), terwijl Paul Simon dromerige popsongs bleef
schrijven, iets wat tussen rock en folk in zweefde, al waren ook invloeden van
Zuid-Amerikaanse muziek in de seventies nooit
veraf (Me and Julio Down by the Schoolyard,
Mother and Child Reunion, Late in the Evening). Simon was één van
de eerste muzikanten die verschillende stijlen door elkaar mengde en hij is dat
later consequent blijven doen.

De albums Paul Simon (met o.m. Mother and Child Reunion, Duncan en Me and Julio Down by the Schoolyard), There Goes Rhymin’ Simon (Kodachrome,
Loves Me Like a Rock, American Tune), Live Rhymin’ en Still Crazy
After All These Years
(het titelnummer, My
Little Town
, 50 Ways to Leave Your
Lover
) deden het nog goed qua verkoop, al vormde Simon nu ook niet direct een bron van mega-inkomsten voor zijn platenfirma. Op handen gedragen door muziekrecensenten en
samenstellers van radioprogramma’s, kleine, maar fanatieke en trouwe aanhang, gerespecteerd door collega’s. Dat was het zo’n beetje.

In 1980 had Simon na
drie jaar van onproductief thuis zitten het geweldige idee om het scenario van
een film te schrijven waarin hij ook zelf meespeelde: One Trick Pony. Een flop in de bioscoop en tegenvallende
verkoopcijfers in de platenwinkel, al bleef het hitje Late in the Evening wel in het gehoor hangen, net als de
titeltrack. Voor zijn bankrekening was het dus meegenomen dat de release van
het reünieconcert van Simon & Garfunkel, in 1981 live opgenomen in Central
Park, begin ’82 op elpee, een buitengewoon groot succes was en nog altijd is.

Toen kwam Hearts and Bones, in 1983. De elpee
tussen One Trick Pony, halve flop, en
Graceland, geweldig succes, in. Een
plaat die ten onrechte vergeten wordt. Ingetogen, dromerig, zweverig, misschien
zelfs een beetje te veel van dat alles om een groot publiek te bereiken. Maar
wel mooi. Zó mooi.

In openingstrack Allergies speelt hij nog met de woorden
‘maladies’ en ‘melodies’ (en ‘remedies’). De tekst is zoals gebruikelijk bij
Simon nogal cryptisch. In een documentaire over Graceland gaf hij tekst en uitleg bij zijn manier van schrijven:
woordassociaties, rijmelarij (rhymin’ Simon…), alles wat in zijn geest opkwam werd aan het
papier toevertrouwd, wat vervolgens lyrics
opleverde waaraan muziektekstexegeten zich een punthoofd dachten om te proberen
de diepere betekenis ervan te achterhalen. “So I ask myself this question
/ It’s a question I often repeat / Where do allergies go when it’s after a show
/ And they want to get something to eat?” Ga daar meer eens aan staan,
bollebozen!

De titeltrack neemt je
mee naar de bergen van New Mexico en naar “the arc of a love affair”,
een ark waarop twee harten en lichamen één worden, in de pijnlijke wetenschap
dat het niet voor eeuwig zal zijn. “Thinking back to the season before /
The act was outrageous / The bride was contagious / She burned like
bride”. Briljante song.

Speelser klinkt hij in
When Numbers Get Serious: “Two
times two is twenty-two / Four times four is forty-four”, het soort
rekenkunde dat Philippe Muyters wel eens uit zijn mouw schudde als Vlaams
minister van Begroting. Het tempo wordt hier voorzichtig opgevijzeld.

De onmogelijkheid van
de perfecte liefde vormt alweer het thema van het tweeluik Think Too Much, waarvan deel (b)
merkwaardig genoeg voor (a) komt.
“The smartest people in the world / Had gathered in Los Angeles / To
analyze the love affair / And possibly unscramble us”, klinkt het in (b), een rustig kabbelend nummer. Meer
ritme in (a), dat alleen tekstueel
voortborduurt op hetzelfde thema. “They say that the left side of the
brain / Controls the right / They say that right side / Has to work all
night”.

