Blog Image

Maandans

It's a marvelous night for a moondance!

Meningen over actuele gebeurtenissen. Of oude teksten "revisited". Startend vanuit een persoonlijke nood om gehoord/gelezen te worden. Een beetje pretentieus, misschien, in de hoop zo een discussie aan te zwengelen. Of toch op zijn minst tot nadenken te stemmen. Leuk tijdverdrijf mag ook, natuurlijk. O ja, de naam "Maandans" is de letterlijke vertaling van "Moondance", een management-boekingkantoor voor jonge Belgische rockbands dat ik eind jaren tachtig had, maar vooral: een heerlijk swingend nummer van een toen nog piepjonge Van Morrison, één van mijn favoriete artiesten. Kom ook eens langs op Twitter: @FrankVanLaeken of op mijn website: www.frankvanlaeken.eu

‘De jaren 70’: de geschrapte passages (2/4)

Journalistiek, Literatuur, Sport Posted on vr, oktober 04, 2024 18:29:16

(Eind oktober ligt ‘De jaren 70. Reconstructie van een bewogen decennium’ in de handel. Zoals de meeste auteurs meemaken, is een boek schrijven niet alleen schrijven maar ook schrappen. Dagelijks post ik dezer dagen en weken op Facebook en X een geschrapte passage. Op deze blog doe ik dat met iets langere teksten. Hieronder een stukje over het opzienbarend dopingboek van schrijver Jan Emiel Daele uit de zomer van 1970. Helaas niet in mijn boek, maar toch niet verloren voor de mensheid. In tegenstelling tot Daele zelf, die op valentijnsdag 1978 zijn vrouw doodschoot en dan zelfmoord pleegde.)

In de zomer van 1970 brengt de Vlaamse romanschrijver Jan Emiel Daele Strijd in de wielersport, of: een inleiding tot betere kennis over doping en uitbuiting in de Westeuropese wielersport na de Tweede Wereldoorlog uit, een non-fictieboek dat in afleveringen wordt gepubliceerd in Humo. ‘Deze documentaire is een authentieke verzameling ervaringen en vaststellingen in de wielersport, een stukje mythe uit onze maatschappij,’ schrijft Daele in de lange inleiding. ‘Daarom draag ik deze artikelenreeks op aan de wielersportmassa, die evenzeer wordt uitgebuit en bedrogen als de wielrenners zelf.’[i]

            Wijlen Fausto Coppi wordt geïdentificeerd als ‘de eerste dopingkampioen’. Daele gebruikt doorzichtige pseudoniemen: Skot is Briek Schotte, Stonedbergen is Rik Van Steenbergen, De Pruyme is Fred De Bruyne, Van der Look is Rik Van Looy, Banketil is Jacques Anquetil en Koppi is, nou ja, gewoon Coppi. ‘Ikzelf ben nooit bang geweest voor spuiten,’ zegt een van de tientallen anonieme coureurs die worden geïnterviewd voor het boek. ‘Ik was daar een geschikt type voor, want op drog moet je kunnen rijden.’ ‘Het is goed als je regelmatig je bloed laat vernieuwen, vooral als je zwaar drogeert. Bij Banketil is dat zo,’ zegt een andere. Nog een renner: ‘In de Ronde van Frankrijk werden altijd de laatste snufjes geprobeerd, omdat daar de prestaties steeds meer opgedreven moesten worden. Mijn gestel kon er goed tegen.’ En zo gaat dat weken aan een stuk.

            In Humo van 30 juli 1970 mocht Daele zowaar Eddy Merckx spreken. Nou ja, gesprek, noem het gerust een confrontatie. Merckx wil weinig of niets kwijt over zijn wedde, wat zijn ploegmaats verdienen en de belastingen die hij betaalt. En dan komt het gesprek op het gespreksonderwerp doping, ruim een jaar nadat Merckx uit de Giro was gezet in Savona.

HUMO: Was die positieve controle op u in Italië een vergissing?

Merckx: Ze is niet volgens de reglementen gebeurd. Het tweede flesje moest geopend worden in mijn aanwezigheid en dat is niet gebeurd.

HUMO: Hebben de dokters een fout begaan?

Merckx: Nee.

HUMO: Dus u was wel positief?

Merckx: (geen antwoord)

HUMO: Dr. Luc Van de Caveye, de ploegdokter van Mars-Flandria, heeft vastgesteld dat 95% van de Ronderenners stimulerende middelen en hormonen gebruiken.

Merckx: Ik ken daar niets van. Maar ik neem geen middelen die verboden zijn.

HUMO: Ook geen hormonen?

Merckx: Dat is verboden. Géén hormonen. (nvdr: hormonen zijn niet verboden)

HUMO: Hebt u geen amfetamines gebruikt voor de dopingcontrole werd ingevoerd?

Merckx: Nooit!

HUMO: In 1957 was u wereldkampioen bij de beroepsrenners te Heerlen?

Merckx: Neen.

Interventie Van Buggenhout (Jean Van Buggenhout, manager van Merckx en wielerorganisator, fvl): In 1957 koerste Eddy nog niet, meneer.

HUMO: In 1967 bedoel ik natuurlijk. U werd toen positief bevonden. Dat bleek uit het wetenschappelijk rapport van de controle. U was vijfmaal positief op cafeïne.

Merckx: Van cafeïne wist ik niets. Ik zal ’s morgens een kop koffie gedronken hebben. Of misschien koffie tijdens de koers. Ja, dat zal wel. Zeker en vast.’

Einde gesprek.

            Een paar weken later mag radioreporter Jan Wauters voor hetzelfde weekblad Lomme Driessens interviewen, sportdirecteur van Merckx. ‘Afbreken is gemakkelijk. De journalisten van vroeger leefden meer voor hun beroep, die leefden ook meer mee met de renners. Nu zie je dat niet meer, ’t is allemaal sensatie. Wat er in de koers gebeurt, dat zien jonge journalisten niet. Zij zien alleen wat er rond gebeurt.’ Over doping: ‘Neen, nooit gezien. Ik kan er niet tegen. Ik ga buiten als ze bezig zijn, met wát dat weet ik niet. Ik wil dat niet zien. (…) Er zijn altijd jonge coureurs die misschien toch pakken. Om ze het af te leren of om te verhinderen dat ze er mee zouden beginnen, is die controle nodig. Voor de kleintjes, dus. Maar voor de groten, die gaan toch allemaal lang mee.’[ii]


[i] Humo, 9 juli 1970, p. 20

[ii] Humo, 13 augustus 1970, p. 6



Leiderschap

Politiek, Samenleving, Sport Posted on za, september 14, 2024 12:47:13

Vorige week had ik het hier al over leiderschap – met name de mythologisering van de (top)CEO’s in (top)bedrijven –, nu zal het er alwéér over moeten gaan, vrees ik. Dat is allemaal de schuld van Bart De Wever en Kevin De Bruyne. De eerste is kandidaat-premier, burgemeester (en ook kandidaat) en partijvoorzitter (er zijn geen andere kandidaten); de tweede is een stevig betaalde voetballer bij Manchester City en de Rode Duivels, al wordt dat laatste stilaan in twijfel getrokken. De eerste wil excellentie worden, de tweede is dat al jaren.

Beiden deden deze week uitspraken die vele haren te berge deden rijzen. De cumulard par excellence had het in een reactie over het joyriden met een ambulance door een trio niet al te snuggere jonge kerels over een terugkerend problemen bij allochtonen. Dat was geen slip of the tongue, De Wever weet best wel wat hij zegt. In het verleden veralgemeende hij al versus de Berbergemeenschap in zijn stad, nu maakt hij het ‘probleem’ nog wat breder: het zijn de jonge allochtonen. En zeg gerust ook maar: de ouderen, want die voeden de jongeren niet op. Voor eender welke andere politieke sterveling zou dit een driedubbele faux pas zijn, voor de Antwerpse burgemeester zit er een doortrapte bedoeling achter: iemand de schuld geven (doet-ie graag en gretig), een bevolkingsgroep stigmatiseren (dat ligt goed bij de vlottende achterban zo vlak voor de lokale verkiezingen), de aandacht afleiden van de eigen tekortkomingen (het blijft natuurlijk wel de stad die hij al twaalf jaar bestuurt). Voeg daar nog aan toe dat twee van de drie ‘plezierrijders’ uit Latijns-Amerika afkomstig zijn, want met ‘allochtonen’ bedoelt De Wever uiteraard ‘van Noord-Afrikaanse origine’. Dat de betrokkenen gewoon de Belgische nationaliteit hebben, is ook nog zo’n vergetelheid-om-bestwil, versta: wie buitenlandse wortels heeft, hoort er volgens de burgemeester van Antwerpen niet echt bij, bij die warme, lokale gemeenschap met zijn hechte identiteit (quod non).

De onnavolgbare Lectrr maakte er een geweldige cartoon over in De Standaard. Onder de bovenkop ‘Uitspraken De Wever’ zie je twee hangjongeren praten over de kwestie. Zegt de tweede, nonchalant zittend op de leuning van een bank in het park: ‘Premier van alle Belgen? Die is nog geen burgemeester van alle Antwerpenaars’. Touché! In één prentje de hele problematiek samengevat: De Wever is een exclusieve burgervader. Hij sluit bewust en herhaald burgers die niet in zijn electorale kraam passen uit. Slecht leiderschap. Een goede leider is inclusief, probeert iedereen te betrekken, staat open voor anderen, heeft oog voor kleine en grote struikelblokken, zet geen mensen of groepen van mensen tegen elkaar op voor zijn eigen gewin. De Wever mag dan wel de toonaangevende politicus van deze eeuw tot nog toe zijn in dit land, hij is geen staatsman (en zal dat wellicht nooit zijn), noch een verbindende factor in een gemeenschap. Hij mag dan wel op sommige niveaus de baas zijn, maar hij is geen goede leider.

Kevin De Bruyne is dat evenmin. Na de zoveelste tegenvallende prestatie van de Rode Duivels nam hij kort na de wedstrijd geen blad voor de mond voor de VTM-camera. Niets of niemand deugde: deze generatie voetballers niet, hun talent, hun mentaliteit. Ongelijk heeft hij natuurlijk niet helemaal, maar zulke dingen zeg je binnenskamers en alleen mits toestemming van de groep trek je met zulke uitspraken naar de media. De Bruyne gooide zijn medespelers voor de bus die hij zelf bestuurde. Plat waren ze. Op Onana na wilde niemand nog praten voor de verzamelde pers. De mond gesnoerd door de man met de band.

Bij afwezigheid van Romelu Lukaku is De Bruyne momenteel aanvoerder van de nationale ploeg. Een slecht idee. Fantastische voetballer, geen leider, net zomin als dat Thibaut-me-myself-and-I-Courtois een voortreffelijke keuze zou geweest zijn als stuurman van de stuurloze duiveltjes. Een fout die ontzettend veel gemaakt wordt in de voetballerij, is dat de beste speler tot aanvoerder gebombardeerd wordt. Messi. Ronaldo. Hazard. Niet doen. Laat de heren uitblinken, de tegenstand tureluurs draaien, oneindig veel poen scheppen, maar denk niet dat je beste speler meteen ook je meest geschikte captain is. Meestal is hij dat namelijk niet. Een goede aanvoerder in de sportwereld ziet het team op de eerste plaats, niet zichzelf. Een goede aanvoerder verdedigt het team naar de buitenwereld en zegt in de kleedkamer waar het op staat. Een goede aanvoerder maakt zijn persoonlijke frustraties ondergeschikt aan het belang van de groep.

(Je kunt dat overigens ook doortrekken naar de bedrijfswereld. Ik zal namen noemen: Jan Wauters was misschien wel de beste radiosportjournalist die deze regio ooit gekend heeft, maar ze hadden hem nooit baas mogen maken, want te veel met zichzelf bezig: een vedette mag dat, een leidinggevende niet. Wat is er mis mee om iemand te laten excelleren op zijn favoriete positie? Extraatje erbij op het loonbriefje, dat natuurlijk ook weer wel. Nog een naam: Aimé Van Hecke. Onmisbaar als extern adviseur om de VRT uit het kijkcijfermoeras te trekken, geen bezielende en inclusieve directeur televisie, want alleen de vedetten telden mee. Meer namen op eenvoudig verzoek.)

Lionel Messi, in mijn ogen de beste voetballer aller tijden, zie je zelden het voortouw nemen als het om leiderschap gaat. Cristiano Ronaldo juicht zelfs nauwelijks als een ploegmaat gescoord heeft. Eden Hazard is een lieve jongen, maar als hij zelf niet goed draaide, slaagde hij er niet in om zijn tien ploeggenoten aan te sturen. Kevin De Bruyne aanvaardt niet dat de tien mindere goden in het Belgische elftal niet volledig in zijn dienst spelen. In die zin is Lukaku een veel betere aanvoerder, al worstelt die bij de Rode Duivels toch te veel met zichzelf en is zijn lichaamstaal soms bijzonder negatief. Vincent Kompany, dát was een aanvoerder. Franky Van der Elst. Eric Gerets. Team players, die hun ploegmaats aanvuurden en -stuurden, en die hun geloofwaardigheid haalden uit het feit dat ze ook nog eens aardig tegen een bal konden trappen.

Leiderschap is in grote mate jezelf kunnen wegcijferen voor een groter doel, of dat nu winst in een voetbalwedstrijd is, dan wel het vormen van een regering of het creëren van een inclusieve stadsomgeving, of het goed functioneren van een bedrijf. Met slecht leiderschap scoor je misschien eenmalig of op korte termijn, maar op de middellange termijn ben je beter af met iemand die het grotere plaatje ziet.

Donald Trump is geen leider, Kamala Harris zal dat hopelijk snel worden.



Supporters weten niet altijd waarom

Sport Posted on za, juni 29, 2024 12:09:04

Er werd de voorbije dagen meer over ‘s lands voetbalfans dan over ’s lands voetballers gesproken en geschreven. Als supporter moet je consequent je ploeg (onder)steunen, riep de ene, het woord is nu eenmaal afgeleid van het Engelse ‘to support’. In goede en in slechte dagen. Als je ploeg zo lamentabel (niet) voetbalt, heb je het recht om kritiek te uiten, riep de andere.

De CD&V’er in mij, enerzijds diep verdoken, anderzijds soms te hulp snellend in een discussie die niet zwart-wit is, zegt: ze hebben allebei ongelijk. En gelijk.

Natuurlijk mag een fan zijn ontevredenheid ventileren. Stel dat je heel veel kostbare euro’s hebt neergeteld voor een concert van je favoriete band in een verre buitenlandse stad en die band verschijnt a) veel te laat op de afspraak, speelt b) ongeïnspireerd en ongeïnteresseerd, en stapt c) al na een halfuurtje van het podium, dan heb je het verdomde recht om je boos te maken, omdat je als consument niet de waren krijgt die je dacht te hebben aangekocht. Niet tevreden, geld terug, kent u die slogan nog?

Is die band wel op tijd, druipt het spelplezier eraf en duurt het optreden drie uur, maar spelen ze jouw favoriete song niet, dan moet je slikken en zwijgen. In Rode Duivels-taal: ze hebben zich gekwalificeerd voor de achtste finales, mission accomplished, in zo’n toernooi kan alles nog, de bal is rond en meer van dat soort clichés. Niet tevreden? Da’s dan pech!

