Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Super League

Sport Posted on di, april 20, 2021 11:52:10

Toen de UEFA toeliet dat de grotere voetballanden meerdere clubs konden afvaardigen naar de Champions League, zwegen de supporters. Ze waren immers ofwel zelf fan van een grote club, ofwel dachten ze dat hun eigen clubje ooit zou mogen pronken op het kampioenenbal, flink startgeld inbegrepen.

Toen er steeds meer rijke eigenaren uit Rusland, de Arabische staten of Amerika Europese clubs overnamen, zwegen de supporters. Hun club rekende immers ook al een tijdje op buitenlands geld, of ze wisten dat hun club ooit aan de bedelstaf zou geraken en dan kon je maar beter goed staan met zo’n potentiële verre mecenas.

Toen de FIFA het WK toewees aan Rusland en Qatar, na een corrupt verlopen procedure onder auspiciën van de top van de Wereldvoetbalbond, zwegen de supporters. Het kon hen immers niet schelen waar het wereldkampioenschap voetbal gespeeld wordt, als ze maar naar Messi, Ronaldo en De Bruyne kunnen kijken, krat pils en zak chips binnen handbereik. (Die doden in Qatar? Nevenschade!)

Toen Ronaldo, Bale en Neymar voor waanzinnige sommen getransfereerd werden, zwegen de supporters. Die avond was er immers voetbal op tv.

Toen Messi, Ronaldo en De Bruyne waanzinnige salarissen mochten opstrijken, waardoor hun clubs diep in het rood belandden, zwegen de supporters. Was het immers niet zo dat die sommen wel terugverdiend zouden worden en, ach, als je even de andere kant opkeek, kon je niet merken dat er in het land waar sommige van die heren voetbalden miljoenen werklozen waren.

Toen twaalf clubs de Super League aankondigden, was er niemand nog die het recht had om te protesteren. Supporters die jarenlang hadden gezwegen, zouden dat beter blijven doen, al leek het op het eerste gezicht best wel flink wat de trusts van fans van Manchester United, Liverpool en Chelsea deden gisteren. Krokodillentranen zijn het, van onwetende lafaards of laffe onwetenden, de lezer bepaalt zelf maar welke volgorde hij het ergst vindt. De lezer zal me ook vergeven dat ik hierboven leentjebuur heb gespeeld bij een beroemd gedicht van predikant Martin Niemöller (1892-1984), die tijdens de Tweede Wereldoorlog de gelatenheid van de Duitse intellectuelen hekelde.

***

Het voetbal is niet gestorven op 18 april 2021 bij de aankondiging van de oprichting van de Super League door twaalf stichtende leden. Poenscheppers, zeer zeker, moordenaars van het spel voetbal, absoluut, lieden die 24 uur op 24 te herkennen zijn aan de dollartekens in hun verblinde ogen, ook waar.

Een exacte sterfdatum van voetbal als sport valt moeilijk te bepalen, maar ik probeer er twee voor de geest te halen. 15 december 1995, om te beginnen. Het Bosman-arrest. De modale middenvelder Jean-Marc Bosman trok terecht naar de hoogste gerechtelijke instanties van Europa om de slavernij in het voetbal van de jaren negentig aan te klagen. In 1990 was hij einde contract bij FC Luik. Toch liet een clausule in het reglement van de voetbalbond toe dat een clubvoorzitter voor een bepaalde datum eenzijdig een contractvoorstel mocht doen, waardoor de voetballer gebonden bleef aan zijn club. De meeste profvoetballers waren lijfeigenen, uitzondering gemaakt voor de supersterren, die voor veel geld werden verpatst, dat was beter dan hen ontevreden bij hun club te houden. Door het Bosman-arrest ging het bestaande transferstelsel van de ene op de andere dag op de schop. Terecht. Alleen vergat het Europees Hof een overgangsprocedure vast te leggen en de achterpoortjes te sluiten. Stropers (makelaars) liepen sneller dan boswachters (bondsbonzen en clubvoorzitters). Het gevolg kennen we: het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie is vooral een vrij verkeer van centen geworden, en het is niet de supporter die daarvan profiteert, noch de clubs.

Een tweede datum moet ergens in het voorjaar van 1997 te situeren zijn. Toen besliste de UEFA om de Champions League van het daaropvolgende seizoen, 1997-1998, twee clubs toe te laten uit de grote voetballanden. Voor Engeland mocht naast kampioen Manchester United ook runner-up Newcastle deelnemen. Spanje vaardigde kampioen Real Madrid en tweede in de stand FC Barcelona af. Italië werd vertegenwoordigd door Juventus en Parma. Monaco en PSG moesten de eer van Frankrijk proberen hoog te houden. Duitsland telde zelfs drie deelnemers. Kampioen Bayern, runner-up Bayer Leverkusen en Borussia Dortmund, de winnaar van de vorige editie van de Champions League.

Daar en dan is het fout beginnen te lopen. Binnen de tien jaar stond de UEFA toe dat de grotere voetballanden eerst drie en later vier clubs mochten sturen naar een competitie die ooit Europabeker voor Landskampioenen had geheten, en nu ‘kampioenenliga’, maar waar dus ook de vierde in de stand aan mocht meedoen, een anomalie, contradictio in terminis. Aardig dat de UEFA nu protesteert tegen de oprichting van de Super League, maar het heeft zelf boter op het hoofd, door systematisch toegevingen te doen, waardoor de rijken wel rijker werden maar in hun eigen ogen niet rijk genoeg, en de armen steeds behoeftiger. Idem wat de FIFA betreft, een tent waar het moreel gezag niet eens met een microscoop te ontwaren valt.

De Europese middenklasse, waaronder de Belgische competitie, zakte door de uitbreiding van de Champions League steeds verder weg in het moeras van de grote poen, hopend om het hoofd boven water te kunnen houden en toch nog iets te kunnen mee graaien uit de overborrelende geldpotten. Clubs en fans pleegden schuldig verzuim, tv-zenders betaalden veel geld om in het beste geval een glimp van teams uit hun eigen land te kunnen tonen, in het slechtste geval konden voetballiefhebbers zich vergapen aan de kunstjes van Bayern, Barça of Man. United. Het was zoals in dat gedicht van Niemöller: iedereen die iets had moeten zeggen, zweeg, en werd dus medeplichtig.

Ik schreef zelf in 2015 £X€£$$ United (Houtekiet) over de financiële wanpraktijken in het voetbal. Geloof maar niet dat het een bestseller was. Voetbalfans willen niet weten hoe het eraan toegaat achter de schermen. Ze willen hun illusie niet doorprikken. Ach, Financial Fair Play, het zal hen worst wezen, zolang ze maar hun portie brood en spelen voor de kiezen krijgen. Eerlijk: ik kijk niet meer naar Champions League-wedstrijden, tenzij er een Belgische club actief is, uit sympathie, meer niet. De dag dat de finale wordt gespeeld, ben ik meestal met vakantie in het buitenland en ik doe heus geen moeite om ergens een groot scherm te vinden om een duel te kunnen aanschouwen tussen twee volstrekt voorspelbare deelnemers. Het is genoeg geweest.

***

Ik zal wel een ouderwetse voetbalromanticus zijn, een bijna uitgestorven mensensoort, maar ik herinner me nog het seizoen 1987-1988 van de Europabeker voor Landskampioenen. Tweeëndertig teams uit evenveel landen, de Sovjet-Unie en Joegoslavië waren nog niet geïmplodeerd. Geen geleide loting met reekshoofden en dat soort dingen, gewoon rechttoe rechtaan. Zodat in de eerste ronde Real Madrid, de kampioen van Spanje, werd uitgeloot tegen Napoli, kampioen van Italië. Maradona & co konden na een 2-0 in Madrid en een 1-1 in Napels al meteen opkrassen. In de volgende rondes, telkens met rechtstreekse uitschakeling, kwam Real FC Porto, Bayern en PSV tegen, hun eindstation. Eric Gerets mocht de beker met de grote oren in de lucht steken na een oersaaie finale tegen het Portugese Benfica.

De topclubs van vandaag huiveren voor zulk scenario. De uitkomst moet zoveel mogelijk vastliggen, toch al zeker tot de kwartfinales. Stel je maar even voor: een eerlijke loting waarbij je er al na één ronde kunt uit liggen, o horror, o horror! Vandaar het idee van de Super League, een gesloten competitie waar vijftien clubs — de huidige twaalf aangevuld met, hopen De Twaalf tenminste, Bayern, Borussia Dortmund en PSG — elk jaar opnieuw aan mogen deelnemen, plus nog vijf wisselende teams die ook even mogen proeven van het manna dat uit de voetbalhemel komt neerdwarrelen. De eigen, protesterende fan heeft daarin slechts een marginaal belang. Het gaat hem om het uitbreiden van het wingewest tot het Amerikaanse, Zuid-Amerikaanse en, vooral, Aziatische continent. Daar valt nog geld te rapen, daar is de bron, in tegenstelling tot in Europa, nog niet opgedroogd. De supporters van De Twaalf moeten zwijgen en betalen — wat ze, wees gerust, ook zullen blijven doen na dit initiële luidruchtige protest. Met het geld dat binnenstroomt uit verre gebieden zullen de betere spelers bij de clubs die niet tot het selecte kringetje behoren, worden weggeplukt, om de fans te paaien, wat ook zal lukken, inconsequent als die zijn.