Tussen de twee Think Too Much-songs staat Song About the Moon geprangd, opnieuw
zo’n dromerig nummer waarop Paul Simon het patent heeft. “If you want to
write a song about the heart / Think about the moon before you start / Cause
the heart will howl like a dog in the moonlight / And the heart can explode
like a pistol on a June night”. Noem het goedkope rijmelarij wat mij
betreft, maar het werkt wel met die mooie stem, de al even mooie
achtergrondstemmen en die subtiele instrumentale begeleiding. Gospel meets softrock, of zoiets. Een droom van een song. Ach, probeer
Paul Simon vooral niet in een vakje te stoppen. File under Unique.

Kan het nog mooier?
Ja, het kan nóg mooier, want daar komt de Train
in the Distance
al aan, over twee teleurgestelde geliefden die gedoemd zijn
om elkaar te verlaten. “Two disappointed believers / Two people playing
the game / Negotiations and love songs / Are often mistaken for one and the
same”. De stem van Simon werd als een extra laag boven de muziek gelegd,
alsof ie recht uit de hemel komt. “The thought that life could be better /
Is woven indelibly / Into our hearts and our brains”. Dan toch een
optimistische noot om af te ronden.

Kan het dan nóg mooier?
Ja, het kan nog véél mooier, want daar komen René and Georgette Magritte with Their Dog After the War al
aangewandeld. De Belgische surrealistische schilder is daarbij slechts een
excuus om hulde te brengen aan doowop-groepen als The Penguins, The Moonglows,
The Orioles en The Five Satins. Twee foto’s van het Magritte-koppel waarop ze poseren met hun hond, wellicht ergens in de jaren zestig genomen, maar zeer zeker een tijdje na de Tweede Wereldoorlog, doen Simon ook mijmeren over
langdurig samenzijn. “Side by side / They fell asleep / Decades gliding by
like Indians / Time is cheap / When they wake up they will find / All their
personal belongings / Have intertwined”.
Elke streling van de gitaar, elke delicaat gezongen lettergreep, elke voorzichtige drumslag zit perfect in dit nummer. Kippenvel!

Tijd voor wat
vrolijkheid. Cars Are Cars shufflet
voorbij. Een song over niets (nou ja, over auto’s, dus) en toch ook weer over
mensen en de moeite die die hebben om samen te leven (“They stand on their
differences / And shoot at the moon”). Een tussendoortje op deze machtige
plaat, maar dan eentje waar miljoenen would be singer-songwriters een arm voor
veil zouden hebben.

Eindigen doet Paul
Simon in absolute schoonheid met The Late
Great Johnny Ace
, waarin hij zowel een hier nagenoeg onbekende blueszanger
uit de jaren vijftig bezingt (die zich volgens de legende in 1954 een kogel
door het hoofd had gejaagd tijdens een spelletje Russische roulette), als de
grote John Lennon (die in december 1980 was doodgeschoten in New York, de stad
van Simon).

Neen, er staan geen
hits op Hearts and Bones, zelfs geen
bijna-hits. Daardoor is deze elpee wat in de vergetelheid geraakt en hoor je de prachtige songs veel te weinig op de radio. Zeer ten
onrechte, want dit is een van Paul Simons beste. Droom een eind met mij mee!



Onderschatte Platen (6): Lifes Rich Pageant / R.E.M.

Muziek Posted on za, augustus 09, 2014 10:39:21

Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 6:
Lifes Rich Pageant
van R.E.M. uit 1986.

Er is enerzijds de supergroep
R.E.M., die na het megasucces van de single Losing
My Religion
en de cd Out Of Time
uit 1991 plots razend populair werd bij fans over de hele wereld, veelal mensen die de
band die op dat ogenblik al elf jaar actief was voordien van haar noch pluim
kenden en zich van de ene op de andere dag naar voren wrongen voor een plekje
dichtbij het podium. Succesfans, ze bestaan ook in de muziek. Vier keer sloot R.E.M. in latere jaren Rock Werchter af als headliner. Mocht de band er in 2011 niet mee opgehouden zijn, zou dat intussen ongetwijfeld vijf of zes keer zijn.