Máár: als diezelfde Rode Duivels, in wat vooraf als de zwakste poule van het toernooi werd bestempeld, slechts met de hakken over de sloot de eerste ronde overleven, na één goede en één behoorlijke speelhelft (telkens tegen Roemenië), dan valt er niet echt te juichen (van bonds-, coach- en spelerszijde) en nog minder als je enkele vakantiedagen en meer dan duizend euro hebt opgeofferd om af te reizen naar Frankfurt of Stuttgart (Keulen was dus wel oké) om een laf elftal aan het werk te zien, waarbij er, daarbovenop, achteraf ook nog door de coach en de spelers werd getoeterd dat het best wel goed was: ach, kom nou! Wees dan tenminste eerlijk, zeker als trainer-des-vaderlands. En kom niet af met zo’n wankel excuus als ‘de bus was te laat, de voorbereiding was om zeep, ik heb maar een speech van anderhalve minuut kunnen geven, maar al bij al speelden we goed’. Daarmee ondergraaf je je eigen geloofwaardigheid en beledig je de aanwezige fans nog eens extra. Die zullen echt wel braafjes in de handen klappen als het resultaat tegenvalt, maar de mouwen werden opgestroopt, de elf BVBA’s op het veld zich in het zweet hebben gewerkt – écht zweet, niet de zweterige indruk die de shirts geven – en er werd gevoetbald vanuit eigen sterkte.

De Rode Duivels waren in de groepsfase als een populaire band die vier en een half uur stevige rock-‘n-roll beloofde, maar het na hooguit driekwartier al voor bekeken hield, waarna er de rest van de tijd hoempapa uit de luidsprekers galmde. ‘Teleurstellend’ is een eufemisme in deze.

Dus, ja, die teleurstelling mag ook getoond worden naast het veld en in het hele vaderland. Het was niet eens ‘niet goed genoeg’, het was gewoon ‘niet goed’. Punt. Die kwalificatie is normaal en hoeft dus vooral niet gevierd te worden als een succes, en ja, het was beter dan in Qatar, maar dat is geen vergelijkingspunt: zo ongeveer alles zou beter geweest zijn dan Qatar, die complete afgang van de nep-gouden generatie.

Toch hou ik een slag om de arm – Sammy Mahdi, contacteer mij! –, want de vraag is of die foeterende en middelvingers opstekende boze fans wel échte fans zijn. Of waren het van die voetbaltoeristen die om de twee jaar vanonder een steen komen gekropen, hun ongewassen gebleven en intussen steeds nauwer zittende tricolore outfit aantrekken en doen alsof ze er in goede én in slechte tijden staan? Best mogelijk.

Successupporters ergeren mij mateloos. Je ziet ze een heel seizoen niet en als je team op de laatste speeldag kampioen kan worden, vullen ze opeens het stadion. Successupporters dagen, zoals de term het al aangeeft, op als de ploeg/het land succes heeft en ze verdwijnen even snel wanneer dat succes er niet meer is. De veel te jong gestorven sportjournalist Piet Theys zei ooit in Dood van een sandwichman, een documentaire van Robbe de Hert uit 1971 over de begrafenis van wielrenner Jean-Pierre Monseré: ‘Verenig u met het succes van de succesvollen op het ogenblik dat ze succes hebben en een deel van dat succes zal op u afstralen.’ Als je dit omkeert, betekent het: loop weg als de voorheen succesvollen geen succes meer hebben, want een deel van hun falen zal op u afstralen. Achterbaksheid is des mensen.

Zo gaat dat met successupporters: vandaag het hoogste woord, morgen in geen voetbalvelden of wegen ernaartoe te bekennen. Je hebt er heel even iets aan, als het goed gaat. Je hebt er niets aan in mindere tijden. ‘Supporters weten waarom’, klinkt de slogan van Jupiler. Leugentje om bestwil: supporters weten niet altijd waarom. En successupporters weten al helemaal niets.

Successupporters zijn even ergerlijk als lieden die naar Werchter of Pukkelpop gaan ‘voor de sfeer’. Dat loopt wat rond, dat komt wat oude bekenden tegen, dat drinkt veel meer dan het aankan en dat gaat dan liefst zo dicht mogelijk bij het podium staan om daar selfies te maken, af en toe op ‘record’ te duwen en vooral heel veel en heel luid te praten over avonturen die ze lang geleden samen beleefd hebben, hahahaha, daarbij de boze blikken van de omringende fans die wél voor de muziek zijn gekomen ontwijkend.

***

De lichtblauw-lichtbruine Kuifjes hadden hun fans áltijd moeten groeten na Oekraïne-België. Het boegeroep kwam niet uit alle monden tegelijk. Van de elfduizend aanwezige Belgen waren er zeker tienduizend die hen níet stonden uit te jouwen, die óók vakantiedagen hadden moeten opnemen en veel geld neertellen voor een – voorzichtig uitgedrukt – matige match, en die óók respect verdienen, meer respect dan de awoertroepers trouwens. Kevin De Bruyne houdt de lippen stijf op elkaar wanneer de Brabançonne weerklinkt, maar hij had ook na de wedstrijd beter gezwegen en zijn maats met een handbeweging verplicht om de fans te groeten. Een echte leider zou het zo gedaan hebben. De Bruyne is een leider met de voeten, niet met het hart en de hersenen. Kompany zou dat anders aangepakt hebben.

***

Deze afstandelijke journalist-supporter zegt: er moeten meerdere tandjes worden bijgestoken door de Rode Duivels. Meer lef. Meer druk naar voren. Meer wil om te winnen. Meer, meer, meer. Maar u weet hoe dat zal gaan na de voorspelbare uitschakeling maandagavond door Frankrijk: de voetbalbond zal argumenteren dat het geen schande is om te verliezen van een topfavoriet, de coach zal concluderen dat het al bij al een goed toernooi is geweest, de spelers gaan met vakantie naar exclusieve zonnige oorden die te duur zijn om er lastig te worden gevallen door ontevreden fans. En als België zich onverhoopt kwalificeert zal de euforie over ons land neerdalen en komen er nog meer successupporters onder stenen uitgekropen.

Enerzijds blijven we een land van underdogs en underachievers (als Denemarken, Griekenland en Portugal Europees kampioen kunnen worden, kunnen wij dat ook, als Kroatië – een landje met ocharme 4,2 miljoen inwoners – een wereldbekerfinale kan spelen, waarom wij dan niet?), anderzijds kunnen we op 14 juli nog altijd Europees kampioen worden. De eersten die dan de échte fans van de voorste rijen op de Brusselse Grote Markt zullen wegdrummen, zullen diezelfde successupporters zijn die twee en een halve week eerder nog luidkeels boe riepen. Want ja, ‘Verenig u met het succes van de succesvollen op het ogenblik dat ze succes hebben en een deel van dat succes zal op u afstralen’…



Het EK op Sporza

Journalistiek, Radio en Televisie, Sport Posted on za, juni 22, 2024 12:48:37

Niet alleen de Belgische mannen op het veld worden dezer dagen overstelpt met keiharde verwensingen, stevige kritiek en goedbedoelde raadgevingen, hetzelfde overkomt de programmamakers bij de VRT, afdeling Sporza. Grootste gemene deler van die opmerkingen: het ziet er allemaal zo goedkoop uit op tv. Anderhalf jaar geleden was het imposante Wintercircus in Gent het decor tijdens het WK in Qatar, nu is dat een bescheiden (radio)studio aan de Reyerslaan. En als er dan al eens publiek in die studio zit, bij de avondwedstrijden, lijkt het wel een weinig populair café. Waar blijft dat volk? (En waar is dat feestje?)

Tja, de publieke omroep zal altijd tegenwind krijgen. De mensen die er werken kunnen heus wel tegen een stootje, alleen als bewindvoerders beginnen te morrelen aan de dotatie staan ze machteloos. Dat is precies wat er de jongste jaren is gebeurd door de VRT-onvriendelijke Vlaamse regering. De publieke omroep heeft noodgedwongen moeten besparen en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Ergens moet er dus beknot worden. Meer zelfs: zowat alle diensten zien een hap uit hun budget verdwijnen.

Als kijkers kritiek hebben op het wedstrijdcommentaar kan ik dat nog enigszins volgen. Soms is het echt niet goed. Je hoort ook – die besparingen hé! – dat sommige commentatoren gewoon in een cabine in Brussel zitten. Dat is goedkoper, maar het perkt hun mogelijkheden in. Zij zien namelijk alleen wat u en ik thuis ook zien. Is er een fase waarin er wel of niet sprake is van buitenspel, of is het niet meteen duidelijk of er een doeltrap dan wel een hoekschop volgt, dan zien zij de lijnrechter niet vlaggen. Als ze in het stadion zouden zitten, konden ze dat wel prompt melden. Nu hoor je de pijnlijke aarzeling: wat moet ik nu zeggen? Ter plekke commentaar geven heeft dus een aanzienlijke meerwaarde (zelfs in de koers, ook al turen de commentator en zijn co de hele tijd naar een monitor waarop ze exact hetzelfde zien als u en ik thuis, maar door voeling te houden met het hele circus verzamelen ze ook nuttige informatie voor de vele uren die moeten gevuld worden).

Wat ik niet kan volgen, is de kritiek op de ‘magere’ omkadering. De essentie blijft immers de wedstrijd, dat wat er zich in die negentig-plus minuten binnen die groene rechthoek afspeelt. De rest zijn toeters en bellen. Als je dan toch moet beknibbelen, doe het dan inderdaad daarop. Ik zou zelfs nog verder gegaan zijn: géén publiek, wegens géén toegevoegde waarde. Alleen deskundige analyses, liefst dan met een analytisch tekenprogramma dat makkelijk te bedienen is. Een gewone tv-studio volstaat.

Weet u wat het is: we zijn rotverwend. Vierendertig jaar geleden introduceerde Mark Uytterhoeven de studio-omkaderingen tijdens het WK in Italië. Dat was toen baanbrekend. En uitermate entertainend. Maar ja, dat was Uytterhoeven, een unieke tv-persoonlijkheid, een kerel met een hoek af (in de goede zin van die term), iemand die zodanig goed voorbereid was (mede dankzij een al even gedreven team), dat hij op de set losjes uit de pols leek te presenteren. Probleem is dat Mark Uytterhoeven one of a kind is. Wie na hem de omkaderende EK- en WK-programma’s presenteerde, had sowieso minder talent, minder humor of minder gedrevenheid (en in het slechtste geval een combinatie van die drie factoren).

Carl Huybrechts, vakman, maar ook zeer nonchalant: die dacht dat zijn metier en zijn soms scherpe humor het wel zouden beredderen.

Karl Vannieuwkerke, vakman en harde werker, zeer in zijn schik aan een tafel in een of andere Franse negorij, maar niet gekend vanwege zijn spitante humor.

Dus, ofwel moet je Uytterhoeven terughalen (wat hij niet meer wil) of klonen, ofwel een ander soort omkadering uitdokteren. Soberder. Gericht op voetbaldeskundigheid. Niet mikkend op een groot publiek, want dat haakt toch af. Ten bewijze: de voetbalomkaderingen mét Uytterhoeven haalden minder dan de helft van de kijkers van de match die ertussenin geprangd zat. De hoofdzaak blijft: voetbal. Niet: praten over voetbal.

Een ander euvel is de BV-isering van voor- en nabeschouwingen en andere praatprogramma’s over voetbal. Niet doen. Ga niet op zoek naar Average Rob in het stadionpubliek. Nodig Viktor Verhulst niet uit om quasi-deskundig over voetbal te komen praten. Keep it simple. Je jaagt er de voetballiefhebbers mee weg en Jan en Jeannine Modaal zitten er evenmin op te wachten. Waarom doe je dat dan?

(Overigens kijk en luister ik bijna nooit naar voetbalpodcasts. Eindeloos gelul, vind ik het. Niet dat de meeste aanwezigen op de set er niets van kennen, deskundigheid is niet het probleem, wel het urenlang geëmmer over futiele details. Bovendien: als iemand het beter weet, zal ik het wel zijn, natuurlijk.)

Neem een voorbeeld aan de BBC: geen amechtige pogingen om het volk te entertainen, neen, al sinds mensenheugenis rechttoe-rechtaan analyses van ex-topvoetballers en trainers, in goede banen geleid door Gary Lineker, zelf ook geloofwaardig vanwege zijn indrukwekkende spelerscarrière. Alhoewel, neem geen voorbeeld aan de BBC als er moet bespaard worden: hun omkadering wordt op dit EK gepresenteerd vanuit een glazen kooi met uitzicht op de Brandenburger Tor in Berlijn. Over weggegooid geld gesproken: als je niet in het stadion zit, kan je dat programma net zo goed (en veel goedkoper) maken vanuit de studio in Londen.

Mijn goede raad aan mijn ex-collega’s onder de toren: schenk geen aandacht aan de kritiek (behalve de mijne, uiteraard). Maak programma’s voor echte voetballiefhebbers en niet de tijdelijke (succes)supporters, want die gaan tijdens de besprekingen voor, tijdens de rust en na toch naar het toilet, de frigo of de barbecue, waarop nog wat aangebrande worstjes klaarliggen. Stop met die debiele promofilmpjes voor de eigen pronostiek. Laat alleen kenners aan het woord, niet random BV’s die zomaar wat in de microfoon brabbelen. Bespaar op randzaken en stuur de commentatoren allemaal, zonder uitzondering, ter plekke, zeker nu het in Duitsland is, niet meteen het andere eind van de wereld. En hoop dat de Rode Duivels het vanaf vanavond beter beginnen te doen, want eens die naar huis gespeeld zijn, zullen de kijkcijfers van VRT 1 als een pudding in elkaar zakken.

Tot slot: van de – overigens bijzonder matige – Duitse wedstrijdregie verwacht ik live wedstrijdbeelden, waar mogelijk onderbroken door een beperkt aantal herhalingen van échte doelkansen, zonder dat voortdurend inzoomen op de in de eigen landskleuren uitgedoste toeschouwers, die als ze in beeld komen dan nog eens als een randdebiel staan te zwaaien naar het grote scherm waarop ze zichzelf zien, in plaats van naar de camera vlakbij.



Racisme is geen fait divers

Journalistiek, Samenleving, Sport Posted on za, maart 09, 2024 12:37:57

Migratie is dus een thema tijdens de zoveelste moeder aller verkiezingen. Het Thema, zelfs. Dat heeft De Vlaming ons laten weten in enkele recente opiniepeilingen. Partijen die van migratie hun electorale broodwinning hebben gemaakt, snoepen hiervan, Vlaams Belang op kop.

Ook N-VA wil een migratiestop. Dat dit indruist tegen zowat de hele geschiedenis van de mensheid, ach, historici bij die partij klinken al jaren meer hysterisch dan historisch. Dat het indruist tegen internationale verdragen, ach, al die wereldvreemde wereldverbeteraars en naïeve deugpronkers toch, met hun menslievendheid. Dat het indruist tegen internationale solidariteit, empathie en mededogen, ach, daarmee scoor je niet in dit tijdsgewricht. Dat begrippen als ‘migranten’, ‘vluchtelingen’ en ‘asielzoekers’ op één hoop worden gegooid, ach, voor De Mensen is dat allemaal hetzelfde: ze zien er anders uit, laten we ze dan vooral als één coherente groep beschouwen, dan kunnen we ze vervolgens collectief proberen weg te duwen uit onze samenleving. Negeren. Er niet naar omkijken. Doen alsof ze er niet zijn en, als ze iets te veel opvallen, zeggen dat ze er niet zouden mogen zijn. Makkelijk zat. Retoriek kost niets, alleen wat speeksel of gerikketik op een klavier.

