Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

Kijk eens in de medaillespiegel (het moet beter)

Journalistiek, Sport Posted on zo, augustus 08, 2021 12:24:42

Ja, het was weer adembenemend, hartverwarmend, ontroerend, bewonderenswaardig en in een aantal gevallen uitmuntend hoe Belgische atleten de voorbije zestien dagen aanwezig waren op de Olympische Spelen van 2020, die om de bekende redenen met een jaar werden uitgesteld en nu — sfeerloos naast het sportveld, sfeervol erop — zonder publiek moesten plaatsvinden. Zeven medailles, dat is er één meer dan vijf jaar geleden in Rio de Janeiro. Drie gouden medailles, dat was dan weer geleden van de Spelen van 1924, zevenennegentig jaar geleden. Toen in Parijs en laat dat nu net de volgende bestemming van Circus Olympia zijn. Dat belooft (denkt de optimist). Alleen in de oerjaren 1900 en 1920 deed ons land beter, met respectievelijk vijf gouden medailles (vijftien in totaal), ook al in Parijs, en maar liefst veertien (zesendertig in totaal!) in Antwerpen. Knap, maar we mogen niet vergeten dat de Olympische Spelen toen nog veel meer een elitegebeuren waren: Afrikanen waren niet aanwezig, Aziaten nauwelijks, voor minder rijke sportbonden of atleten was de oversteek naar een ander continent onbetaalbaar.

Neen, we moeten streng zijn: naast de pech die er ongetwijfeld soms mee gemoeid was, kan je over het geheel van de prestaties niet tevreden zijn. België stagneert. Behaalden we in voorhistorische tijden nog 15 (Parijs 1900), 36 (Antwerpen 1920) of 13 medailles (opnieuw Parijs, 1924), na de Tweede Wereldoorlog raakten we nooit boven de zeven van Londen (1948) uit. Het werden er zes in Montreal (1976, geen enkele gouden), Atlanta (1996, twee keer goud) en Rio (2016, twee keer goud), en nu dus nog eens zeven in Tokio (2020-2021, drie keer goud). Dat klinkt als een vooruitgang, maar laten we wel wezen: het heeft ook iets van de processie van Echternach.

***

Toch niet slecht voor een klein landje, hoor ik sommigen denken. Het is die ‘cultuur van tevredenheid’ — een term die ik even leen van de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, die het had over ‘culture of contentment’, zelfgenoegzaamheid, in de economische wereld — die ik zal blijven hekelen. We mogen luid juichen voor de successen van Nina, Nafi en de Red Lions, ook voor de medailles van Wout, Matthias, de jumpingmannen en die o zo ontwapenend sympathieke Bashir. We mogen blij zijn met de atleten die een olympisch diploma behaalden, een top 8-plaats in hun discipline. We mogen jammeren om de vierde plaatsen, de ‘net-nieters’. Maar we mogen, neen: we móeten, ook kritisch en afstandelijk blijven. Landen met minder inwoners als Nieuw-Zeeland, Hongarije, Tsjechië, Noorwegen, Jamaica, Zweden, Zwitserland, Denemarken en Kroatië eindigden boven België (29ste) in de medaillespiegel. Nederland behaalde bijna zes keer zoveel medailles als België (36 versus 7), terwijl onze noorderburen niet met zes keer meer zijn, hoogstens anderhalve keer.

Vóór de Spelen mikte delegatieleider Olav Spahl op eenentwintig olympische diploma’s. Als je ’t zo berekent, kan je stellen: doel gehaald met, als ik goed kan tellen, vierentwintig top 8-plaatsen. Enkele maanden vooraf berekende statistiekenbureau Gracenote dat België in staat moest zijn om, op basis van wereldranglijsten en recente prestaties, elf medailles mee naar huis te nemen. Na Rio, vijf jaar geleden, werd openlijk op tien gemikt. Het is net iets meer dan de helft geworden. We doen slechts een fractie beter dan vijf of vijfentwintig jaar geleden, op die ene extra gouden plak na, en dat met onze grootste delegatie ooit, 122 atleten. Mag ik dat tegenvallend noemen in de breedte?

***

Dat doet niets af aan de prestaties van onze medaillisten. Ondanks hun uiteenlopende sporttakken is er een opvallende rode draad tussen hen: ze zijn stuk voor stuk de besten in hun discipline. Nina Derwael is al jaren wereldtop op de brug met ongelijke leggers, ze werd al Europees-, wereld- en nu ook olympisch kampioen. Nafi Thiam legde een vergelijkbaar parcours af in de zevenkamp, het verlengen van haar olympische titel is een volstrekt unicum voor de Belgische sportwereld. Ook de Red Lions wonnen sinds donderdag alles wat er te winnen valt in het hockey. Wout Van Aert is misschien wel de beste eendagscoureur van het moment. Matthias Casse werd wereldkampioen in zijn judo-gewichtsklasse. De jumpingequipe was al eens de beste van Europa. Bashir Abdi is de uitzondering, maar hij wordt steeds beter op de marathon. Toppers die top waren. Het zou flauw zijn om te zeggen dat ze gewoon gedaan hebben wat van hen verwacht werden, hun prestatie mag vooral niet gerelativeerd worden. Hulde!

Opvallend is dat we op deze Spelen niet konden kennismaken met een totaal onbekende of onverwachte medaillewinnaar. Geen Nafi Thiam, zoals die in 2016 de wereld verbaasde, of Greg Van Avermaet, die op een voor hem ongeschikt lijkend parcours de wegrit won. Geen Pieter Timmers die op het koninginnennummer in het zwembad zilver pakte. Geen Lionel Cox of Frans Peeters in de schietsport. Hooguit mogen we Bashir Abdi een aangename verrassing noemen, die het beter deed dan verwacht.

Het zou flauw zijn om als tegenargument te gebruiken dat we er zo vaak net naast grepen. Zeven vierde plaatsen worden als excuus gebruikt dat het zoveel meer had kunnen zijn voor ons land. Ik heb het even nageteld: Nederland zat op zaterdagmiddag al aan tien uitermate frustrerende vierde plekken. Zouden onze noorderburen ook hun zakdoeken bovenhalen om die ‘net niet’-medailles te bewenen? Team USA zat op de voorlaatste dag aan 26, Groot-Brittannië aan 14. België stond op de ranglijst van vierde plaatsen zestiende, niet eens top 10, kortom. Het is dus niet zo dat de Belgische atleten extra onfortuinlijk waren, alleen zijn we blijkbaar geneigd om snel naar pech te verwijzen, terwijl andere landen daar minstens evenveel of zelfs veel meer mee te maken krijgen. Is het onze volksaard? Wij, kleine Belgen, gedomineerd door god en klein pierke in onze geschiedenis, te nederig, te onderdanig, maar ook te berustend en te vlug klagend over onze onkans en al wat tegenzit?

***

Ondanks Nina, Nafi en de Lions doen we het niet goed genoeg en daar zijn een aantal redenen voor te bedenken. Om te beginnen hebben we in België geen sportcultuur. Voetbal en wielrennen, en af en toe een uitschieter die in beeld mag komen (Derwael, Thiam, de hockeymannen, in het verleden Clijsters en Henin), meer is het niet. Sjotten en koers, en zelfs daarin winnen we te weinig. Kijk naar de Rode Duivels, kijk naar het baanwielrennen of de grote wielerrondes. We bevinden ons in een vicieuze cirkel: veldrijden is een geweldige kijksport — alles zit vervat in dat ene uur —, maar dit korfbal-op-twee-wielen is tegelijk ook de doodsteek voor een discipline als baanwielrennen. Er valt veel meer te verdienen in de modder dan op een houten piste, dus kiezen de renners voor hun boterham, niet voor een eventuele olympische droom. Waardoor er niet gepresteerd wordt en de media blijven focussen op de populaire sporttakken. We maken weleens een meewarige opmerking over de Elfstedentocht — Giet et oan? —, maar vergeten dan dat alleen al die winterse schaatscultuur van Nederland een ruimdenkender sportland maakt. We fokken olympische toppaarden, we kweken te weinig olympische topatleten.

Er is ook geen beleid. Er zijn drie ministers van Sport in dit land, maar niemand neemt de federale honneurs waard, terwijl internationale prestaties onder de Belgische vlag worden geleverd. De Vlaamse minister juicht als een Vlaming het goed doet en zwijgt als een ‘andere Belg’ een medaille haalt (of noemt de namen van de atleten niet), de Waalse minister heeft nauwelijks een reden om te juichen (sportbeleid is daar helemaal een zootje). Nederland heeft voor topsport een dubbel zo groot budget veil als België: 70 miljoen euro versus 37 (26 voor Vlaanderen, 11 voor Wallonië). Australië geeft jaarlijks 140 miljoen uit en dat rendeert al enkele decennia. Het is een beleidskeuze: wil je prestaties, dan zal je daarvoor ruim moeten investeren. Wil je een beleid, dan zal er op federaal niveau gestuurd moeten worden. Wil je als minister écht een reden hebben om trots te zijn op Twitter, dan zal je er eerst een flinke inspanning voor moeten leveren. Tot dan is zwijgen eerzamer dan mee een stukje roem claimen.

