Geboren worden in het verkeerde tijdsgewricht,
het is me wat. Er zijn mensen die zich veel meer zouden thuis gevoeld hebben ten
tijde van de Romeinen of de oude Grieken. Anderen hadden liever in maliënkolder
rondgelopen dan in een hedendaags plunje. Wie zich aansluit bij IS (of beter: de
SS, Salafistische Staat), hoort eerder in de zevende eeuw thuis dan in de
eenentwintigste. Alleen professor Barabas is een man van alle tijden.

Zelf had ik graag net na de Tweede
Wereldoorlog het levenslicht gezien. Het kan vreemd klinken, nog anderhalf
decennium ouder zijn dan ik in werkelijkheid al ben, maar als ik iets jammer
vind dan is het dat ik de golden sixties
alleen maar geleefd en niet beleefd heb. Ik was 1 toen dat tijdperk,
waarin heel veel kon en weinig mocht, begon en 11 toen het werd afgesloten. Ik
heb The Beatles en The Rolling Stones, JFK, mei ’68, Martin Luther King en de
Summer of Love pas jaren later ontdekt. Alleen Eddy Merckx en de eerste man op
de maan heb ik bewust meegemaakt.

Geboren worden in het juiste tijdsgewricht
maar desondanks je ding niet voluit kunnen doen, het is me nog iets anders. Het
overkwam Wim De Craene, leerde ik maandagavond uit een aflevering van het
onvolprezen Belpop op Canvas. De
Craene was de juiste man op de juiste plaats in de jaren zeventig, toen
kleinkunst gewaardeerd werd en eenzame mannen met baarden en gitaren
minnestrelend Vlaanderen rondtrokken.

Zijn Rozane
en Tim behoren tot het beste wat hier
ooit op plaat is uitgebracht. De Vlaamse radio, een op muzikaal vlak achterlijk
medium in de jaren zeventig, draaide de singles van De Craene zot, wat nochtans niet
resulteerde in een groot commercieel succes. Wel in veel artistiek respect,
toch al iets voor een jonge hemelbestormer uit Melle. In de jaren tachtig
verdween De Craene, ondanks al dat talent en mede dank zij zijn onverbeterlijke
dwarse karakter, naar de achtergrond. Hij week af van het singer-songwriter-pad,
ging experimenteren met zogezegd toegankelijker werk en werd daardoor nog
minder populair. Het leidde tot verarming, marginalisering, fout afgelopen
liefdesaffaires en een diepe depressie.

Twee keer heeft Wim De Craene mijn pad
gekruist. In de lente van 1987 was dat letterlijk. Samen met twee vrienden en
in het zog van Live Aid, Band Aid en nog heel wat andere Aids in de wereld (ook die ziekte, ja),
hadden we het idee opgevat om iets te doen aan de armoede en de honger bij
jonge Afrikaanse kinderen. Child Aid
was geboren. Een klein festival met Vlaamse zangers werd op poten gezet in de
Antwerpse Arenbergschouwburg. Jan De Wilde deed mee, Wim De Craene, die een
paar maanden voordien alweer een nieuwe muzikale weg was ingeslagen met het
radiovriendelijke Breek uit jezelf,
was de top of the bill. Andere namen schieten me niet meer te binnen.

De zanger zag er afgeleefd uit. Nu begrijp ik
waarom: hij had drie jaar door de muzikale woestijn gestrompeld, had net ternauwernood
een kanjer van een depressie overleefd. Hij was moe. Moe van het leven, moe van
tegen de bierkaai te moeten blijven vechten, moe van een ongetwijfeld intens
nachtje wallebakken een half etmaal voordien. En zo belandde deze
ondergewaardeerde grootheid op een slecht georganiseerd festivalletje, waarvoor
ik verantwoordelijk teken. Sorry, Wim.