Neen, De Vlaming is niet per definitie een racist, maar als een kwart van de stemgerechtigde Vlamingen op een openlijk racistische (en eerder daarvoor veroordeelde en ondanks een naamsverandering nauwelijks veranderde) partij stemt, geeft dat te denken. Tel daarbij de kiezers van een partij die een migratiestop (‘Iedereen buiten houden!’) propageert, dan kom je al een kleine helft van de volwassenen in deze regio die wie niet van hier is hier ook niet welkom wil heten, wat ook de achtergrond moge zijn van die persoon. Wegkijken van miserie zegt iets over het inlevingsvermogen en de menselijkheid van mensen. En dan is er nog die sociaaleconomische kortzichtigheid, want niet alleen is migratie een perfect normaal historisch verschijnsel, we kunnen ook niet zonder, maar dan wel gecontroleerd, dat is juist.

Op sociale media is het al een poos bon ton om eender wat tegen eender wie te roepen. Na zijn gemiste strafschop tegen Club Brugge kreeg de Nigeriaanse KRC Genk-spits Tolu Arokodare de wind van voren van zijn eigen fans. Ik kan nog begrijpen dat heetgebakerde fans hem in the heat of the moment een lange slungel noemen, iemand die best nooit nog achter de bal gaat staan als die op de stip ligt, een sukkelaar, een speler die liefst zo snel mogelijk wordt verkocht, maar nooit — nóóit! – mag je zijn huidskleur misbruiken om hem te bejegenen. Dat is racisme, een andere definitie bestaat er niet. Het is vanuit je eigen, witte superioriteitsgevoel iemand die er net iets anders uitziet bekladden omdát hij er net iets anders uitziet. Vintage racisme.

Sinds de fameuze uitspraak van N-VA-politica Liesbeth Homans dat racisme een relatief begrip is, hebben heel wat bewoners van dit kleine stukje aardkluit die retoriek in woorden en daden overgenomen. In de eerste plaats haar partijgenoten, zelfs zij die zelf een niet-witte huidskleur en een migratieachtergrond hebben. Wellicht kadert dit in dezelfde attitude waarmee Vlaams-nationalisten ook de klimaatopwarming als een relatief begrip beschouwen, en bij uitbreiding alles wat niet met de Vlaamse identiteit te maken heeft. Als reële maatschappelijke problemen als relatief worden beschouwd, hoeven we er geen aandacht aan te besteden. Simpel (en helaas ook effectief).

Normaal hadden Paul Beloy en ik op 21 maart, de Internationale Dag tegen Racisme, een lezing over racisme en discriminatie moeten geven in Maaseik. Die werd een paar dagen geleden afgelast bij gebrek aan belangstelling. Dat zegt iets, in de eerste plaats over de Maaseikenaars. Twee jaar geleden schreven wij We have a dream!, over racisme vroeger en nu, een boek dat voor geen meter liep. Een paar honderd kopers vond het vehikel, dat nochtans als eerste ‘Vlaams’ boek een uitgebreide geschiedenis van racisme en discriminatie bracht, de problematiek belichtte in een aantal dominante maatschappelijke regionen en op het eind concrete suggesties deed om het probleem aan te pakken en, wie weet, een aanzet tot oplossing te bieden. Laat ons gerust, dacht de potentiële lezer.

Najaar 2016 hadden Paul en ik al racisme in het voetbal aangekaart in Vuile zwarte. Ook dat boek deed het niet te best in de handel (een eufemisme). Toen ontwikkelde ik de theorie dat voetballiefhebbers niet willen gestoord worden in de beleving van hun favoriete spelletje en dat niet-voetballiefhebbers het in de eerste plaats zagen als een boek rond een sport die hen niet interesseerde. Na We have a dream! heb ik mijn theorietje bijgestuurd: racisten zijn uiteraard niet geïnteresseerd in het aanpakken van iets wat zij niet als een probleem percipiëren. Eigen volk eerst, de anderen moeten weg, wij zijn superieur. Een grote middengroep heeft geen mening en laat begaan. Het interesseert hen gewoon te weinig of helemaal niet. Het ergst vind ik nog — als mijn cynische theorie tenminste klopt — dat ook antiracisten niet geïnteresseerd zijn. Ze weten het allemaal al (denken ze). Zelfs de organisaties die professioneel en gesubsidieerd bezig zijn met de strijd tegen het racisme, gaven niet thuis. Op onze vraag om mogelijke oplossingen aan te reiken, dacht (naïeve) ik dat ze die gewoon uit een figuurlijke lade moesten halen en doorsturen. Niets ontvingen we van Hand in Hand tegen Racisme, Kif Kif en consoorten, helemáál niets. De cynicus in mij denkt dan: natuurlijk sturen ze geen suggesties voor oplossingen, want stel je maar even voor dat ze dat wel doen en dat de samenleving uiteindelijk het juk van het racisme kan afschudden, dan vallen zij zonder subsidies en dus zonder werk. Overdrijf ik? Ik weet het niet. Het is ofwel dat, ofwel is er ook bij deze organisaties een gebrek aan échte interesse, ofwel mogen we spreken van incompetentie. Kies maar. Vrolijker zult u er niet van worden. Tenzij u een racist bent en het allemaal wel oké vindt, natuurlijk.

Voor de media is racisme al vele jaren een fait divers. Iets waarover geschreven wordt na een incident, waarna de maatschappelijke verontwaardiging wegebt en het wachten is op een volgend incident. Een nieuw fait divers op pagina zeven. Ik mocht deze week een stuk leveren aan de krant De Morgen met getuigenissen over racisme in de Belgische lagere voetbaldivisies. Eerst ging dat een bijdrage van 20.000 lettertekens (vier pagina’s) worden in de weekendbijlage Zeno. Dan werd mijn voorstel voor een artikel op de voorpagina en een dubbele pagina binnenin (samen goed voor 14.000 lettertekens) weggewimpeld. Uiteindelijk werd het ongeveer anderhalve pagina (9.000 tekens).

Natuurlijk moet ik dankbaar zijn, als freelancer, dat mijn stuk überhaupt gepubliceerd werd en dat ik eind deze maand een factuur mag insturen. Toch geeft het een wrang gevoel. Een schouderklopje links en centrumlinks (niet rechts, uiteraard), ‘Goed gedaan, jongen!’, maar minder maatschappelijke impact dan het had kunnen hebben.

Ik vind dat jammer: voor mezelf, voor de geïnterviewden, voor de voetbalbond, die sinds een paar jaar oprecht bezig is met de materie.

Ik vind dat schrijnend: voor al wie met racisme te maken krijgt.

Ik vind dat typisch: de media focussen op individuele incidenten en verliezen de context uit het oog.

ik vind dat ergerlijk: we staan stil bij wat vandaag gebeurt, niet bij wat vroeger is gebeurd of later zou kunnen gebeuren.

Nou, wie toch de oorspronkelijke volledige tekst wil lezen — inleidend artikel met het nieuws en de uitgebreide weergaven van de getuigenissen — kan hieronder terecht.

Racisme is geen fait divers. Niet voor de slachtoffers, niet voor de grotere groep geviseerde medemensen, niet voor de samenleving. In de zoektocht naar oplossingen kan een opsomming van individuele gevallen en incidenten nuttig zijn, maar dan wel als opstapje naar een concrete aanpak. Anders is het wachten op het volgende voorval, waarna de ene groep weer ‘Schande!’ zal roepen en de andere ‘Ja, maar wat doe je dan met racisme tegen blanken?’ Aan dovemansgesprekken, die per definitie niet oplossingsgericht zijn, hebben we niets.

Racisten hebben altijd ongelijk. Als we dat nu ook eens blijven benadrukken, door leugenachtige beweringen systematisch te weerleggen en door hen geen forum meer aan te bieden?

***

Racismemeldingen in ons voetbal blijven toenemen

Vorig seizoen werd het meldpunt van de voetbalbond 452 keer gecontacteerd om discriminatie te signaleren. In 2021-2022 waren dat nog 372 meldingen, een toename met meer dan 20 procent. 85 procent van die meldingen draait rond racisme. Dat heeft volgens de voetbalbond vooral te maken met een hogere alertheid en toegankelijkheid, niet met een groter wordend racismeprobleem.

Oerwoudgeluiden. Denigrerende opmerkingen. Het n-woord dat nog gretig gehanteerd wordt door spelers en supporters. Van hoog tot laag en van volwassen tot heel jong is het racisme dat in de samenleving prominent aanwezig is, ook in het voetbal omnipresent. Racistische kreten worden geslaakt om voetballers van de tegenstander te intimideren, maar niet zelden gebeurt dat ook gewoon uit onversneden racisme. Voetbal is de enige sporttak waarin dergelijke incidenten veelvuldig voorkomen.

In het voetbalseizoen 2021-2022 waren er 372 meldingen, wat toen al een flinke stijging was ten opzichte van het seizoen daarvoor. Het afgelopen seizoen ging het om 452 meldingen, een stijging met bijna 22 procent. Voor de voetbalbond geen reden tot paniek.

“Collega’s schrokken ervan dat er plots veel meldingen binnenkwamen”, zegt hr-verantwoordelijke van de voetbalbond Sylvie Marissal. “Wij vinden dat net een goed teken: mensen vinden de weg.”

Volgens de bond is er dan ook geen sprake van méér racisme, maar zijn slachtoffers en omstanders alerter geworden, en vullen ze bijgevolg sneller het online formulier in om een incident te melden. Wie actief is in de lagere klassen, vanaf Eerste Amateur, kan ook een e-mail sturen naar Voetbal Vlaanderen of de Association Clubs Francophones de Football (ACFF), die respectievelijk de niet-professionele voetbalclubs in Vlaanderen, Brussel en Wallonië verzamelen.

Wij tegen zij

Het probleem is niet nieuw, de aanpak evenmin. De jongste jaren kwam er binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond een diversity board — een klankbord van ervaringsdeskundigen — en een meldpunt voor racistische incidenten, worden er workshops georganiseerd in clubs, worden er acties georganiseerd onder de Come Together-koepel en wordt racisme aangepakt door een aparte kamer binnen het bondsgerecht. Met Samia Ahrouch werd ook een inclusiemanager aangesteld.

“De déclic is er gekomen na dat racistisch incident met Romelu Lukaku in september 2019 in Cagliari”, zegt ze. “De toenmalige ceo van de bond, Peter Bossaert, vond dat er een actieplan moest komen. We hebben dit opgesteld samen met twintig experten en ervaringsdeskundigen, om zoveel mogelijk expertise rond de tafel te verzamelen. Daarnaast hebben we twee onderzoeken gedaan, samen met de VUB en de KU Leuven, waaruit bleek dat een op de drie jongeren al eens het slachtoffer was geweest van discriminatie. Bij meisjes was dat zelfs een op de twee. Racisme en fatphobia waren daarbij de vaakst voorkomende vormen.”

Daders worden naar de Kazerne Dossin gestuurd in Mechelen, het AfricaMuseum in Tervuren, RainbowHouse, de Brusselse thuisbasis van LGBTQIA+-verenigingen, of Play for Peace, een inclusieacademie.

Marissal: “Die organisaties zetten vooral in op het tegengaan van het ‘Wij tegen Zij’-verhaal. Polarisatie. Iets wat je in de hele samenleving terugvindt, dus ook op en rond voetbalvelden. Wij noemen onszelf realistische believers: we geloven dat we op middellange en lange termijn binnen onze eigen biotoop, het Belgisch voetbal, een verandering kunnen teweegbrengen. We doen dat niet alleen met sancties. Soms is dat de enige mogelijkheid, maar daarmee veroorzaak je geen mentaliteitswijziging. Daarvoor is een pedagogische aanpak nodig, zeker bij jongeren. Laat hen inzien dat wat ze doen, fout is. Zo plant je zaadjes.”

Woensdag lanceerde de bond een nieuwe campagne van Come Together, waarbij de nadruk dit keer ligt op online haatspraak. Vorig jaar werd gewerkt met voetballertjes die een tattoo droegen met de verwensingen die ze geregeld te horen krijgen. Die campagne wordt nu doorgetrokken naar het online gebeuren. Toby Alderweireld, die in mei vorig jaar op sociale media zelf te lezen kreeg dat zijn kinderen ontvoerd zouden worden, is het gezicht van de campagne.

Meer grensoverschrijdend gedrag

Ook in andere sporten zijn slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag alerter geworden. Het Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) noteerde vorig jaar 143 meldingen over alle sportfederaties heen. In 2022 waren dat er nog 80, bij de aanstelling van de AanspreekPersonen Integriteit, de zogeheten API’s, in 2018 45.

Die verdrievoudiging in vijf jaar tijd heeft volgens het ICES niet te maken met een toename van grensoverschrijdend gedrag. Getroffen sporters vinden makkelijker de weg naar de verantwoordelijke personen binnen hun federatie.

***

RACISME OP EN NAAST HET VOETBALVELD: SLACHTOFFERS STAAN OP

‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’

In twee jaar tijd is het aantal meldingen van discriminatie in ons voetbal met ruim 20 procent toegenomen: van 372 in het seizoen 2021-2022 naar 452 vorig seizoen. In 85 procent van de gevallen draait het rond racistische opmerkingen. Wordt het probleem alleen maar groter of weten slachtoffers intussen waar ze terecht kunnen? Drie van hen getuigen, de voetbalbond kijkt niet langer de andere kant op. “Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

“De hele wedstrijd door riepen ze ‘Vuile zwarte’ en ‘Vuile aap’. Ik heb dat meermaals aan de scheidsrechter gemeld. Ik pakte een gele kaart uit frustratie, waarna de trainer mij tien minuten voor tijd wisselde omdat ik volgens hem helemaal opgefokt was. ‘Voor je eigen veiligheid’, zei hij. Ik stapte naar de kleedkamers. Op de tribune moest ik onder die supporters doorlopen. Drie vrouwen riepen me toe: ‘Ja, ga maar van het veld, je bent al vuil genoeg!’ Een van hen spuwde naar me, ik zag het speeksel op mijn schouder kleven. Toen werd alles zwart voor mijn ogen. Ik sprong over het hekken en wilde haar, zonder haar fysiek aan te vallen, vragen waarom dat spuwen nodig was, maar supporters van onze ploeg hielden me tegen. De wedstrijd moest zelfs tien minuten worden stilgelegd. Mijn medespelers wilden eigenlijk stoppen, maar onze trainer vond dat we moesten verder spelen. In de kleedkamer heb ik voor het eerst in mijn leven geweend. Om wat er gebeurd was, maar ook omdat dit blijkbaar normaal bevonden wordt. Ik had mijn limiet bereikt.”

Aan het woord is Germaj Rousseau (23), toenmalig middenvelder bij tweedeprovincialer KSK Snaaskerke en de enige speler van kleur op het veld in een wedstrijd op bezoek bij KWS Houthulst op zaterdag 4 februari vorig jaar. “De dag na de wedstrijd kwam de voorzitter van Houthulst naar mij thuis met een krat bier. Hij verontschuldigde zich, zei dat hij en zijn club daar niet voor staan en dat hij er iets aan wilde doen. ‘We weten om welke vrouwen het gaat en we gaan proberen om hen niet meer welkom te heten’, beloofde hij.”

De scheidsrechter had vreemd genoeg geen verslag opgemaakt van het voorval. Toch werd de zaak door het bondsparket behandeld, omdat de fans van Houthulst intussen een kwalijke reputatie hadden opgebouwd in de reeks. Tijdens de hoorzitting werd de voorzitter vergezeld door een advocaat. Hij beweerde opeens dat het allemaal leugens waren. “Hij noemde het een persoonlijke kwestie tussen mij en die drie vrouwen.”

Er kwamen nog meer bewijzen naar voren tijdens een tweede hoorzitting. De voorzitter van Houthulst werd daarop veroordeeld tot het betalen van een geldboete en moest een antiracistische campagne voeren binnen zijn club. “Ik vind het fout dat de club wordt gestraft en de individuen vrijuit gaan. Maar ik ben wel tevreden hoe de voetbalbond dit heeft aangepakt.”