Visie — beleid — middelen — hard werken — prestaties, dat is de volgorde. In België gaat het meestal om individuele uitschieters, professionals die buiten de structuren om succes behalen. De topsportscholen leveren prima werk (kijk naar Derwael en de andere gymnasten), maar het mag en het moet veel meer zijn. Waar zit de talentdetectie? Meer centen, meer investeren in jonge talenten, meer geld voor deskundige trainers, meer werken in de luwte, meer geduld gekoppeld aan hoge eisen (maar dan zonder mentale terreur). Alleen dan kan je oogsten op middellange- en lange termijn. Als België nú principiële keuzes zou maken — gecentraliseerd beleid, groter budget, meer vakkennis aanstellen binnen de sportbonden —, zouden we eventueel in 2036 aan twintig medailles kunnen denken. Niet eerder. Tot dan zouden we ’t moeten stellen met de toppers die buiten de structuren om hun ding doen en een uitzondering zoals de hockeyers, want de hockeybond is wel uitstekend bezig. Alleen: die principiële keuzes zullen niet gemaakt worden, zodat we ons over drie jaar in Parijs opnieuw zullen afvragen of het wel genoeg is en hoe we het anders zouden kunnen aanpakken. Onze sportbonden worden nog altijd in grote mate bevolkt door recepties afschuimende, zelfgenoegzame bobo’s. Op hun plek zou een (ervarings)deskundige kunnen zitten. Móeten zitten.

***

Die ‘cultuur van tevredenheid’ moet eruit. We moeten strenger zijn, veeleisender, kritischer, een tikkeltje afstandelijker. We moeten afstand nemen van dat hardnekkig underdoggevoel, dat ‘Och, ja, ze hebben toch hun best gedaan’-gedoe. We moeten vooral geen leedvermaak hebben met landen die het een paar dagen moeilijk hebben, maar die op het eind hoog boven België uitsteken. We moeten naar onszelf kijken. De spiegel zegt: het kan beter. De medaillespiegel zegt: het moet beter.



Wie is de beste Rode Duivel ooit?

Sport Posted on zo, juli 11, 2021 16:42:23

Hieronder leest u een poging om de beste Rode Duivel van pakweg de laatste vijftig jaar aan te duiden. Maar eerst een combinatie van uitgangspunten en spelregels die ik mezelf heb opgelegd.

1) Ik ga niet koketteren met mijn kennis van onze volledige voetbalgeschiedenis. Ik beperk me tot de spelers die ik bij volle bewustzijn heb zien spelen. Dus: niemand uit het olympisch elftal van 1920 (onze enige titel, toen beschouwd als een officieus wereldkampioenschap), geen Raymond Braine (die als eerste Belg furore maakte in het buitenland, bij het in de jaren 30 toonaangevende Sparta Praag), geen Bernard Voorhoof (heel lang topschutter bij de Rode Duivels, in een periode dat er nog niet tegen de San Marino’s van deze wereld werd gespeeld), geen Jef Mermans (Der Bomber), geen Rik Coppens (de tribunespeler die in het shirt van België onder meer de penalty in drie tijden introduceerde), zelfs geen Paul Van Himst (die op zijn enige grote toernooi, Mexico 70, vooral uitblonk in heimwee en mentale afwezigheid op het veld: zijn gloriejaren lagen vroeger).

2) Het gaat om prestaties in het shirt van de nationale ploeg, niet voor een club. (Mocht u, bijvoorbeeld, Luc Nilis missen in de lijst.)

3) Elk lijstje is arbitrair en onderhevig aan wijzigingen. Het is subjectief. Weliswaar gebaseerd op een doorgedreven redenering en tegen elkaar afwegen van prestaties, maar periodes vergelijken heeft toch ook iets weg van appelen met peren vergelijken. Al was het maar omdat het spelletje voetbal nu een business is geworden, dat er veel sneller wordt gespeeld dan veertig jaar geleden en dat voetballers veel completere atleten zijn geworden. Van wetenschappelijke begeleiding hadden ze vroeger niet gehoord. Vóór de EK-finale van 1980 in Rome dronken de Rode Duivels nog een pintje bij de lunch. Dat zou vandaag ondenkbaar zijn, al was het maar omdat we niet in de finale staan…

4) Best mogelijk dat ik volgende week andere nuances zou leggen. En laten we hopen dat de prestaties van de Rode Duivels op de Nations League en het WK in Qatar een aanpassing zullen opdringen, dan doe ik dat met veel plezier. (Al geloof ik daar niet echt in, eerlijk gezegd.)

***

20. ERWIN VANDENBERGH

Ik begin met een staaltje scorebordjournalistiek, omwille van die openingsgoal tegen uittredend wereldkampioen Argentinië op de Mundial van 1982. Op het EK 1980 zat Vandenbergh in de finale op de bank, op de Mundial in Mexico viel hij door de mand. Vandenbergh was vooral sant in eigen land. (Hij lag voor mij in de weegschaal met Marc Degryse, René Vandereycken en Marc Wilmots.)

19. LUC MILLECAMPS

Hét voorbeeld van een speler die voetbalde naar zijn beperkingen: een keiharde, technisch beperkte voorstopper die uitsluitend in dienst van het elftal speelde en perfect was ingespeeld op zijn maatje centraal achterin, Walter Meeuws. Nuttig met hoofdletter N. En symbolisch voor vier Belgische voetbalgeneraties geleden: minder talent, meer grinta.
18. TOBY ALDERWEIRELD

Even nuttig als nummer 19, maar een veel betere voetballer. Goede voeten, vista, snel anticiperend, heeft nauwelijks overtredingen nodig in één-tegen-éénsituaties. 113 interlands, die moet je verdienen. Op basis van het laatste seizoen bij Tottenham Hotspur lijkt het beste er helaas een beetje af.

17. SWAT VAN DER ELST

Polyvalente voetballer, die werd opgeleid als aanvaller, maar bij Anderlecht debuteerde op de rechtsbackpositie. Bij de Rode Duivels speelde hij zowel als rechtermiddenvelder (in een 4-4-2), als tweede spits of als diepe spits. Hard werkend, vlot scorend op cruciale momenten, razendsnel op de eerste meters.

16. GEORGES GRÜN

Aanwezig op vier grote toernooien tussen 1984 en 1994, op het eind als aanvoerder. Eerst als rechtsback, later centraal in de defensie. Kopbalsterk, slim, technisch prima en bovendien een uitstekende ploegspeler. Pikte ook al eens een doelpuntje mee.

15. FRANK VERCAUTEREN

Linkspoot die als geen ander krullende voorzetten vanaf links kon geven. Zie opnieuw die goal van Vandenbergh tegen Argentinië (1982). Vreemd genoeg mocht Vercauteren niet mee naar het EK van 1980, hoewel hij toen toch al 24 was. Scoorde een wonderbaarlijke goal op het EK 1984 (‘Dag moeder!’) en gaf een typische assist op de Mundial 1986 in de kwartfinale tegen Spanje.

14. WALTER MEEUWS

De slimme libero die zijn collega-verdedigers instrueerde om de buitenspelval open te zetten. Vooral tegen sterkere tegenstanders was dat bijzonder intelligent. Opgeleid als spits, zakte hij in zijn Beerschot-tijd af naar het hart van de verdediging. Hard en onverzettelijk, technisch onderlegd, leidersfiguur op het EK 1980.

13. AXEL WITSEL

Begon als aanvallende middenvelder in zijn jonge Standard-jaren, zakte daarna af naar de positie van controlerende middenvelder. Zo verdomd jammer dat hij onder bondscoach Wilmots alleen maar ongevaarlijke laterale passjes mocht geven, want later (en ook in het clubvoetbal) bewees hij hoe intelligent en opbouwend hij kan voetballen. 114 interlands, een van de eerste namen op het wedstrijdblad.

12. WILFRIED VAN MOER

Een van de weinige Belgen op niveau in Mexico 70, scoorde toen twee doelpunten. Beslissend tegen Italië in de EK-kwartfinale 1972, maar brutaal kaltgestellt door de Italiaan Bertini. Beenbreuk. Daardoor miste hij het EK. Verdween dan uit beeld om in de aanloop van het EK 1980 te worden heropgevist (‘Je veux Van Moer!’). Onmisbaar in die EK-ploeg, iets minder prominent twee jaar later op de Mundial in Spanje. Slimme voetballer, goeie passing, meedogenloos als het moest.

11. ENZO SCIFO

Dé ontdekking van het EK 1984, toen de Rode Duivels als gevolg van het omkoopschandaal Standard-Waterschei drastisch moesten vernieuwen. Als 18-jarige voetbalde hij ongedwongen. Briljante technicus die ook op de WK’s van 1986 en 1990 een dragende rol kreeg in de Belgische tactiek. Had een voor die tijd niet-typisch Belgische frivoliteit in beide voeten.

10. JAN VERTONGHEN

Recordinternational met intussen 131 interlands. Werd eerst als verdedigende middenvelder uitgespeeld, daarna als linksback en — zijn natuurlijke positie – centraal achterin. Voetballende verdediger, kalm aan de bal, anticipeert uitzonderlijk goed, intelligente plaatsing en bovendien ook een leidersfiguur.

9. MICHEL PREUD’HOMME

Laten we drie doelmannen op een rij zetten. Qua atletische aanwezigheid was Preud’homme wellicht beter dan de namen die volgen. In 1990 had hij geen verhaal tegen hoe-heet-die-Engelsman-ook-weer-die-verdomme-scoorde-in-de-119de-minuut, op het WK in de Verenigde Staten was hij outstanding, beste keeper van het toernooi (en dus van de wereld). (Apropos, Christian Piot heb ik niet in deze lijst opgenomen, omdat die alleen maar 1970 en 1972 heeft meegemaakt, waar hij net iets minder was, maar wel een uitstekende doelman met enorme uitstraling.)

8. JEAN-MARIE PFAFF

El Sympatico, niet altijd even sympathiek bevonden door de rest van de spelersgroep vanwege zijn zucht naar aandacht. Maar als keeper — en daar gaat het hier om — bijzonder goed, een van de eerste Belgen die carrière maakte bij een buitenlandse topclub. Knap op het EK 1980 (maar wel in de fout bij de winnende Duitse goal), een van de beste doelmannen in Mexico (1986).

