Welkom
in deze zomerrubriek, waarin ik elke week in mijn collectie elpees duik
(“I love the smell of vinyl in the morning!”) en er een exemplaar
opduik dat in mijn ogen ten onrechte onderschat of negatief gerecenseerd werd.
In deel 8:
The Blue Mask van Lou
Reed uit 1982.

Laten
we het niet over de Velvet Underground hebben, een fabeltastische groep die onder de vleugels van Andy Warhol een paar
onvergetelijke platen heeft gemaakt, die destijds straal werden genegeerd, maar
achteraf wel honderden rockgroepen hebben beïnvloed. Laat me ook de voor de
hand liggende klassiekers als Transformer,
Berlin, New York, Songs For Drella
en Magic and Loss even vergeten,
geklasseerd als ze staan onder de M van ‘Meesterwerk’. Laat me de
controversiële artiest en nukkige mens die bewust provoceerde met Metal Machine Music (believers vinden het geweldig, non-believers haten die plaat, ik heb ze in elk geval niet) en,
helemaal op het einde, Hudson River Wind
Meditations
en Lulu ook rustig in
zijn graf liggen.

Ik
wil het vandaag hebben over The Blue Mask,
een elpee uit 1982, met de intrigerende hoes waarop de zanger staat afgebeeld
met een blauw ingekleurd gezicht (het blauwe masker in kwestie), daterend uit
een periode in zijn muzikale bestaan die algemeen wordt beschouwd als
wisselvallig en verknipt. Deze elpee, zijn elfde soloplaat, de eerste voor RCA,
kwam er op een ogenblik dat Reed eindelijk wat stabiliteit had gevonden in zijn
privé-leven: na twee jaar huwelijk met Sylvia Morales was hij nog altijd
smoorverliefd.

Ga
niet op zoek naar franjes, want die vind je hier nauwelijks. Twee gitaren, een
bas en een drumset, meer moet dat niet zijn, want hé, dit is rock ’n roll. Een
diamant waarvan de ruwe kantjes niet werden afgeslepen, waar de feedback naar
voor werd gemixt en de melodie ondergeschikt was aan de sfeer die het
geheel uitademde.

Openingstrack My House is een hommage aan de
Amerikaanse poëet Delmore Schwartz (1913-1966), waarvoor een heel jonge Reed
kort na diens dood al European Son
had geschreven. “Delmore, I missed all your funny ways / I missed your
jokes and the brilliant things you said / My Dedalus to your Bloom, was such a
perfect wit / And to find you in my house makes things perfect”. Het is
een lange, slepende song met ontregelde gitaren en Reed die zoals gebruikelijk
met die diepe stem van ‘m naast de toon zingt. My House is naar Reedmaatstaven een al bij al optimistische song:
“I really got a lucky life / My writing, my motorcycle and my wife / And
to top it all off a spirit of pure poetry / Is living in this stone and wood
house with me”. Al moeten we altijd een slag om de arm houden bij de doorgaans
sarcastische en zelfs cynische New Yorker, die in interviews rockjournalisten
de kast opjoeg omdat hij niet in zijn ziel wilde laten kijken.

In Women bejubelt hij het bestaan van de andere
sekse. Als tiener was hij een seksist die vrouwen begluurde in vieze blaadjes,
zo bekent de dan 40-jarige macho, maar vrouwen maken je beter, ze inspireren
je, ze zingen een stroofje Bach waarna je de liefde bedrijft. “I love
women, I think they’re great / They’re a solace to the world in a terrible
state”. Ik gok: hij meent het woord voor woord, geen greintje ironie hier.

Underneath the Bottle heeft de gitaarriff van Sweet Jane geleend en vertelt het verhaal van een aan lager wal
geraakte, door de alcohol bedwelmde man, op zoek naar sympathie en een paar
nachten goede slaap. “It’s the same old story / Of a man and his
search for glory / And he found it, there underneath the bottle”. Een
depressieve song met een beklijvende boodschap, maar met een al te simpele
muzikale verpakking. Dan toch maar liever de originele Sweet Jane.

De mistroostigheid
gaat nog even door in The Gun. Een
track die de zwartgalligste passages op Berlin
benadert, bovendien een uitermate kritische kijk op het vrije wapenbezit in de
Verenigde Staten. We zijn in 1982, lang voor Columbine en andere excessen. Met
een revolver, in dit geval een ‘nine millimeter Browning’, ben je het mannetje,
klaagt Reed aan. “He’ll point at your mouth / Say that he’ll blow your
brains out”. Hartverscheurend.