Onbegrijpelijk trouwens dat er sporteconomen en analisten zijn die hier het Amerikaanse model in zien. In de NBA, om het maar bij basketbal te houden, is er een ‘salary cap’ — een maximumbedrag dat mag worden gespendeerd aan salarissen — en kunnen de zwakkere teams uit de vorige competitie in de jaarlijkse ‘draft’ proberen hun kern te versterken met de betere jonge talenten. Zo krijg je, in theorie, een spannender, minder voorspelbaar verloop van de competitie.

De enige vergelijking die opgaat, is die van de gesloten competitie. Maar in de NBA is die wel gebaseerd op een uitgekiende geografische spreiding, zodat alle dertig teams een ruim economisch hinterland hebben. Als de Super League zich werkelijk zou baseren op de NBA, de NHL of de NFL, dan zouden er geen drie clubs uit Noord-Italië bij zitten, drie uit Londen, twee uit Manchester en één uit de vijftig kilometer daarvandaan gelegen stad Liverpool (naar Amerikaanse maatstaven een buurgemeente van Manchester), twee uit Madrid. Dan zou er voor de samenstelling van de Super League een team geselecteerd worden uit Scandinavië, wellicht ook eentje uit de Lage Landen, één voor Groot-Brittannië, één voor Frankrijk, één of twee voor Duitsland, één voor het Iberisch schiereiland en dan ook nog een vertegenwoordiger van Italië, Rusland, Midden-Europa en een paar uit het vroegere Oostblok.

Elke vergelijking met Amerikaanse topsporten is onzinnig, vals, kortzichtig. De NBA mikt in eerste instantie op de Verenigde Staten, daarna pas op de rest van de wereld. De Super League zou eerder mikken op verre gebieden. Eigen volk laatst. Het zou de ultieme ironie zijn: de fan van een Europese topclub, artificieel of niet, die in de loop van de jaren op Niemöller-achtige wijze zijn eigen overbodigheid heeft geënsceneerd.

***

De UEFA dreigt er nu mee de rebellerende poenscheppers te schorsen en hun spelers niet te laten deelnemen aan WK’s en EK’s. Dat zou mooi zijn, mocht het worden toegepast. In werkelijkheid is er een machtsspel aan de gang, een partijtje armworstelen tussen de UEFA — die de grote clubs écht niet kwijt wil — en de leden van de Super League. U kent dat spreekwoord over de temperatuur van de soep en wanneer die opgeslurpt wordt. Terwijl Europese voetbalfans morren, zal er stevig onderhandeld worden. Kans is groot dat er een compromis uit de bus komt, waarbij De Twaalf nóg rijker worden dankzij de Champions League, met als extra toegeving dat de Financial Fair Play begraven wordt. Iedereen gelukkig. Behalve wie echt van voetbal houdt.



Heilige graal

Sport Posted on za, maart 20, 2021 11:34:48

Het spijt me, waarde mythologen, die gelokt door de titel een stukje hadden verwacht over koning Arthur en zijn Ronde Tafel en dat soort hoogdravende avonturen.

Excuus, fans van Monty Python, voor “The knights who say ‘Ni!'” moet u op een andere plek zijn.

Sorry, goede vaste lezers, die een mening over de avondklok of ‘het rijk van de vrijheid’ hadden verwacht. Niets van dat alles op deze zaterdag.

***

Laten we ’t over voetbal hebben. (Daar hoor ik al mensen wegklikken, hopelijk zie ik u volgende week weer.)

Met name: de BeNeLiga. En dan komt die titel van hierboven te pas, want zo’n nieuwe Lage Landen-competitie is de eigentijdse profvoetbalvariant van de heilige graal, althans als je Belgische clubbestuurders mag geloven. Die idee broedt overigens al heel lang. Ik herinner me dat ik in 1996 uitgenodigd was op de boekvoorstelling van De gouden voetbalgids, een grensoverschrijdend werk van de Vlaamse voetbaljournalist François Colin en zijn Nederlandse collega Lex Muller. Daarvoor werd een meute Vlaamse journalisten met de bus naar De Kuip in Rotterdam gebracht, alwaar ook een ware interland gepland was onder reporters en commentatoren, zij het — wat toch wel enigszins tegenviel — op een trainingsveldje naast het stadion, niet op de heilige grasmat zelf. Daar mochten we alleen op voor een ploegfoto. België won die dag.

Over De gouden voetbalgids werd nauwelijks gepraat: de aanwezige clubleiders en ook de auteurs van het boek maakten gretig van de gelegenheid gebruik om de idee van een BeNeLiga, een competitie bestaande uit Belgische en Nederlandse clubs, te propageren, nota bene één jaar nadat Ajax de Champions League had gewonnen en in een jaar dat de Amsterdammers opnieuw de finale zouden bereiken. Zonder zo’n schaalvergroting zouden beide competities geen toekomst hebben, luidde de teneur. Anderen hadden dat in de jaren voordien al opgeworpen.

Vijfentwintig jaar later bestaan de Belgische hoogste klasse, nu: Jupiler Pro League (of 1A), en de Nederlandse Eredivisie nog altijd apart van elkaar. We stellen inderdaad veel minder voor dan in 1996, maar dat heeft in de eerste plaats te maken met de gevolgen van het Bosman-arrest van 15 december 1995, waardoor de beperking op het aantal buitenlanders in alle Europese competities wegviel, en de beste spelers uit België en Nederland werden weggeplukt door de betere clubs uit de betere competities. Het Mattheuseffect ten voeten uit: de rijken werden rijker, de armen armer, en de middenklasse werd veel minder waard. Sindsdien hebben nog twee Eredivisie-clubs, PSV en opnieuw Ajax, de halve finales van de Champions League bereikt, en geraakten Belgische clubs nooit verder dan de tweede ronde. Voetbal is een economische sector als een andere geworden, waarin het recht van de financieel sterkste geldt. We doen nog wel mee, maar we doen niet meer mee, als u begrijpt wat ik bedoel.

***

In de loop van de jaren kwam het idee van een BeNeLiga — maar ook van andere initiatieven, zoals een ‘Atlantic League’ met Belgische, Nederlandse, Schotse en Portugese topteams — weer aanwaaien, om vervolgens snel weer te verdwijnen. Onlogisch is dat ‘uitbraak-denken’ niet. De grotere Belgische en Nederlandse clubs zitten vast in een carcan waar ze niet meer uit geraken: Europees tellen ze, op een Ajaciede uitzondering na, niet meer mee, de eigen competitie heeft financiële beperkingen (tv-rechten!), spelen tegen Moeskroen, Waasland-Beveren, Sparta en Cambuur gaat op den duur vervelen, verandering van spijs, zo zegt het spreekwoord, doet eten.

Het opzet: breng de tien sterkste Nederlandse en de acht sterkste Belgische clubs samen. Dat Nederland meer teams mag leveren, is logisch. Groter land, meer inwoners, grotere internationale uitstraling. Club Brugge heeft ooit één keer, als enige Belgische club, een finale gespeeld van de Europabeker voor Landskampioenen, Ajax heeft de beker met de grote oren vier keer gewonnen, Feyenoord en PSV ook nog een keer. Nederland heeft drie wereldbekerfinales gespeeld en een Europees kampioenschap gewonnen, België was actief in één Europese finale. Verschil moet er zijn. In België zou de G7 present tekenen, dat is de G5 (Anderlecht, Club Brugge, KRC Genk, AA Gent en Standard) aangevuld met Antwerp en Charleroi. En dan nog een club die het verdient op basis van prestaties op basis van de rangschikkingen van de voorbije tien jaar.

De grootste pleitbezorgers in het verleden waren Constant Vanden Stock en Michel Verschueren, vandaag heten ze Bart Verhaeghe en Vincent Mannaert. Niet toevallig de mannen die het voor het zeggen hadden en hebben in Anderlecht en Brugge. Clubs die zo dominant werden en worden, dat ze zich in de Belgische competitie voelen als iemand in een corset dat veel te strak aangespannen werd. Dan ga je vanzelf I want to break free zingen. En hopen op meer spankracht elders.

***

Vraag: zitten de supporters op een BeNeLiga te wachten? Goede vraag, al zeg ik het zelf. Kijkt een Belgische fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar OH Leuven-Anderlecht en STVV-Charleroi? Kijkt een Nederlandse fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar Vitesse-Heracles en Heerenveen-FC Twente? Is dat eigenlijk ooit al ernstig onderzocht? Of gaat men er simpelweg vanuit dat supporters maar hebben te aanvaarden, als waren het ganzen die dwangvoeding moeten ondergaan om in foie gras te eindigen? Verkiezen voetballiefhebbers wel foie gras boven een zak friet/patat met mayonaise? Zoals altijd is de werkelijke hoofdaandeelhouder van de club, de supporter, de laatste aan wie gedacht wordt. De manier waarop clubs met hun fans omgaan is een regelrechte schande. Betalen en zwijgen is de boodschap, behalve dan wanneer ze geacht worden aanmoedigingen te schreeuwen. Dan wordt het, heel even, betalen en toejuichen. En daarna weer zwijgen. Supporters gehoorzamen gedwee.