7. THIBAUT COURTOIS

Nog niet verkozen tot beste speler van een groot toernooi, zoals Preud’homme, nog niet in een finale gestaan, zoals Pfaff, en toch schat ik hem net iets hoger in dan die twee andere doelmannen. Minder spectaculair dan Preud’homme, minder elegant dan Pfaff, maar allicht completer, moderner, bedrijfszekerder. En sinds het WK van 2014 onbetwistbaar titularis. Belangrijke rol in moeilijke momenten tegen Brazilië en Portugal.

6. VINCENT KOMPANY

Boegbeeld van een generatie. Onbetwiste leider van de ‘gouden generatie’. In zijn hoogdagen een van de beste verdedigers van de wereld. Genadeloos tackelend, zeer snel, slim, belangrijk bij balrecuperatie die vlekkeloos overgaat in een eigen aanval. Schuwde soms de risico’s niet. Zou veel meer dan 89 interlands tellen zonder die vele blessures.

5. ROMELU LUKAKU

Ligt wat mij betreft in de balans met nummer vier. Topschutter aller tijden met 64 doelpunten in 98 interlands. Veegde de kritiek — technisch onvoldoende, mist te veel kansen, niet slim genoeg — stevig van tafel de jongste jaren bij Internazionale en de Rode Duivels. Nam de leidersrol van Kompany het voorbije jaar over. Schoolvoorbeeld van een voetballer die zichzelf door hard werken nog veel beter heeft gemaakt.

4. EDEN HAZARD

Aanvallende middenvelder die op het WK in Rusland de beste dribbelaar was. In zijn beste dagen ongrijpbaar en ook nog eens behoorlijk productief. Op de lijst van doelschutters staat hij tweede, met 32 goals (de helft van Lukaku) in 111 interlands. En toch… is hij nog net iets bepalender geweest in het clubvoetbal, tenminste: bij Lille en Chelsea, niet bij Real. Moet opnieuw voetballer worden na al dat blessureleed.

3. ERIC GERETS

De rechtsback die 86 keer uitkwam voor de nationale ploeg. Zonder die schorsing voor zijn betrokkenheid bij de omkopingsaffaire Standard-Waterschei zou hij aan 100 zijn geraakt. Was eigenlijk al een wingback lang voor die term werd bedacht. Zeer aanwezig op het EK van 1980, de Mundial 1982 (tenminste, tot hij met Pfaff botste…), de Mundial 1986 en de Mondiale 1990 (als 36-jarige). Onverzettelijk. Spijkerhard. Snel. Leider.

2. KEVIN DE BRUYNE

De Ballon d’Or zal hem allicht alweer ontsnappen, nadat Man. City de Champions League niet wist te winnen en de Rode Duivels al na de kwartfinales naar huis moesten. Lijkt op z’n 30ste steeds beter te worden en die chronologische verbetering zag je ook op zijn grote toernooien. Zeer jammer dat hij dit EK met blessures te kampen had. In één volledige en twee halve wedstrijden scoorde hij één keer en gaf hij drie assists. Veel meer dan Eden Hazard sterkhouder van deze Rode Duivels.

1. JAN CEULEMANS

De man die op het EK 1980 de voetbalwereld verbaasde. Allesbehalve een sierlijke voetballer, maar o zo onmisbaar. Hard werkend, bijzonder intelligent, snel, dribbelvaardig (op zijn, wat houterige, manier), scoorde op beslissende momenten. Was er ook bij in 1982, 1984, 1986 en 1990 (op z’n 33ste). Had niet veel woorden nodig om, samen met Gerets, de leider te zijn van de generatie-Duivels in de jaren 80. Hier op 1 omdat hij een EK-finale speelde en de halve finale op een WK, telkens in een dragende rol. Dat kan niemand van de huidige generatie zeggen. 96 interlands.



Afscheid van een jeugdliefde

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juni 19, 2021 11:31:32

Ik besef heel goed dat dit een eerste wereldprobleem is, maar toch heeft het zich al verschillende weken in mijn hoofd genesteld, waar het in rechtstreeks duel ging met mijn hart: hernieuw ik mijn abonnement op mijn geliefde voetbalclubje, het alom gerespecteerde en uitermate sympathiek bevonden Beerschot, of doe ik dat niet? Ik heb net het beste seizoen van mijn club noodgedwongen voor tv moeten volgen — corona weet u wel — en keek er heel erg naar uit om me opnieuw onder te dompelen in dat veertiendaagse ritueel van veel te vettige frieten eten bij de mama, foeteren omdat de dichtstbijzijnde parkeerplaats weer een gemeente verderop te vinden is, mopperen over de ploegopstelling (de coach kent er, zoals algemeen bekend, niets van), applaudisserend rechtstaan om de gladiatoren welkom te heten op de groene rechthoek, klagen over gemiste kansen (of het gebrek daaraan), te vroeg juichen om een goal waarvan de maker volgens de VAR een okselhaar buitenspel stond, een buurman die alles beter denkt te weten (terwijl jij natuurlijk tactisch véél meer beslagen bent), lachend-boos-met een neutraal gezicht de lange tocht naar de auto (waar stond die ook alweer?) aanvatten, het begin van Match of the Day missen, enfin: heerlijk, toch?

Wie voor een club als Beerschot supportert, beseft al bij aanvang dat het vaker ‘niet’ of ‘net niet’ zal zijn, dan ‘ja, jàà, jààààààà!’ Maar dat neem je erbij, al sinds zondag 20 november 1966 toen mijn bompa, de vader van mijn moeder, mij meenam naar dat imposant Olympisch Stadion, alwaar dat in dat chique paarse tenue gestoken Beerschot met 3-6 verloor van Club Brugge — 1-5 bij de rust, een hattrick van de 22-jarige spits Raoul Lambert, maar dat heb ik moeten opzoeken. Het deerde niet: ik was plotsklaps opgenomen in de grotemensenwereld en dat voelde goed voor een jongen die nog acht moest worden. Het smaakte naar meer, véél meer. Eerst gebeurde dat nog spaarzaam, een paar jaar later kreeg ik ook zo’n kartonnen abonnement waar bij elke thuiswedstrijd een controleur een knip in gaf. Toen ik dacht de leeftijd der volwassenen bereikt te hebben, haakte ik af, om andere dingen te doen: dat bespaarde mij de miserie van de teloorgang van het oorspronkelijke Beerschot, maar het voelde toch ook een beetje als verraad aan. Veel later keerde ik terug, als werknemer zelfs, de club was ondertussen al een paar keer van naam veranderd. Lang duurde mijn aanwezigheid in de bureaus niet, een woordvoerder die intern kritische opmerkingen durft te maken tegen een eigenwijze voorzitter blijft niet lang het woord voeren.

Een jaar of vijf geleden, na een nieuw faillissement en een nieuwe naamswijziging, keerde ik terug op het Kiel, en omarmde ‘mijn’ club, koesterde wederom het ritueel van matchdagen en de wedstrijdbeleving zelf. Het echte Beerschot mocht dan wel al een poos niet meer bestaan, de identiteit Beerschot leefde nog wel, toch voor die zesduizend die er jaar na jaar een paar honderd euro voor overhadden. De club bleef maar promoveren, het aantal abonnees bleef stabiel. Vreemd fenomeen. De Antwerpenaar is altijd een successupporter geweest, dat weten ze op de Bosuil, op het Rooi en in het Olympisch Stadion maar al te goed. Maar ach, zolang je zelf maar deel van die wat aparte familie kon zijn, maakte het niet zoveel uit. Tot corona zich ermee kwam bemoeien.

***

Intermezzo.

Ik ben zelfstandig journalist. Als freelancer schrijf ik heel vaak over voetbal. Als auteur of coauteur van intussen dertien boeken, pende ik in 2015 £X€£$$ United. Het geld van het voetbal (Houtekiet) neer, een vlijmscherp traktaat over alles wat er misloopt in het topvoetbal, met de nadruk op de financiële excessen op hoog en laag niveau. Als voetbalromanticus pleitte ik tegen clubeigenaars à la Marc Coucke en Roman Abramovitsj, rijke tiepen die het alleen voor het zeggen hebben en ‘hun’ voetbalclub behandelen als privé-speelgoed, met de supporters als noodzakelijk kwaad. Die teneur trek ik door in al mijn werk: alert, kritisch, afstandelijk, wat een beetje haaks staat op dat opportunistisch wereldje vol scorebordjournalistiek, dienstbaarheid aan clubbestuurders en makelaars, en medeplichtigheid aan al wat er fout gaat in het voetbal. In De bankzitter, een wekelijkse rubriek in De Standaard, koppel ik pure bewondering aan kritische analyses en het signaleren van wanpraktijken en abject gedrag. Iemand moet het doen.

***

In januari 2018 nam bouwbedrijf DCA Beerschot Wilrijk over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen alleenheerschappij in de bestuurskamer, maar een Belgische eigenaar heeft tenminste nog voeling met club en achterban, pompte ik mezelf moed in.

In juli 2018 nam de Saudische prins Abdullah bin Mossaad bin Abdulaziz al Saud de helft van de aandelen over. Ik zweeg en bleef supporteren. Ik ben dan wel tegen monopolies en oligopolies, maar er bleef die voeling met club en achterban, omdat de man die de zaken waarneemt voor de prins de club door en door kent.

