Voor
de laatste maal welkom in deze zomerrubriek, waarin ik negen weken lang elke zaterdagochtend
in mijn collectie elpees dook (“I love the smell of vinyl in the
morning!”) en er een exemplaar opdiepte dat in mijn ogen ten onrechte
onderschat of negatief gerecenseerd werd. In deze slotaflevering: Veedon Fleece van Van Morrison uit 1974.
Morgen wordt Van the Man 69, ik probeer dat in opperste schoonheid te vieren,
door Veedon Fleece nog eens op
te leggen. Luister mee.
Natuurlijk kende ik Gloria van Them en de radiovriendelijke
nummers Brown Eyed Girl, Moondance, Bright Side of the Road en Cleaning
Windows, maar Van Morrison écht ontdekken deed ik pas op zondag 3 juli 1983
in Werchter. Het was mijn allereerste festival (ja, ik was een laatbloeier!) en
de nukkige Belfast Cowboy was top of the bill. Het waren andere tijden:
Torhout-Werchter was een dubbelfestival, er stond nog ‘Rock’ voor de plaatsnamen,
er waren slechts acht groepen en één podium, en de headliners hoefden geen mega-artiesten of -bands te zijn.
Wat me zo innam voor
Morrison? Zijn koppigheid, zijn ontoegankelijkheid, zijn eigenzinnigheid. Daar
stond een man van 37 die vooral zijn eigen ding wilde doen. Hield het publiek
ervan? Uitstekend. Was dat niet het geval? Oké, geen probleem, dan wordt het
een korter optreden. In Werchter werd het een lang optreden, met zelfs twee
vrolijke bissen. De meezinger Gloria
leidde hij relativerend in met de woorden “This is a song from when I was
a rock star” en het feestelijke Buona
Sera stuurde de hele wei Primagezind naar huis.
In de gewone set zaten
zeldzame publieksvriendelijke songs als Cleaning
Windows, maar ook lange, contemplatieve nummers als Vanlose Stairway, It’s All in
the Game, Haunts of Ancient Peace
en het een vol kwartier durende Summertime
in England, waarin meer names werden
gedropt dan in het gemiddelde artikel
van Serge Simonart. De dag nadien kon ik niet snel genoeg in een platenwinkel
geraken en dat ben ik de volgende drie decennia blijven doen, al viel dat soms behoorlijk
tegen. De jongste twintig jaar herhaalt de (Noord-)Ier zich nogal vaak, vind
ik.
Neemt niet weg dat ik
intens veel hou van Moondance, Tupelo Honey, de sublieme live-dubbelaar
It’s Too Late To Stop Now, Into the Music, Beautiful Vision, Poetic Champions
Compose, Enlightenment, Hymns to the Silence, A Night in San Francisco (opnieuw een
dubbele live-cd) en een dubbel-cd met quasi achteloos bij elkaar geraapte weggooiertjes,
The Philosopher’s Stone, vol sublieme
tracks waarvoor andere artiesten een arm zouden veil hebben om zelf in staat te zijn zoveel moois te kunnen componeren. Verder zijn er nog handenvol onvergetelijke tracks die je
van middelmatige cd’s kunt plukken. (“Middelmatig” bij Van Morrison
wil trouwens zoveel zeggen als “goed” bij de meeste andere artiesten.)
En dan blijven er nog
mijn vier favoriete elpees van de man, de ene al hermetischer dan de andere: Astral Weeks (1968), Common One (1980) en No Guru, No Method, No Teacher (1986)
zijn pareltjes, vol mystiek, religiositeit en transcendentie. Zoektochten naar
de zin van het leven, passerend langs Avalon en andere mythische plekken, namen
van grote Britse dichters in het rond strooiend, onstuitbare streams of consciousness, want dat had
hij van Joyce geleerd. Maar de primus inter pares is voor mij Veedon Fleece uit 1974, een plaat die
destijds in toonaangevende muziekbladen als Rolling
Stone en Melody Maker werd
neergesabeld als zijnde ‘pompeus’ en ‘zelfingenomen’, maar die later door
diezelfde bladen en vele andere muziekliefhebbers alsnog gecatalogeerd
werd onder “Vergeten Meesterwerken”.
Op de hoes kijkt de gehurkte zanger je met halflang ros haar schuchter en ietwat argwanend aan.