Andere vraag: zitten Nederlandse clubs hier even hard op te wachten als Belgische, die deze week met een ruime meerderheid het principe van een BeNeLiga goedkeurden binnen de Pro League? Alweer een uitstekende vraag, wat ben ik goed op dreef zeg. Het antwoord is: neen. Sommige clubs zijn de idee wel genegen, de meesten zijn in het beste geval afwachtend, in het slechtste wantrouwend of ongeïnteresseerd. Hoe dan ook is een snelle beslissing niet nodig, want de tv-contracten lopen nog minstens drie seizoenen. Maar een blik op de specifieke situatie in elk land toont aan dat België in alle opzichten het kleine broertje is. In het seizoen 2019-2020 kwamen er naar de gemiddelde Eredivisie-wedstrijd 18.229 toeschouwers kijken, in de Jupiler Pro League bedroeg dat gemiddelde 11.347, bijna zevenduizend minder. Ajax, Feyenoord, PSV en, zelfs, FC Twente zitten qua gemiddelde ruim boven de populairste Belgische clubs (Club Brugge 25.262, Standard 23.157), wat natuurlijk met de beperktere stadioncapaciteit te maken heeft, maar dat heus niet alleen. In Nederland waren er vorig seizoen veertien clubs die gemiddeld meer dan 10.000 fans ontvingen, in België zeven, de helft dus. Naar matchen in de Proximus League (1B) kwamen gemiddeld 3.271 toeschouwers, naar de Keuken Kampioen Divisie, de Nederlandse tweede klasse, 4.234. (Bron: european-football-statistics.co.uk)

Nederland greep Euro 2000, het toernooi dat de Lage Landen samen organiseerden, aan om nieuwe stadions te bouwen en bestaande stadions grondig te renoveren. In België bleef het bij een likje verf hier en wat losse stoeltjes extra daar. Het enige nieuwe stadion in ons land, de Ghelamco Arena, staat totaal los van dat gezamenlijke toernooi en werd pas in 2013 opgeleverd. Kortom, onze noorderburen hebben een groot sportevenement gebruikt om te investeren in infrastructuur en comfort en veiligheid voor de toeschouwers, wij niet. Gevolg is dat er vorig seizoen dertig procent meer volk op Nederlandse tribunes zat dan vóór Euro 2000 (18.229 versus 13.977), in België ging het om slechts 17 procent meer (11.347 versus 9.721). In Belgische stadions ruik je de stadiontoiletten drie straten ver, in Nederland niet. Willen Eredivisie-clubs wel geassocieerd worden met stilstand en amateurisme, en die nalatige buren zonder morren in huis nemen? Opnieuw een goede vraag, Van Laeken, ge zijt verdomme op dreef!

Ha, en dan zijn er nog die sociale en fiscale voordelen die sportclubs in België genieten, goed voor meer dan 120 miljoen euro overheidscadeaus per jaar. Zullen Nederlandse clubs akkoord gaan dat dit systeem blijft bestaan, of zal de Nederlandse regering een vergelijkbaar systeem installeren om de lat gelijk te leggen? Twee keer neen, allicht, en nogmaals gefeliciteerd met deze uitstekende, zij het lichtjes voor de hand liggende vraag.

Nog iets om over na te denken: in de Eredivisie moeten voetballers van buiten de Europese Unie een minimumsalaris krijgen dat anderhalve keer het gemiddelde salaris van een Eredivisie-speler bedraagt. In de praktijk komt dat neer op iets meer dan 400.000 euro bruto per jaar voor een Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse of Aziatische speler. In de Jupiler Pro League werd dat minimumsalaris vastgelegd op zo’n 80.000 euro, vijf keer minder dus. Dat maakt dat je op Nederlandse velden betere buitenlanders ziet rondlopen. Zijn FC Groningen, ADO Den Haag en Feyenoord het ermee eens dat Antwerp, AA Gent en Standard tot vijf keer minder moeten betalen voor niet-EU-spelers, wordt het Nederlandse systeem versoepeld, of het Belgische verstrengd? Van Laeken, ge overtreft uzelf met die vraag. Maar wat is het antwoord? Dit zou geen concurrentieel voordeel meer zijn voor Belgische clubs, maar regelrechte competitievervalsing. Onaanvaardbaar dus.

***

Willen Belgische clubs een welwillende houding over de grens creëren, dan zullen ze dus méér geld moeten uitgeven, minder terugkrijgen en qua tv-rechten niet veel beter af zijn dan nu, want wie nu in België een topclub is, zou dan waarschijnlijk een subtopper worden en bijgevolg minder ontvangen uit de pot van de uitzendrechten. En dan nog: er wordt een ontsnappingsroute aangeboden aan acht clubs uit 1A, eventueel met een promotie- en degradatieprocedure uit te breiden tot tien, maar wat moet er dan gebeuren met de overige veertien profclubs in ons land? Niet dat die allemaal leefbaar zijn vandaag — hooguit veertien, schat ik —, maar je degradeert hen wel tot kneusjesvoetbal, waar tv-zenders weinig centen voor over zullen hebben, waar uit de solidariteitspot minder zal terugvloeien dan verhoopt en waar de fans zullen afhaken omdat ze ook liever Club Brugge of Anderlecht op bezoek krijgen dan de tigste keer Seraing of Westerlo. De BeNeLiga wordt, voor wie mág deelnemen, een volksfeest op een kerkhof.

En dan hebben we het nog niet over de acceptatie van de BeNeLiga door de Uefa gehad en, als die goedkeuring er eenmaal zou zijn, wat de gevolgen zullen zijn voor de verdeling van de Europese tickets. Worden die tickets gewoon opgeteld? (Lijkt me zeer onwaarschijnlijk, want dan gaan er andere competities morren.) Ontvangen België en Nederland evenveel tickets? Zo ja, stel dat Ajax, PSV, Feyenoord, AZ en Vitesse op de eerste vijf plaatsen eindigen — wat, op het bij ons dominante Club Brugge na, niet eens zo denkbeeldig is qua krachtsverhoudingen —, is er dan bereidheid om zelf een Europees ticket op te offeren voor de eerste Belgische club die zesde is geëindigd? Ook dat is een pertinente vraag.

***

Waarom u al die bedenkingen zelden leest op voetbalpagina’s van Vlaamse kranten? Goh, ik vermoed dat de meesten ook weleens liever naar De Kuip zouden gaan dan naar ’t Kuipje, of de Diaz Arena met plezier zullen inruilen voor de Johan Cruijff ArenA, een comfortabele perskamer verkiezen boven de muffe, piepkleine mediaruimtes in de meeste (half vervallen) Belgische stadions. Niets menselijks is journalisten vreemd. Alleen moeten ze wel eerlijk blijven: op dit ogenblik is de BeNeLiga een fata morgana, die alleen maar realiteit kan worden als de Belgische clubs tegelijk inleveren en investeren. De heilige graal zat ook maar in de hoofden, moet u bedenken.

Had ik trouwens al gezegd dat ik er in principe zeker niet tegen ben, tegen zo’n BeNeLiga, want de gemiddelde kwaliteit van de wedstrijden zal ongetwijfeld omhooggaan. Maar eerst moeten de supporters bevraagd worden en vervolgens moet het financieel-economisch-sociale speelveld gelijk worden gelegd in beide landen. Laten we elkaar daarna nog eens spreken (als dat tenminste nog nodig zal zijn.)



Voorbeeldfunctie

Samenleving, Sport Posted on wo, december 30, 2020 11:08:29

“Voorbeeldfunctie, wat is dat allemaal? Het zijn sjotters, jong,dat heeft niets te maken met een voorbeeldfunctie.”

Dat zei Gert Verheyen maandag in Extra time, het voetbalpraatmagazine op Canvas. Hij had het over de rode kaart van Hans Vanaken, zaterdag tegen Eupen, en het voorstel van minnelijke schikking (what’s in a word!) dat het bondsparket formuleerde: twee wedstrijden schorsing voor de overtreding, gebaseerd op de indicatieve tabel, en twee wedstrijden extra omdat hij de eerste en de vierde scheidsrechter had beledigd. ‘Kutrefs’, stond in het verslag te lezen. En ‘onnozelaars’. ‘Schijtregels’, zou de uittredende Gouden Schoen ook nog gepreveld hebben. (Ik schrijf ‘gepreveld’, niet ‘geroepen’, want op de beelden zie je Vanaken wel praten, met verontwaardigde blik, maar gesticuleren of toebijten was er zeker niet bij. Laten we ’t een beheerste afgang noemen, met een half binnensmondse vloek erbovenop.)

Eerst dit: ik vind Gert Verheyen een van onze betere voetbalanalisten, man met een klare kijk op het spelletje en een sterke en goed geformuleerde mening. En ook dit: ik was eerst ook verbaasd over de strenge sanctie voor Vanaken. Je ziet hem in de vertraagde herhaling een grimas maken, alsof hij onmiddellijk besefte dat zijn voet ergens was beland waar die niet hoorde te zijn. Te traag op de bal, te hard op het scheenbeen van de Eupense verdediger. Pech onderweg. Kan gebeuren en wordt steeds vaker met een directe uitsluiting bestraft. Met een gestrekt been naar de bal gaan, het houdt vaak een onverantwoord risico in. Dat Andreas Beck niet zwaar geblesseerd raakte, is niet van tel. Je moet een overtreding niet beoordelen op de gevolgen (variërend van niets aan de hand tot dubbele beenbreuk), maar op de intentie (wilde de dader bewust de tegenstander raken?) of de té riskante manier van naar de bal toe gaan (gestrekt been, in dit geval).