In de zomer van 2019 werd KFCO Wilrijk, dat de naam van het failliete Beerschot zes jaar eerder had laten overleven in KFCO Beerschot Wilrijk, afgestoten, de naam nogmaals gewijzigd (in Beerschot VA) en het historische stamnummer 13 teruggekocht. Ik schreef daar enkele verontwaardigde tweets over, maar voor de rest zweeg ik en bleef ik supporteren.

Al een tijdje gonst het gerucht dat de prins hoofdaandeelhouder zal worden, iets wat ik betreurenswaardig vind, zoals ik in £X€£$$ United uitgebreid heb aangevoerd. Ik zweeg en bleef supporteren, de definitieve overname moest immers nog gebeuren, waar maakte ik me voorbarig druk over?

Op 20 mei 2021 maakte Beerschot bekend dat Peter Maes de nieuwe trainer van de club wordt. Hij werd weggeplukt bij STVV, tot daaraan toe, maar hij werd bijna drie jaar geleden ook nadrukkelijk genoemd in de marge van de ‘Propere Handen’-affaire. Jarenlang heeft Maes een deel van zijn loon in het zwart ontvangen, in envelopjes. Tot 2,5 miljoen euro zou hij zo aan het officiële circuit onttrokken hebben. Het onderzoek loopt nog, iemand is onschuldig tot zijn schuld bewezen wordt (zei Beerschot-ondervoorzitter Walter Damen afgelopen weekend nog in een krant), dat klopt allemaal, maar dat er onoirbare zaken zijn gebeurd, staat wel vast. En dan nog zou een club zolang er geen gerechtelijke uitspraak is, best wat terughoudend zijn met het in dienst nemen van een in opspraak gekomen figuur. Dat Lommel en STVV dat hadden gedaan, gaf mij de gelegenheid om daar iets kritisch over te zeggen of schrijven. Dat ‘mijn’ club dat nu doet, maakte het pijnlijker. Kon ik opnieuw blijven zwijgen en supporteren? Ik, die clubs als AA Gent en Standard door de mangel haalde omdat ze met Mogi Bayat bleven samenwerken? Ik, die Cercle Brugge een filiaal van AS Monaco blijft noemen? Ik, die de ‘Keuken is besteld’-affaire van KV Mechelen blijft oprakelen?

***

Ik moest voor mezelf een CD&V’tje doen, een enerzijds/anderzijds-afweging maken, maar dan liefst wel mét een bijbehorende conclusie. De afweging was tussen het plezier, de wedstrijdbeleving, het sociale gebeuren dat een sportwedstrijd is, de kameraadschappelijkheid en het veertiendaags ritueel dat ik hierboven al beschreven heb enerzijds, en ethische principes, beroepstrots, kritische zin en de rechtlijnigheid die ik zo gretig geëtaleerd heb in £X€£$$ United anderzijds. Kon ik dat wel maken, aan de ene kant hyperkritisch blijven over voetbal in het algemeen en aan de andere kant een oogje dichtknijpen voor mijn favoriete club? Het hart zei, och jongen, ze doen allemaal wel iets raars, het hoofd knetterde, man toch, hier hoef je niet eens over na te denken.

Eigenlijk was het een no-brainer en toch twijfelde ik. Nogmaals afscheid nemen van een jeugdliefde, het is niet makkelijk. Maar ik kan het voor mezelf niet maken de kritische journalist te zijn die ik wil zijn en blijven schrijven over alle aspecten, ook de negatieve, in het voetbal, en een club blijven steunen die zonder boe of ba een envelopjestrainer heeft aangesteld. Maar het doet verdorie wel pijn. Tegelijk geeft het me de geestelijke vrijheid om mijn beroep nog onpartijdiger en onafhankelijker uit te oefenen, en te zeggen en schrijven wat ik vind dat moet gezegd en geschreven worden.

***

Als u binnenkort op een zaterdag een hele luide kreet hoort op het ogenblik dat Rapha Holzhauser een vrije trap in de winkelhaak heeft geborsteld, vergeef het mij dan. Het zal sterker zijn dan mezelf. Je kan het mannetje dan wel weghouden van bij Beerschot, maar je kan Beerschot niet weghouden uit het mannetje. Jeugdliefdes zijn voor altijd, ook al zie je mekaar een poos niet.



Het EK dat een jaar te laat komt

Sport Posted on za, juni 12, 2021 11:22:39

Of de Rode Duivels op 11 juli Europees kampioen worden? Wat aardig dat u het mij vraagt, maar neen, op de Vlaamse feestdag zullen we helaas geen federale helden te vieren hebben. Had u mij die vraag vorig jaar rond deze tijd gesteld, dan zou er a) geen sprake zijn geweest van een pandemie, en zou ik b) mogelijk positief geantwoord hebben.

Euro 2020 komt in alle opzichten een jaar te laat, zeker voor de Belgische nationale voetbalploeg. Vorig jaar was Kompany nog voetballer en voldoende fit, had Witsel geen zware blessure te verwerken, moest De Bruyne niet bekomen van een stevige tik, waren onze centrale verdedigers nog een jaar jonger, sneller en genadelozer, werd Roberto Martínez nog niet gelinkt aan talloze topclubs. Ik weet het, het is voor een stukje speculeren, want het voetbal lag een tijdje stil in 2020, mogelijk had niet alleen Eden Hazard toen moeten revalideren na aanhoudende pijntjes en, ja, met Kompany wist je maar nooit of ie een hamstringblessure opliep door tegen een hobbeltje op het veld aan te lopen. We weten het niet. Maar dat Alderweireld, Vermaelen en Vertonghen vinniger waren, durf ik hier wel stellig te poneren. Mertens speelde vaker voor Napoli, Witsel was bij Borussia Dortmund een van de beste controlerende middenvelders van Europa, Romelu Lukaku besefte bij Inter eindelijk dat hij een topspits was (al is hij dit jaar nóg beter geworden).

De troeven van de Rode Duivels zijn de wereldtoppers Courtois, De Bruyne en Lukaku, op steeds kleinere afstand gevolgd door Tielemans, die incontournable is geworden op het duivelse middenveld. Eden Hazard lijkt momenteel niet meer dan een supersub. Carrasco is nu in betere vorm dan een jaar geleden, hij zou de voorkeur moeten genieten op de Eden-positie. Alderweireld zat afgelopen seizoen meer op de bank dan hem lief was, Vertonghen verkaste naar een minder veeleisende competitie, Vermaelen zit veilig ver weg in Japan, Witsel is nog niet opnieuw voetballer, Thorgan Hazard is onze beste optie op de linkerwingbackpositie maar is geen certitude in Dortmund, Batshuayi speelt nauwelijks, idem voor Chadli, Denayer is oké maar zal nooit een Kompany worden, en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Mertens is tegenwoordig alleen nog een troef op stilliggende ballen. Hoe goed onze absolute toppers ook zijn, als je de individuen overschouwt, zijn we minder sterk dan in 2020. Hoe ze de komende weken zullen functioneren als elftal, valt af te wachten, zo’n toernooi heeft zijn eigen wetmatigheden. Dan kan er plots heel veel, of… heel weinig. On verra.

***

De groepsfase moet België makkelijk overleven. Meer nog, groepswinst is tegelijk haalbaar en een must. Zeven op negen moet het minimale opzet zijn, dat gelijkspel zie ik dan nog eerder gebeuren in Denemarken dan in Rusland, twee tegenstanders die voor eigen volk mogen aantreden. Tegen Finland is winnen de enige optie. Een van de vier beste derdes worden zou een schande zijn. Dan kan je maar beter forfait geven voor de rest van het toernooi. (Of wacht, denk even aan de Mundial van 1986, toch maar niet dus…)

Wint België de groep, dan speelt het tegen een land dat derde is geëindigd in groep A, D, E of F (ik ga u de uitleg besparen, status: het is ingewikkeld!). Dat kan bijvoorbeeld Zwitserland of Wales zijn, of Kroatië of Tsjechië, of Zweden of Polen, of Portugal, Frankrijk of Duitsland. Een op papier haalbare tegenstander of een land uit de groep des doods. België-Portugal of België-Duitsland in de achtste finales? Lastig.

Eindigt België tweede in de groep dan wacht de tweede uit groep A, met Italië, Zwitserland, Wales en Turkije. Ook geen hapklare brok. Een weggevertje als de Hongaren vijf jaar geleden zit er niet direct aan te komen. Vanaf de kwartfinales wacht zeker een topper, of een land dat het gewoon verdient om daar te staan, denk aan Wales in 2016.

***

In de laatste oefeninterland tegen Kroatië overtuigden de Rode Duivels. Lukaku was oppermachtig, er zat geen enkele zwakke schakel in het elftal. De hele natie nam bij wijze van spreken al een optie op een vrije dag op maandag 12 juli, kwestie van de helden te kunnen ontvangen op de Brusselse Grote Markt. Maar hoe veelbelovend er vorige zondag ook gespeeld werd: Kroatië is niet meer zo goed als drie jaar geleden, toen het vicewereldkampioen werd, en ook toen liep hun parcours in Rusland via heel veel extra time en strafschoppenreeksen. Bovendien werden er tegen de Kroaten niet zo veel doelkansen gecreëerd en werd het op het eind ei zo na nog 1-1. Tegen Griekenland was het veel minder. In maart was er ook zo’n magere wedstrijd in Tsjechië, waar de Rode Duivels niet onder de hoge druk wegraakten. Tekens aan de wand, met name dat de anciens achterin niet voor niets ‘ancien’ worden genoemd, als in: oudjes. (Met alle respect voor hun carrière, overigens.)