En er is anderzijds de
indie-rockband R.E.M. die tot het begin van de jaren negentig aan de weg
timmerde met eigenzinnige rock met folky invloeden en cryptische teksten van
frontman Michael Stipe, een zingende kameleon die iedereen tegenwoordig als
charismatisch en energiek bestempelt, maar die in de beginjaren van de groep
eerder verlegen en statisch op het podium stond. Een muurbloempje dat bijna
abusievelijk achter een microfoon was neergepoot en dan maar met het grootste deel van de tijd gesloten ogen lichtelijk hemels begon te zingen. Al was dat na een paar jaar al verholpen: Stipe slingerde zich rond de microfoon, maakte wat stuntelige danspasjes en hees zich zo alsnog in het centrum van de belangstelling.

Vóór de toch nog
enigszins verrassende commerciële doorbraak – Losing My Religion lag dan wel bijzonder goed in het gehoor en
kreeg ook een MTV-vriendelijke videoclip mee, maar was toch allesbehalve een
typisch hitparadenummer – genoot de band van Michael Stipe, Peter Buck, Mike
Mills en (toen nog) Bill Berry veel bijval bij een relatief kleine, maar
fanatieke aanhang en bij de verzamelde rockpers.

Het begon allemaal met
de veelbelovende EP Chronic Town uit
1982, waarna de eerste volwaardige elpee, Murmur,
met daarop de catchy single Radio Free
Europe
, op de mensheid werd losgelaten. Ook de daaropvolgende platen, Reckoning (met o.m. de heerlijke singles
So. Central Rain (I’m Sorry) en (Don’t Go Back To) Rockville) en Fables of the Reconstruction, raakten
niet verder dan het predikaat ‘beloftevol’, wat in die tijd ook gold voor de concerten
die de groep in 1985 bracht op Rock Torhout/Werchter en in de Gentse Vooruit.

Lifes Rich Pageant ging verder op de ingeslagen weg en toch weer niet, maar daarover zo
dadelijk meer. Een deel van het grote publiek ging al overstag bij Document (met bekende radiohits als Finest Worksong, The One I Love en It’s the
End of the World As We Know It (And I Feel Fine)
) en Green (bekend van o.m. Pop
Song 89
, Stand en Orange Crush), die de groep in 1989 een
plekje net onder de headliners opleverde op het bloeiende dubbelfestival in Torhout
en Werchter, waar is de tijd?

Maar dus Lifes Rich Pageant, daarover ging ik het
hebben. Een elpee uit 1986 waarop R.E.M. het heilige onafhankelijkheidsvuur al
koppelt aan meer toegankelijke popsongs. Waar de zweverigheid van de zang van
Stipe prima past bij de vlammende gitaartechniek van Buck. Waar Begin the Begin al vanaf het, jawel,
begin de toehoorder bij het nekvel grijpt. Hier staat iets te gebeuren, folks!

Hyena geeft je vervolgens een dreun om de oren. “The only thing to fear is
fearlessness” zingt Michael Stipe. Het zijn de Reaganjaren, dat voelen ze
ook in Athens, Georgia. De Koude Oorlog woedt. “The bigger the weapon, the
greater the fear”. Een dijk van een song die ook live goed tot zijn recht kwam.

De ongebreidelde boosheid
gaat nog even verder in Just A Touch,
waarin Stipe zich alweer van zijn angry young
man
-zijde laat bewonderen. “A day in the life, well, nobody
laughed” sneert hij naar het Beatlesnummer op Sgt. Pepper’s (met daarin de zinssnede: “And though the news was
rather sad / Well I just had to laugh / I saw the photograph”). “I
can’t see where to worship Popeye, love Al Green / I can’t see, I’m so young,
I’m so goddamn young”, schreeuwt de dan 26-jarige zanger, toch niet meer zo
piep.

De volgende track, I Believe, begint vreemd genoeg met de
zin “When I was young and full of grace, and spirited a rattlesnake”.
Je hoort een twintiger aan het werk die sarcastischer wordt met de jaren, maar toch
nog blijft dromen van een betere wereld. “Trust in your calling, make sure
your calling’s true / Think of others, the others think of you”. De frase “Change
is what I believe in” verwijst opnieuw naar de duistere jaren tachtig,
waarin rechtse politici het voor het zeggen hadden in de wereld. (Tussen
haakjes: het zou mooi zijn om te weten hoe Stipe het huidige tijdsgewricht zou
verwoorden. Zou hij, zoals in These Days,
het volgende nummer, positivistisch blijven en “We are concern, we are
hope despite the times” blijven zingen? Ik betwijfel het, gelouterd als ie nu wel zal zijn. Weer zo’n rechttoe rechtaan rocksong, trouwens, die These Days.)