Die rode kaart valt dus te verdedigen. Bij Club Brugge vonden ze die uitsluiting al voldoende. In het verleden is dat nog gebeurd, kwijtschelding van straf, maar dat is dan weer oneerlijk tegen iemand die twee gele kaarten ontvangt en bovenop zijn uitsluiting ook nog eens één wedstrijd langs de kant moet blijven. Als je een rode kaart krijgt, de uitsluiting als terecht wordt bestempeld door het referee department en je achteraf niet eens een match moet brommen, dan werk je met twee maten en twee gewichten. Zoals ik het zag, had een speeldag schorsing voor Vanaken voor de overtreding volstaan. Maar daar kwam het verzwarende element van de beledigingen bij. Aan de juiste instanties om dit streng maar rechtvaardig te beoordelen, niet aan mij.

Wat mij stoorde was dat een eminente voetbalkenner als Gert Verheyen van oordeel is dat een topvoetballer geen voorbeeldfunctie zou hebben. Dat heeft ie namelijk wel. Hans Vanaken is — of hij dat nu wil of niet — een rolmodel voor vele jonge voetballertjes. Mocht er op dit ogenblik op amateurniveau gevoetbald worden, dan zou je er donder op kunnen zeggen dat er volgend weekend iemand ‘Kutref’ zou roepen na een betwistbare beslissing. En ‘onnozelaar’, of ‘schijtregels’. Als een voetballer zijn middelvinger opsteekt, dan doet een elfjarig jongetje dat een paar dagen later na. Als voetballers een speciaal dansje opvoeren na een doelpunt, dan zie je dat weken nadien van bij de U6 tot in vierde provinciale ook gebeuren. Apen apen apen na, amateurvoetballers apen profs na.

Een voetballer die herhaaldelijk betrapt wordt op te snel rijden, zou niet in de media moeten komen. Hij heeft evenveel recht op privacy als iedere andere burger, ook al is hij recidivist. Maar eens op het veld, voor al die camera’s, is het te makkelijk om te zeggen dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen. Die voetballers die tot vorig weekend elk doelpunt vierden als was het de winning goal op het WK Voetbal gaven als signaal: voor ons is er niets aan de hand. Hoe kan je dan van de modale burger blijven verwachten dat ie zich gedeisd houdt in coronatijden? Ja, maar, voetbal is emotie en passie, werd vanuit het voetbalwereldje geroepen. O ja, en je oude oma knuffelen is dat niet dan? Een gezellige avond met vrienden op café moet dan ook maar kunnen op dit moment, want ja, emotie en passie? Zelfs al worden ze twee keer per week getest, dan nog zouden voetballers moeten beseffen dat uitbundigheid een verkeerd signaal op een verkeerd moment is. Ingetogenheid past bij de toestand waarin we leven. Hoe graag bondsbonzen en clubbestuurders dat ook zouden willen: voetbal maakt onlosmakelijk deel uit van de samenleving. Het is een economische sector als een andere, dus moeten de algemene maatschappelijke regels ook in het voetbal gelden, van het allerlaagste tot het allerhoogste niveau. Even niet knuffelen of op elkaar springen na een doelpunt, alstublieft.

Een zanger, acteur of politicus (m/v/x) heeft ook een maatschappelijke rol. Privé moeten we hen gerust laten, eens ze op het publieke toneel verschijnen is er die onvermijdelijke voorbeeldfunctie. Wil je dat niet, blijf dan weg onder de spotlights. Idem dito voor een topvoetballer. Hans Vanaken heeft een voorbeeldfunctie. Punt. Als international en tweevoudig Gouden Schoen geldt dat zelfs nog iets meer. Als hij ‘kutrefs’, ‘onnozelaars’ of ‘schijtregels’ roept, beïnvloedt hij anderen die op dat ogenblik naar hem — hun persoonlijke held vaak — zitten te kijken. In dat geval geeft hij het slechte voorbeeld. Mag dat nog gezegd worden?



G.O.A.T. (3 t/m 1)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juli 04, 2020 12:45:56

De laatste rechte lijn. Wie zijn in mijn ogen de Greatest Of All Time in de mannensport en wie is de absolute nummer één?

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. Eddy Merckx

9. Lionel Messi

8. Roger Federer

7. Michael Phelps

6. Jesse Owens

5. Usain Bolt

4. Paavo Nurmi

3. CARL LEWIS (°1961). Ik vind het een beetje vreemd van mezelf dat ik spurter Lewis plaats boven die andere spurter, Usain Bolt (op nummer 6), de huidige wereldrecordhouder. Ook Lewis was, net als Bolt, een showman die geweldig snel kon lopen. Hij had dan nog de pech dat de Verenigde Staten de Olympische Spelen van Moskou in 1980 boycotten, in volle Koude Oorlog en nadat Sovjettroepen acht maanden voordien Afghanistan waren binnengevallen. Lewis, dan negentien, stond op dat ogenblik al te popelen om naar olympisch succes te streven. Nu blijft het bij 9 gouden medailles (eentje meer dan Bolt) op vier Spelen en tien keer goud op WK’s (eentje minder dan Bolt). In het verspringen bleef hij tien jaar langer ongeslagen: 65 opeenvolgende overwinningen, een ongeziene prestatie op dat nummer. Het IOC verkoos hem tot Sportman van de Eeuw, het gerenommeerde blad Sports Illustrated riep hem uit tot Olympiër van de Eeuw, maar de zelfingenomen, hautaine, afstandelijke Lewis werd nooit echt een publiekslieveling. Jaren na zijn afscheid werd onthuld dat hij eigenlijk niet had mogen deelnemen aan de Spelen van Seoel vanwege een achtergehouden, positief dopingstaal, nota bene voor de Spelen waar Ben Johnson goud werd ontnomen vanwege… dopinggebruik.

2. MICHAEL JORDAN (°1963). Voor wie The Last Dance heeft gezien, heeft Michael Jordan geen geheimen meer. Egoïstisch, voortgestuwd door een niet te stillen ambitie, maar bovenal wel de beste in zijn vak. Zes NBA-titels met de Chicago Bulls, vijf keer uitgeroepen tot beste speler van de competitie, zes keer tot Most Valuable Player van de Finals, tien keer topscorer, veertien keer present in het NBA All-Star Game, de jaarlijkse parade van de toppers. Twee keer olympisch kampioen met het ongenaakbare Dream Team, in 1984 en 1992, op momenten dat de grens tussen professionele- en amateursport vervaagde op de Spelen. Stopte een eerste keer met basketten na de moord op zijn vader, keerde terug en maakte onder meer die fameuze korf in de zesde wedstrijd van de Finals van 1997, stopte weer en probeerde het nog één keer, al was dat laatste niet zo’n goed idee. Air Jordan. His Airness. De man die in de lucht kon blijven hangen om te scoren. Volgens velen de beste aller tijden. In mijn ogen de op één na beste. Want…

1. MUHAMMAD ALI (1942-2016). Er kan er maar een ’the greatest’ zijn. Zijn andere bijnaam, ‘The Louisville Lip’, dankte hij aan een combinatie van zijn geboortestad in de staat Kentucky en zijn grote mond. Als Cassius Clay, zijn naam bij geboorte, won hij olympisch goud in Rome, 1960, dan nog in het halfzwaargewichten. Zijn grote triomfen boekte hij als zwaargewicht. Nog altijd onder de naam Clay versloeg hij regerend wereldkampioen Sonny Liston — sportief was hij uiteraard geweldig, maar vooral de hilarische persconferenties met de dichterlijke vrijheden van grote mond Clay zijn bijgebleven, “Float like a butterfly, sting like a bee” —, daarna werd hij lid van de Nation of Islam, veranderde hij van naam (Clay was zijn ‘slavennaam’), weigerde hij om zich klaar te maken om naar Vietnam te gaan (waardoor zijn bokslicentie en bijgevolg ook zijn wereldtitel werden afgenomen) en werd hij een mondige voorvechter van gelijke rechten, al was die Nation of Islam natuurlijk ook wel een gewelddadige organisatie. Pas in de jaren 70 kreeg zijn reputatie mythische proporties na kampen tegen Joe Frazier (2 keer) en George Foreman. Als tiener stond je ’s nachts op voor de ‘Fight of the Century’, ‘The Rumble in the Jungle’ en de ‘Thrilla in Manilla’. Van zijn 61 profkampen won Muhammad Ali er 56 (37 op K.O.), maar die laatsten waren er te veel aan en zullen niet vreemd zijn geweest aan de vroegtijdige ontwikkeling van de ziekte van Parkinson. Ik blijf me Ali herinneren als de sportman die deed dromen van een betere wereld en die tegelijkertijd ook nog eens een onweerstaanbare topatleet was. The greatest, inderdaad.