Anderzijds: we maken ons dan misschien wel zorgen na een 1-1 in Praag, maar andere toplanden lieten steken vallen tegen veel lager ingeschatte tegenstanders. Frankrijk speelde slechts gelijk tegen Oekraïne, Spanje geraakte niet voorbij Griekenland, en Duitsland verloor zowaar op eigen veld van Noord-Macedonië. Het hoeft allemaal niets te betekenen, momentopnamen zijn wat ze zijn: een opname van dat ene moment.

En toch… Ik zie de zogeheten Gouden Generatie geen trofee pakken. Nu niet, in oktober niet in de Nations League, eind volgend jaar niet op het WK in Qatar. Zo zou een unieke kans verloren gaan om prijzen te pakken met de generatie Courtois-Kompany-De Bruyne-Hazard-Lukaku. In 2014 waren ze, op Kompany na, wellicht nog iets te groen achter hun oren, in 2016 werden ze in de steek gelaten door de bondscoach — herinner u dat Marc Wilmots van Axel Witsel een irritante, risicoloze laterale voetballer had gemaakt, zijn gebrek aan tactisch inzicht, het weigeren om op stilliggende fases te oefenen —, in 2018 maakte één detail het verschil tegen een uitgekookter Frankrijk. Vorig jaar had hún moment moeten worden. Dit jaar zou het weleens te laat kunnen zijn. Maar goed: we kunnen het altijd op covid-19 steken, de vervelendste opponent van de laatste jaren.

***

Wie dan wel wint? Frankrijk, Duitsland of Italië.

***

PS: Ik ben heel slecht in pronostikeren.



Super League

Sport Posted on di, april 20, 2021 11:52:10

Toen de UEFA toeliet dat de grotere voetballanden meerdere clubs konden afvaardigen naar de Champions League, zwegen de supporters. Ze waren immers ofwel zelf fan van een grote club, ofwel dachten ze dat hun eigen clubje ooit zou mogen pronken op het kampioenenbal, flink startgeld inbegrepen.

Toen er steeds meer rijke eigenaren uit Rusland, de Arabische staten of Amerika Europese clubs overnamen, zwegen de supporters. Hun club rekende immers ook al een tijdje op buitenlands geld, of ze wisten dat hun club ooit aan de bedelstaf zou geraken en dan kon je maar beter goed staan met zo’n potentiële verre mecenas.

Toen de FIFA het WK toewees aan Rusland en Qatar, na een corrupt verlopen procedure onder auspiciën van de top van de Wereldvoetbalbond, zwegen de supporters. Het kon hen immers niet schelen waar het wereldkampioenschap voetbal gespeeld wordt, als ze maar naar Messi, Ronaldo en De Bruyne kunnen kijken, krat pils en zak chips binnen handbereik. (Die doden in Qatar? Nevenschade!)

Toen Ronaldo, Bale en Neymar voor waanzinnige sommen getransfereerd werden, zwegen de supporters. Die avond was er immers voetbal op tv.

Toen Messi, Ronaldo en De Bruyne waanzinnige salarissen mochten opstrijken, waardoor hun clubs diep in het rood belandden, zwegen de supporters. Was het immers niet zo dat die sommen wel terugverdiend zouden worden en, ach, als je even de andere kant opkeek, kon je niet merken dat er in het land waar sommige van die heren voetbalden miljoenen werklozen waren.

Toen twaalf clubs de Super League aankondigden, was er niemand nog die het recht had om te protesteren. Supporters die jarenlang hadden gezwegen, zouden dat beter blijven doen, al leek het op het eerste gezicht best wel flink wat de trusts van fans van Manchester United, Liverpool en Chelsea deden gisteren. Krokodillentranen zijn het, van onwetende lafaards of laffe onwetenden, de lezer bepaalt zelf maar welke volgorde hij het ergst vindt. De lezer zal me ook vergeven dat ik hierboven leentjebuur heb gespeeld bij een beroemd gedicht van predikant Martin Niemöller (1892-1984), die tijdens de Tweede Wereldoorlog de gelatenheid van de Duitse intellectuelen hekelde.

***

Het voetbal is niet gestorven op 18 april 2021 bij de aankondiging van de oprichting van de Super League door twaalf stichtende leden. Poenscheppers, zeer zeker, moordenaars van het spel voetbal, absoluut, lieden die 24 uur op 24 te herkennen zijn aan de dollartekens in hun verblinde ogen, ook waar.

Een exacte sterfdatum van voetbal als sport valt moeilijk te bepalen, maar ik probeer er twee voor de geest te halen. 15 december 1995, om te beginnen. Het Bosman-arrest. De modale middenvelder Jean-Marc Bosman trok terecht naar de hoogste gerechtelijke instanties van Europa om de slavernij in het voetbal van de jaren negentig aan te klagen. In 1990 was hij einde contract bij FC Luik. Toch liet een clausule in het reglement van de voetbalbond toe dat een clubvoorzitter voor een bepaalde datum eenzijdig een contractvoorstel mocht doen, waardoor de voetballer gebonden bleef aan zijn club. De meeste profvoetballers waren lijfeigenen, uitzondering gemaakt voor de supersterren, die voor veel geld werden verpatst, dat was beter dan hen ontevreden bij hun club te houden. Door het Bosman-arrest ging het bestaande transferstelsel van de ene op de andere dag op de schop. Terecht. Alleen vergat het Europees Hof een overgangsprocedure vast te leggen en de achterpoortjes te sluiten. Stropers (makelaars) liepen sneller dan boswachters (bondsbonzen en clubvoorzitters). Het gevolg kennen we: het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie is vooral een vrij verkeer van centen geworden, en het is niet de supporter die daarvan profiteert, noch de clubs.

Een tweede datum moet ergens in het voorjaar van 1997 te situeren zijn. Toen besliste de UEFA om de Champions League van het daaropvolgende seizoen, 1997-1998, twee clubs toe te laten uit de grote voetballanden. Voor Engeland mocht naast kampioen Manchester United ook runner-up Newcastle deelnemen. Spanje vaardigde kampioen Real Madrid en tweede in de stand FC Barcelona af. Italië werd vertegenwoordigd door Juventus en Parma. Monaco en PSG moesten de eer van Frankrijk proberen hoog te houden. Duitsland telde zelfs drie deelnemers. Kampioen Bayern, runner-up Bayer Leverkusen en Borussia Dortmund, de winnaar van de vorige editie van de Champions League.

Daar en dan is het fout beginnen te lopen. Binnen de tien jaar stond de UEFA toe dat de grotere voetballanden eerst drie en later vier clubs mochten sturen naar een competitie die ooit Europabeker voor Landskampioenen had geheten, en nu ‘kampioenenliga’, maar waar dus ook de vierde in de stand aan mocht meedoen, een anomalie, contradictio in terminis. Aardig dat de UEFA nu protesteert tegen de oprichting van de Super League, maar het heeft zelf boter op het hoofd, door systematisch toegevingen te doen, waardoor de rijken wel rijker werden maar in hun eigen ogen niet rijk genoeg, en de armen steeds behoeftiger. Idem wat de FIFA betreft, een tent waar het moreel gezag niet eens met een microscoop te ontwaren valt.

De Europese middenklasse, waaronder de Belgische competitie, zakte door de uitbreiding van de Champions League steeds verder weg in het moeras van de grote poen, hopend om het hoofd boven water te kunnen houden en toch nog iets te kunnen mee graaien uit de overborrelende geldpotten. Clubs en fans pleegden schuldig verzuim, tv-zenders betaalden veel geld om in het beste geval een glimp van teams uit hun eigen land te kunnen tonen, in het slechtste geval konden voetballiefhebbers zich vergapen aan de kunstjes van Bayern, Barça of Man. United. Het was zoals in dat gedicht van Niemöller: iedereen die iets had moeten zeggen, zweeg, en werd dus medeplichtig.

Ik schreef zelf in 2015 £X€£$$ United (Houtekiet) over de financiële wanpraktijken in het voetbal. Geloof maar niet dat het een bestseller was. Voetbalfans willen niet weten hoe het eraan toegaat achter de schermen. Ze willen hun illusie niet doorprikken. Ach, Financial Fair Play, het zal hen worst wezen, zolang ze maar hun portie brood en spelen voor de kiezen krijgen. Eerlijk: ik kijk niet meer naar Champions League-wedstrijden, tenzij er een Belgische club actief is, uit sympathie, meer niet. De dag dat de finale wordt gespeeld, ben ik meestal met vakantie in het buitenland en ik doe heus geen moeite om ergens een groot scherm te vinden om een duel te kunnen aanschouwen tussen twee volstrekt voorspelbare deelnemers. Het is genoeg geweest.

***

Ik zal wel een ouderwetse voetbalromanticus zijn, een bijna uitgestorven mensensoort, maar ik herinner me nog het seizoen 1987-1988 van de Europabeker voor Landskampioenen. Tweeëndertig teams uit evenveel landen, de Sovjet-Unie en Joegoslavië waren nog niet geïmplodeerd. Geen geleide loting met reekshoofden en dat soort dingen, gewoon rechttoe rechtaan. Zodat in de eerste ronde Real Madrid, de kampioen van Spanje, werd uitgeloot tegen Napoli, kampioen van Italië. Maradona & co konden na een 2-0 in Madrid en een 1-1 in Napels al meteen opkrassen. In de volgende rondes, telkens met rechtstreekse uitschakeling, kwam Real FC Porto, Bayern en PSV tegen, hun eindstation. Eric Gerets mocht de beker met de grote oren in de lucht steken na een oersaaie finale tegen het Portugese Benfica.