Aan zijn voeten twee gehoorzame Ierse wolfshonden. Op de achtergrond een
kasteel, Sutton House Hotel, waar hij logeerde in die dagen. De dominante kleur
is groen, we bevinden ons onmiskenbaar in Ierland. Volgens de legende werd de
elpee in vier weken tijd opgenomen tijdens zijn vakantie, die hij nodig had om te bekomen van de slopende
wereldtournee van 1973 (die resulteerde in It’s
Too Late To Stop Now). Zelf praat Morrison er niet graag over, maar
medemuzikanten vertelden vele jaren later over ontspannen opnamesessies, met veel
improvisaties en invallen van het laatste ogenblik. Toch klinkt het geheel bijna
wiskundig precies, alsof er maandenlang aan geschaafd werd, tot elke noot juist
zat.
Lieve lezers, Veedon Fleece is de mooiste plaat die ik
ken en ze opent met één van de mooiste nummers die ik ken: Fair Play. Een zachte gitaar en een voorzichtig aangeslagen piano
zetten de toon. Bij mij zorgt het begin van dat nummer telkens weer, na elvendertig
beluisteringen, voor een Pavloviaanse reactie: gitaar, piano, kippenvel, tranen
in de ogen. Gitaar, piano, kippenvel, tranen in de ogen. Gitaar, piano,
kippenvel, tranen in de ogen. Telkens weer. Het kwijl moet u er maar bij denken.
Over wat Fair Play gaat? Het meer van Killarney,
Edgar Allan Poe, Oscar Wilde, Henry David Thoreau en Geronimo. Een
indianenleider in Ierland? “And there’s only one meadow’s way to go / And
you say “Geronimo””. Komt daar de perfecte liefde
voorbijgeslopen (“Forever fair / And I’m touching your hair / I wish we
could be dreamers / In this dream, ohhh / Let it dream”)? Zou zomaar
kunnen. Al kan het net zogoed een gevolg zijn van de stream of consciousness van die opnamedag. Eigenlijk hoef ik het
helemaal niet te weten. Ik luister en geniet. (En voel iets vochtigs over mijn wang biggelen.)
In Linden Arden Stole the Highlights laat
de bard zijn stem de hoogte ingaan, om in het daaropvolgende nummer, Who Was That Masked Man, helemaal over te
gaan tot falsetto. Beide songs gaan over een Ierse inwijkeling die probeert te
overleven in San Francisco, ten prooi valt aan paranoia en dan maar zijn heil
zoekt in geweld, “living with a gun”. “Oh, ain’t it lonely /
When you’re living with a gun / When you can’t slow down and you can’t turn
‘round / And you can’t trust anyone”. Velen vinden die falsettozang
belachelijk, voor mij komt Morrison er perfect mee weg. Het doet een beetje
denken aan Pete Wingfields Eighteen With
a Bullet (ja, zoek dat maar even op!), al was Morrison in dit geval
mogelijk de inspiratiebron, want het nummer van Wingfield werd pas in 1975
uitgebracht, een jaar na Veedon Fleece
dus.
Van het onveilige San
Francisco dribbelen we vervolgens weg naar de Streets of Arklow in het veilige, groene Ierland, “God’s green
land”. Meer dan een vrolijk kringelende fluit en een subtiel strijkarrangement
(bedacht door Jeff Labes, die een niet te onderschatten rol speelde in de
sfeerschepping op Veedon Fleece) is
er niet nodig om weg te dromen. “And our heads were filled with poetry /
And the morning a-comin’ on to dawn”. In Wicklow, zoals Arklow in
werkelijkheid heet, is het goed vertoeven. God, natuur en poëzie lopen er hand
in hand. “And our souls were clean and the grass did grow”. Zalig.
Zelfs de malse regen die je erbij fantaseert kan het idyllische gevoel niet verstoren.
Het 8 minuten en 48
seconden durende You Don’t Pull No
Punches, But You Don’t Push The River wordt opnieuw aangedreven door
gitaar, piano en fluit. Van Morrison laat zijn zoektocht naar Ziel & Zin van Het Leven meanderen langs het pad van een mythologische
schrijver (“William Blake and the Eternals”), de zusters van
barmhartigheid (“Sisters of mercy”) en grootse kathedralen, waar Gods liefde
wordt bezongen, op zoek naar de “veedon fleece”, een onvertaalbare
term die zelfs de Ieren niet blijken te kennen. Bedoelt hij het “gulden
vlies”, heeft hij het over “maagdenvlies”, of gaat het – zoals
hij ooit in een zeldzaam openhartig interview liet uitschijnen – over de
“Ierse ziel”?