Even terug in de tijd. Op zijn vijfde werd Germaj samen met zijn jongere broertje in een Ethiopisch weeshuis geadopteerd door een West-Vlaams koppel. Zo ontkwamen zij aan de burgeroorlog in hun vaderland en belandden ze op prille leeftijd in Tielt. Naar school ging Germaj in Wingene. “We waren de enige twee jongeren met een andere huidskleur. Als er al een opmerking over gemaakt werd, had dat te maken met het onbekende. Er zat geen kwaad opzet achter. Ik herinner me nog wel een ruzie in een winkel. Mijn broer maakte een opmerking over een man met een nektapijt. Dat was nieuw voor hem, hij had dat nog nooit gezien. ‘Stuur uw kinderen terug naar hun land’, zei die man tegen onze ouders. Mijn mama was gechoqueerd. Het was de eerste keer dat ze geconfronteerd werd met dit soort racisme. Door haar reactie besefte ik dat het om iets serieus ging.”

De jonge Germaj bleek talent te hebben. Hij speelde onder meer bij de jeugd van Club Brugge, KV Oostende, Cercle Brugge en KAA Gent, en ging naar de Topsportschool. “In het jeugdvoetbal is er maar één akkefietje geweest, toen we met Gent tegen KV Mechelen speelden”, blikt hij terug. “Ik ben van nature heel kalm, maar als iemand de hele tijd ‘Aap’ naar je roept, wordt het te veel. Na de wedstrijd sprak ik die speler daarop aan. Achteraf zaten we samen op de Topsportschool en bij de nationale jeugdploeg: het is goed gekomen.”

Op z’n achttiende stond hij bij de beloften van Oostende op het punt om door te breken. “Onze trainer, Gert Verheyen, zei me tijdens de voorbereiding dat ik de conditie had van een speler uit de Premier League.”

Toen sloeg het noodlot toe: gescheurde meniscus, te lang wachten met de operatie, de chirurg die het verkeerde stuk uit zijn knie wegsneed, nieuwe operatie, lange revalidatie. En dan was er als toemaatje ook nog de coronacrisis, waarin er niet kon gevoetbald worden. De box-to-boxspeler zette alles op zijn lerarenopleiding en ging nog louter voor zijn plezier voetballen in provinciale.

“Op hoger niveau zitten ze er waarschijnlijk iets korter op, want daar heb ik niets meegemaakt. In provinciale ligt dat anders. Zowel met tegenspelers als supporters. ‘Vuile zwarte’. ‘Zou je niet beter met de bananenboot terug naar Afrika gaan?’ ‘Moet je niet mee met Sinterklaas, Zwarte Piet?’ Ik vroeg elke keer aan de scheidsrechter om dat te noteren, maar er gebeurde niets mee. Na de wedstrijd zeiden die spelers dan ‘Goed gespeeld, man’ tegen me. Zo hypocriet! Ik kreeg het niet over mijn lippen om hen succes te wensen.”

“Ik heb een dik vel. Ik kan er niet aan doen dat sommige mensen geen open kijk op de wereld hebben. En ik voetbal te graag om mijn plezier te laten kwijtspelen. Tot die ene keer dat ik wel gereageerd heb. Altijd slikken, slikken, slikken, het was even genoeg geweest.”

***

In het boek Vuile zwarte, over racisme in het Belgische voetbal, eindigden Paul Beloy en ikzelf zeven en een half jaar geleden met elf concrete en goedkope oplossingen om het probleem in onze competities, van hoog tot laag, aan te pakken. Zoals: vraag een time-out aan bij een racistisch incident, wees solidair met je onheus bejegende ploegmakker, leg wedstrijden stil en zet ze definitief stop bij herhaalde incidenten, installeer een meldpunt op de voetbalbond. En toen… gebeurde er jarenlang niets. Niet eens de eenvoudigste ingrepen, die alleen wat moeite kostten, geen geld.

Pas drie jaar geleden ging het licht aan en kwam er dan toch een meldpunt bij de bond. Opeens steeg het aantal meldingen van racistische incidenten van het totaal ongeloofwaardige nul in het seizoen 2016-2017 (toen er nog geen officieel meldpunt was) naar een veelvoud daarvan: 372 in het seizoen 2021-2022, 452 in 2022-2023. 85 procent van die meldingen heeft te maken met racisme en discriminatie, de rest met onder meer homofobie, seksisme, islamofobie en antisemitisme. Er was dus echt wel een nood.

Dat bleek ook al uit de vijfdelige studie Mixed-methods onderzoek naar discriminatie in het Belgische jeugdvoetbal van Jeroen Scheerder, Ellen Huyge en Joris Corthouts van de Leuvense onderzoeksgroep Sport & Bewegingsbeleid, het resultaat van grondig onderzoek tussen juni 2020 en maart 2021. Acht op de tien voetballende jongeren had tijdens de laatste twee seizoenen een vorm van discriminatie ondervonden, zo bleek, slechts vijf op de honderd kregen er nooit mee te maken. Een op de vijf gaf aan zelf al gediscrimineerd te hebben. Langs de zijlijn hadden drie op de vier supporterende ouders vormen van discriminatie opgemerkt tijdens wedstrijden. Racisme overheerste daarbij, veel meer dan opmerkingen over seksuele geaardheid (homofobie), lichaamsvorm, religie en moedertaal.

***

“We speelden een uitwedstrijd in derde provinciale. We stonden 2-3 voor. Een minuut of tien van het einde tackle ik bal en man tegelijk buiten. Ingooi voor ons, besliste de scheidsrechter. Toen ik wilde inwerpen, hoorde ik achter mij iemand roepen: ‘Hoe kan dat nu, die vuile zwarte heeft de bal toch als laatste geraakt?’ Ik ging er niet op in: je staat voor, je zit vol adrenaline, je wil vooral verder spelen. Maar toen ik mij omdraaide, riep die man ‘Ja, ’t was tegen u, vuile zwarte!’ We maakten er nog 2-4 van.”

“Na het laatste fluitsignaal keek ik de man recht in de ogen. Hij flipte compleet. ‘Vuile zwarte aap. Dit is de reden waarom we mensen zoals gij niet moeten!’ Niemand langs de lijn ging tegen hem in. Ik werd er emotioneel van. En razend. Mijn kwaadheid was een cumulatie van wat ik al vele jaren had gehoord, en niet alleen op een voetbalveld. Gelukkig stond er nog wat volk tussen, ik weet niet wat er anders zou gebeurd zijn.”

“Achteraf hoorde ik dat het zijn zoon was die ik stevig had getackeld. ‘Hoe kun je als volwassen man zo gefrustreerd reageren?’ dacht ik. ‘Wat heb ik jou misdaan?’ In de kleedkamer was ik nog altijd zwaar onder de indruk. Zijn zoon kwam zich een beetje halfslachtig verontschuldigen. ‘Ik heb met u te doen dat je zo’n vader hebt’, zei ik. Nadien zag ik dat de Facebook-pagina van die man volstond met berichten van Vlaams Belang. ‘#nietmijnregering’ en dat soort dingen. Maar is het verlies van een wedstrijd voldoende om ‘Aap’ tegen mij te roepen?”

De feiten speelden zich af op zondag 8 januari 2023. Slachtoffer was Umar (*), op dat ogenblik 29. Op aanraden van zijn ploegafgevaardigde maakte hij melding van de racistische opmerkingen, ook al zei de scheidsrechter dat hij niets gehoord had. “Ik was verrast dat er vrij snel en zeer correct mee werd omgegaan. Die persoon zelf was niet aanwezig op de zitting, de afgevaardigde en de voorzitter van zijn club wel, zij beweerden dat ze niets gehoord hadden. ‘Het is de eerste keer dat we dit meemaken’, verdedigden ze zich.”

De dader kreeg een voorwaardelijk stadionverbod opgelegd en de club de verplichting om de Come Together-campagne uit te rollen. “Die straf kwam er omdat mijn verhaal door verschillende mensen werd bekrachtigd. Ik merkte dat er zwaar aan werd getild binnen de bond. Voor mij was dat voldoende om het af te kunnen sluiten. Als ik vergelijk met de eerste keer dat ik racisme meemaakte, meer dan twintig jaar geleden, zijn er veel stappen gezet. Ik weet nu waar ik terecht kan als het mij nog eens zou overkomen.”

Umar werd hier geboren, zijn vader is afkomstig van Nigeria. Opgroeien deed hij in Mechelen. Op z’n zevende werd hij voor het eerst geconfronteerd met racistisch gekleurde opmerkingen langs de lijn. “Meestal had dat te maken met het gebruik van het n-woord, daarom niet direct in een slechte connotatie. Oudere generaties gaven het n-woord gewoon door aan hun kinderen. Zelf ervoer ik dat als kleine jongen ook nog niet als racisme. Mijn vader heeft me daar later pas voorzichtig op attent gemaakt. Ik was de enige jongen van kleur in die ploeg én in het dorp. Eén keer riep een moeder tegen haar zoontje ‘Stampt die n**** van het veld!’ Mijn vader zei me dat ik dat moest oppikken als frustratie, omdat haar zoon niet even goed was als ik. Het n-woord kwam de jaren nadien weleens terug als een tegenstander mij wilde jennen. ‘Vuile n****’. Of: ‘Ga terug naar uw land, gij hoort hier niet thuis.’ Ik heb dat altijd proberen om te zetten in positivisme voor mezelf.”

“Toen ik nog in de spits stond en geregeld scoorde, werden er vaker dingen naar mij geroepen. Puur uit frustratie. Ik wil niet alle ploegen over één kam scheren, maar in de kleinere dorpen kom je het meer tegen dan elders. Ik vraag me dan altijd af: voelen die mensen niet dat ze verkeerd bezig zijn of zijn ze effectief racistisch?”

***

Romelu Lukaku is al vaak het slachtoffer geweest van racisme. Dat begon bij de jeugd van Lierse. De toekomstige Rode Duivel was een kop groter dan zijn leeftijdsgenoten en moest geïntimideerd worden, vonden zijn tegenstanders en de supporters van het andere team. Onlangs nog heeft iemand zijn foto in het jeugdcentrum van Lierse in Kessel verscheurd en beklad. Het n-woord stond er in het Amerikaanse slang op.

Zowel in België als in Engeland en Italië werd de topschutter van de nationale ploeg geregeld bejegend. Berucht zijn de beelden van zijn penalty in een uitmatch met Inter op Cagliari in september 2019. Thuissupporters zetten het filmpje waarin ze oerwoudgeluiden slaakten trots op sociale media. De spits trapte rustig binnen en poseerde ostentatief voor de schuimbekkende massa.

Vorig jaar waren het Juventus-fans die Lukaku uitscholden. Toen hij vervolgens salueerde en een vinger voor zijn mond hield, schoof de scheidsrechter hem een tweede gele kaart onder de neus. Vandaag is Lukaku actief bij Roma, waar hij ongetwijfeld ook dingen te horen krijgt, alleen halen de meeste de pers niet.

Dat Italië een racismeprobleem heeft, is bekend. Op 13 juni 2016 kon ik dat zelf vaststellen, toen ik samen met mijn echtgenote op de eerste dag van onze vakantie in Padua een Ierse pub betrad om er het EK-duel tussen Italië en België in Lyon te volgen. Het café zat afgeladen vol, het terras eveneens. In de 73ste minuut werd een teleurstellende Lukaku vervangen door Divock Origi. De Franse regie bracht hem close in beeld. Een volle zaak begon ‘Oe-oe-oe!’ te roepen, een eenstemmig koor van wel honderd man. Daarna werd een close-up van Origi getoond: weer die oerwoudgeluiden. En dan staat Padua niet eens bekend als een extreemrechts nest. Zo moet dat dus die avond op alle plekken in Italië waar de wedstrijd op groot scherm vertoond werd, geklonken hebben.

Ook in Spanje is racisme een probleem in het voetbal. Vinicius Jr., de aalvlugge dribbelaar op de linkervleugel van Real Madrid, ondervindt dat bijna iedere uitwedstrijd. De speler zit nu een speciale commissie van de wereldvoetbalbond Fifa voor om te proberen racisme uit te bannen. Diezelfde Fifa die nota bene in 2018, vlak voor het WK in Rusland, een van de ergste landen op het vlak van racisme in het voetbal, nog een speciale commissie had opgedoekt omdat er zogezegd geen probleem meer was met racisme in dat land. Ook de Europese voetbalbond Uefa treedt weifelend op. Of beter: ze treedt nauwelijks of niet op.

***

Wilson ‘Willy’ Manzi Kabera werd in juni 1993 geboren in Rwanda. Een jaar later sloeg hij samen met zijn familie op de vlucht voor de burgeroorlog en genocide in zijn land, “afwisselend op de rug van mijn moeder en de schouders van mijn vader”. Na omzwervingen kwamen ze in 2000 terecht in Dendermonde, waar de dan zevenjarige Willy ging voetballen bij FC Baasrode. “Mijn vader was intussen overleden, moeder zat thuis met mijn jongere broertje. Ik was de enige niet-witte jongen in de ploeg. Geregeld hoorde ik racistische verwijten. ‘Vuile zwarte’. ‘Vuile aap’. ‘Keer terug naar uw eigen land!’ Ontzettend kwetsend. Ik sprak de taal, verstond elk woord. ‘Dit ís mijn land!’, reageerde ik soms. In een kranteninterview zei ik stoer dat ik als reactie dan wel een goaltje meer zou scoren. ‘Trek het je niet aan’, zeiden mijn ploegmaats, maar zo simpel is het natuurlijk niet. Het was niet oké, nooit. Ik was daar telkens een hele week slecht van.”

Met de U16 van Vigor Wuitens Hamme speelde hij eens tegen Antwerp. Bij een inworp riep er iemand achter de balustrade ‘Hé, vuile zwarte!’ “Als stoere jongen van vijftien dacht ik: ik ga dit niet laten gebeuren. Ik riep: ‘Uw moeder ziet zwart vanonder’. De lijnrechter had dat gehoord en begon met zijn vlag te zwaaien. Gele kaart. In de kleedkamer kreeg ik een uitbrander van mijn coach. ‘Je moet je daarover zetten’, zei hij. En ik mocht gaan douchen. Mijn reactie was niet oké, maar ik was een puber die beschermd moest worden.”

Toch waren er ook lichtpunten. “Voetbal verbindt”, zegt hij. “Het is als die slogan van Sport Vlaanderen: ‘Sporters beleven meer’. Dat klopt helemaal. Ik kom met mensen in contact die ik anders nooit ontmoet zou hebben. Dat verrijkte me enorm en hielp me om te integreren in de Vlaamse samenleving.” Zo speelde hij mee in de Jan Verheyen-films Buitenspel en F.C. De Kampioenen 3: Forever. Een jongen van bij ons, die er net iets anders uitziet.

Twee jaar geleden was er een tegenstander die hem tot twee keer toe het n-woord toebeet. Willy ging op diens tenen staan, waarna er een akkefietje ontstond. “Het siert de scheidsrechter dat hij in zijn verslag niet alleen mijn actie noteerde, maar ook getuigenissen verzamelde over wat er voordien gebeurd was. De voetbalbond heeft die andere speler geschorst, omdat er voldoende aanwijzingen waren. Dat sterkt mij enorm: ik weet dat er nu tenminste iets aan gedaan wordt. Tegelijk besef ik wel dat het nooit zal ophouden. Racisme zal niet verdwijnen. In Rwanda hebben we de ergste vorm meegemaakt. De mens zal altijd geneigd zijn om tweespalt te zaaien: dit zijn wij en dit zijn zij.”