De topclubs van vandaag huiveren voor zulk scenario. De uitkomst moet zoveel mogelijk vastliggen, toch al zeker tot de kwartfinales. Stel je maar even voor: een eerlijke loting waarbij je er al na één ronde kunt uit liggen, o horror, o horror! Vandaar het idee van de Super League, een gesloten competitie waar vijftien clubs — de huidige twaalf aangevuld met, hopen De Twaalf tenminste, Bayern, Borussia Dortmund en PSG — elk jaar opnieuw aan mogen deelnemen, plus nog vijf wisselende teams die ook even mogen proeven van het manna dat uit de voetbalhemel komt neerdwarrelen. De eigen, protesterende fan heeft daarin slechts een marginaal belang. Het gaat hem om het uitbreiden van het wingewest tot het Amerikaanse, Zuid-Amerikaanse en, vooral, Aziatische continent. Daar valt nog geld te rapen, daar is de bron, in tegenstelling tot in Europa, nog niet opgedroogd. De supporters van De Twaalf moeten zwijgen en betalen — wat ze, wees gerust, ook zullen blijven doen na dit initiële luidruchtige protest. Met het geld dat binnenstroomt uit verre gebieden zullen de betere spelers bij de clubs die niet tot het selecte kringetje behoren, worden weggeplukt, om de fans te paaien, wat ook zal lukken, inconsequent als die zijn.

Onbegrijpelijk trouwens dat er sporteconomen en analisten zijn die hier het Amerikaanse model in zien. In de NBA, om het maar bij basketbal te houden, is er een ‘salary cap’ — een maximumbedrag dat mag worden gespendeerd aan salarissen — en kunnen de zwakkere teams uit de vorige competitie in de jaarlijkse ‘draft’ proberen hun kern te versterken met de betere jonge talenten. Zo krijg je, in theorie, een spannender, minder voorspelbaar verloop van de competitie.

De enige vergelijking die opgaat, is die van de gesloten competitie. Maar in de NBA is die wel gebaseerd op een uitgekiende geografische spreiding, zodat alle dertig teams een ruim economisch hinterland hebben. Als de Super League zich werkelijk zou baseren op de NBA, de NHL of de NFL, dan zouden er geen drie clubs uit Noord-Italië bij zitten, drie uit Londen, twee uit Manchester en één uit de vijftig kilometer daarvandaan gelegen stad Liverpool (naar Amerikaanse maatstaven een buurgemeente van Manchester), twee uit Madrid. Dan zou er voor de samenstelling van de Super League een team geselecteerd worden uit Scandinavië, wellicht ook eentje uit de Lage Landen, één voor Groot-Brittannië, één voor Frankrijk, één of twee voor Duitsland, één voor het Iberisch schiereiland en dan ook nog een vertegenwoordiger van Italië, Rusland, Midden-Europa en een paar uit het vroegere Oostblok.

Elke vergelijking met Amerikaanse topsporten is onzinnig, vals, kortzichtig. De NBA mikt in eerste instantie op de Verenigde Staten, daarna pas op de rest van de wereld. De Super League zou eerder mikken op verre gebieden. Eigen volk laatst. Het zou de ultieme ironie zijn: de fan van een Europese topclub, artificieel of niet, die in de loop van de jaren op Niemöller-achtige wijze zijn eigen overbodigheid heeft geënsceneerd.

***

De UEFA dreigt er nu mee de rebellerende poenscheppers te schorsen en hun spelers niet te laten deelnemen aan WK’s en EK’s. Dat zou mooi zijn, mocht het worden toegepast. In werkelijkheid is er een machtsspel aan de gang, een partijtje armworstelen tussen de UEFA — die de grote clubs écht niet kwijt wil — en de leden van de Super League. U kent dat spreekwoord over de temperatuur van de soep en wanneer die opgeslurpt wordt. Terwijl Europese voetbalfans morren, zal er stevig onderhandeld worden. Kans is groot dat er een compromis uit de bus komt, waarbij De Twaalf nóg rijker worden dankzij de Champions League, met als extra toegeving dat de Financial Fair Play begraven wordt. Iedereen gelukkig. Behalve wie echt van voetbal houdt.



Heilige graal

Sport Posted on za, maart 20, 2021 11:34:48

Het spijt me, waarde mythologen, die gelokt door de titel een stukje hadden verwacht over koning Arthur en zijn Ronde Tafel en dat soort hoogdravende avonturen.

Excuus, fans van Monty Python, voor “The knights who say ‘Ni!'” moet u op een andere plek zijn.

Sorry, goede vaste lezers, die een mening over de avondklok of ‘het rijk van de vrijheid’ hadden verwacht. Niets van dat alles op deze zaterdag.

***

Laten we ’t over voetbal hebben. (Daar hoor ik al mensen wegklikken, hopelijk zie ik u volgende week weer.)

Met name: de BeNeLiga. En dan komt die titel van hierboven te pas, want zo’n nieuwe Lage Landen-competitie is de eigentijdse profvoetbalvariant van de heilige graal, althans als je Belgische clubbestuurders mag geloven. Die idee broedt overigens al heel lang. Ik herinner me dat ik in 1996 uitgenodigd was op de boekvoorstelling van De gouden voetbalgids, een grensoverschrijdend werk van de Vlaamse voetbaljournalist François Colin en zijn Nederlandse collega Lex Muller. Daarvoor werd een meute Vlaamse journalisten met de bus naar De Kuip in Rotterdam gebracht, alwaar ook een ware interland gepland was onder reporters en commentatoren, zij het — wat toch wel enigszins tegenviel — op een trainingsveldje naast het stadion, niet op de heilige grasmat zelf. Daar mochten we alleen op voor een ploegfoto. België won die dag.

Over De gouden voetbalgids werd nauwelijks gepraat: de aanwezige clubleiders en ook de auteurs van het boek maakten gretig van de gelegenheid gebruik om de idee van een BeNeLiga, een competitie bestaande uit Belgische en Nederlandse clubs, te propageren, nota bene één jaar nadat Ajax de Champions League had gewonnen en in een jaar dat de Amsterdammers opnieuw de finale zouden bereiken. Zonder zo’n schaalvergroting zouden beide competities geen toekomst hebben, luidde de teneur. Anderen hadden dat in de jaren voordien al opgeworpen.

Vijfentwintig jaar later bestaan de Belgische hoogste klasse, nu: Jupiler Pro League (of 1A), en de Nederlandse Eredivisie nog altijd apart van elkaar. We stellen inderdaad veel minder voor dan in 1996, maar dat heeft in de eerste plaats te maken met de gevolgen van het Bosman-arrest van 15 december 1995, waardoor de beperking op het aantal buitenlanders in alle Europese competities wegviel, en de beste spelers uit België en Nederland werden weggeplukt door de betere clubs uit de betere competities. Het Mattheuseffect ten voeten uit: de rijken werden rijker, de armen armer, en de middenklasse werd veel minder waard. Sindsdien hebben nog twee Eredivisie-clubs, PSV en opnieuw Ajax, de halve finales van de Champions League bereikt, en geraakten Belgische clubs nooit verder dan de tweede ronde. Voetbal is een economische sector als een andere geworden, waarin het recht van de financieel sterkste geldt. We doen nog wel mee, maar we doen niet meer mee, als u begrijpt wat ik bedoel.

***

In de loop van de jaren kwam het idee van een BeNeLiga — maar ook van andere initiatieven, zoals een ‘Atlantic League’ met Belgische, Nederlandse, Schotse en Portugese topteams — weer aanwaaien, om vervolgens snel weer te verdwijnen. Onlogisch is dat ‘uitbraak-denken’ niet. De grotere Belgische en Nederlandse clubs zitten vast in een carcan waar ze niet meer uit geraken: Europees tellen ze, op een Ajaciede uitzondering na, niet meer mee, de eigen competitie heeft financiële beperkingen (tv-rechten!), spelen tegen Moeskroen, Waasland-Beveren, Sparta en Cambuur gaat op den duur vervelen, verandering van spijs, zo zegt het spreekwoord, doet eten.

Het opzet: breng de tien sterkste Nederlandse en de acht sterkste Belgische clubs samen. Dat Nederland meer teams mag leveren, is logisch. Groter land, meer inwoners, grotere internationale uitstraling. Club Brugge heeft ooit één keer, als enige Belgische club, een finale gespeeld van de Europabeker voor Landskampioenen, Ajax heeft de beker met de grote oren vier keer gewonnen, Feyenoord en PSV ook nog een keer. Nederland heeft drie wereldbekerfinales gespeeld en een Europees kampioenschap gewonnen, België was actief in één Europese finale. Verschil moet er zijn. In België zou de G7 present tekenen, dat is de G5 (Anderlecht, Club Brugge, KRC Genk, AA Gent en Standard) aangevuld met Antwerp en Charleroi. En dan nog een club die het verdient op basis van prestaties op basis van de rangschikkingen van de voorbije tien jaar.

De grootste pleitbezorgers in het verleden waren Constant Vanden Stock en Michel Verschueren, vandaag heten ze Bart Verhaeghe en Vincent Mannaert. Niet toevallig de mannen die het voor het zeggen hadden en hebben in Anderlecht en Brugge. Clubs die zo dominant werden en worden, dat ze zich in de Belgische competitie voelen als iemand in een corset dat veel te strak aangespannen werd. Dan ga je vanzelf I want to break free zingen. En hopen op meer spankracht elders.