Omdraaien die handel,
waar The Flowers of Guatemala de
dromerige opener van kant B is. Meerstemmige zang, een psychedelisch
gitaarriedeltje en een onbegrijpelijke tekst. Is dit werkelijk een ode aan een
paddestoel (“Amanita is the name”)?

Cuyahoga is een hommage aan de oorspronkelijke bewoners van Amerika, de indianen.
Cuyahoga is zowel de naam van de rivier die doorheen de staat Ohio kronkelt,
als de benaming van een natuurpark in diezelfde staat. “This is where they
walked, swam / Hunted, danced and sang / Take a picture here / Take a
souvenir”. Cynischer wordt het niet. Stipe hekelt het brutale verdrijven
van de indianen en hun cultuur, en de ziekelijke poging om er dan nog munt uit te slaan
ook. “Cuyahoga, gone” klinkt het op het einde. Dit is het politieke
R.E.M. op zijn best: links, progressief, maar met veel respect voor de
traditionele waarden en cultuur van de Verenigde Staten. Een groep met het hart
op de juiste plaats.

Ook in What If We Give It Away? valt op hoe de groep lekkere melodieën brouwt rond de poëtische uitstapjes van Stipe. Eentje om bij weg te dromen. Gelukkig is er dan Fall On Me om je bij de les te houden. Een briljante single die alle kenmerken
vertoont van een geslaagde R.E.M.-song: een heerlijke kringelende gitaar, Stipe
die daar met hoge stem tussen meandert, subtiele achtergrondzang.

In Swan Swan H neemt Peter Buck de
akoestische gitaar ter hand voor een song die op Automatic for the People had kunnen staan, ware het niet dat die
succes-cd pas zes jaar later zou uitkomen. Noem het gerust een voorloper (en zeker geen demo).

Het is het tiende en
laatste nummer dat op de hoes vermeld wordt, maar op de plaat zelf staat er nog
een elfde: Superman. Hierop klinkt de
band uit Georgia als een Californische groep uit de jaren zestig, compleet met denkbeeldige
bloemen in hun haar. “I am Superman and I know what’s happening / I am
Superman and I can do anything”. Als Michael Stipe die woorden in de mond
neemt, is de zelfrelativering nooit veraf. De bewondering van R.E.M. voor dit
soort muziek was in hun beginjaren ook op het podium te merken. Tijdens hun
vierde optreden in België, op 5 oktober 1985 in een niet eens volgestouwde
Vooruit, strooiden ze kwistig met liefde- en respectvol gespeelde covers van Have You Ever Seen the Rain?
(Creedence), In the Year 2525 (Zager
& Evans), California Dreamin’ (The
Mamas & the Papas), Wild Thing
(The Troggs) en Louie Louie (The
Kingsmen). (Ja, ik was er toen bij en ben daar nog altijd verheugd om.)

Lifes Rich Pageant toont een grote groep in de maak, al is dat achteraf
bekeken natuurlijk makkelijk praten: de gebaren zijn nog niet groots, maar je
voelt aan alles dat het een kwestie van tijd is voor R.E.M. de top zal
bereiken. Deze plaat markeert het einde van hun beginperiode en het begin van hun tocht richting Roem en Glorie. In dat opzicht is dit een belangrijke plaat. Bovendien ook een hele
goeie, wellicht zelfs één van hun allerbeste. En ze duurt ook maar een dik halfuur, dat vliegt zo voorbij. Wat houdt u
tegen?



Onderschatte Platen (5): Hotter Than July / Stevie Wonder

Muziek Posted on za, augustus 02, 2014 12:37:06

Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 5:
Hotter Than July
van Stevie Wonder uit 1980.