Sinds dit seizoen is de middenvelder actief bij FC Ganshoren, een Brusselse club uit de tweede amateurklasse die onder de ACFF valt, de Franstalige tegenhanger van Voetbal Vlaanderen. “Na drieëntwintig jaar actief te zijn geweest bij Vlaamse clubs zijn mijn ogen hier opengegaan. Op het vlak van omgaan met diversiteit staat Vlaanderen ver achter op Brussel. Een voorbeeld: ik ben heel gelovig, protestants. Voor een match ga ik op mijn knieën en bid ik. In Vlaanderen trok ik dan naar het toilet, ik durfde dat niet in het openbaar te doen. Een kruisteken mocht nog net, maar liefst niet te veel. In Ganshoren leggen de islamitische spelers hun handdoek op de grond van de kleedkamer en beginnen ze gewoon te bidden. Dat wordt door iedereen gerespecteerd. De eerste keer dat ik dat zag, als Vlaming, verschoot ik, terwijl het normaal is. Apprecieer elkaar, geef iedereen de ruimte die nodig is, leef en laat leven.”

“Als ik praat over wat ik allemaal te horen heb gekregen in het verleden, kijken de blanke Brusselaars en Walen mij vol ongeloof aan. ‘Wie doet er nu nog zoiets?’ Voor hen is dat onbegrijpelijk. Terwijl er bij een vorige club van mij nog een supporter was die zich openlijk afvroeg waarom er zoveel zwarten in de ploeg stonden. En dat ging dan om twee Congolezen, een Braziliaan en ikzelf, vier spelers op drieëntwintig. Die man deelde op Facebook voortdurend posts van Vlaams Belang waarin migratie als bron van alle kwaad werd afgeschilderd, maar als je hem tegenkwam, zei hij vriendelijk goeiedag. Dat is de zeer schizofrene context waarin heel wat spelers met Afrikaanse roots moeten voetballen.”

Willy Kabera is ‘ambassadeur’ van Come Together, een actieplan dat twee jaar geleden binnen de Koninklijke Belgische Voetbalbond werd ontvouwd om discriminatie, racisme, homofobie en andere vormen van ongelijkheid in ons voetbal aan te pakken. “Mensen die racistische opmerkingen maken voelen zich nog altijd erg comfortabel, maar er komt wel reactie”, stelt hij vast. “Dat is bemoedigend. Als Romelu Lukaku in het nieuws komt na een incident, weet je: hij kan tegen een stootje. Ik intussen ook. Dat is niet hetzelfde voor een kind van zeven jaar.”

***

In maart vorig jaar was er een opgemerkte mediacampagne in het kader van Come Together, waarbij slachtoffers, onder wie één jongetje, een tattoo droegen met een provocerende tekst, om aan te geven dat je door sommige uitspraken voor het leven getekend kunt worden. Woensdag lanceerde de voetbalbond de nieuwe campagne: de tatoeages zijn gebleven, maar de focus wordt nu meer gelegd op online haatspraak, los van de wedstrijden. Antwerp-aanvoerder en Gouden Schoen Toby Alderweireld, die zelf in mei vorig jaar op sociale media bedreigd werd met het ontvoeren van zijn kinderen, is het gezicht van de campagne.

“We moeten weg van het hokjesdenken”, zegt inclusiemanager Samia Ahrouch. “Naar onze workshops met de clubverantwoordelijken, medewerkers en trainers vertrekken wij niet met een ‘Het is zo en niet anders’-houding, wij zien dat als uitwisselingsmomenten. Het is niet de bedoeling dat de aanwezigen alleen maar ja-knikken. We leren van elkaar, zodat ieder op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid kan nemen.”

“Status quo is uit den boze, we moeten vooruitgaan, maar dat kan voor de ene club met kinderstapjes gebeuren en voor de andere met reuzenschreden”, vertelt hr-manager van de bond Sylvie Marissal. “Er is echt wel iets in beweging gezet. Vandaag blijken clubs zelf vragende partij te zijn om zo’n workshop te kunnen volgen. Ik vergelijk het soms met de evolutie in het autorijden. Toen ik klein was vergat ik soms mijn veiligheidsgordel aan te doen: niemand vond dat erg. Nu word je daar onmiddellijk op attent gemaakt door medepassagiers. Dat is een duidelijk voorbeeld van een mentaliteitswijziging. Zo zou het ook op de tribune moeten zijn, dat mensen aan elkaar zeggen: stop!”

Ahrouch: “In een ideale wereld weet elke club wat ze moet doen en zorgt ze voor een veilige en inclusieve omgeving, maar zover zijn we nog niet. Nu komt vaak nog heel veel initiatief van ons uit. In de toekomst zullen clubs dit steeds meer zelfstandig kunnen aanpakken, omdat ze nu over de juiste tools beschikken.”

(*) Umar is een schuilnaam. Zijn volledige identiteit is bij de redactie bekend.



Ceci ne sont pas des mémoires (5/5, slot)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on wo, januari 31, 2024 08:36:21

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 5, slot: 2024-???. Vanaf morgen publiceer ik 29 dagen lang geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

En… dat was het dan?

Neen, zeer zeker niet. Op 27 januari ben ik dan wel 65 geworden en vanaf eind volgende maand ontvang ik een aardig pensioen, maar ik blijf actief, al klinkt you ain’t seen nothin’ yet in deze context misschien lichtjes overdreven. Ik blijf interviews doen en reportages maken zolang een opdrachtgever mijn stukken wil gebruiken. Zo eenvoudig is het. Zo realistisch ook. Ik begin in maart opnieuw meningen te spuien via deze blog — u bent gewaarschuwd. En ik ben momenteel bezig aan drie boeken: twee als ‘spookschrijver’, één waarop mijn naam zal prijken. Daarnaast heb ik ook nog altijd dat gastcollege Cultuurjournalistiek aan de campus Brussel van de KU Leuven.

Om de oude discohit van McFadden & Whitehead te parafraseren: ain’t no stopping me now.

Toch ga ik meer tijd maken voor lezen, luisteren, kijken, tentoonstellingen bezoeken, reizen en culinaire uitstappen, zonder dat daar direct een professionele verbintenis aan vasthangt. Eindelijk alle klassiekers uit de literatuur verslinden, bijvoorbeeld, of althans een paar handvollen ‘verplichte’ boeken dan toch.

Tolstoj, Dostojewski, Homerus, etcetera.

Even een bestelling plaatsen.

Journalistiek vroeger en nu

Wie mij een beetje kent, weet dat ik aanleg heb voor nostalgie en tegelijkertijd niet de hele tijd ‘Vroeger was het beter’ zit te roepen.

Vroeger was het anders.

Vroeger was het op sommige vlakken beter.

Vroeger was het op heel wat andere vlakken minder goed.

Laten we eens ophouden met generaties tegenover elkaar te zetten. Wij tegen zij, zoals op het scorebord van Beerschot. Om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, zullen we schouder aan schouder moeten strijden voor een beter klimaat, meer solidariteit, minder egocentrisme, meer menselijkheid.

In mijn vakgebied, journalistiek, wordt er altijd beweerd dat er vijftig jaar geleden meer ernst zat in de media, althans: dat zeggen zij die toen actief waren en die nu vanuit hun schommelstoel betweterig de wereld overschouwen. Letterlijk klopt dat van die ernst allicht wel: voor humor konden wij, oudere jongeren, toen uitsluitend terecht bij Humo. Er was nog geen clickbait, feiten werden nog gedouble– en triple checked, er liep veel volk rond op redacties en die moesten geen twee stukken per dag afleveren, met nog eens een kortere versie voor online, alstublieft. Daartegenover stond de politisering (om hogerop te klimmen had je bij de openbare omroep een partijkaart nodig en bij de sowieso al ideologisch gekleurde kranten kon je maar beter respectievelijk katholiek, liberaal of socialistisch zijn wilde je carrière maken bij pakweg De Standaard, Het Laatste Nieuws of Volksgazet).

Dat de verzuiling binnen de media een halt werd toegeroepen, kunnen we alleen maar toejuichen. Dat alles nu wordt vertaald in kwantitatieve normen (kijk- en luistercijfers, dagverkoop, clicks) is dan weer een flinke achteruitgang. De eerste zijn is belangrijker geworden dan de beste zijn. Snelheid komt voor juistheid. Liever achteraf een correctie plaatsen dan als tweede uitpakken met Groot Nieuws. Zo fout.

***

Journalisten en politici zitten helemaal in de greep van het populisme. De lezer/luisteraar/kijker/kiezer heeft altijd gelijk, praten ze hun publiek naar de mond. Daarbij vergetend dat dit publiek ook zijn weg zoekt of dat er altijd wel een publiek zal zijn voor kwaliteitsinformatie of correct beleid. En vooral: dat politici zich moeten laten leiden door hun ideologische principes, niet door de recentste opiniepeiling. Zoals journalisten in de eerste plaats zo onafhankelijk en onpartijdig mogelijk moeten berichten, en in de tweede plaats hun publiek gidsen, niet: zich laten gidsen door dat publiek.

Ik vergelijk het weleens met de job van een loodgieter: je vraagt zo iemand om een lek te herstellen en die persoon zal dat, tegen betaling, doen vanuit zijn ervaring en kunde. Hij (m/v/x) zal jou niet om raad vragen, want hij weet precies hoe het moet. Politici en journalisten zouden wat meer loodgieter moeten zijn: weten dat zíj de expert zijn en niet de verantwoordelijkheid doorschuiven naar een ondefinieerbare massa, die nu eens warm en dan weer koud blaast.

Elk artikel waarin een wetenschappelijk onomstotelijk bewijs wordt geleverd, zou geen aanleiding mogen geven tot een wederwoord van lieden die de wetenschap verachten en liever gedijen binnen hun wereldje vol complottheorieën en andere verzinsels. Gun hen hun vrije meningsuiting op hun eigen onbetrouwbare platformen en hou hen buiten radio- en tv-studio’s en krantenpagina’s. Er zijn echt wel voldoende échte experten vinden, mits een beetje moeite doen en het eigen adresboekje uit te breiden, laat die patjepeeërs maar wat rondbazuinen in hun eigen universum.

Achteruitkijkspiegel

Terugkijkend op mijn parcours tel ik mijn zegeningen. Ik ben dan weliswaar niet ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ of ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ geworden, maar ik heb wel de grootste sportredactie van het land geleid en heb heel wat journalistiek onderzoekswerk verricht. Ik heb redacties mogen aansturen, heb heel wat vooraanstaande figuren mogen interviewen, ben op mooie plaatsen geweest, werd daar — soms tot mijn niet geringe verbazing — nog voor betaald ook.

Een middelbare schoolvriendin wees me erop dat ik nog wat elementen vergeten was, toen ik het in deel 1 had over mijn cabaretverleden. De meeste van die optredens brachten geld in het laatje voor het goede doel, dat was mooi (van ons) en mooi meegenomen (van dat goede doel). En plots herinner ik me een optreden in wat toen nog een rusthuis heette en tegenwoordig woon- en zorgcentrum. Ik had de ludieke idee om Ta ta ta, de carnavalshit van André van Duin van dat jaar, op te voeren. Dat zouden de oudjes wel leuk vinden, dacht ik. Geen reactie. Ons publiek keek zoals een koe naar een voorbijrijdende trein kijkt. Meuh. Ta ta ta.

Er komen nog dingen terug. Zoals filmclub Movies, die ik in 1982 samen met een vriend had opgestart. We kregen een gratis zaaltje ter beschikking boven de 1.000 Appeltjes, een progressief lokaal in een gebouw waar ook de Kommunistische Partij haar bureaus had. De Morgen interviewde ons, goed voor een halve pagina in het progressieve dagblad van weleer. We programmeerden de ene na de andere zwart/wit-klassieker, maar het zaaltje bleef verdacht leeg. Deze jongen met twee linkerhanden moest in het projectielokaaltje ook nog eens een lijf-aan-lijfgevecht aangaan met een weerbarstige 16 mm-projector. U raadt het al: Movies heeft het niet lang uitgehouden.

Ik werkte ook mee aan het jaarlijkse filmfestival van Antwerpen, georganiseerd in het Filmhuis aan de Lange Brilstraat. Eén grote zaal, één piepklein, veel films die nooit de grote massa zouden bereiken. Zeventig films op zestien dagen tijd, ik kan u verzekeren dat je op de duur niet meer weet welke scène in welke film thuishoorde.

Eind jaren 90, in de periode dat mijn vrouw (toen vriendin) en ik culinaire recensies pleegden, mochten we ook een tijdje restaurants keuren voor de bekende Gault & Millau-gids. Wellicht waren onze recensies net iets te frivool voor het stijfdeftige kader en werd er al snel afscheid genomen. Geen nood echter: we zijn blijven eten. En genieten.

Deze ooit zo verlegen snaak — als een leraar mij aansprak in de klas kreeg ik geheid een knalrode kop — ging een jaar of zeven geleden zelfs lezingen geven. En al zeg ik het zelf: dat gaat me steeds beter af. Als ik de materie goed voorbereid heb, is er van plankenkoorts of schuchterheid in publiek helemaal geen sprake meer. Dat heb ik natuurlijk ook overgehouden aan mijn jaren als hoofdredacteur. Dan is bescheidenheid en schuchterheid allesbehalve een troef.

Nog één detail uit al die jaren: najaar 2020 draaide ik een maand mee op de redactie van De zevende dag, ter vervanging van een nieuwe collega die op komst was. In diezelfde periode kreeg ik van uitgeverij Houtekiet de vraag of het mij zou interesseren om een boek over de zaak Propere Handen in het Belgische voetbal te schrijven, met name dan de memoires van de dan nog opgesloten voetbalmakelaar Dejan Veljkovic, die zich als spijtoptant had opgeworpen. Natuurlijk interesseerde me dat, maar ik had wel mijn journalistieke voorwaarden. Dus belde ik met Veljkovic’ advocaat, Kris Luyckx, en legde ik uit dat ik graag wilde meewerken op voorwaarde dat ik niet alleen zou luisteren naar het relaas van zijn cliënt, maar dat ik ook volop kritische vragen zou mogen stellen over diens rol bij een en ander. En ik wilde ook, als auteur, het laatste woord over de definitieve tekst.

Nooit meer iets van gehoord.

Het boek is er wel gekomen. Veljkovic kreeg zelfs een soort forum in Pano.

Die verwevenheid met wat — laten we wel wezen — toch een witteboordcrimineel is, wilde ik zelf per se vermijden.

***

Ik ben nooit echt helemaal tevreden, over mezelf, over mezelf in relatie tot anderen, over anderen, zo zit ik nu eenmaal in mekaar. Ik had sneller kunnen instromen, was er niet die verdomde burgerdienst van twintig maanden geweest. Ik had misschien wat geduldiger moeten zijn, dan had ik al halfweg de jaren 80 een vaste job binnen de openbare omroep versierd. Ik had beter geen boekingskantoor voor onverkoopbare artiesten opgericht of, godbetert, een muziekfestival georganiseerd, en toch waren ook dat — in vele opzichten — onvergetelijke momenten. Ik had niet zo snel de job van hoofdredacteur mogen aanvaarden bij de VRT. Ik had natuurlijk nooit woordvoerder mogen worden van mijn favoriete voetbalclub. Ik had graag de jaren zestig intensiever beleefd, nu ik toch over gemiste kansen bezig ben. Ik had dit niet, ik had dat wel. Maar zelfs die vreemde keuzes en mislukte avonturen hebben iets toegevoegd aan mijn leven zoals dat was en zoals dat daarna is geworden.