***

Vraag: zitten de supporters op een BeNeLiga te wachten? Goede vraag, al zeg ik het zelf. Kijkt een Belgische fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar OH Leuven-Anderlecht en STVV-Charleroi? Kijkt een Nederlandse fan meer uit naar Vitesse-Anderlecht en Heerenveen-Charleroi, dan naar Vitesse-Heracles en Heerenveen-FC Twente? Is dat eigenlijk ooit al ernstig onderzocht? Of gaat men er simpelweg vanuit dat supporters maar hebben te aanvaarden, als waren het ganzen die dwangvoeding moeten ondergaan om in foie gras te eindigen? Verkiezen voetballiefhebbers wel foie gras boven een zak friet/patat met mayonaise? Zoals altijd is de werkelijke hoofdaandeelhouder van de club, de supporter, de laatste aan wie gedacht wordt. De manier waarop clubs met hun fans omgaan is een regelrechte schande. Betalen en zwijgen is de boodschap, behalve dan wanneer ze geacht worden aanmoedigingen te schreeuwen. Dan wordt het, heel even, betalen en toejuichen. En daarna weer zwijgen. Supporters gehoorzamen gedwee.

Andere vraag: zitten Nederlandse clubs hier even hard op te wachten als Belgische, die deze week met een ruime meerderheid het principe van een BeNeLiga goedkeurden binnen de Pro League? Alweer een uitstekende vraag, wat ben ik goed op dreef zeg. Het antwoord is: neen. Sommige clubs zijn de idee wel genegen, de meesten zijn in het beste geval afwachtend, in het slechtste wantrouwend of ongeïnteresseerd. Hoe dan ook is een snelle beslissing niet nodig, want de tv-contracten lopen nog minstens drie seizoenen. Maar een blik op de specifieke situatie in elk land toont aan dat België in alle opzichten het kleine broertje is. In het seizoen 2019-2020 kwamen er naar de gemiddelde Eredivisie-wedstrijd 18.229 toeschouwers kijken, in de Jupiler Pro League bedroeg dat gemiddelde 11.347, bijna zevenduizend minder. Ajax, Feyenoord, PSV en, zelfs, FC Twente zitten qua gemiddelde ruim boven de populairste Belgische clubs (Club Brugge 25.262, Standard 23.157), wat natuurlijk met de beperktere stadioncapaciteit te maken heeft, maar dat heus niet alleen. In Nederland waren er vorig seizoen veertien clubs die gemiddeld meer dan 10.000 fans ontvingen, in België zeven, de helft dus. Naar matchen in de Proximus League (1B) kwamen gemiddeld 3.271 toeschouwers, naar de Keuken Kampioen Divisie, de Nederlandse tweede klasse, 4.234. (Bron: european-football-statistics.co.uk)

Nederland greep Euro 2000, het toernooi dat de Lage Landen samen organiseerden, aan om nieuwe stadions te bouwen en bestaande stadions grondig te renoveren. In België bleef het bij een likje verf hier en wat losse stoeltjes extra daar. Het enige nieuwe stadion in ons land, de Ghelamco Arena, staat totaal los van dat gezamenlijke toernooi en werd pas in 2013 opgeleverd. Kortom, onze noorderburen hebben een groot sportevenement gebruikt om te investeren in infrastructuur en comfort en veiligheid voor de toeschouwers, wij niet. Gevolg is dat er vorig seizoen dertig procent meer volk op Nederlandse tribunes zat dan vóór Euro 2000 (18.229 versus 13.977), in België ging het om slechts 17 procent meer (11.347 versus 9.721). In Belgische stadions ruik je de stadiontoiletten drie straten ver, in Nederland niet. Willen Eredivisie-clubs wel geassocieerd worden met stilstand en amateurisme, en die nalatige buren zonder morren in huis nemen? Opnieuw een goede vraag, Van Laeken, ge zijt verdomme op dreef!

Ha, en dan zijn er nog die sociale en fiscale voordelen die sportclubs in België genieten, goed voor meer dan 120 miljoen euro overheidscadeaus per jaar. Zullen Nederlandse clubs akkoord gaan dat dit systeem blijft bestaan, of zal de Nederlandse regering een vergelijkbaar systeem installeren om de lat gelijk te leggen? Twee keer neen, allicht, en nogmaals gefeliciteerd met deze uitstekende, zij het lichtjes voor de hand liggende vraag.

Nog iets om over na te denken: in de Eredivisie moeten voetballers van buiten de Europese Unie een minimumsalaris krijgen dat anderhalve keer het gemiddelde salaris van een Eredivisie-speler bedraagt. In de praktijk komt dat neer op iets meer dan 400.000 euro bruto per jaar voor een Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse of Aziatische speler. In de Jupiler Pro League werd dat minimumsalaris vastgelegd op zo’n 80.000 euro, vijf keer minder dus. Dat maakt dat je op Nederlandse velden betere buitenlanders ziet rondlopen. Zijn FC Groningen, ADO Den Haag en Feyenoord het ermee eens dat Antwerp, AA Gent en Standard tot vijf keer minder moeten betalen voor niet-EU-spelers, wordt het Nederlandse systeem versoepeld, of het Belgische verstrengd? Van Laeken, ge overtreft uzelf met die vraag. Maar wat is het antwoord? Dit zou geen concurrentieel voordeel meer zijn voor Belgische clubs, maar regelrechte competitievervalsing. Onaanvaardbaar dus.

***

Willen Belgische clubs een welwillende houding over de grens creëren, dan zullen ze dus méér geld moeten uitgeven, minder terugkrijgen en qua tv-rechten niet veel beter af zijn dan nu, want wie nu in België een topclub is, zou dan waarschijnlijk een subtopper worden en bijgevolg minder ontvangen uit de pot van de uitzendrechten. En dan nog: er wordt een ontsnappingsroute aangeboden aan acht clubs uit 1A, eventueel met een promotie- en degradatieprocedure uit te breiden tot tien, maar wat moet er dan gebeuren met de overige veertien profclubs in ons land? Niet dat die allemaal leefbaar zijn vandaag — hooguit veertien, schat ik —, maar je degradeert hen wel tot kneusjesvoetbal, waar tv-zenders weinig centen voor over zullen hebben, waar uit de solidariteitspot minder zal terugvloeien dan verhoopt en waar de fans zullen afhaken omdat ze ook liever Club Brugge of Anderlecht op bezoek krijgen dan de tigste keer Seraing of Westerlo. De BeNeLiga wordt, voor wie mág deelnemen, een volksfeest op een kerkhof.

En dan hebben we het nog niet over de acceptatie van de BeNeLiga door de Uefa gehad en, als die goedkeuring er eenmaal zou zijn, wat de gevolgen zullen zijn voor de verdeling van de Europese tickets. Worden die tickets gewoon opgeteld? (Lijkt me zeer onwaarschijnlijk, want dan gaan er andere competities morren.) Ontvangen België en Nederland evenveel tickets? Zo ja, stel dat Ajax, PSV, Feyenoord, AZ en Vitesse op de eerste vijf plaatsen eindigen — wat, op het bij ons dominante Club Brugge na, niet eens zo denkbeeldig is qua krachtsverhoudingen —, is er dan bereidheid om zelf een Europees ticket op te offeren voor de eerste Belgische club die zesde is geëindigd? Ook dat is een pertinente vraag.

***

Waarom u al die bedenkingen zelden leest op voetbalpagina’s van Vlaamse kranten? Goh, ik vermoed dat de meesten ook weleens liever naar De Kuip zouden gaan dan naar ’t Kuipje, of de Diaz Arena met plezier zullen inruilen voor de Johan Cruijff ArenA, een comfortabele perskamer verkiezen boven de muffe, piepkleine mediaruimtes in de meeste (half vervallen) Belgische stadions. Niets menselijks is journalisten vreemd. Alleen moeten ze wel eerlijk blijven: op dit ogenblik is de BeNeLiga een fata morgana, die alleen maar realiteit kan worden als de Belgische clubs tegelijk inleveren en investeren. De heilige graal zat ook maar in de hoofden, moet u bedenken.

Had ik trouwens al gezegd dat ik er in principe zeker niet tegen ben, tegen zo’n BeNeLiga, want de gemiddelde kwaliteit van de wedstrijden zal ongetwijfeld omhooggaan. Maar eerst moeten de supporters bevraagd worden en vervolgens moet het financieel-economisch-sociale speelveld gelijk worden gelegd in beide landen. Laten we elkaar daarna nog eens spreken (als dat tenminste nog nodig zal zijn.)



Voorbeeldfunctie

Samenleving, Sport Posted on wo, december 30, 2020 11:08:29

“Voorbeeldfunctie, wat is dat allemaal? Het zijn sjotters, jong,dat heeft niets te maken met een voorbeeldfunctie.”

Dat zei Gert Verheyen maandag in Extra time, het voetbalpraatmagazine op Canvas. Hij had het over de rode kaart van Hans Vanaken, zaterdag tegen Eupen, en het voorstel van minnelijke schikking (what’s in a word!) dat het bondsparket formuleerde: twee wedstrijden schorsing voor de overtreding, gebaseerd op de indicatieve tabel, en twee wedstrijden extra omdat hij de eerste en de vierde scheidsrechter had beledigd. ‘Kutrefs’, stond in het verslag te lezen. En ‘onnozelaars’. ‘Schijtregels’, zou de uittredende Gouden Schoen ook nog gepreveld hebben. (Ik schrijf ‘gepreveld’, niet ‘geroepen’, want op de beelden zie je Vanaken wel praten, met verontwaardigde blik, maar gesticuleren of toebijten was er zeker niet bij. Laten we ’t een beheerste afgang noemen, met een half binnensmondse vloek erbovenop.)