Er is een tijd geweest
waarin ik Stevie Wonder helemaal bovenaan mijn lijstje van favoriete artiesten
had staan. Om heel precies te zijn: van 1972 tot 1984. In dat eerste jaar kwam de elpee Talking Book uit, met daarop dat
wonderbaarlijke You Are The Sunshine Of
My Life
. Ik was twaalf en verkocht/verknocht aan die sound van een
jongeman, zelf amper de twintig gepasseerd, die in de jaren zestig als prille
tiener al de ene na de andere hit had geproduceerd in de Motown-soulfabriek.

1984 was het jaar
waarin de soundtrack van de film The
Woman In Red
werd gereleased, op één na vol composities van Wonder. Daarop
ook de draak der draken, het volstrekt belachelijke I Just Called To Say I Love You. De liefde was over, ik voelde me
verraden, Stevie Wonder was een commerciële uitslover geworden. Toen ontdekte
ik Van Morrison en was mijn muzikale leudeuveudeu
snel weer over.

In de jaren zeventig had
de man die als Stevland Hardaway Morris in 1950 blind geboren werd op vier jaar tijd
even veel memorabele albums gemaakt. Het reeds genoemde Talking Book, met naast You
Are The Sunshine Of My Life
ook de meest dansbare track aller tijden: Superstition. (Ik heb een paar uur
muziek gedraaid op mijn eigen trouwfeest en die song móest gewoon de opener
zijn. Wie blijft stilzitten op Superstition
is ofwel doof, ofwel dood.)

Een jaar later was er
al Innervisions, mijn persoonlijke
favoriete elpee van Wonder, met alleen maar nummers die kwalitatief variëren
van schitterend tot briljant. De mooiste ballad aller tijden staat erop: All In Love Is Fair. De beklijvendste
grootstadsblues ook: Living For The City.
De aanstekelijkste heupwieger: Don’t You
Worry ‘bout a Thing
. En de meest kritische aanklacht tegen betweterigheid: He’s Misstra Know-It-All.

Op Fullfillingness’ First Finale vallen
vooral de funky danstracks You Haven’t
Done Nothin’
en Boogie on Reggae
Woman
op. En om het kwartet netjes af te ronden was er in 1976 de
fantastische dubbelaar Songs in the Key of
Life
, die ik toentertijd van a tot z kon meezingen, tot grote ontsteltenis
van mijn ouders en wellicht ook van Stevie Wonder, mocht hij me ooit gehoord
hebben. Meesterwerk.

En toen… viel de
productie een paar jaar stil. De zanger-schrijver was even leeggeschreven en
ging reizen. In 1979 was er nog wel het onverwachte Journey Through the Secret Life of Plants (de soundtrack bij de
geflopte natuurdocumentaire The Secret
Life of Plants
); minder slecht dan de critici ervan maakten, maar veel te
pretentieus om een dubbelelpee te verantwoorden.

In 1980 bracht Wonder,
net dertig geworden, zijn negentiende (!) studioalbum uit: Hotter Than July. Vrij vertaald: heter dan juli, een uitdrukking
die ik vergeefs heb opgezocht, maar die achteraf wel door de homo- en
lesbiennegemeenschap van Detroit werd opgepikt voor hun jaarlijks feest.

Hotter Than July werd niet al te enthousiast onthaald door de
muziekrecensenten. Des te meer apprecieerde het grote publiek de elpee. Het
leverde hem de hoogste noteringen van zijn carrière tot dan toe op. Het begint allemaal
uitermate funky met Did I Hear You Say You
Love Me
en gaat swingend verder met All
I Do
, twee vintage Stevie
Wonder-tracks. Ook de ballad Rocket Love
verdient de omschrijving ’typisch’. Een beetje voorspelbaar, misschien, maar wie
maalt daarom wanneer je algauw in the Wonder mood geraakt?

I Ain’t Gonna
Stand For It
is vervolgens een
dertien-in-een-dozijnnummer naar Wonder-maatstaven. Misschien is dit wel één van de
honderdvijftig beschikbare composities die Songs
in the Key of Life
uiteindelijk niet hebben gehaald (en volkomen terecht). Ook de afsluiter van de eerste
kant, As If You Read My Mind, doet
een beetje onrecht aan al die topplaten van dat decennium. Opvallend:
net als op zijn vorige elpees vloeien alle tracks in elkaar over (de schrik van
de DJ Jossen overal ter wereld, maar wel lekker voor de luisteraar!).