Je kan de klok trouwens toch niet terugdraaien, dus moet je vanaf elke splitsing in de weg keuzes maken. Rechts, links, rechtdoor, op je stappen terugkeren? Spijt heeft zelden zin, tenzij wanneer je mensen bewust of onbewust hebt gekwetst. Spijt over sommige keuzes, ja, toch wel, maar daarbij blijven stilstaan is volstrekt zinledig, tenzij om te leren uit de fouten uit de geschiedenis, wat ik enigszins heb gepoogd te doen.

Het was geen perfecte rit, maar wel een boeiende, interessante, vermoeiende, uitdagende, verrassende. Het leven heeft me minder gebracht dan ik had kunnen dromen en veel meer dan ik verwachtte. Ik heb nooit het winnende doelpunt op de wereldbeker voetbal gescoord, om maar iets te zeggen. Ik heb daarentegen wel privé en professioneel ruim voldoende mooie momenten meegemaakt. Daar kan ik alleen maar dankbaar en blij om zijn. (De VAR zou dat doelpunt trouwens toch hebben afgekeurd voor vermeend buitenspel.)

Om de geweldige Ramses Shaffy te citeren: ‘We zullen doorgaan / Met de weifelende zekerheid / Om door te gaan / In een sprakeloze tijd’.

Vanaf morgen: 29 ‘antieke’ bijdragen uit mijn journalistieke carrière.



Ceci ne sont pas des mémoires (4/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on di, januari 30, 2024 08:33:51

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 4: 2012-2023. En daarna publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

Was hoofdredacteur sport worden voor iemand die op z’n achtste ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ wilde worden al behoorlijk onwezenlijk, dan was woordvoerder worden van de club die ik sinds m’n zevende had gevolgd dat nog veel meer. Na jaren een paars-witte sjaal te hebben gedragen (en de club wel de rug te hebben toegekeerd in de moeilijke jaren 90 en de fusiejaren 00), mocht ik opeens gaan communiceren namens ‘mijn’ Beerschot. In het Olympisch Stadion op het Kiel. Vreemde gewaarwording was dat.

Dat het niet is gelopen zoals ik had gehoopt en verwacht, weet de trouwe lezer van deze blog. Voor wie het nog niet heeft gelezen: u leest mijn Beerschot-memoires via deze links. Hoe ongeloofwaardig het bij momenten ook kan klinken, ik verzeker u dat het allemaal echt gebeurd is.

Werkzoekende 50+’er

Na mijn minder dan een jaar durende Beerschot-avontuur was ik voor de derde keer in mijn leven werkloos. Gelukkig hoefde stempelen niet meer, maar voor de rest bleven de vervelende details van dat statuut wel overeind: minder inkomen, stigmatisering, uitzichtloosheid. Zeker op mijn 53ste moest ik vaststellen dat ik nog minder dan voorheen antwoorden ontving op sollicitatiebrieven, die intussen via e-mail werden verstuurd, dat spaarde tenminste al een postzegel uit.

Geen uitnodigingen voor sollicitatiegesprekken, amper twintig procent van de sollicitaties werd daadwerkelijk beantwoord (zij het dan met een enkele paragraaf die meestal begon met: ‘Na het bekijken van uw profiel moeten we u helaas laten weten dat…’). De bedrijfswereld was blijkbaar nog arroganter dan in de periodes 1982-1984 en november 1993-januari 1994. En nu kwam daar ook mijn leeftijd als extra euvel bij.

Bovendien was mijn procedure tegen mijn vorige werkgever nog niet afgerond, waardoor ik a) alleen onder voorbehoud stempelgeld ontving, en b) nog een flinke som geld te goed had van Beerschot AC (zijnde Patrick Vanoppen). Dat beterde er niet op toen de club in mei 2013 failliet werd verklaard.

Ik begon via een interimstatuut wat dingen te schrijven voor Sporta Magazine en de weekendbijlage van Het Laatste Nieuws. In 2014 kreeg ik de kans om op geregelde basis stukken te plegen voor Het Laatste Nieuws, maar ik paste niet echt in het format van de krant, vermoed ik. Versta: het was niet sensationeel genoeg, wat ik deed. De druppel — voor de redactie — was een stuk over een asteroïde die — volgens diezelfde redactie — op een haar na de aarde gemist had en mijn daaropvolgende bijdrage waarin een deskundige dit allemaal terugbracht tot zijn ware proporties: er was niets gebeurd, er is nooit een risico geweest voor de mensheid, storm in een glas water. Ik schreef dat ook in die toonaard neer — waarom de lezer ongerust maken over iets waar hij/zij/hen niet ongerust over hoorde te zijn?

Het artikel werd niet gepubliceerd.

De samenwerking werd stopgezet.

Ik bleef wel op regelmatige basis voor de weekendbijlagen schrijven.

Waar ik zeer actief werd — gratis en voor niets uiteraard —, was op Twitter, Facebook en mijn eigen blog, die ik Maandans had gedoopt, om toch maar weer bij Van Morrison uit te komen. In 2013 en 2014 stond daar haast dagelijks een mening op.

Hé hé, wat ’n feest, lang genoeg beleefd geweest!

Auteur

Najaar 2014 nodigde Stefaan Werbrouck, die net uitgever was geworden bij Houtekiet, mij uit voor een gesprek. Ik wilde een boek schrijven over de financiële wantoestanden in het internationale voetbal, maar toen hij vernam welke moeilijkheden ik had ondervonden bij het zoeken naar werk, zei hij: waarom schrijf je daar niet over? En dus liep ik het kantoor op de Antwerpse Linkeroever buiten met twéé opdrachten: een boek over de problematiek van werkzoekende vijftigplussers (Als het werk stopt)en een boek over financiële wantoestanden in het voetbal (£X€£$$ United), die respectievelijk voor- en najaar 2015 verschenen.

Toen kwam Geert De Vriese, die u in de vorige stukken al bent tegengekomen, met het voorstel om samen een boek te schrijven over de periode 1976-1980 van de Rode Duivels, from zeroes to heroes, van bijna alles verliezen tot de finale van het EK. Er volgden nog vier andere boeken samen met Geert. En ik schreef ook twee boeken samen met Paul Beloy, over racisme in het voetbal en over racisme en discriminatie in de samenleving. Ik werd gevraagd als ghostwriter en redacteur. Lang verhaal kort: ik zit inmiddels aan achttien boeken (één in de jaren 80, drie in de jaren 90, veertien sinds 2015) en ben er momenteel aan drie bezig, waarvan slechts eentje mijn naam op de cover zal dragen.

Helaas, er zat geen De Bourgondiërs tussen. Boeken schrijven is één ding, leuk om te doen en zo, boeken verkopen een ander. Van INferNO (over de brand in de Innovation van 22 mei 1967) werden drie drukken besteld, goed voor finaal vijftienhonderd verkochte exemplaren. In Vlaanderen heet dat al een bestseller. Reken zelf uit wat dat financieel betekent à rato van 10 procent royalty’s per verkocht exemplaar (in het geval van INferNO ook nog eens te delen door twee). Als je hier geen kookboeken of Kiekeboes uitgeeft, besta je nauwelijks.

Het meest hallucinante was die keer dat ik op de Houtekietstand mocht signeren op de Boekenbeurs, toen nog in Antwerpen. Voor mij zag ik een lange wachtrij van vrolijk ogende mensen: ze waren op weg naar de stand waar Jeroen Meus signeerde.

Aan mijn desk bleef niemand die namiddag stilstaan.

Of ja, toch: iemand die de weg vroeg naar een andere stand.

Ik ben beleefd gebleven.

Opnieuw freelancer

Vanaf 2014 had ik dus weer het statuut van freelancer aangenomen. Zelfstandig journalist. Ik hoefde daarvoor geen groot risico te nemen. Vadertje Staat voorziet namelijk dat een werkloze een zelfstandig beroep mag uitoefenen, op voorwaarde dat hij/zij/hen dit minimum zes maanden en maximum vijftien jaar volhoudt. Doe je het langer dan vijftien jaar, dan wordt je statuut definitief bevestigd en valt het vangnet weg.

Ik wist: als het mislukt, kan ik altijd opnieuw gaan stempelen. Toch iets. Maar het is niet nodig geweest.

Ik kreeg een maandelijkse column bij Sporta Magazine, schreef bijdragen voor de weekendbijlagen van Het Laatste Nieuws — waar ik ook geregeld mocht inspringen als eindredacteur —, publiceerde her en der stukken, onder meer voor Eos, samen met, jawel, Geert De Vriese, was zelfs heel even sportanker bij ATV en tijdelijk adjunct-hoofdredacteur bij Dag Allemaal. En TV Oost vroeg mij om de interviews met politieke kopstukken te doen in de aanloop naar de verkiezingen en op verkiezingsdag zelf. Werk genoeg en deze vijftiger bewees dat die leeftijd geen belemmering vormt om hard en correct te werken.

Ik was opnieuw ‘vertrokken’. Het vrijheidsgevoel uit de jaren 90 was helemaal terug, de inkomsten ook. Overigens is dat vrijheidsgevoel natuurlijk grotendeels nep, want je hangt als freelancer af van opdrachtgevers, sterk vergelijkbaar met een baas. Maar een gevoel blijft een gevoel.

Halfweg 2015 vroeg Yves Ponnette, eindredacteur van Reyers Laat maar ook Beerschot-supporter, mij om eens te komen praten in een Antwerps etablissement. Bleek dat hij samen met Lieven Van Gils, met wie ik nog prettig had samengewerkt in mijn jaren als eind- en hoofdredacteur op de VRT-sportredactie, op zoek was naar iemand met mijn profiel. Zeg maar: een al wat oudere journalist, thuis in sport en politiek, niet op zijn mond gevallen, zeer aanwezig op een redactie.

Zo werd ik medewerker van de talkshow Van Gils & gasten. Niet mijn natuurlijke habitat — ik kijk zelf nauwelijks naar talkshows en vind het niveau in het algemeen nogal flauw en populistisch —, maar ik kon er wel mijn ding doen (politieke interviews regelen, gesprekken over de Bende van Nijvel of seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportwereld voorbereiden), met af en toe een zijsprongetje (Gérard Lenorman, om maar iemand te noemen). Bovendien was het een fijne werkomgeving.

Natuurlijk was er vier dagen per week de stress om een programma in elkaar te ‘boksen’, maar verhalen over systematische verbale agressie (zoals bij die andere talkshow, De wereld draait door, met Matthijs van Nieuwkerk) vielen bij Lieven & co niet te rapen. Al was het personeelsverloop wel groot: dat had vooral te maken met de stresserende job. Geen moment verpozing.

Elk jaar dacht ik: ik haak af, ’t valt net buiten mijn comfortzone.

Elk jaar bleef ik, zelfs helemaal tot op het einde, in mei 2019.

Een jaar later werd ik gevraagd voor de opvolger van Van Gils & gasten, Vandaag, maar dat lag mij veel minder. Er was geen klik, dat praatprogramma was nog veel ‘losser’ dan het vorige. En dan was er ook nog eens de coronacrisis die alles overheerste. Een misstap, alleen goed om de bankrekening te spijzen.

De Bankzitter & De Morgen

In april 2018 was ik op weg naar huis na de begrafenisplechtigheid van een geliefde oom. Op mijn antwoordapparaat stond een boodschap van Inge Ghijs, adjunct-hoofdredacteur van De Standaard. Toen ik haar terugbelde, vroeg ze of ik geïnteresseerd was om een wekelijkse analyse op maandag te schrijven over het afgelopen sportweekend.

En of ik geïnteresseerd was!

Een proefartikel vonden ze meteen oké bij de krant. In de zomer van dat jaar verscheen mijn eerste bijdrage. De titel van de rubriek had ik zelf bedacht: De bankzitter. In mijn geval: hij die thuis op de bank zit, naar sport kijkt en er stukjes over schrijft.

Dat heb ik drie en een half jaar mogen doen, 142 Bankzitters. Tot de hoofdredactie besliste om een vaste voetbaljournalist in dienst te nemen door hem over te hevelen van zusterkrant Het Nieuwsblad en een van de eindredacteuren ook sportstukken te laten schrijven. Einde verhaal voor F. Van Laeken, zo gaat dat nu eenmaal.

Ambetant — een niet onaanzienlijke inkomstenbron viel weg —, maar niet onoverkomelijk, want nauwelijks drie weken later mocht ik al mijn eerste stuk schrijven voor Zeno, de weekendbijlage van De Morgen. Een portret van Wout van Aert. Ja, voor De Morgen, de krant waar ik een kwarteeuw eerder verscheidene keren vruchteloos had aangeklopt! Sindsdien verschijnen er geregeld sportinterviews en -portretten van mijn hand in die krant. Waardoor de man die ooit ‘de nieuwe Maurice De Wilde’ wilde worden, alsnog werd teruggeworpen in de nog oudere ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’-droom.

Als ik even mag klagen: ik zou veel liever af en toe een intelligente mens uit de filosofie of zo willen interviewen. Maar hé, waarom zeuren, als je op twee jaar tijd Nina Derwael, Wout van Aert, Emma Meesseman, Remco Evenepoel, Lotte Kopecky, Toby Alderweireld, Loena Hendrickx, Matthias Casse, Ine Beyen, Marc Degryse & Jan Mulder, Tessa Wullaert, Joël Smets & Stefan Everts, Kim Gevaert, José De Cauwer en Michel Wuyts hebt mogen interviewen, de fine fleur van de sport bij ons.

En ik mocht zelfs een poos een wekelijkse gesproken column maken voor sportzender Sport 10. Drie minuten hoera of awoert, van verwondering tot ergernis. U had me moeten zien zitten op de rand van het bad, mijn tekstje insprekend op de dictafoon van mijn iPhone. Vintage!

MoMeNT & Cultuurjournalistiek

In februari 2018 ontving ik een lange e-mail van een zekere Barbara Wyckmans, die mij het culturele evenement waarvan zij de intendant was, voorstelde: MoMeNT, in Tongeren. Met als centrale thema: Tijd. Barbara vroeg me haar even terug te bellen. Bleek dat ze op zoek was naar een Tijdgeest: iemand die gedurende tien dagen zou komen filosoferen over tijd. Ik dacht aanvankelijk dat ze mijn bijna-naamgenoot Frank Van Laecke zocht, grote naam in de musicalwereld, een vergissing is snel gebeurd. Maar neen, hoor, ze had het wel degelijk over deze Frank Van Laeken.

Omdat ik een journalist ben, een interviewer, geen filosoof, stelde ik voor om elke middag drie gasten uit te nodigen. Dat kon. In augustus van datzelfde jaar mocht ik in een leegstaand winkelpand in de Maastrichterstraat prominente figuren als Jeroen Olyslaegers, Yves Petry, Christophe Vandegoor, Johan Braeckman, Stijn Coninx, Francesca Vanthielen, Guy Cassiers, Robert Cailliau (samen met Tim Berners-Lee de ‘uitvinder’ van het internet en geboren in Tongeren), Meryame Kitir en Patrick Dewael ontvangen. Hectisch, dertig gesprekken voorbereiden, zeker omdat ik heel grondig door de persknipsels over mijn gasten ging en ik erop stond boeken van auteurs van a tot z te lezen.

In 2019 mocht ik terugkeren, voor zevenentwintig gesprekken in negen dagen, met onder anderen Willy Claes, Imke Courtois, de betreurde Stijn De Paepe, Steven Degryse (Lectrr), Stijn Meuris, Sigrid Spruyt, Astrid Stockman, Wouter Torfs, Lieven Van Gils en Erik Vlaeminck (Dikke Freddy). Het jaar nadien gooide corona roet in het Tongerse eten. In 2021 waren er nog zes middagen voorzien. Onder de gasten: Peter Adriaenssens, Bert Anciaux, Stefan Everts, Jan Peumans, Bieke Purnelle, Jean Paul Van Bendegem en Koen Vanmechelen. In 2022 werd het aantal dagen gereduceerd tot drie, met in de praatstoel Ignaas Devisch, Herwig Ilegems, Armand Schreurs, Hilde Van Mieghem en Maud Vanhauwaert, met als toetje een avondvullend gesprek met ‘Bourgondiër’ Bart Van Loo.