G.O.A.T. (10 t/m 4)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on do, juli 02, 2020 22:21:02

Een Belg in deze lijst aller tijden, een combinatie van een heel klein beetje chauvinisme en een uitzonderlijke erelijst. Niet Gaston Roelants, Olympisch kampioen op de 3000 meter steeple in 1964, want de Afrikanen liepen toen nog niet mee op de Spelen. Niet Robert Vande Walle, daarvoor blijft judo toch een beetje een nichesport, hoe mooi hun prestaties ook waren. Niet Frederik Deburghgraeve, die in 1996 in Atlanta eerst het wereldrecord verbeterde en dan olympisch kampioen werd, want het was ‘slechts’ op de schoolslag. Zeker ook geen Belgische voetballer, laat die eindelijk ook maar eens iets winnen. Dus…

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. EDDY MERCKX (°1945). Een droge opsomming van zijn voornaamste prestaties volstaat om duidelijk te maken dat hij de beste wielrenner aller tijden is, terwijl de concurrentie (Roger De Vlaeminck, Freddy Maertens, Raymond Poulidor, Joop Zoetemelk, Lucien Van Impe, enzovoort) zwaarder was dan de toppers van later en nu moesten ondervinden. 525 zeges. 5 keer de Tour en de Giro, 1 keer de Vuelta. 3 x wereldkampioen bij de profs (1 keer bij de amateurs). 7 x (!) Milaan-San Remo, 5 x Luik-Bastenaken-Luik, 3 x Parijs-Roubaix en Gent-Wevelgem, 2 x Ronde van Vlaanderen, Ronde van Lombardije en Amstel Gold Race. Van de grote klassiekers van toen ontbreekt alleen Parijs-Tours, tegenwoordig een tweederangskoers. En ja, drie keer betrapt, niet altijd in even duidelijke omstandigheden, maar ongetwijfeld de beste van een generatie en beter dan Anquetil, Hinault en Armstrong. En alle andere Belgen. Waarom dan niet hoger in de ranglijst, aangezien hij zijn sport toch tien jaar lang gedomineerd heeft? Wielrennen was in de tijd van Merckx geen wereldsport. Vijf landen waren er ernstig mee bezig (België, Frankrijk, Italië, Spanje, Nederland), een stuk of vijf anderen hadden wel een of andere vrijbuiter. De rest van de wereld keek niet eens toe. Daarom.

9. LIONEL MESSI (°1987). Beste dribbelaar. Check. Snelste détente. Check. Geweldig speloverzicht. Check. Individueel top, maar ook teamplayer. Check. Man die wedstrijden beslist (700 goals intussen). Check. Sportieve speler. Check. Bekijk die erelijst: vier keer de Champions League, tien landstitels, zes bekers, vijf keer verkozen tot beste voetballer ter wereld, zes keer Europees topschutter. Messi doet dingen met een bal die je fysiek onmogelijk acht. Messi bedenkt openingen die niemand anders ziet. Mocht Messi vijftien jaar eerder zijn geboren en ook in Barcelona beland zijn, dan zou hij in het Barça van Cruijff jaar na jaar de Champions League hebben gewonnen, in een perfect een-tweetje tussen leermeester en ideale leerling. Nu kreeg hij de cruijffiaanse spelbenadering mee van diens leerjongen, Pep Guardiola. Neen, die wereldtitel zal er niet meer van komen, en voeg er gerust aan toe dat hij ook nog nooit de Copa América wist omhoog te steken als captain van zijn nationale team. Daarvoor is hij niet goed genoeg omringd bij Argentinië, of deugen de opeenvolgende bondscoaches niet.

8. ROGER FEDERER (°1981). Bijna negenendertig, maar nog altijd wereldtop, al moet hij tegenwoordig — tenminste tot vóór de coronacrisis — zijn grote toernooien uitkiezen. De Zwitser werd onder meer door zijn illustere voorgangers Borg, McEnroe en Agassi uitgeroepen tot beste aller tijden in zijn sport. In totaal stond hij 310 weken eerste op de wereldranglijst, een record. 237 weken daarvan, tussen 2 februari 2004 en 17 augustus 2008, was dat zelfs ononderbroken, ook dat is een absoluut record. Onder zijn 103 titels zitten twintig Grand Slamtoernooien: 8 keer Wimbledon, 6 keer de Australian Open, 5 keer de US Open en 1 keer Roland Garros. Hij is dan ook een specialist van de snelle banen. Olympisch goud blijft een werkpunt: in 2012 won hij zilver in Londen. Benieuwd hoe zijn oude knoken de corona-break doorstaan zullen hebben.

7. MICHAEL PHELPS (°1985). The Baltimore Bullet, beste olympiër ooit. 23 keer goud op vijf Olympische Spelen, waarvan de eerste, die van 2000 in Sydney, als opwarming golden voor de dan vijftienjarige. Met zijn acht gouden medailles van Peking (2008) streefde hij zijn landgenoot Mark Spitz, zeven keer goud in 1972, voorbij. Naast zijn olympische triomfen won de Amerikaan ook nog eens 26 gouden WK-plakken. Phelps is natuurlijk ook de koning van de veelzijdigheid, gezien zijn dominantie in de vrije slag, de vlinderslag en de wisselslag.

6. JESSE OWENS (1913-1980). De man die de Führer tartte in ‘zijn’ Berlijn. Op de nazi-Spelen van 1936 won Owens vier keer goud, op de 100 en de 200 meter, de 4 x 100 meter estafette, en het verspringen. Lang werd gedacht dat Hitler weigerde om de zwarte Amerikaan de hand te schudden na zijn gouden prestaties, maar dat is een mythe. Feit is dat Hitler aanvankelijk enkel de Duitse winnaars feliciteerde en toen hem daarop gewezen werd vanuit het olympisch comité, besliste hij om niemand nog de hand te schudden. Owens zei daar droogjes over: “Ik werd niet uitgenodigd om Hitler de hand te schudden, maar ik werd ook niet uitgenodigd op het Witte Huis om de president de hand te schudden.” Zijn grootste prestatie leverde hij trouwens in 1935, een jaar eerder. Hij liep en sprong toen zes wereldrecords in drie kwartier tijd. Na de Spelen van 1936 wilde de Amerikaanse Atletiekfederatie Owens te gelde maken, door hem aan zoveel mogelijk wedstrijden te laten deelnemen. Van de inkomsten zag de uitgeperste atleet zelf bitter weinig.

5. USAIN BOLT (°1986). Thunderbolt. The Lightning Bolt. De snelste man ooit op een atletiekpiste, met fabelachtige wereldrecords in zijn bezit: 9.58 op de 100 meter en 19.19 op de dubbele afstand. Zegevierde als enige ooit op drie opeenvolgende Olympische Spelen op de twee koninginnennummers van de spurt. In totaal is hij goed voor 8 keer goud op de Spelen, elf keer goud op WK’s. Wat de Jamaicaan zo uniek maakte, is dat hij naast een letterlijk onnavolgbare hardloper ook een geweldige showman was, die het publiek entertainde vlak voor de start, terwijl zijn concurrenten hem haast bibberend en bevend en vooral wezenloos voor zich uitstarend flankeerden. Probeerde het na zijn atletiekcarrière even als voetballer, met minder succes. Ook opmerkelijk: in een tijd dat het ene na het andere dopingschandaal losbarstte, bleef Usain Bolt onbesproken. Hij was écht zo snel.

4. PAAVO NURMI (1897-1973). Finse langeafstandsloper die de Olympische Spelen van 1920 (Antwerpen), 1924 en 1928 domineerde. In Antwerpen won hij de 10.000 meter en het veldlopen (plus het veldlopen in team), op de 5.000 meter werd hij geklopt. Vier jaar later was hij nóg beter geworden. In de voorbereiding op de Spelen van Parijs liep hij binnen de vijftig minuten wereldrecords op de 1500 en de 5000 meter. Het was een oefenstonde, zeg maar, omdat er tussen de finales van die loopnummers in Parijs ook amper 75 minuten zaten. Nurmi won ze allebei — tussendoor won zijn vrouw het speerwerpen — én het veldlopen én twee teamwedstrijden. In 1928 (Amsterdam) was hij de dertig voorbij. Hij moest tevreden zijn met goud op de 10.000 meter en zilver op de 5000 meter en de 3000 m steeple. Omdat hij als professional werd beschouwd, mocht hij niet deelnemen aan de Spelen van 1932, zodat zijn ultieme droom — de marathon winnen — niet doorging. Het bleef dus bij negen gouden en drie zilveren olympische medailles, en 22 wereldrecords.

Morgen: 3-2-1.



G.O.A.T. (20 t/m 11)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on do, juli 02, 2020 12:52:09

Wie deze blog al een tijdje volgt, weet ik dat vorig jaar een eigenzinnige, persoonlijke top 20 van voetballers heb samengesteld. Voor wie er niet bij was, niet goed heeft opgelet of een slecht geheugen heeft: Lionel Messi stond op 1, Pelé op 3, Johan Cruijff op 3. Alleen die eerste twee staan ook in mijn G.O.A.T. Top 20, waarbij die afkorting staat voor Greatest Of All Time. Vandaag serveer ik u nummer 20 tot en met 11, morgen komen 10 tot en met 4 aan de beurt, zaterdag volgt de apotheose met de top 3.

Ik heb er lang over getwijfeld: wat doe ik met de vrouwen? Want hoe je het ook draait of keert, in een lijst met sportfiguren draait het vooral rond hun sportprestaties: het fysieke verschil tussen mannen en vrouwen komt daarin nadrukkelijk tot uiting. Mannen springen hoger, lopen sneller, zijn krachtiger, hebben een groter uithoudingsvermogen. Ik heb het niet over mezelf, maar over sportmannen die boven het gemiddelde uitsteken. Altijd zal een man het halen van een vrouw, ook al won de nog actieve tennisster Billie Jean King (30) in 1973 ’the battle of the sexes’ van de luidruchtige, gepensioneerde tennisser Bobby Riggs (55) in drie sets. Het was een uitzondering, niet meer dan een demonstratiewedstrijd en het leeftijdsverschil speelde een belangrijke rol.