Kant 1 wordt afgerond
met het titelnummer. Opnieuw een in zwarte ironie gedrenkte aanklacht, dit keer
tegen onderdanigheid en blinde gehoorzaamheid, die zachtjes begint (rustig
aanzettende gitaar, lichtjes pompende bas) om dan uit te monden in een brok
agressieve rock, vol gestoorde gitaren en een kwaad lettergrepen spuwende
zanger. Zelfs Oedipoes komt even langs. “I’ve made love to my mother,
killed my father and brother / What am I to do / When a sin goes too far, it’s
like a runaway car / It cannot be controlled”.

Op de andere zijde
opent Average Guy in al zijn valse
vrolijkheid. “I am just your average guy, trying to do what’s right”.
Onder die bovenlaag zit alweer een introspectieve rondrit langs tegenslagen,
mislukkingen en vervelende alledaagsheid. “Average looks, average taste / Average
height, an average waist / Average in everything I do / My temperature is
98.2”. Het rijmt zowaar, het beukt op je in, het is een gewone song van
geen doodgewone jongen, wat hij je ook probeert wijs te maken.

In The Heroine (niet te verwarren met het
Velvetnummer Heroin) gaat het op het
eerste gehoor over een vrouwelijke held op een schip, maar al snel stuit je op
de werkelijke inhoud: heroïne, een drug waarmee Reed lang vertrouwd was.
“While the heroine dressed in a virgin white dress / Tried to steer the
mighty ship / But the raging storm wouldn’t hear of it / They were in for a
long trip”. Ik hoef er allicht geen tekeningetje bij te maken? (Mooie
song, trouwens, had op New York
kunnen staan!)

Dan volgt het
pijnlijke Waves of Fear, waarin
zelfmedelijden en boosheid hand in hand door Reeds slaapkamer marcheren.
“Waves of fear, pulsing with death / I curse my tremors, I jump at my own
step / I cringe at my terror, I hate my own smell / I know where I must be, I
must be in hell”. Niet half zo angstaanjagend als Fear (Is A Man’s Best Friend) van zijn vroegere makker John Cale,
al komt het bij momenten wel aardig in de buurt. Al begint het zelfbeklag na een tijdje wel te irriteren.

Lou Reed mag dan wel
een narcistische persoonlijkheid gehad hebben, overlopend van eigenliefde, steeds op zoek naar persoonlijk genot of een tijdelijke vlucht uit
de realiteit, hij is naarmate zijn carrière vorderde ook steeds kritischer
geworden voor de Amerikaanse samenleving en dan vooral de politiek. Dat komt
goed tot uiting in het dromerig opgebouwde The
Day John Kennedy Died
. “I dreamed I was the president of these United
States / I dreamed I replaced ignorance, stupidity and hate / I dreamed the
perfect union and a perfect law, undenied / And most of all I dreamed I forgot
the day John Kennedy died”. Dromen zijn bedrog, ook (of misschien: vooral)
in het land van the American dream. De
zanger houdt zijn fellow Americans
een ongenadige spiegel voor middels een persoonlijk relaas van hoe hij de dood
van John F. Kennedy beleefde, een president die pas na de moord in Dallas mythische
proporties aannam.

Een liefdesliedje,
hadden we dat al gehad? In het slotnummer, Heavenly
Arms
, bezingt Reed zijn muze van dat ogenblik, Sylvia. “Heavenly arms
come to my rescue / Only a woman can love a man / In a world full of hate, love
should never wait / Heavenly arms reach out for me”. Tijdens het repetitief herhalen van haar naam klinkt
zelfs een verre echo van Roy Orbison door (een héél verre, toegegeven!). Ik
weet niet of Lou Reed ooit “Ik hou van je” tegen iemand gezegd heeft,
maar hier komt hij toch bijzonder dicht in de buurt.

The Blue Mask is niet zijn beste werk: daar dient deze zomerrubriek
ook niet voor. Het gaat hier niet over onbetwiste meesterwerken of
hitparadesuccessen, maar over elpees die de wind van voren kregen – meestal
tegelijkertijd van recensenten en publiek – of ten onrechte weinig aandacht
kregen, en die toch grotendeels de tand des tijds hebben doorstaan. The Blue Mask is wat mij betreft zo’n
plaat. Niet onmisbaar, maar ze misstaat absoluut niet in mijn platenkast. En
als ik ze om de zoveel jaar nog eens opleg, voel ik me nooit bekocht. Dat is al
veel waard!