Ook vorige zomer zagen ze me graag komen in Tongeren. Het format was veranderd van gesprekken met telkens drie gasten tot vier donderdagavonden met slechts één gast. Het was een eer en een genoegen om Sien Eggers, Marcel Vanthilt, Carmen Willems (directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen) en Wim Distelmans anderhalf uur lang (vriendelijk, want zo ben ik) aan de tand te mogen voelen.

Vorige week kreeg ik de bevestiging dat ze ook deze zomer een beroep zouden willen doen op deze jonggepensioneerde. Iets om naar uit te kijken.

***

O ja, and more thing… Sinds het academiejaar 2019-2020 geef ik het gastcollege Cultuurjournalistiek op de master-na-master Journalistiek aan de KU Leuven, eerst op de campus in Antwerpen, sinds vorig jaar in Brussel. En dat mag ik binnenkort weer gaan doen, wellicht voor het laatst.

Ik beschouw het als mijn taak om ervaring en beroepswijsheid te delen met gedreven studenten die mogelijk op korte termijn in het vak zullen treden. Op het RITCS had ik vastgesteld dat heel wat docenten zelf gefrustreerd waren door tegenkantingen en gebrek aan kansen in hun beroep, dat wilde ik zelf per se vermijden. Ik sta uitermate kritisch tegen de gang van zaken in de journalistiek, maar ik ga ervan uit dat nieuwe generaties met frisse ideeën aangemoedigd moeten worden.

Tot mijn grote vreugde stel ik vast dat de vervrouwelijking van het beroep er zit aan te komen. Steeds meer vrouwelijke would-bejournalisten, daar kan de journalistiek als geheel alleen maar verheugd om zijn. Het is al veel te lang een mannenbastion. Weliswaar hebben de pijp rokende mannen met baarden inmiddels plaats geruimd voor jongere exemplaren, zonder pijp, maar in het algemeen is journalistiek nog té macho, te veel haantjesgedrag. Toen ik nog hoofdredacteur sport op de VRT-televisie was, was ik zonder meer trots op het feit dat we vier vrouwelijke sportjournalisten hadden rondlopen. Dat was op dat moment uniek, alleen twee andere media hadden elk nog één sportjournaliste in huis.

Weg met de hokjes.

Weg met de mannelijke baronieën.

Weg met de onvermijdelijke rolpatronen.

Weg met Frank Van Laeken! (Nu nog niet, maar uiteindelijk toch wel.)

Morgen: ja, inderdaad, wat brengt morgen? En hoe kijk ik terug?



Ceci ne sont pas des mémoires (3/5)

Journalistiek, Memories & mijmeringen, Radio en Televisie, Sport Posted on ma, januari 29, 2024 10:00:55

Vijf dagen lang maak ik op deze plek een balans op van mijn professionele leven, noem het voor mijn part memoires, maar van mijn privéleven blijft u af. Vandaag deel 3: 2001-2012, mijn jaren als hoofdredacteur. Aansluitend op deze vijfdelige reeks publiceer ik de hele maand februari, 29 dagen lang, geschreven bijdragen van mijn hand door de eeuwen heen.

***

Vanop een afstand bekeken — laten we zeggen: vanaf mijn bureau tot de plek waar u dit leest —, lijkt het misschien alsof ik een jobhopper en een carrièrejager ben (geweest). Ik veranderde inderdaad geregeld van werkplek: dat had uitsluitend te maken met mijn aanvoelen van de situatie. Voelde ik me ergens niet meer thuis of on(der)gewaardeerd, dan zocht ik een oplossing elders, liever dan mij te wentelen in zelfbeklag of besmuikte kritiek op mijn leidinggevenden en/of collega’s. Er zat geen beredeneerd plan achter het gegeven dat ik in minder dan anderhalf jaar tijd ben doorgegroeid van freelancemedewerker, ‘een losse’ in het jargon, via eindredacteur tot hoofdredacteur. Het was een gelukkige combinatie van toeval en, maak ik mezelf graag wijs, talent.

We bevinden ons nog altijd onder de toren aan de Reyerslaan 52. Op het eind van een hectisch jaar 2000 als eindredacteur op de VRT-sportredactie, toen nog uitsluitend televisie, werd ik uitgenodigd voor een gesprek bij directeur televisie Christina von Wackerbarth. Ze polste wat mijn ambities waren en of ik eventueel geïnteresseerd zou zijn om hoofdredacteur sport te worden. Ze overviel me met die vraag: natuurlijk wist ik dat mijn baas, Herman Pauwels, tegen zijn zin op de stoel van hoofdredacteur was geposteerd en ik wist eveneens dat hij hartproblemen had, waardoor hij geregeld afwezig bleef en ik hem dan mocht vervangen bij directievergaderingen. Daar zal ik wellicht in positieve zin opgevallen zijn. Maar ik had niet verwacht dat ik na zestien maanden als eindredacteur, waarvan slechts twaalf in vaste dienst, al op promotie mocht rekenen. Ik was graag eindredacteur, had een handvol nieuwe medewerkers gekneed tot degelijke journalisten, vond de job inhoudelijk uitdagend genoeg en financieel was het best oké (al verdiende ik minder dan als zelfstandige), dus: waarom veranderen?

Het aftastend opperen van mijn persoonlijke ambities door de directeur televisie maakte vrij snel plaats voor een concrete vraag. Wilde ik de nieuwe chefsport worden? In mijn hoofd, waar mijn vroegere toekomstperspectief ooit ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ was geweest, had ik de beslissing snel gemaakt. Dit was veel meer dan ik in mijn tienerjaren had durven te dromen. Natuurlijk zei ik dus na een kort moment van reflectie volmondig ja, ook al omdat die salariswagen (die begin 1999 nog in de weg was komen te staan bij de onderhandelingen met Hans Vandeweghe) nu wel standaard tot het vergoedingspakket behoorde.

Even leek er nog een kink in de kabel te komen, toen Het Laatste Nieuws een artikel publiceerde waarin werd gespeculeerd dat Herman Pauwels zou worden opgevolgd door een duo: Lena De Meerleer en Frank Raes. Zij zou de dienst managen, hij zou voor de inhoudelijke invulling zorgen. Von Wackerbarth was woest over dat artikel, dat ongetwijfeld was ontstaan uit een lek. Of een wensdroom. Na een een-tweetje met ceo Bert De Graeve hield ze voet bij stuk: ik en niemand anders zou vanaf 1 januari 2001 de nieuwe hoofdredacteur worden.

(Terloops gezegd, maar niet onbelangrijk: ik hapte te snel toe, was te gretig, zag de valkuilen niet. Ik had daar en dan moeten eisen om meteen een goede omkadering te krijgen, die er toen niet was en die pas twee jaar later ietwat vorm zou krijgen. Maar ja, ik wou zo graag…)

VRT

2001 was een grand cru-sportjaar, en niet omdat ik mij voortaan baas van de beste sportredactie van het land mocht noemen. Daarmee bedoel ik: de redactie met de beste medewerkers, wat daarom niet hetzelfde betekent als het beste team. In 2001 braken Kim Clijsters en Justine Henin definitief door op het allerhoogste vrouwentennisniveau. In 2001 breidde de VRT het aantal wieleruitzendingen fors uit. In 2001 speelde Anderlecht de tweede ronde van de Champions League, tegen Real Madrid, Lazio en Leeds. In 2001 kwam Tom Boonen de neus aan het wielervenster steken. In 2001 kwalificeerden de Rode Duivels zich voor het WK in Japan en Zuid-Korea.

Het eerste wat ik wilde doen, was een organisatie op poten zetten. Dat doe ik altijd en overal. Improvisatie is niet de geschikte manier om een redactie te laten draaien, vind ik. Een vedettencultus in stand houden evenmin. Nochtans was dit de realiteit op de tv-sportredactie van de openbare omroep. ‘You scratch my back and I’ll scratch yours’ was daar al decennia het onuitgesproken leitmotiv. Dictatoriale bazen, schermvedetten en commentatoren die hun zin mochten doen (en dat ook volgaarne deden), het ‘voetvolk’ dat gedwee de voorwaarden creëerde waarin de spitsen konden scoren.

Ik had dat euvel eerder al aangekaart in een kritische analyse van de redactionele werking — waarbij Christina von Wackerbarth aanwezig was, misschien was ze daardoor wel gecharmeerd door mijn (toekomstige) aanpak —, het moest maar eens gedaan zijn met journalisten die last minute met hun eisen afkwamen. Een cameraploeg nú, een commentaarcabine nú, een studio nú. Ik introduceerde het principe ‘planmatig werken’. Daar werd weleens om gelachen (of het werd straal genegeerd), maar ik slaagde er tot op zekere hoogte wel in om het productie- en regieteam meer macht en inspraak te geven. ‘De productie is het hart van de redactie’, dat zullen de oudgedienden — en al zeker de schermvedetten — niet graag gehoord hebben.

Ik meende het wel.

Ik meen het nog altijd.

Bovendien zaten de wereldwijd gerespecteerde medewerkers niet voor de camera of achter de microfoon, maar in de regiewagen. De manier waarop Sporza de koers in beeld brengt, blijft uniek. Nochtans valt die aanpak redelijk makkelijk te kopiëren — Rik De Saedeleer wist als wielerregisseur al dat je vooral het verhaal van de koers moest brengen, zijn opvolgers Philippe Lombaerts en Gunther Herregodts, ook twee toppers, perfectioneerden dat verder —, maar blijkbaar verkiezen buitenlandse tv-makers chaos boven overzichtelijkheid.

***

De uitbreiding van het wielerpakket was goed nieuws, het extra budget voor producties ook, alleen… werd er geen rekening gehouden met het extra werk voor het personeel. Ik had meer mensen nodig, FTE’s in het vakjargon, Full Time Equivalents. Die kwamen er niet, op wat meer losse opdrachten na. Bovendien werd er een nieuw financieel en organisatorisch opvolgingssysteem geïntroduceerd op basis van de SAP-software, maar werd er op de sportredactie, bij wijze van spreken, nog met een telraam gewerkt. Dat mag u bijna letterlijk nemen.

Ik had dat hele jaar geen flauw idee waar we budgettair stonden. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel werk je met de buikriem aangespannen en schroef je je ambities noodgedwongen terug, uit vrees om het budget te overschrijden, ofwel maak je louter inhoudelijke keuzes. Recalcitrant als ik soms (toegegeven: vaak!) ben, koos ik voor het laatste. Met alle gevolgen van dien, want we stuurden telkens uitgebreide equipes naar tennistoernooien (op de US Open stonden we met zeventien medewerkers — commentatoren, reporters, camera- en klankmannen, monteurs, producer —, wat bij mijn baas de vraag ontlokte: ‘Waarom kan de RTBf dat met drie man coveren en sturen wij een heel leger?’. ‘Wel, omdat RTBf voor alle interviews en reportages komt bedelen bij ons om ze te mogen gebruiken en ze zelf nauwelijks iets doen.’), de Tour bleef een grote operatie, voor het eerst werden buitenlandse voetbalwedstrijden ter plekke omkaderd, Mark Uytterhoeven maakte (op verzoek van de directie) een dure omkaderende uitzending rond de Ronde van Vlaanderen. Pas begin van het jaar nadien werd duidelijk dat ik ettelijke miljoenen Belgische franken over het voorziene budget was gegaan. Tant pis.

Er kwam zelfs nog méér sport op tv. ‘We hebben de rechten op de Formule 1 verworven, maar hou het nog even stil’, vertrouwde Bert De Graeve mij toe in de marge van één of ander evenement, want ik liep de schoonzoon van Maurice De Wilde (!) zelden tegen het lijf. ‘Dankjewel, mooi nieuws’, zei ik. ‘Met wie gaan we dat nu weer moeten coveren en waar krijgen we die races in godsnaam geprogrammeerd tussen al dat voetbal- en wielergeweld?’, dacht ik. Niets dan respect voor De Graeve, overigens, een rechtlijnige manager, net wat de openbare omroep na jaren van arrogant wanbeleid nodig had. Ook aan zijn opvolger, Tony Mary, houd ik goede herinneringen over. Zo koel De Graeve kon zijn, zo flamboyant was Mary. Hij liet zichzelf uitnodigen op sportcaptaties en stuurde dan achteraf een handgeschreven briefje met complimenten naar de regisseur, producer en commentator. Dagenlang zweefden die door de gangen, niet gewend om feedback te krijgen, laat staan positieve.

Ook aan de samenwerking met Christina von Wackerbarth bewaar ik goede herinneringen. Een vakvrouw, eerlijk, rechtuit, ze was veel meer dan alleen maar de ‘strenge tante’ voor wie ze werd afgeschilderd. Begin van deze eeuw had de VRT zeer bekwame figuren aan de top, niet zo toevallig mensen die van buitenaf kwamen en een frisse wind lieten waaien aan de Reyerslaan 52.

(En nu ik toch rechtuit ben: met Von Wackerbarths opvolger als directeur televisie, Aimé Van Hecke, had ik een minder prettige werkrelatie. Hij was als adviseur de drijvende kracht achter de wederopstanding van de openbare omroep, maar als leidinggevende dreef hij de omroep in de armen van marketeers, wat hij zelf trouwens ook was: lieden die te veel met de cijfers en te weinig met de mensen begaan waren, behalve dan de sterren van de omroep, die kregen carte blanche. Eén voorbeeldje van die cijferdansen: toen Sportweekend een laatavondtalkshow werd, met Frank Raes en aanvankelijk ook Tom Coninx als presentatoren, kwam de netmanager van TV1, Wim Van Severen, een aimabele en vakbekwame man, naar de opname van de eerste show. Achteraf feliciteerde hij mij en de makers voor de zeer geslaagde show, maar toen de dag nadien de kijkcijfers tegenvielen, liet hij weten dat we er toch nog flink aan moesten schroeven. Dat kijkcijferfetisjisme stoorde mij enorm: elke weekdag rond elf uur liep er een Excel binnen met de cijfers van de dag voordien. Dat was het moment dat alle managers even niet te bereiken waren. Daarna kon je aan het spontane gejuich of de doodse stilte afleiden of de cijfers goed waren voor de manager in kwestie. Kwantiteit haalde het van kwaliteit. In de tijd van Cas Goossens ging men nog uit van het BBC-adagium ‘to make good programmes popular and popular programmes good’. Dat is een veel correcter uitgangspunt: de cijfers zijn ondergeschikt aan de inhoud.)

***

In de loop van 2002 kreeg ik dan toch de redactionele ondersteuning die ik nodig had: Geert De Vriese, met wie ik al had samengewerkt bij TV Ekspres, toen hij als eindredacteur mij aanstuurde, werd chefsport Journaal. Nu werd ik zijn baas. De stevige rechterhand die ik nodig had. En een klankbord. ‘Geen gemakkelijke’, had Von Wackerbarth mij toevertrouwd toen ik zijn naam liet vallen als ideale aanwerving. Dat hoefde ze mij niet te vertellen: ik wist dat Geert ging botsen met sommige medewerkers, maar dat had ik net te weinig gedaan. Juiste man op de juiste plaats, dus. Die ook niet zou aarzelen om mij kritische feedback te geven in duidelijke bewoordingen.