Een verdienste is dat niet, dat je man bent. Je bent zo geboren, die verschillen zijn er nu eenmaal. Maar het maakt wel dat als je sportmannen en sportvrouwen in de weegschaal legt, dit neerkomt op appelen met peren vergelijken. Twee keer fruit, dat wel, maar onvergelijkbaar.

In eer en geweten heb ik gepoogd vrouwen in mijn lijst te smokkelen. Ik dacht aan de Amerikaanse atlete Jackie Joyner-Kersee, koningin van de zevenkamp, aanwezig op vier Olympische Spelen, goed voor drie gouden, één zilveren en twee bronzen medailles. Ondanks nationale heldin Nafi Thiam blijft Joyner-Kersee het wereldrecord behouden, dat nu al bijna tweeëndertig jaar op haar naam staat. Ze is nooit betrapt op het gebruik van doping, verdachtmakingen waren er wel.

Die geruchten waren nog veel steviger bij de bijna buitenaardse prestaties van haar landgenote Florence Griffith-Joyner. Haar wereldrecords op de 100 en 200 meter zijn ook ruim dertig jaar oud: niemand kwam en komt enigszins in de buurt van die 10.49 en 21.34. Ze stierf op haar 38ste in haar slaap, waarna de dopingverhalen opnieuw opdoken. Bewezen werd het nooit, maar wie gelooft haar onschuld nog? En toch… die fenomenale tijden tonen nogmaals aan dat je mannen en vrouwen niet mag vergelijken, want de wereldrecords van Usain Bolt op diezelfde afstanden zijn respectievelijk 91 honderdsten (9.58) en liefst 2 seconden en 15 honderdsten (19.19) scherper dan die van Griffith-Joyner. ‘Buitenaards’ moet dus gerelativeerd worden tot ‘buitenaards in de vrouwenatletiek’. Het is wat het is.

Serena Williams, ook even aan gedacht, maar waarom eigenlijk? Ze verliest ongetwijfeld van de nummer 100 in het mannentennis. Kracht, snelheid, souplesse: ze wordt gewoon van de baan geblazen. Laat haar dus maar de nummer één aller tijden zijn bij de tennisvrouwen. Mijn conclusie: deze ‘GOAT’ is een mannenlijst, in de zomer van 2021 maak ik wel een vrouwenlijst, die wat mij betreft even waardevol is: dan kan ik tenminste peren met peren vergelijken.

Goed, de lijst. Er staat één Belg in, die volgt morgen. U weet wel wie. De eerste vier namen zijn er enkel om te bewijzen dat ik een wijsneus ben en Wikipedia-erelijsten kan aflezen als geen ander…

20. OLE EINAR BJØRNDALEN (°1974). Deze Noorse biatleet en langlaufer is de succesvolste winterolympiër (bij de mannen) ooit. Hij behaalde 20 keer goud, 4 keer zilver en 1 keer brons op zes Olympische Spelen. Daarnaast won hij 20 gouden, 14 zilveren en 11 bronzen medailles op wereldkampioenschappen. En met 95 overwinningen in wereldbekerwedstrijden is hij ook op dat vlak de beste aller tijden in de sneeuw.

19. JOE MONTANA (°1956). Quarterback van de San Francisco 49ers en de Kansas City Chiefs in de National Football League (NFL, American Football). Won vier keer de Super Bowl — het grootste eendagssportevenement ter wereld — en werd bij drie gelegenheden uitgeroepen tot Most Valuable Player, in deze in Amerika bijzonder grote sport. Dat laatste record deelt hij sinds 2015 met Tom Brady.

18. BABE RUTH (1895-1948). Honkballer/baseballer, noem het zoals u wilt, die zijn bijnaam ‘Babe’ dankt aan de jonge leeftijd, 19, waarop hij zijn eerste profcontract ondertekende bij de Baltimore Orioles. Op zijn identiteitskaart staat immers ‘George Herman’ als voornaam. Brak door bij de Boston Red Sox en, vooral, de New York Yankees. Maakte in 1927 als eerste speler meer dan 60 homeruns in één seizoen, een record dat standhield tot begin jaren 60. Is tot nog toe de enige die twee keer drie homeruns in een wedstrijd van de World Series sloeg.

17. WAYNE GRETZKY (°1961). Op heel wat Amerikaanse lijstjes staat deze Canadees bovenaan. Na basketbal, American Football en baseball is ijshockey de grootste sport in de States. In de National Hockey League (NHL) geldt Gretzky als The Great One. Niemand komt in de buurt van zijn totaal van 894 goals en 1963 assists, vooral opgetekend bij de Edmonton Oilers en de Los Angeles Kings. Geen andere ijshockeyer maakte meer dan 200 punten in één seizoen. Speelde met rugnummer 99 en stopte in ’99, op zijn 38ste. Vier landstitels, negen keer uitgeroepen tot Speler van het Jaar. “You miss 100% of the shots you don’t take,” zei hij ooit. Waarheid als een koe.

16. MARK SPITZ (°1950). De Amerikaanse zwemmer met de snor. Zijn succesperiode valt terug te brengen tot de Olympische Spelen van 1972 in München. Spitz won toen zeven gouden medailles, een record dat hij tot 2008 en Michael Phelps zou behouden. In Mexico-City, vier jaar eerder, had hij ook al twee keer goud gewonnen op de estafettenummers. Op de All Time-lijst van succesvolste medaillewinnaars op één editie van de zomerspelen, staat hij nog altijd op de vierde plek. En voor wie jong was begin jaren 70, was hij een tot de verbeelding sprekend figuur. Mede dankzij die snor, zonder twijfel. Stopte na de Spelen van München met competitiesport, voornamelijk omdat zwemmers toen nog amateurs waren: er viel niets te verdienen in hun sport.

15. TIGER WOODS (°1975). Vergeet even de uitspattingen naast de court van Eldrick Tont ‘Tiger’ Woods, hij is een van de beste golfers aller tijden. Er zijn er met een grotere erelijst, maar niemand overtreft de uitstraling van de eerste zwarte topgolfer, die al op zijn eenentwintigste The Masters won, zijn eerste van vijftien ‘major’-toernooien (5 keer The Masters, 4 keer het PGA Championship, 3 keer de US Open en The Open Championship). Toen de Amerikaan in augustus 1996, twintig jaar oud, zijn eerste contracten met sponsors Nike en Titleist ondertekende, waren dat de lucratiefste contracten uit de golfgeschiedenis.

14. EMIL ZÁTOPEK (1922-2000). De Locomotief. Zijn gouden drieluik 5000 meter-10.000 meter-marathon in Helsinki (1952) was onuitgegeven. In de periode daarvoor, 1949-1951, won de Tsjecho-Slowaak alle 69 wedstrijden waaraan hij deelnam. Op de 10.000 meter bleef hij zelfs zes jaar ongeslagen. In totaal vestigde hij achttien (18!) wereldrecords. Voor chauvinistische Belgen is hij de man die in 1948 in Londen op de 5000 meter de duimen moest leggen voor onze landgenoot Gaston Reiff. Zijn net even oude echtgenote Dana Ingrova won in 1952 het speerwerpen. Zátopek wordt ook herinnerd vanwege zijn lelijke loopstijl, waarbij het hoofd voortdurend schudde en het lichaam schokte. Als het maar vooruitging… Na de Praagse Lente van 1968, waarvoor hij openlijk sympathie toonde, werd Zátopek uit de Communistische Partij gezet en verplicht om eerst als bouwvakker en later als mijnwerker te gaan werken. Na de Fluwelen Revolutie van 1989 werd hij door Václav Havel in ere hersteld.

13. JOE LOUIS (1914-1981). Heel wat bokskenners beschouwen deze Amerikaanse zwaargewicht als de beste bokser aller tijden. ‘The Brown Bomber’ was meer dan elf jaar wereldkampioen, een periode waarin hij vijfentwintig keer zijn titel verdedigde, een unieke prestatie op dat niveau. Louis bokste met precisie én kracht, zijn stotencombinatie was ongezien in de bokswereld van de jaren 30 en 40. In totaal won hij 69 kampen (55 keer met knock-out) en verloor hij slechts drie keer.

12. PELÉ (°1940). Edson Arantes do Nascimento. O Rei, de koning. Meer dan duizend doelpunten, al moet er toch eens iemand al die jeugdwedstrijden opnieuw bekijken, want het lijkt overdreven veel. Behalve zijn lucratieve uitboljaren bij de New York Cosmos speelde hij zijn hele carrière, achttien seizoenen lang, voor Santos in eigen land. Twee en een halve keer wereldkampioen (Chili-1962 maakte hij vanwege een blessure niet tot het einde mee), vijf keer landskampioen in Brazilië, winnaar van de Copa Libertadores (de Zuid-Amerikaanse Champions League) en, als toemaatje, ook nog kampioen van Noord-Amerika met Cosmos, in zijn allerlaatste seizoen. Van de Braziliaanse regering mocht hij niet in Europa komen voetballen, omdat hij als ‘nationale schat’ werd beschouwd. Pelé dirigeerde, dribbelde, gaf assists en scoorde aan de lopende band. Maakte niet uit hoe: rechts, links, met het hoofd. Technisch briljant en razend snel. Mocht men ooit proberen de ideale voetballer te creëren in de vorm van een performante robot, zoek niet verder: inspireer hem op Pelé.