Omdraaien die handel,
waar het geweldige Master Blaster (Jammin’),
een mengeling van funk, soul, reggae en rap, hulde brengt aan onder anderen Bob Marley. De blaasinstrumenten
klinken me iets te supermarktachtig in de ouder wordende oren, maar
desalniettemin: stilzitten is geen optie!

Dat kan evenmin op Do Like You, weer zo’n swingende
soulfunk waar de blinde meester het patent op had. Ook Cash In Your Face wordt opgebouwd volgens de formule-Wonder:
gezapig binnenkomen om dan op Superstition-achtige
wijze genadeloos je benen te bespelen. Geen onvergetelijk nummer, wel zéér dansbaar.

En dan is er Lately, een ballad die je in een
verschillende gemoedsgesteldheid zowel kunt ophemelen als afkraken. Toen ik ‘m
voor deze bespreking opnieuw beluisterde was ik alweer tot tranen toe bewogen. Voor de zoveelste keer al. Zó mooi gezongen, met zoveel inlevingsvermogen in vier minuten het verhaal verteld
van een man (hijzelf?) die er maar niet in slaagt om een relatie in stand te
houden, alleen zichzelf begeleidend op piano en synthesizer. Lately is gewoon één van zijn
betere liefdesnummers en hoe dan ook de laatste aanvaardbare uitstap in die
richting, want van dan af werd de slappe koord tussen eerlijk en zeikerig en
tussen kunst en kitsch enkel nog langs de verkeerde kant bewandeld. Of moet ik
u nogmaals attent maken op een onding als I
Just Called…
?

Rest nog: Happy Birthday. Zijn persoonlijke ode
aan die andere zwarte held, Martin Luther King. De synthesizer klinkt hier iets
te opdringerig, maar dat belette niet dat dit over de hele wereld een geschikt
nummer werd bevonden om jarigen te vieren in café’s, restaurants en baandancings. ’t Is beter dan Gelukkige
verjaardag
van Will Tura, dat wel, en uit respect voor zowel Wonder als
King wil ik dit nog best aanhoren, maar echt wild ben ik er nooit van geweest, wegens iets te voor de hand liggend en dweperig.

U moet Hotter Than July vooral beluisteren als de laatste
échte Stevie Wonder-plaat, eentje waarop hij bewijst nog altijd zijn vak als
geen ander te beheersen. Enfin, u moet niets natuurlijk. Het is uw leven.



Onderschatte Platen (4): Naked / Talking Heads

Muziek Posted on za, juli 26, 2014 11:57:23

Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 4:
Naked van Talking Heads
uit 1988.

In de serie ‘Dingen
die ik betreur’, afdeling Muziek, staat helemaal bovenaan dat ik nooit een
live-optreden van Talking Heads heb gezien. Dat had nochtans gekund. Zowel in
1979 als 1982 stonden ze op de affiche van Torhout/Werchter, toen nog een
dubbelfestival, en in 1980 speelden ze in Vorst Nationaal, maar op dat ogenblik
was deze prille twintiger, een jammerlijke laatbloeier op het vlak van live concerten, nog niet naar een festival geweest en Vorst lag vierendertig jaar
geleden wel héél ver van Merksem.

Telkens ik naar Stop Making Sense kijk, de registratie
van een serie live-optredens door Jonathan Demme, vervloek ik het feit dat ik
nooit zelf in de zaal aanwezig was, waarna ik me weer anderhalf uur laat
onderdompelen in die wondere wereld van David Byrne (zang, gitaar), Chris
Frantz (drums), Tina Weymouth (bas) en Jerry Harrison (keyboards).
Muziektheater op de top van hun kunnen. Kunst, maar met voldoende
zelfrelativering, energie en onweerstaanbare klanken om er een feestje van te
maken. Een film waarbij je niet kunt stilzitten.

De vier ontmoetten
elkaar oorspronkelijk op de Rhode Island School of Design, wat meteen al
duidelijk maakt dat dit niet zomaar jonkies waren die een gitaar omgordden en
vervolgens wat begonnen te rotzooien met op muziek lijkende klanken. Ze waren
geïnteresseerd in moderne kunst, hadden een eclectische smaak, wilden iets
ongeziens en vooral ongehoords maken.