Eind 2003 kwam er een dubbele ommekeer. De sportredactie werd hiërarchisch onder de nieuwsdienst geschoven, wat betekende dat hoofdredacteur Leo Hellemans mijn baas werd en dat ik niet meer rechtstreeks aan de directeur televisie rapporteerde. Mijn functietitel was dan al een tijdje hervormd tot ‘manager sport’, van hoofdredacteur of chefsport was geen sprake meer.

‘Manager’, het klinkt zo hol, niet?

Tweede belangrijke wapenfeit was de aankondiging dat er werd gewerkt aan de komst van een tijdelijk sportnet, dat voor de drukke sportzomer van 2004 (EK Voetbal, Tour, Olympische Spelen, grote tennistoernooien) een alternatief moest bieden voor het voortdurend inbreken in de reguliere Canvasprogrammering. Lena De Meerleer werd aangeduid als (tijdelijke) netmanager, Dirk Abrams (die in 1994 samen met het voetbalcontract naar VTM was verhuisd) keerde terug (wat tot stevig maar ongehoord protest op de sportredactie leidde), ik zou pendelen tussen mijn job als manager sport en het eindredacteurschap van dat nieuwe net.

Een extern bureau moest een naam bedenken en legde op een vergadering uit dat ze heel bewust slechts één voorstel zouden op tafel gooien: Sporting United. Omdat daar weinig enthousiasme voor was, geen eigenlijk, kwamen ze kort daarna met een nieuw voorstel dat wel unaniem werd goedgekeurd: Sporza. Met de look & feel die vandaag nog steeds zeer herkenbaar blijft.

Sporza moest het stellen met een minieme redactie die het begrip zestigurenweek opnieuw invoerde. En dan nog zaten er hiaten in het sportaanbod. Zo had de VRT van de Olympische Spelen in Athene slechts uitzendrechten voor vijf uur per dag gekocht. Toen ik bij Leo Hellemans aankaartte dat dit veel te weinig was op een sportkanaal dat van ’s morgens tot ’s avonds zou uitzenden, deed de directie een geste: er werd één uur extra aangekocht. Als programmator van die Spelen bleef ik met de handen in het haar zitten, want dat betekende: schipperen met uren, bijna meer omkaderende programma’s maken dan live-uitzendingen en beseffen dat, om maar iets te noemen, de integrale uitzending van het wegrennen bij de mannen onmogelijk was, wegens… langer dan zes uur. Mijn nieuwe aandringen werd genegeerd.

Twee dagen na het begin van de Spelen stond er een venijnig stukje in De Standaard, waarin meewarig werd gedaan over dat sportkanaal dat niet eens de eerste wedstrijd van Justine Henin integraal had uitgezonden. Die maandagochtend kreeg ik in de file op de Van Praetbrug een verontwaardigd telefoontje van Hellemans. Waarom we Henin niet hadden uitgezonden? Omdat we maar zes uur per dag mógen uitzenden, Leo, wil je dat we andere sporten laten vallen en bijvoorbeeld ’s avonds het turnen laten vallen en de zender vroeger afsluiten? Ja, maar, dat moet toch kunnen. Neen, Leo, reken zelf uit. Bovendien is tennis een sport waarbij je in het beste geval weet wanneer een wedstrijd begint (als die tenminste als eerste van de dag op het programma staat), maar nooit wanneer die eindigt: het kan driekwartier uur duren, het kan drie uur duren, of iets daartussenin.

Enfin, ik kan me voorstellen dat dit binnen de directie werd vertaald als: die Van Laeken is weer de koppigaard aan het uithangen.

***

De kijkcijfers van Sporza waren goed, dus zaten Leo Hellemans en Aimé Van Hecke na de sportzomer van 2004 met een dilemma: met welke structuur gaat Sporza — toen nog alleen televisie — verder? Het voorstel was dat Lena De Meerleer algemeen manager zou worden, gestut door een triumviraat bestaande uit Dirk Abrams, verantwoordelijk voor live sportuitzendingen, Geert De Vriese, verantwoordelijk voor sport in Het Journaal en verslaggeving, en ikzelf, verantwoordelijk voor de jaarlijkse eenmalige uitzending Sportpersoonlijkheid van het Jaar en de Champions League-programma’s.

Daaraan was een gesprek voorafgegaan, waarin me werd verweten dat ik te weinig people manager was. Vreemd, zo opperde ik, dat je mij dan de programma’s wil toebedelen met Carl Huybrechts, iemand waar weinigen mee wilden samenwerken omdat hij zo eigengereid was. Daarvoor had je natuurlijk wel een, euh, people manager nodig, nietwaar?

Daar kwam nog bij dat ik die tweede demotie in negen maanden tijd niet zag zitten. Waarop men mij, als tijdelijke maatregel, toch verantwoordelijk maakte voor de Sportpersoonlijkheid van het Jaar… Tja. Ondertussen werd er gezocht naar een permanentere oplossing — ik praatte onder anderen met Kris Hoflack over de eindredactie van De zevende dag, maar wist dat weekendwerk in het verleden een serieuze druk op mijn relatie had gezet en ketste het voorstel af —, die niet werd gevonden. Een exit leek onvermijdelijk. Eerst moest ik mij maar wat bezighouden in een lokaaltje in een verlaten uithoek van de VRT (ik vergeleek dat zelf met een Roemeens weeshuis ten tijde van Ceausescu), dan kreeg ik zelfs de toestemming om gewoon thuis te blijven, in afwachting van. Veel films gezien in die periode. Tot ik werd uitgenodigd voor een afscheidsgesprek.

(Ik besef dat dit een vrij lang hoofdstuk is, mijn ‘VRT-memoires’ zijn een apart boek waard, want ik heb het nog niet eens gehad over disputen en discussies met Woestijnvis. Of over die anonieme brief met kritiek op het beleid van de directie en mijn, volgens de auteur(s), te grote volgzaamheid daarin, die een vriendelijke mediajournalist van Het Nieuwsblad ertoe noopte mij te verwittigen, met de melding ‘We zijn niet van plan om daar iets mee te doen, hoor.’ Andere tijden. Vandaag zou dat bericht onmiddellijk op het internet gepleurd worden, zonder context, zonder nuance, zonder wederwoord. Om uw leestijd nog enigszins in te perken, vat ik de volgende hoofdredacteur-hoofdstukken een beetje samen.)

Kanaal 3

Ik heb weinig met lokale of regionale informatie. Ik ga altijd op zoek naar het Grote Nieuws, en dat hoeft heus geen sport te zijn. Op dat vlak ben ik een nieuwsjunkie. Maar toen de VRT-situatie uitzichtloos werd, begon ik toch de vacatures in de kranten af te schuimen. En zo mocht ik in de lente van 2005 meedoen aan de selectieprocedure van de Oost-Vlaamse regionale zender Kanaal 3, in Dendermonde.

Het moet zijn dat de twee gesprekken, eentje in Dendermonde, een volgende in Hasselt, waar moederbedrijf Concentra zich bevond, overtuigend waren. Ik vermoed dat de idee om een (bijna) ex-hoofdredacteur van de openbare omroep binnen te halen, ook zal meegespeeld hebben.

Imago.

Zo mocht deze jongen van inmiddels zesenveertig jaar zich plots naar een grijze industriezone in een Oost-Vlaamse stad begeven, waar hij leiding mocht (moest) geven aan een stel twintigers. Kanaal 3 ging voluit voor videojournalistiek: reporters waren tegelijk camera- en klankman (m/v/x) én monteur. In tegenstelling tot de kolos die de VRT is, was dit een clubje hongerige jonkies. In tegenstelling tot de vedettencultus die aan de Reyerslaan heerste, was dit een stel leerlingen die de stiel wilden leren van een leraar-met-ervaring. In tegenstelling tot de riante budgetten in Brussel, moest ik hier omgaan met een fractie daarvan in de provincie.

Ook daar kwam mijn recalcitrante persoonlijkheid naar boven. Mijn confrater van TV Limburg was bij de budgetoefening voor 2006 — die hij nog had helpen opstellen om de nieuwkomer wat te ontlasten — vergeten om rekening te houden met de gemeenteraadsverkiezingen, toch wel de core business voor een regionaal station. En ik weigerde daarop om mijn redactionele plannen — die, achteraf toegegeven, misschien ook wel een tikkeltje ambitieus en veelomvattend waren — in te perken. Geen idee hoeveel de budgetoverschrijding deze keer bedroeg.

I couldn’t care less.

Neemt niet weg dat ik de waardering voelde bij vergaderingen in Hasselt. Ernest Bujok, die verantwoordelijk was voor de audiovisuele afdeling van Concentra (waarvoor hij de fijne naam Avalon had bedacht), had de gewoonte om zijn kritiek op de man af te spuien tijdens meetings, maar mij heeft hij nooit persoonlijk aangevallen. Misschien heb ik er niet lang genoeg gewerkt?

Want ja, ondanks de fijne werkomgeving, een stel getalenteerde jonge journalisten en de interessante verloning, liet ik me na anderhalf jaar verleiden om opnieuw iets met sport te gaan doen. Dat lag me toch veel meer dan regionaal nieuws, zeker in een regio waar op dat ogenblik (te) weinig opzienbarends gebeurde.

Kort na mijn vertrek werd de zender omgedoopt tot TV Oost, iets wat overigens een constante vormt doorheen mijn carrière: telkens ik ergens vertrok veranderde de naam van het medium (de VRT-sportredactie werd Sporza, Kanaal 3 werd TV Oost, PRIME Sport werd Sporting Telenet). De huidige hoofdredacteur, Stavros Van Halewyck, heb ik nog als prille twintiger laten debuteren. Later ‘betaalde’ hij me terug, door me te vragen als anker voor de verkiezingsuitzendingen. Fijne bende.)

PRIME Sport

Het was Anouk Mertens, de vriendin van Carl Huybrechts, die mij polste of ik niet geïnteresseerd was om PRIME Sport te gaan leiden, de sportpoot van de betaalzender van Telenet, waar naast een beetje American Football en NBA-basketbal vooral buitenlands voetbal werd uitgezonden. Zeshonderd wedstrijden per jaar, maar liefst. Hoofdredacteur Wim Heidbüchel wilde meer voetbalcommentaar geven en minder met management bezig zijn. En Anouk wist dat ik, in tegenstelling tot anderen, op een constructieve manier met Carl had samengewerkt in mijn VRT-periode.

Zo belandde ik op 16 december 2006 in een ochtendfile op weg naar de redactie op de Leuvensesteenweg in Brussel, op tweehonderd meter van de hoofdingang van de VRT. Mijn nieuwe chef was zelf twee dagen eerder bevallen van een zoon en belde me even om me succes te wensen. Daar stond ik dan, als baas op een derde redactie in minder dan zes jaar tijd.

PRIME Sport was de makkelijkste job die ik ooit gehad heb. Niet dat ik niet vele uren klopte, maar ik kwam er in een geolied team terecht, waar het ego-gehalte — álle goede journalisten hebben een stevig ego! — ondergeschikt werd gemaakt aan het samen maken van interessante sportprogramma’s. De gunfactor was er groot. Als er al ergernissen waren, hadden die te maken met de verhouding tot werkgever Telenet, die ‘ver’ weg zat in Mechelen. Allemaal ingenieurs die niet begrepen hoe een redactie functioneerde.

Heel wat PRIME Sport-medewerkers hadden in de jaren 90 voor SuperSport en Canal+ gewerkt, toen de budgettaire bomen nog tot in de hemel groeiden, en moesten er nu rekening mee houden dat er winst moest gemaakt worden. Kortom, dat het budget streng bewaakt diende te worden.

Halfweg 2008 werden die medewerkers overgeheveld naar het facilitaire bedrijf Videohouse, in Vilvoorde. Dat zorgde voor een dubbele frustratie, want nu wilde niet alleen Telenet winst maken op PRIME Sport (dat hun eigendom bleef), maar ook Videohouse. Met als gevolg dat het redactionele budget permanent onder druk stond. In de SuperSport-periode werd ongeveer elke voetbalwedstrijd ter plaatse becommentarieerd, wat maakte dat iemand als Gui Polspoel vrijdagavond in het Constant Vanden Stockstadion zat, zaterdag doorreisde naar Manchester, zondag commentaar moest geven in Madrid en op maandag, als toetje, nog een andere match in de Premier League coverde. Toen ik bij PRIME Sport begon lag de verhouding al op één op vier: één wedstrijd ter plekke, drie vanuit een commentaarcabine in Brussel of Vilvoorde. Dat zinde de commentatoren niet (en terecht).

Er was ook nog een akkefietje toen ik, na overleg met de redactie, aan Anouk Mertens liet weten dat ongeveer niemand zin had om mee te werken aan de omkaderende programma’s die Carl Huybrechts rond Euro 2008 ging maken voor de zender die toen nog VT4 heette. Daar werd ik niet populairder door bij mijn bazen en opdrachtgevers. En dat jaar was al zo moeilijk begonnen, toen de afgesproken en budgettair afgeklopte uitbreiding van de uitzendingen — de Permanente WeekendOmkadering hadden we die gedoopt, afgekort tot ‘PWO’ — op het laatste ogenblik, en zonder enig overleg, uit het budget was geschrapt. Wij wilden échte tv-uitzendingen maken en niet alleen als jukebox van voetbalmatchen functioneren.

(Als u vandaag naar Play Sports kijkt en merkt hoe de voetbalwedstrijden in het weekend uiterst professioneel worden omkaderd, bedenk dan dat wij dat eenvoudiger en goedkoper wilden doen vijftien jaar geleden!)

Vanaf 2010 werden de sportuitzendingen van de betaalzender bij Telenet gecoördineerd door Manu Leroy, de vroegere nationale hockeykeeper, de latere directeur marketing en interim-ceo van de voetbalbond. De toestand was intussen gestabiliseerd. De redactie bleef haar ding doen, al werden de budgettaire restricties steeds ingrijpender. De verhouding commentaar ter plekke en commentaar in Vilvoorde werd naar één op tien gebracht. Dat de kwaliteit van het commentaar daaronder leed, leek de mensen in Mechelen niet te deren: een wielercommentator kan perfect afgaan op wat hij of zij op het scherm ziet, een voetbalcommentator verliest echter noodzakelijke informatie. Je ziet niet dat de lijnrechter heeft gevlagd voor buitenspel, bijvoorbeeld. Of het is onduidelijk of er na een duel een hoekschop dan wel een doeltrap volgt. Tegenwoordig worden de meeste wedstrijden afgehaspeld in een kleine cabine, alsof de commentator samen met de kijker naar het scherm zit te turen. Kwaliteitsverlies is het logische gevolg, o zo jammer, en zeker niet de schuld van de commentatoren.

Ik denk dat ik nog jaren actief had kunnen zijn bij PRIME Sport, dat begin 2011 de uitzendrechten op het Belgische voetbal had overgenomen van Belgacom (later: Proximus), waardoor de zendernaam werd gewijzigd in Sporting Telenet (nu: Play Sports). Maar ik voelde me als een conciërge. Zorg ervoor dat je binnen het budget blijft en dat het gemor op de redactie in Vilvoorde blijft, en we zullen je laten doen, Van Laeken, daar kwam het op neer.

Dus contacteerde ik een oude liefde van me: Beerschot. Daar was een nieuwe voorzitter gearriveerd, Patrick Vanoppen, die me heel dynamisch leek. Ik was dan wel een beetje ‘de nieuwe Rik De Saedeleer’ geworden, waarom zou ik me op mijn tweeënvijftigste dan niet in paars en wit kunnen hullen?

De vraag ‘Waarom wel, eigenlijk?’ stelde ik niet.

Morgen: Beerschot (korte episode), opnieuw werkloos, opnieuw freelancer, opnieuw een groot vrijheidsgevoel.



Volgende »