Eerst dit: ik vind Gert Verheyen een van onze betere voetbalanalisten, man met een klare kijk op het spelletje en een sterke en goed geformuleerde mening. En ook dit: ik was eerst ook verbaasd over de strenge sanctie voor Vanaken. Je ziet hem in de vertraagde herhaling een grimas maken, alsof hij onmiddellijk besefte dat zijn voet ergens was beland waar die niet hoorde te zijn. Te traag op de bal, te hard op het scheenbeen van de Eupense verdediger. Pech onderweg. Kan gebeuren en wordt steeds vaker met een directe uitsluiting bestraft. Met een gestrekt been naar de bal gaan, het houdt vaak een onverantwoord risico in. Dat Andreas Beck niet zwaar geblesseerd raakte, is niet van tel. Je moet een overtreding niet beoordelen op de gevolgen (variërend van niets aan de hand tot dubbele beenbreuk), maar op de intentie (wilde de dader bewust de tegenstander raken?) of de té riskante manier van naar de bal toe gaan (gestrekt been, in dit geval).

Die rode kaart valt dus te verdedigen. Bij Club Brugge vonden ze die uitsluiting al voldoende. In het verleden is dat nog gebeurd, kwijtschelding van straf, maar dat is dan weer oneerlijk tegen iemand die twee gele kaarten ontvangt en bovenop zijn uitsluiting ook nog eens één wedstrijd langs de kant moet blijven. Als je een rode kaart krijgt, de uitsluiting als terecht wordt bestempeld door het referee department en je achteraf niet eens een match moet brommen, dan werk je met twee maten en twee gewichten. Zoals ik het zag, had een speeldag schorsing voor Vanaken voor de overtreding volstaan. Maar daar kwam het verzwarende element van de beledigingen bij. Aan de juiste instanties om dit streng maar rechtvaardig te beoordelen, niet aan mij.

Wat mij stoorde was dat een eminente voetbalkenner als Gert Verheyen van oordeel is dat een topvoetballer geen voorbeeldfunctie zou hebben. Dat heeft ie namelijk wel. Hans Vanaken is — of hij dat nu wil of niet — een rolmodel voor vele jonge voetballertjes. Mocht er op dit ogenblik op amateurniveau gevoetbald worden, dan zou je er donder op kunnen zeggen dat er volgend weekend iemand ‘Kutref’ zou roepen na een betwistbare beslissing. En ‘onnozelaar’, of ‘schijtregels’. Als een voetballer zijn middelvinger opsteekt, dan doet een elfjarig jongetje dat een paar dagen later na. Als voetballers een speciaal dansje opvoeren na een doelpunt, dan zie je dat weken nadien van bij de U6 tot in vierde provinciale ook gebeuren. Apen apen apen na, amateurvoetballers apen profs na.

Een voetballer die herhaaldelijk betrapt wordt op te snel rijden, zou niet in de media moeten komen. Hij heeft evenveel recht op privacy als iedere andere burger, ook al is hij recidivist. Maar eens op het veld, voor al die camera’s, is het te makkelijk om te zeggen dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen. Die voetballers die tot vorig weekend elk doelpunt vierden als was het de winning goal op het WK Voetbal gaven als signaal: voor ons is er niets aan de hand. Hoe kan je dan van de modale burger blijven verwachten dat ie zich gedeisd houdt in coronatijden? Ja, maar, voetbal is emotie en passie, werd vanuit het voetbalwereldje geroepen. O ja, en je oude oma knuffelen is dat niet dan? Een gezellige avond met vrienden op café moet dan ook maar kunnen op dit moment, want ja, emotie en passie? Zelfs al worden ze twee keer per week getest, dan nog zouden voetballers moeten beseffen dat uitbundigheid een verkeerd signaal op een verkeerd moment is. Ingetogenheid past bij de toestand waarin we leven. Hoe graag bondsbonzen en clubbestuurders dat ook zouden willen: voetbal maakt onlosmakelijk deel uit van de samenleving. Het is een economische sector als een andere, dus moeten de algemene maatschappelijke regels ook in het voetbal gelden, van het allerlaagste tot het allerhoogste niveau. Even niet knuffelen of op elkaar springen na een doelpunt, alstublieft.

Een zanger, acteur of politicus (m/v/x) heeft ook een maatschappelijke rol. Privé moeten we hen gerust laten, eens ze op het publieke toneel verschijnen is er die onvermijdelijke voorbeeldfunctie. Wil je dat niet, blijf dan weg onder de spotlights. Idem dito voor een topvoetballer. Hans Vanaken heeft een voorbeeldfunctie. Punt. Als international en tweevoudig Gouden Schoen geldt dat zelfs nog iets meer. Als hij ‘kutrefs’, ‘onnozelaars’ of ‘schijtregels’ roept, beïnvloedt hij anderen die op dat ogenblik naar hem — hun persoonlijke held vaak — zitten te kijken. In dat geval geeft hij het slechte voorbeeld. Mag dat nog gezegd worden?



G.O.A.T. (3 t/m 1)

Memories & mijmeringen, Sport Posted on za, juli 04, 2020 12:45:56

De laatste rechte lijn. Wie zijn in mijn ogen de Greatest Of All Time in de mannensport en wie is de absolute nummer één?

20. Ole Einar Bjørndalen

19. Joe Montana

18. Babe Ruth

17. Wayne Gretzky

16. Mark Spitz

15. Tiger Woods

14. Emil Zátopek

13. Joe Louis

12. Pelé

11. Bob Beamon

10. Eddy Merckx

9. Lionel Messi

8. Roger Federer

7. Michael Phelps

6. Jesse Owens

5. Usain Bolt

4. Paavo Nurmi

3. CARL LEWIS (°1961). Ik vind het een beetje vreemd van mezelf dat ik spurter Lewis plaats boven die andere spurter, Usain Bolt (op nummer 6), de huidige wereldrecordhouder. Ook Lewis was, net als Bolt, een showman die geweldig snel kon lopen. Hij had dan nog de pech dat de Verenigde Staten de Olympische Spelen van Moskou in 1980 boycotten, in volle Koude Oorlog en nadat Sovjettroepen acht maanden voordien Afghanistan waren binnengevallen. Lewis, dan negentien, stond op dat ogenblik al te popelen om naar olympisch succes te streven. Nu blijft het bij 9 gouden medailles (eentje meer dan Bolt) op vier Spelen en tien keer goud op WK’s (eentje minder dan Bolt). In het verspringen bleef hij tien jaar langer ongeslagen: 65 opeenvolgende overwinningen, een ongeziene prestatie op dat nummer. Het IOC verkoos hem tot Sportman van de Eeuw, het gerenommeerde blad Sports Illustrated riep hem uit tot Olympiër van de Eeuw, maar de zelfingenomen, hautaine, afstandelijke Lewis werd nooit echt een publiekslieveling. Jaren na zijn afscheid werd onthuld dat hij eigenlijk niet had mogen deelnemen aan de Spelen van Seoel vanwege een achtergehouden, positief dopingstaal, nota bene voor de Spelen waar Ben Johnson goud werd ontnomen vanwege… dopinggebruik.

2. MICHAEL JORDAN (°1963). Voor wie The Last Dance heeft gezien, heeft Michael Jordan geen geheimen meer. Egoïstisch, voortgestuwd door een niet te stillen ambitie, maar bovenal wel de beste in zijn vak. Zes NBA-titels met de Chicago Bulls, vijf keer uitgeroepen tot beste speler van de competitie, zes keer tot Most Valuable Player van de Finals, tien keer topscorer, veertien keer present in het NBA All-Star Game, de jaarlijkse parade van de toppers. Twee keer olympisch kampioen met het ongenaakbare Dream Team, in 1984 en 1992, op momenten dat de grens tussen professionele- en amateursport vervaagde op de Spelen. Stopte een eerste keer met basketten na de moord op zijn vader, keerde terug en maakte onder meer die fameuze korf in de zesde wedstrijd van de Finals van 1997, stopte weer en probeerde het nog één keer, al was dat laatste niet zo’n goed idee. Air Jordan. His Airness. De man die in de lucht kon blijven hangen om te scoren. Volgens velen de beste aller tijden. In mijn ogen de op één na beste. Want…

1. MUHAMMAD ALI (1942-2016). Er kan er maar een ’the greatest’ zijn. Zijn andere bijnaam, ‘The Louisville Lip’, dankte hij aan een combinatie van zijn geboortestad in de staat Kentucky en zijn grote mond. Als Cassius Clay, zijn naam bij geboorte, won hij olympisch goud in Rome, 1960, dan nog in het halfzwaargewichten. Zijn grote triomfen boekte hij als zwaargewicht. Nog altijd onder de naam Clay versloeg hij regerend wereldkampioen Sonny Liston — sportief was hij uiteraard geweldig, maar vooral de hilarische persconferenties met de dichterlijke vrijheden van grote mond Clay zijn bijgebleven, “Float like a butterfly, sting like a bee” —, daarna werd hij lid van de Nation of Islam, veranderde hij van naam (Clay was zijn ‘slavennaam’), weigerde hij om zich klaar te maken om naar Vietnam te gaan (waardoor zijn bokslicentie en bijgevolg ook zijn wereldtitel werden afgenomen) en werd hij een mondige voorvechter van gelijke rechten, al was die Nation of Islam natuurlijk ook wel een gewelddadige organisatie. Pas in de jaren 70 kreeg zijn reputatie mythische proporties na kampen tegen Joe Frazier (2 keer) en George Foreman. Als tiener stond je ’s nachts op voor de ‘Fight of the Century’, ‘The Rumble in the Jungle’ en de ‘Thrilla in Manilla’. Van zijn 61 profkampen won Muhammad Ali er 56 (37 op K.O.), maar die laatsten waren er te veel aan en zullen niet vreemd zijn geweest aan de vroegtijdige ontwikkeling van de ziekte van Parkinson. Ik blijf me Ali herinneren als de sportman die deed dromen van een betere wereld en die tegelijkertijd ook nog eens een onweerstaanbare topatleet was. The greatest, inderdaad.



« VorigeVolgende »