Om zoveel mogelijk geld over te houden voor
het goede doel (we waren de Flair
niet!), bespaarden we op alles en nog wat. We kregen de zaal aan een
gunsttarief, de artiesten kwamen gratis spelen, voor de P.A.-installatie hadden
we een eenmansbedrijf ingehuurd. U moet dat letterlijk interpreteren: één man
die voortdurend heen en weer holde van het mengpaneel in de zaal naar het
podium om het geluid te regelen. De wachttijden waren enorm, de artiesten
verbroederden vrolijk achter de coulissen, het publiek in de zaal onderging het goedbedoelde
amateurisme, er waren niet al te veel klachten. Er was dan ook niet al te
veel volk (de organisatie scheurde er alsnog haar broek aan…). Tegen dat het
aan Wim De Craene was, was het al bijna middernacht en kon je het aantal mensen
in de zaal op de vingers van de handen van de drie organisatoren tellen. Hij
hield het op een beleefde set van een nummer of vijf, nam vriendelijk afscheid
van het beleefde publiek en gaf ons nog een bemoedigend schouderklopje, alsof
hij wilde aangeven dat hij het had begrepen: in het onverschillige Vlaanderen
van de jaren tachtig was geen enkel initiatief bestand tegen de algemene
apathie en gelatenheid.

Drieëneenhalf jaar later ‘ontmoette’ ik Wim De
Craene opnieuw, dit keer als onderwerp van een nieuwsbericht op de radio.
Overleden, zo zei de nieuwslezer. Hij werd veertig jaar oud, zo voegde hij
eraan toe. Zelfmoord, zo las je de dag nadien in de krant, al had ik die 15de
september 1990 weinig tijd om artikels uit te pluizen, druk in de weer als ik
was met de organisatie van Flanders Pop,
een festival waarop de crème de la crème van
de Belgische pop- en rockwereld twee dagen lang van jetje gaf in de Brielpoort
in Deinze, toen nog een beetje het centrum van de Vlaamse muziekwereld. De organisatie
was dit keer perfect, al zeg ik het zelf, maar het publiek bleef weer grotendeels
weg. Toch één op de twee in orde dit keer!

Ik zag in Belpop
voor het eerst de beelden van de tegennatuurlijk hossende De Craene op het
podium van het prille Tien om te Zien
in die zomer van 1990: Enkel in een
broekje
heette het onding dat hij daar opvoerde, in een amechtige poging om
de platvloersheid van de Vlaamse muzieksien
van dat moment te benaderen en eindelijk ook een zakcent te verdienen met zijn
muziek. Hij moet duizend doden gestorven zijn van schaamte. Een
paar weken later was hij echt dood.

“Dat je altijd begrepen wil worden, maar
slechts één taal spreekt. Dat de wereld niet meer luistert en jij voor altijd
zwijgt”, tweette Het Laatste Nieuws-columnist
Jan Devriese na de uitzending. “In ieder interview met Wim De Craene dat
ik me herinner las je hoe de Dood achter elke regel meegluurde. Eeuwig
zonde”, stuurde @schwalbekoenig de Twitterwereld in. Juiste woorden met de
juiste toon waar ik liefst niets meer aan toevoeg.

In het juiste tijdsgewricht muzikaal actief
zijn en onbegrepen blijven, dat moet een onmenselijk kruis zijn om dragen. En
dus lieten we je met z’n allen los, Wim. Van daaraf moest je gaan. Met vallen
en opstaan. Een dwarsligger in de massa meelopers. Een romanticus tussen al die
mensen die weigeren te dromen of zelfs te leven en wier aardse bestaan o zo voorspelbaar is.
Een briljant tekstschrijver wiens rake woorden alleen maar een beperkt, noem
het gerust: select, publiek wisten te bereiken.

Negenendertig jaar na datum kerft de tekst van
Tim nog altijd diep in de ziel van de
oprecht geïnteresseerde luisteraar. “Hoewel ik zelf geen lauweren aan dit
meesterwerk verdien, / Ik heb het lot bezongen, van de knechten en de boer, /
het kerre van de boerendochter, de blikken van de hoer, / de schoonheid van de
morgen, het ontwaken van de stad / Ik heb dit wel bezongen maar nooit een cent
gehad.”