Morrison was in die
periode nogal sterk geïnteresseerd in Gestalttherapie, dat verklaart wellicht
deels de op een aantal losse gedachten hinkende inhoud van You Don’t Pull No Punches…. En dan heb ik het niet eens over die
mysterieuze titel gehad. Wat het ook is, laat deze track in deze kille zomertijden
als een warme deken over je heen rollen. Dit is balsem voor de ziel,
onwezenlijke schoonheid, de overtreffende trap van subliem, meditatie voor
gevorderden. Niet alles in het leven moet verklaarbaar zijn, toch?
Het voordeel van een
ouderwetse elpee is dat de stilte aan het einde van een plaatkant eventjes kan
intreden. Neem je tijd om naar de platendraaier te schrijden, draai overzichtig
om en ontdek aan het begin van kant twee Bulbs,
dat zowaar op single werd uitgebracht. Dit is de Van Morrison van Brown Eyed Girl en Domino: achteloos ladiedadieda’end in het refrein, soul en gospel in harmonie
samenbrengend, vrolijker klinkend dan het thema waarover hij zingt. “We’re
just screaming through the alley way / I hear her lonely cry, ah why can’t you?
/ And she’s standing in the shadows / Canal street lights all turn blue”.
Als ik Wikipedia mag
geloven gaan Bulbs en de
daaropvolgende track, Cul De Sac,
over de problemen die een migrant ondervindt wanneer hij zijn vertrouwde thuis
verlaat om elders zijn geluk te beproeven. Dit zou dus over Morrison zelf
kunnen gaan, ook al is het hoofdpersonage van Bulbs een vrouw. Alleen al in de titel “Cul De Sac”,
Engels voor ‘doodlopende straat’, zit veel symboliek verborgen. “It’s not
very far away / It’s not as far as a country mile / (You got it) / It’s just a
Cul De Sac” zingt hij delicaat.
Van delicaat naar
delicatesse is een luttele afstand van niet meer dan één flauwe woordspeling en kijk, daar is
Comfort You al. Neem dat warme deken
van daarnet, leg het over je rillende botten en laat Van Morrison je troosten. Hij ziet je graag. Al zal het nummer in eerste instantie toch voor zijn nieuwe lief bedoeld zijn geweest.
Comfort You is het begin van een drieluik dat steeds diepzinniger,
intenser en schoner wordt. Een paar minuten later komt Come Here My Love zachtjes op de deur tikken. “Come here my
love / And I will lift my spirits high for you / I’d like to fly away / And
spend a day or two”. De zanger is “mystified”, wordt overmand
door een gevoel van melancholie, maar laat zich meedrijven op de golven van het
sentiment met als ultieme doel “become enraptured by the sights and
sounds, in intrigue of nature’s beauty”. Zinnen die je zelf zou willen
kunnen verzinnen om er je eigen geliefde aangenaam mee te verrassen.
Denk tegelijkertijd aan verliefd
zijn, het Ierse platteland en een zeldzaam zonnige dag en je komt uit bij Country Fair. “We counted pebbles
in the sand / Sand like time slippin’ through our hand / In the country
fair”. Geen mystiek hier, geen namedropping,
geen hermetisch gedoe: een rechttoe rechtaan song over twee geliefden die in
het gras gaan liggen en naar een vredig stromende rivier kijken. Country Fair is het slotnummer op Veedon Fleece. Als de laatste klanken
zijn uitgestorven, passen maar twee dingen: oneindig veel respect voor iemand
die dit op zijn negenentwintigste uit zijn hart, hersenen en pen kon schudden
én stilte, diepe stilte. Even minutenlang niets doen en nagenieten. Moet
kunnen, het hoeft niet altijd even druk-druk-druk te zijn.
Als ik ooit verbannen
word naar een verlaten eiland en ik mag niet meer dan tien platen meenemen, dan wordt
dat een hartverscheurende keuze tussen al dat prachtigs van Van Morrison, Bob
Dylan, Neil Young, Bruce Springsteen en honderden anderen, zowel one hit wonders als artiesten met een
omvangrijke collectie.
Als ik maar één plaat
mag meenemen, is de keuze veel simpeler: Veedon
Fleece!