11. BOB BEAMON (°1946). Ik geef toe, dit is wel heel subjectief, want uiteindelijk blijft deze Amerikaan de man van één moment. De sprong van 8,90 meter op de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-City. In de ogen van een negenjarig jongetje kon hij wat wij allemaal wel wilden kunnen in onze gekste dromen: vliegen. Beamon verbeterde het wereldrecord met maar liefst… 55 centimeter. Zijn op één na beste prestatie van dat jaar was trouwens ‘amper’ 8,33 meter. De olympische kampioen verspringen van vier jaar eerder, Lynn Davies, riep nog tijdens de wedstrijd dat Beamon het evenement had verstoord. En de optische meetapparatuur was niet berekend op zo’n verre sprong, officials moesten opnieuw overgaan op handmatige meting. Drieëntwintig jaar hield het ‘onbreekbare’ record van Beamon stand: toen sprong Mike Powell 8,95 meter. Dát record staat nu al negenentwintig jaar op de tabellen, langer dan dat van Beamon, en toch blijft die sprong van Bob Beamon veel meer tot de verbeelding spreken.

(Op basis van sportieve prestaties had hier misschien Michaël Schumacher (°1969) moeten staan. De Duitser werd zeven keer wereldkampioen in de Formule 1, tussen 2000 en 2004 zelfs vijf keer op een rij. Hij domineerde zijn sport meer dan wie ooit, al had Ayrton Senna zonder die crash op 1 mei 1994 meer dan drie WK’s kunnen winnen. Schumacher won 91 races, stond 155 keer op het podium, vertrok 68 keer vanuit poleposition, reed 77 snelste rondes: niemand deed of doet beter. Al was er ook controverse: hij negeerde signalen van de wedstrijdleiding, reed een concurrent in de vernieling, speelde haasje-over met een ploegmaat of parkeerde zijn wagen tijdens een kwalificatierit op het circuit van Monte Carlo dwars over de baan, zodat de tegenstanders zijn tijd niet meer konden verbeteren. Niet netjes.)

Morgen: 10 t/m 4.



De toestand is hopeloos maar niet ernstig

Sport Posted on zo, mei 17, 2020 12:39:06

Ooit was De toestand is hopeloos maar niet ernstig een gesmaakt humoristisch magazine op Radio 1, waarin vijf wisselende columnisten lachten met de actualiteit die was geweest. In volle coronacrisis bestelde Radio 1 zelfs nieuwe afleveringen, die tijdelijk op sportarme zondagen van 17 tot 18 uur op de luisteraar worden losgelaten in de plaats van Sporza Radio.

De titel van het radioprogramma kan ik met een gerust geweten lenen om het over de recente bewegingen van de Pro League te hebben. Vrijdagavond besliste die, na lang soebatten, dat het stopgezette voetbalseizoen 2019-2020 eindelijk een winnaar en een verliezer kent. Club Brugge is kampioen. Logisch, want in de elf wedstrijden die nog hadden moeten volgen – één in de reguliere competitie, tien in de play-offs -, zou het nooit die voorsprong van 15 punten (7 of 8 na de halvering van de punten na 30 speeldagen) hebben prijsgegeven. Dat Waasland-Beveren moet degraderen valt om sportieve redenen te verantwoorden, ook al had die club zich op de ultieme speeldag nog kunnen redden. Daar was wel een klein mirakel voor nodig: thuis winnen van AA Gent, de tweede in de stand, en hopen op verlies van KV Oostende tegen het al geredde Cercle Brugge.

Wie er promoveert uit 1B is niet duidelijk: ofwel de winnaar van het duel OH Leuven-Beerschot, ofwel Westerlo. Pardon?

Voetballen op de Noordpool

Beerschot had op zondag 8 maart die heenwedstrijd van het promotieduel met 1-0 gewonnen, in wat de voorlopig laatste voetbalwedstrijd op Belgische bodem is geweest, mét publiek nog wel. De terugwedstrijd van zaterdag 14 maart zou eerst om volksgezondheidsredenen achter gesloten deuren moeten plaatsvinden, waarna de Leuvense burgemeester Mohamed Ridouani besliste ze om veiligheidsredenen uit te stellen: er werd gevreesd voor een samenscholing van concurrerende fans buiten het stadion. De aankondiging van de lockdownmaatregelen van de Nationale Veiligheidsraad op 12 maart zorgde ervoor dat de match tot nader order gewoon werd uitgesteld. Dat uitstel werd daarna een soort afstel door het verbod op massa-evenementen tot eind augustus.

Een ruime meerderheid (84,07 procent) binnen de Pro League stemde vrijdag in met een scenario waarbij OH Leuven en Beerschot verplicht worden om dat beslissende duel te spelen. Nochtans zijn voetbalwedstrijden, ook achter gesloten deuren, tot en met 31 juli verboden door de Veiligheidsraad. Het zal dus moeten gebeuren in het weekend van 1 en 2 augustus, want een week later zou het seizoen 2020-2021 al moeten beginnen. Zelfs Marc Van Ranst kan niet voorspellen of voetballen tegen dan al zal kunnen. Van OH Leuven en Beerschot wordt wel verwacht dat ze ten laatste op 31 mei laten weten of ze tegen elkaar kunnen voetballen en waar.

Vindt OH Leuven-Beerschot niet plaats, dan stijgt Westerlo naar 1A, omdat die club eerste was geëindigd in de reguliere competitie, vóór OH Leuven (3) en Beerschot (5), vooral ook omdat Virton in principe nog een wedstrijd tegen Beerschot moet (her)spelen. De kans dat die match nog gespeeld wordt vóór sint-juttemis is echter erg klein en bovendien maakt het niet veel uit: Virton kon toch geen licentie bemachtigen voor profvoetbal. Maar er zit een juridische angel aan de beslissing van de Pro League. Artikel P1544 van het bondsreglement stipuleert namelijk dat de promovendus uit het duel met de winnaars van de periodetitels moet komen, tenzij die geen licentie zou hebben, een transferverbod kreeg opgelegd of niet in orde zou zijn met de infrastructuur, wat noch voor OH Leuven, noch voor Beerschot het geval is. Juristen zullen hier een kluif aan hebben.

Naar verluidt zou burgemeester Ridouani intussen iets inschikkelijker zijn geworden, maar wat als er van de Veiligheidsraad niet mag gevoetbald worden in België? Dan zou uitwijken naar het buitenland een mogelijkheid bieden. ‘Desnoods spelen we op de Noordpool’, riep ondervoorzitter Walter Damen van Beerschot spontaan. Waarom niet in Duitsland, fluisterde bondsvoorzitter Mehdi Bayat in. Maar wat dan met de veiligheidsmaatregelen? Wie zal dat coördineren? En wie zal dat betalen? Plus: wat met het thuisvoordeel van OH Leuven?

Bovendien stipuleert artikel B1402: ‘Het voetbalseizoen begint op 1 juli en eindigt op 30 juni.’ Wie met die informatie naar het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS) trekt, wint geheid.

Ieder voor zich

Een rechtvaardiger en eenvoudiger scenario was in deze ongeziene omstandigheden denkbaar en lag zelfs op tafel. Club Brugge had het vorig weekend gelanceerd: 1A met 18 clubs, Waasland-Beveren degradeert niet, OH Leuven en Beerschot stijgen allebei. Dat druiste in tegen de wens om play-offs te organiseren van de meeste topclubs én van de nieuwe rechtenhouder, Eleven Sports, voor wie die opeenvolging van topwedstrijden als apotheose van een seizoen een extra verkoopargument is. Men had dat kunnen oplossen door de titelstrijd te beperken tot play-offs met vier in plaats van zes clubs, wat overigens in het nu aanvaarde voorstel óók het geval is.

Club heeft haar hand zwaar overspeeld. Niet alleen doorkruiste het discreet overleg binnen een speciaal opgerichte werkgroep – dat voorstellen moest formuleren om de knoop te ontwarren -, het zette ook nog eens kwaad bloed bij andere leden van de G5 en riskeerde zo het annuleren van het voorbije seizoen. Geen zestiende landstitel, dat zou pas een pijnlijke afgang geweest zijn. Dus liet Club zich gewillig de arm omwringen en aanvaardde het een compromisvoorstel: Club kampioen, 1A met 16 clubs, Waasland-Beveren degradeert, één club promoveert uit 1B, en daarbovenop staat Club nog eens een solidariteitsbijdrage van zo’n twee miljoen euro uit de inkomsten van de Champions League af, die dan verdeeld wordt onder de clubs die voor dit voorstel hebben gestemd. Stel je ook maar eens voor dat het seizoen zou geannuleerd zijn, zoals in Nederland is gebeurd. Geen kampioen, geen daler, geen stijger, maar dat doe je dan met de Europese tickets? Opnieuw KRC Genk – zevende na 29 speeldagen – naar de Champions League? KV Mechelen na dat jaartje schorsing alsnog naar de Europa League? Erg realistisch klinkt dat allemaal niet.

Voor de andere leden van de G5 betekende dit compromis het behoud van de lucratieve play-offs, voor de K11 werd de vrees op drie dalers volgend seizoen afgewend en blijft de financiële kloof met 1B gehandhaafd. Als puntje bij paaltje komt, is het ieder voor zich in die gelederen. Voor een paar euro’s meer plegen ze al eens een sportieve moord.