In 1977 volgde de
eerste worp, Talking Heads: 77, een
plaat die met de voeten vooruit het huis betreedt. Hoekige sound, kunstzinnige
muzikale uitstapjes, abstracte teksten, zang die elke emotie probeert te
schuwen. En de radiohit Psycho Killer,
natuurlijk. Muziek die volstrekt uniek was in een tijdperk van hitfabrieken,
hard rock, punk en schlagers. Muziek die zowel aanvaard werd in de New Yorkse arthouses en andere arty farty plekken over de hele wereld, als in ordinaire
discotheken. Muziek waar je intellectueel kon van genieten, maar waar je ook ongeneerd
kon op dansen tot een gat in de nacht. Muziek die je niet in één vakje kon stoppen in de platenzaak: rock, pop, world en nog wat invloeden.

Die kenmerken hield
Talking Heads ook de volgende zeven studio-elpees, één live-album (het reeds
vernoemde Stop Making Sense) en één
soundtrack (voor de geflopte film True Stories)
vol. Tussen 1977 en 1988 maakte de groep geen enkele ondermaatse plaat, met als
absolute hoogtepunten Remain In Light
en Speaking In Tongues: de eerste uit
1980, gedurfd, eigenzinnig, maar ook ontzettend dansbaar, de tweede uit 1983,
meer poppy en toegankelijk, aanstekelijk, met tracks die overal ter wereld het
huis in brand zetten. Meesterwerken.

Speaking In Tongues was een commercieel hoogtepunt, maar zette ook The Road to Nowhere (een track die op het volgende
studio-album, Little Creatures,
staat) in. Tijdens het maken van Naked,
hun zwanenzang, waren de muzikale meningsverschillen niet uit de lucht. Frantz,
Weymouth en Harrison wilden terugkeren naar de basis: het opzoeken van de grens
tussen moeilijkdoenerij, artistiek verantwoord en makkelijk in het gehoor
klinkend. Byrne was toen al bezig met andere projecten, die hem binnen de
wereldmuziek hadden gebracht.

Naked is een plaat die niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk twee
aparte kanten heeft. Op de voorzijde staan dansbare tracks, met veel Afrikaanse
en Zuid-Amerikaanse invloeden, die handig door elkaar worden gemixt. Het
openingsnummer, de single Blind, zet
de toon: soul en funk meet Afrika.
Ook Mr. Jones is nog een typisch
Talking Heads-nummer, met Byrne die tegen het ritme in staat te zingen. De rest
van kant 1 klinkt opzwepend en gaat steeds verder weg van de rock om ergens
tussen verschillende continenten te belanden. Iets tussen enerverend en
ontzettend vrolijk in, typisch Talking Heads quoi!

Op kant 2 daalt het
tempo aanzienlijk. De muziek klinkt experimenteler, diepzinniger, zoals je dat
van de vroege Talking Heads gewoon was. Geen rechttoe rechtaan muziek, maar een
sound met een hoek af. Slepend en toch mee-slepend. Behalve dan The Facts Of Life, want dat is 6 minuten
en 26 seconden gezeur. De enige miskleun.

In Big Daddy schurken de Heads zich tegen
de blues aan. Het slotnummer, Cool Water,
een vlijmscherpe aanklacht tegen racisme, had op Remain In Light kunnen staan. En hoewel je zelden een touw kunt vastknopen aan de teksten van David Byrne, blijven ze je wel intrigeren en gaan ze na een tijdje in je hersenen spoken. Ook dat is typisch Talking Heads: ze werken tegelijk in op je hersenen, je hart en je heupen (en, als je een beetje soepel bent, op je dancing feet).

Binnenin de hoes staat
een intrigerend Chinees gezegde: “Als er geen tijger is in de bergen, zal
de aap koning zijn.” Een geschilderde aap kijkt de luisteraar dan ook
stout aan vanaf de hoes. Naked
behoort niet tot het beste werk van Talking Heads, maar wie deze plaat in huis
haalt zal zeker niet het gevoel hebben dat hij muzikaal in de aap gelogeerd is.



« VorigeVolgende »