Dit alles betekent ook dat OH Leuven en Beerschot geen kern kunnen samenstellen voor volgend seizoen, want ze weten nog niet in welke reeks ze zullen uitkomen. Ze hebben de keuze: ofwel waag je je aan financiële avonturen en leg je nu al spelers vast met een 1A-salaris, terwijl de realiteit één kans op twee 1B wordt, ofwel riskeer je niet competitief te zijn omdat je geen spelers meer vindt om mee te kunnen in 1A. Een groter dedain tegenover 1B kon de Pro League moeilijk etaleren.

Tel de economische gevolgen van de coronacrisis en de financiële problemen waarmee een resem clubs nu al worstelen samen, en je weet dat er volgend jaar rond deze tijd weer enkele faillissementen zullen worden aangekondigd. Maar dat zijn zorgen voor later, zullen ze bij de Pro League denken. Áls ze daar al denken.



De man die kon multitasken

Sport Posted on di, maart 31, 2020 13:04:07

Mannen kunnen niet multitasken, zo wordt al jaren beweerd en drie jaar geleden werd het ook gestaafd door wetenschappelijk onderzoek. Ik ken welgeteld één uitzondering op die regel en die is sinds gisteren niet meer. André Meganck kon multitasken als geen ander. Als onhoorbare pion in de commentaarcabine van de VRT-televisie combineerde hij tot aan zijn pensioen in 2015 — hij was dan al zevenenzestig — een aantal taken die op het eerste, het tweede en het derde gezicht onmogelijk te combineren vallen. Hij noteerde tussentijden met zijn chronometer, zorgde voor technische assistentie van de commentatoren, contacteerde de sportbestuurder van de winnaar nog voor die de streep had overschreden en regelde een exclusief interview achteraf, moduleerde ondertussen de klank van een live gesprek tijdens de wedstrijd, en bakte, mocht dat gewenst zijn, desnoods ook nog een omelet voor Michel en José. Hij had hen dan al veilig naar de aankomstplaats gebracht en zou hen achteraf ook weer veilig naar hun hotel een eind verderop brengen, terwijl hij telefonisch driftig onderhandelde om een renner in Vive le vélo te krijgen. André zag er niet alleen uit als een krachtpatser, hij was dat op zijn manier ook.

De naam André Meganck had ik al horen vallen in tal van rechtstreekse wieleruitzendingen in de jaren 80 en 90, maar ik zag hem voor het eerst in levenden lijve toen ik halfweg de jaren 90 begon te freelancen voor de sportredactie van wat toen nog de BRTN heette. Het weekend van 7 en 8 september 1996 mocht ik met hem naar Valencia, waar de Vuelta op gang werd geschoten. Die werd dat jaar nog niet rechtstreeks en integraal uitgezonden op de Vlaamse televisie. Dus mocht deze jongen, een relatieve bleu van zevenendertig, met de-man-die-alles-kon-regelen — op dat moment achtenveertig — op stap. Mijn opdracht: interview de vier Belgen aan de start. Tom Steels en Axel Merckx zou ik moeiteloos herkennen, Hendrik Redant mogelijk ook, maar wie is die verdomde Bart Leysen? André loodste mij in het startdorp door de meute. Keek de zoon van de allergrootste mij aanvankelijk nog wat meewarig aan toen ik, ongetwijfeld hakkelend, vroeg of ik hem een paar vragen mocht stellen, dan verdween die hautaine blik toen André vanachter mijn rug tevoorschijn kwam. Op minder dan een halfuur tijd had ik vier Belgen, favoriet en uiteindelijke winnaar Alex Zülle, vijfvoudig Tourwinnaar Miguel Indurain en de Zwitser Tony Rominger, die de dag voordien zijn werelduurrecord was kwijtgespeeld, geïnterviewd, in een gelukkig niet in de montage gebruikte krakkemikkige versie van Duits en Spaans. Zeker dat laatste kwam neer op: je stelt een goed voorbereide vraag en weet vervolgens niet wat er precies wordt geantwoord.

André sprak Spaans, Italiaans en Duits met heel veel haar op, maar dat deerde hem niet. De boodschap kwam over. Hij kende iedereen en iedereen kende hem. Weigeren konden ze niet. Geen denken aan. Wie André in volle vaart zag aankomen, knikte al voor die had kunnen vragen of ze wilden meekomen voor een interview. Het was een pavloviaanse reflex in rennersmiddens: zijn wil was wet.

Prettige gezel, André. Al durfde ik hem niet aan te kijken in de auto. De eerste etappe van die Vuelta van ’96 ging van Valencia naar Valencia, met onderweg een paar hellingen van niemendal, maar voor een nieuwkomer in het milieu leek het wel of het om cols van buiten categorie ging. Bij elke bocht bergaf herhaalde zich hetzelfde patroon: André gaf plankgas, ging vlak voor de bocht op de rem staan en draaide keurig de vereiste richting uit. Mijn hart bonsde op plekken die ik me vooraf niet had kunnen indenken. Maar dat maakte al snel plaats voor vertrouwen: deze man wist wat hij deed. ’s Avonds eten en babbelen, het klikte. Bleek dat hij, net als mijn echtgenote en ik, een paar weken later op vakantie ging naar Toscane, waar we prompt afspraken in een etablissement in Firenze. Amici.

Een paar jaar later werd ik hoofdredacteur van de tv-sportredactie van de VRT en technisch gesproken dus ook zijn baas, al hoorde André, volgens een van die vele absurde administratieve regels die de openbare omroep eigen is, niet officieel tot de sportredactie. En dan nog: André was zijn eigen baas. Eigengereid, koppig, niet altijd even makkelijk om mee te werken, maar onwaarschijnlijk loyaal en betrouwbaar.

Ik permitteerde me een uitje naar het eens mondaine maar in 2001 nogal vervallen stadje San Remo, waar Karl Vannieuwkerke en Mark Uytterhoeven ’s anderendaags commentaar zouden geven bij de Primavera. Wat we gegeten hebben, weet ik niet meer, maar ik herinner me nog wel vaag dat de limoncello rijkelijk stroomde. André, de Bourgondiër, dronk vrolijk mee. Ik liet me verleiden om de volgende ochtend met hem te gaan joggen. “We gaan het rustig houden, hé?” zei hij bij het vertrek. Vijftig meter verder vroeg ik puffend en hijgend of het tempo iets naar beneden mocht. Limoncello is niet de ideale brandstof voor een loopje. En de definitie van ‘rustig’ klonk in het woordenboek van André lichtelijk anders dan in het mijne.

‘Meesterfixer’ werd hij genoemd, een term die hij overnam als titel van zijn met anekdotes doorspekte memoires. Als in oktober het parcours van de Tour van het jaar daarop werd voorgesteld, legde André de dagen nadien alle hotels vast voor de hele VRT-equipe. Klinkt eenvoudiger dan het is, want hij lette niet alleen op de centen — we konden erop rekenen dat de medewerkers niet in vijfsterrenhotels werden ondergebracht en dat de redactie dus geen budget meer zou hebben voor sportuitzendingen in het najaar —, maar zorgde er ook voor dat er logies werden gezocht die ver uit elkaar lagen. De ochtend- en middagequipe werd te logeren gelegd in de buurt van de vertrekplaats, de commentatoren en interviewers reden na de live uitzending door naar de omgeving van de volgende aankomstplaats, vaak tweehonderd kilometer verder, waar ze dan tegen middernacht aan hun avondeten konden beginnen. Ik herinner me niet dat het ooit is fout gegaan. De gps in het hoofd van André was veel performanter dan eender welk toestelletje dat te koop is.

Anekdote: tijdens de Olympische Spelen van 1996 in Atlanta had de productie een zo goedkoop mogelijk hotel uitgezocht, waar bij aankomst de kakkerlakken over de muren bleken te lopen. Grote paniek en ergernis, behalve bij één man. In minder dan vierentwintig uur had André een oplossing gevonden in die olympische stad waar geen hotelkamer meer vrij was. Proper en betaalbaar. Intussen vervoerde hij de commentatoren van de ene naar de andere afgelegen plek, waarbij hij niet altijd de verkeersregels volgde. De feiten zijn verjaard, het mag weleens gezegd worden.

Om de parallel met de koers te trekken: André was een meesterknecht. Op drie kilometer van de streep zette hij zich op kop van het peloton, met de spurtbom van de ploeg in zijn wiel. Stoempend, wroetend, vloekend omdat die luilak zijn wiel niet kon houden. “Tandje bijsteken, verdomme,” je hoort het hem zo tieren. Niemand liet hij passeren, desnoods werd er een elleboogje uitgedeeld. En als de spurter het keurig had afgemaakt, stond hij goedkeurend te knikken bij de bus, ver weg van de camera’s. Hij had zijn job gedaan, maar het spotlicht van de roem was voor de ander. Hij kende zijn rol in het leven. Een goede knecht is beter dan een middelmatige meester. Het fenomeen Meganck.

Na zijn pensioen bleef André op Twitter actief. Zijn meer dan drieëndertigduizend volgers waren vaak eerder langs die weg op de hoogte wie er waar welke koers had gewonnen, dan via de officiële kanalen. Ooit zouden we samen nog eens gaan lunchen. Ooit is helaas nooit geworden. Het hart van de man die kon multitasken heeft het plots begeven. Bloedde het omdat er niet gekoerst wordt op wat normaal de hoogdagen van de Vlaamse wielrennerij hadden moeten zijn?

Rust zacht, André. Dank voor je trouw, je beschikbaarheid, je onverzettelijkheid, je koppigheid, ja, ook die.



« VorigeVolgende »